JpE OPSCHEPPER. Joop (wiens vader voor Sinterklaas speelt in een melksalon) Ik ken Sunter klaau persoonluk. Hai woont bai me moeder in. NOG EEN SINTERKLAAS VERTELLING. Haastig trekt de adrvocaat Barhard aan de schel zijner woning en fcraDt aan den rand der stoep zooveel mogelijk de sneeuw, die adcto aan zijn laarzen vast pakte, al Ondier zijn arm heeft hij pakjes, in de zakken van zijn overjas steekt ook el iets en juist wil hij ten tweeden male de hand naar de knop van de bel uitstrekken, als de voordeur wordt opengedaan. Zoo Rika zegt hij tot de meid, die de deur opendeed, pak eens aan kind. En een voor een geeft hij haar de pakjes, die hij onder den arm hield, en die, welke hij uit de zakken van zijn overjas haalde, aan. Leg ze ttimjiti hier in de voorkamer, vervolgt hij en hangt de overjas aan den standaard, ®ie in de hel' verlichte gang staat Is mevrouw met de kin deren in de achterkamer? Ja, mijnheer! antwoordt die ge dienstige en kijkt nieuwsgierig naar de pakjes van allerlei fatsoen, die hij in haar voorschoot legt. De kinderen worden al ongedul dig,. Komaan dan maar! haal nu mijn pantoffels maar eerst van boven. En heeft mevrouw alles in 't kantoor laten brengen? Alles meneer! Nu, dan zeg Je binnen niet, dat ik al thuis ben, hoor En meneer Barnnrd sluit zich' in zijn kantoor op. Wat komt paatje laat thuis van avond, zegt de jongste en hangt slape rig tegen mama's schoot aan, terwijl hij de oogskes wrijft en gaapt En Sint Niklaas komt zoo laat! roept de oudste van zeven jaar, waarmee -nummer twee, de middelste, instemt Sint Niklaas heeft ook zooveel te doen, zegt mama, en vangt het knip oogje op, dat Rika haar toezendt als ze het theewater binnenbrengt Maar hij komt altijd het eerst waar kleine kinderen zijn. Niet waar Riek? Ja mevrouw, Tc heb al zoo'n gestom mel1 boven op den zolder gehoord, zegt deze. Net of er een paard' trappelde. Ik wed, dat Sinterklaas door den schoorsteen is binnengekomen. Do kinderen dringen zich om mama, terwijl de meid de kamer verlaat Kom, dan nog eens zingen, zegt *,deze en het klinkt: Sinterklaar, goed, heilig man. Gooi al wat je gooien kan, Gooi wat over de huizen, We grabbTen als ratten en'muizen! Duidelijk hooren ze het hinneken van een paard buiten de deur. Schimimeltje schijnt ook al verkouden te rijn, net als Rika, want het niest hard, nadat het zijn stem heeft laten hooren. De deur kraakt De kinderen zien op en beginnen opnieuw: Sintniki aasje bonne bonne bonne, Gooi wat over de regenton, Gooi wat Krak gaat de deur, een hand' komt door de evengeopende kier, een hand met een wijde mouw met rooden opslag. En tikkelend1 vallen pepernoten, suikerboo- nen, moppen en ulevelletjes over het tapijt Als ware ratten en muizen grabbelt het drietal over den vloer.,Er gaat een kreet van geluk op, en weder vliegt er een nieuwe bezending door de kamer. Het gejuich der kinderen neemt geen einde. Sint Niklaas steekt eens even in een onbewaakt oogenblik het hoofd door de deur en knikt familiaar mevrouw toe, die bezig is thee te zetten. En men kan wel zien, dat manlief niet thuis is, anders zou ze zoo lief niet teruglachen. Nu komt er iets ronds de kamer inrol len; 't is een groote witte kooL Teleurgesteld kijken de kinderen moe der aan. Dat is voor 't paard van Sint Niklaas, zegt deze. J elui moet ook nog eens zingen. En hunne stemmetjes verheffen zich weer, schoon wel wat gedempt, want me nige mop of ulevel is al grabbelend in den kleinen molen geraakt, om niet meer te voorschijn te komen; schoon de kin deren het meeste trouw en eerlijk in een groote Noorsche kom bewaren, die mama in de vensterbank heeft neergezet. En zingend en juichend en grabbelend, gaat het. zoo een heele poos voort. Eindelijk houdt de stroom van welda den op. Ik denk, dat Sint Niklaas nu straks wel eens binnen zal komen, kinderen, wees dus nu eens een oogenblik rustig. Komt de zwarte knecht ook, maatje? - vraagt de jongste angstig. Alle slaap is uit zijn ronde kinderoogen verdwenen. Neen poes, die moet het paard vast houden. Daar ben ik blfl om ik ben bang voor, zegt het kind, en dringt zich vaster tegen mama aan, die den arm om hem heen slaat Er wordt getikt Sint Niklaas kom' binnen. Hij ziet er vorstelijk uit Een lange witte rok hangt hem tot op de voe ten en daarover heeft hij een vuurrooden mantel inet goudpapieren rand!, terwijl zijn voeten in pantoffels steken met bloemen er op gewerkt-net als papa er een paar heeft. Om den rok rit een mooie gebor duurde strook. Sint Niklaas riet er niets boos uit Hij heeft een vriendelijk glad, blozend gelaat dat net zoo glimt als Rika's gezicht als zij zich flink met groene zeep heeft gewasschen, en een lan gen, witten baard. En wat het gekste is, hij heeft daarbij mooi krulhaar, net als papa. Het komt uit den mijter kijken. Goedenavond, Sint Niklaas, zegt mevrouw en staat op om een diepe bui ging te maken. Kom wat bij 't vuur zitten, U zal wel koud zijn. En de Sint neemt plaats en doet de ge bruikelijke vragen. Hij schijnt in de laat ste dagen danig door den schoorsteen te hebben gekeken, want hij direigit Karei, den oudsten jongen, dat, als hij weer aan papa's scheermessen komt, Sinterklaas dan komen zal om hem den neus en de ooren af te snijden, net als den beer van „Anna-Marie". En de kleine Emil, op mama's schoot, moet hem een handje geven en hem be loven 's avonds niet te liggen schreeuwen in zijn bed, maar zoet te gaan slapen. Sophietje, de oudste, krijgt een prijsje, omdat zij in de nlaatsten tijd zoo gehoor zaam en aardig is geweest en zoo voor uit is gegaan met leeren. Maar zij moet, als zij weer eens een nieuwe pop met een wassen gezicht krijgt, deze niet wasschen alsof het een heusch mensohenkind ia En Sophie kijkt Sinterklaas afin en denkt in stilte of dat gezicht tegen was schen kan. Daarop vraagt mama of St Niklaas zoo goed wil zijn o mtegen haar man te zeggen, als hij hem bijgeval te genkomt, om zich wat te haasten met thuiskomen, want dat de kinderen slaap krijgen. En els de Sint vraagt of mijn heer het goed' maakt? zegt mama: „Ja, heel goed! Alleen schijnt hij even slecht van mijn garderobe, als mijn jongen van zijn scheermessen te kunnen afblijven." Si Niklaas vindt dit ook heel erg en zal „papa" daar eens over onderhouden. Daarop staat hij1 op en geeft elk der kin deren een hand Hij zou ze wel zoenen, maar hij is wat verkouden vanavond, wat de kinderen een uitkomst vinden. Op dat gladde gezicht drukken zij liever hun Uit jes niet. Nu moeten rij nog eens zingen. En eenstemmig heffen zij het aardig liedje aan: 'Ziet de maan schijnt door de boomen, Makkers staakt uw wild geraas, 't Heerlijk avondje is gekomen, t Avondje van Sint Niklaas! Als het vrij lange Med uit is, groet de Sint het gezelschap om naar anderen te gaan; maar vóór hij door de deur ver dwijnt, gooit hij nog eens een hand vol suikergoed onder de kinderen. Zij hoo ren nog eenmaal hét hinneken van het paard, stampen op het portaal en dan. niets meer. Sophie heeft duidelijk gezien, toen de Sint haar een hand gaf, dat deze precies zoo'n ring aan den vinger droeg als papa, met net zoo'n figuur op den steen, maar zij wacht zich wel haar opmerking uit te spreken. Ze dringt het opkomend vermoed den terug in haar hart, ze wil niet twij felen aan de onfeilbaarheid van Sinter klaas, te meer daar zij zich herinnert, hoe Rika eens zei, dat: wie niet aan Sinter klaas meer geloofde, „afgeaouten" werd, dat is, geen cadeau* meer ontving. En pa en ma geloofden immers ook nog aan Sint Niklaas, want die kregen ook nog presenten. Ja! Die geloofden ook nog aan den Sint, aan de poëzie des levens, aan den geest, die er op zulke avonden, soms da gen te voren, door het huis waait Ann den echten, ouden Sinlf Nioolaaggeest Elkaar mystificeeren is niet meer mo gelijk. Natuurlijk weten ze, dat de cadeau* van elkaar komen, maar door de wijze van inpakken, door het begeleidend versje of briefje, steken zij den draak met eikaars kleine gebreken, stokpaardjes of zwak heden. En het wordt in liefde 'opgenomen. Zij bepraten hun vorige Sintnioolazen, de cadeau* van den „onbekenden" gever, die later Barnard zelf bleek te rijn, die haar verscheiden jaren achtereen vrij wat pré- cieuser presenten zond, toen hij het heel wat minder betalen kon. En rij had er tot zijn ergernis iemand anders op aange zien. Er waren toen ook verzen bij. On zinnig gezwollen verzen, waarin zij bij alle bloemen ter wereld, bij eene Hebe, eene Psyeha, pa. wat niet al werd vergele ken. Maar geen had het jonge meisje zoo geroerd, als de eenvoudige, kunstelooze regels, die rij nu bij: haar Sint Niklaas- cadeau ontving, het de jonge vrouw de den. De lof, haar hierin toegezwaaid, de wensohen voor haar geluk, de zo^g en liefde, die uit lederen regel haar toespre ken, zijn heel wat anders, dan de opge wonden bombast van den jongen aanbid der, die slechts haar deugden raadde of ze haar toedichtte, waar hier de erken ning van den man haar zooveel Uever was. Met tranen in de pogen slaat zij den arm om rijnen hals en fluistert: Wat zijn we gelukkig, Henril En als ze des avonds het speelgoed der kinderen op allerlei listige wijzen ver- stópt hebben en stilletjes op de kinder kamer sluipen om hier en daar, op den schoorsteen, op de waschtafel of op de kast een bouwdoos, of een wagen met paarden neer te zetten en daarna nog even bij de bedjes der kinderen rondgaan, hier een blootgewoeld voetje weer toe dekkend, daar een van het kussen gezakt kopje weer terecht leggend; slaat Barnard den arm om het middel zijner vrouw en zegt zacht: Wet zijn we rijk, wijfje! Een oogenblik later, zegt Barnard plot seling: Zeg, Nally, ik heb vanavond gedacht, dat we wel iets aan die arme dame hierover konden zenden, of eigen lijk aan haar kinderen. Je weet wel, die weduwe met dat aardige jongetje en dai; bleeke meisje. Ik heb zoo een en ander gekocht, toen ik vanavond bij Hartmann was en de moedér daar met zulke begee- rige oogen zag kijken naar speelgoed, da i ze haar kinderen zeker zoo graag wou geven, maar dat buiten haar bereik waa Ik heb er maar wat lekkers bijgedaan. Maar, drommels! 'k Heb heelemaa vergeten om het naar den .overkant te brengen, en nu zal het te laat zijn, vrees ik, alles is er al donker, en hij kijkt uit het raam. Die arme kinderen! Die 'arme moeder! vervolgt me vrouw. Ze zou even gaarne willen ge- Wen als wü en het kan niet. Wat spijt het mö, dat je het vergat of ik er niet eer aan dacht. Geluk maakt egoïst, wijfje! Ik wou het de meld niet laten brengen en zei' vergat ik het. Ik zal morgen wat vroeg opstaan uit penitentie. Rika hoeft er nie'. van te weten. Ik geloof, dat onze over buurvrouw tot Storno's „pauvre-honteu*" behoort. En den volgenden morgen al vroeg duipt mijnheer Barnard zijn voordeur ui- met een pakje onder den arm en belt aan, aan den overkant Na wat wachten wordt aan het touw, dat van binnen aan de deur is vastgemaakt en tot boven aan dé steile, donkere trap loopt getrokken en openi; de smalle deur zich ten halve. Mijnheer schuift haastig het kistje naar binnen en trekt de deur van buiten even haastig achter zich dit In een oogwenk is hij weer over de straat en in rijn huis verdwenen, vóór de weduwe tijd heeft gehad naar beneden te gaan, om te zien wie de brenger is. En als haar belde kinderen vol verruk king al het moois en lekkers bewonderen, dat Sint Niklaas hen, naar zij meenen, in den nacht heeft gebracht en even geluk kig rijn met haar nederige gesohenkjes, ais met dat van den overkant; als zij het muntje in de enveloppe bekijkt, dat er aan haar adres in lag, en zich verdiept ln gis singen, van wie het komen mag, buigt ze dankend het hoofd, doch herinnert zich tevens, dat rij den vorigen avond met een glimlach van geluk Is ingeslapen en zich ook toen rijk noemde. Rijk ln de liefde herer kinderen. LIEDJE VAN DE WEEK. HET SINTERKLAASGESCHENK. Vrouwenlist Boer Kool was gestorven, Doch Huibert, rijn knecht, Bestuurde voor 't weeuwtje De zaakjes zoo recht. Zoo trouw en zoo eerlijk, Zoo kloek en zoo koen, Ais Kool 't bij rijn leven Maar nauw'lij kis kon doen. Hij 'markte de boter, De kaas en het vee, En werkte van 's morgens Tot 's avonds, voor twee. Hij ploegde en zaaide En oogstte het graan, En zou voor „de vrouw" door Het vuur zijn gegaan. Was 't wonder, dat 'tweeuwtje, Na 't jaartje van rouw, 't Wel gaarne met Huibert Gewaagd hebben zou? Hoezeer f ook haar Kooltje Betreurd had, de min Sloop zachtjes, dóch zeker, Haar hartje weer in. Maar zelf hem te noeden, Dat ging niet wel aan; Hoewel toch haar blik het Wel gaf te verstaan. Elk andor had dan ook Den stap dra gewaagd, En 't weeuwtje nog jeugdig Ten huw'Hjk gevraagd. Doch Huibert, hoe goed ook, Hoe eerlijk en trouw, Hoe kloek en hoe ijririg, Sprak steeds van „de vrouw". En schoon z' hem het woord ook Haast gaf in den mond, Toch scheen het alsof hij Haar steeds niet verstond. O Of hij dan niet liever De baas was dan knecht? Had zij bij haar neus langs Hem al eens gezegd, En toen ja toen had hij Wel even gekleurd; Maar wat zij gehoopt had, Was toch niet gebeurd. Hij durft niet, dacht zij nu, Hij durft niet, de bloed! Wat zal ik beginnen? Hoe geef ik hem moed? Maar hoe zij ook peinsde, En wat zij ook deed, 't Scheen zelfs alsof Huib haar Met opzet vermeed. Zoo werd het Sint-Niklaas, Elk zette zijn schoen, Opdat'daar de Sint zijn Geschenk in zou doen. Ook Huib had zijn klompen Gezet bij de schouw, Opdat Sinterklaas daar Wat in stoppen sou. „Gevonden!", riep 't weeuwtje, Nu is hij de mijn! Wat zal er dat morgen Een heerlijkheid rijn!" Zij .sliep niet en 's morgens Voor dag en voor dauw Stond zij in de klompen Van Huib voor de schouw. Daar kwam hjj te zien, Wat Sint Niklaas hem bracht, „Nu," vroeg ze, „heeft de Sint naar Je zin je bedacht?" „Nou of hij!" zei Huib en tot Loon voor zijn trouw. Werd Huibert dra baas en Het weeuwtje „zijn vrouw". Banketlctterkundige. ïn „de Telegraaf" berijmt de heear Clinge Doorenbos de volgende geestige gebeurtenis: Mag f geen and're letter wezen? Vroeg ze met een lief gezicht, 't Hindert niet, want alle letters Zijn hetzelfde in gewicht. Of het Weeën zijn, of Zetten, Peeën, Ellen, Kaas of IJs, Geen verschil is er te vinden In 't gewicht of in den prijs. Nee, het moet beslist een „B" zijn, Zei de dikgebuikte heer En de vriendelijke juffrouw Zocht weer voor de vierde keer. Maar een ,3" was niet voorhanden En de winkeljuffrouw zei: Tc Zal er eentje laten halen Uit de and're bakkerij. Weldra klonk haar telefoontje: Stuur me gauw een letter ,3" En het dikgebuikte heertje Wachtte drentelend gedwee. Van de flikjes naar de borstplaat, Van de borstplaat naar de kas, 't Kon wel een kwartiertje duren Eer de letter „B" er was. En minuut of twintig later - Klonk een vrachtauto-signaal, En daar kwam de letter ,3" aan Uit het verre stadsflliaaJ. Zal 'k hem in vetvrij papier doen? Of in een kartonnen doos?. „Nee, f is om hier op te eten". En de juf stond sprakeloos. Sollicitant: Tachtig gulden in de maand; zegt u? Daar kan ik geen kromme sprongen van'maken, meneer. Patroon: Dat hoeft ook niet, m'n kantoor is geen variété. Verstrooide professor (zijn zoon ont moetend): Wel, hoe maakt je vader het? Zeg, laat je moeder toe dat dat kind in de bloemperken speelt? Welk kind? Daar, dat meisje met dat korte jurkje. Maar dat is moeder. MAARTJE'S SINTERKLAAS. Joke, Albert, Wim -en Truus waren vol spanning voor het Sinterklaasfeest, de drie laatsten nog meer dan Joke, die de oudste was en wel wist, dat Sinterklaas niet meer bestond. Toch vond ze het nog even heerlijk als alle andere kinderen, dat er telkens luid gebeld zou worden en dat Andries, de huisknecht, dan telkens weer een geheimzinnig uitziend pak bin nen zou brengen. En weet je, wat Joke ook zoo heerlijk vond? Dat ze één avond, als „de kleintjes" zouden slapen, met Mama mee zou mogen, om cadeautjes uit te zoeken voor de neefjes en nichtjes. Die avond was nu aangebroken. Joke genoot van de schitterend verlichte win kels, van het speelgoed en de boeken, van het lekkers, van alles. Ze babbelde onophoudelijk, hielp Moeder met „wijze" raadgevingen, tot Moeder's groot plezier. Maar ópeens zweeg ze en haar vrooljjk snoetje werd ernstig. „Mama", zei ze, „kunnen Maartje's vader en moeder wel wat voor haar koopen Zijn ze daar niet te arm voor?" ,Ja, mijn kind", antwoordde Moeder. „Er zijn heel veel arme kinderen, die niets krijgen met Sinterklaas. In ons dorp zijn er niet veel gelukkig, maar in de groote steden wel". Joke dacht even na en vroeg toen: „Mama, wilt U het cadeautje, dat ik van U krijg, misschien wat vroeger geven dan de andere „Hoe zoo vroeg Moeder. „Och", zei Joke een beetje verlegen, „ik wou het dan aan Maartje brengen. Ik wou bij Maartje voor Sinterklaas spe len. Ze mag niet weten, dat ik het haar geef, hoor". Moeder gaf Joke's handje een vriende lijk kneepje en knikte haar oudste toe: „Natuurlijk mag je dat. Wat zal Maartje het heerlijk vinden. Maar vindt je hét niet naar, dat je dan zelf geen groot ca deau krijgt". „Nee, Mamma, heusch niet. Wij krijgen altijd zoo veel en ik vind het veel akeli ger, als Maartje al ons speelgoed weer ziet en zelf niets gekregen heeft". Het was Sinterklaasavond en de fami- ie, die in het grootp landhuis woonde, zat aan tafel. Daar werd hard gebeld. Joke kreeg een kleur, maar de andere kinderen, die nog niets verwachtten, praatten en aten gewoon door. Daar kwam Andries met een groot pak aan. „O!" riepen allen. „Wat een groot pak. Is Sinterklaas nu al geweest Voor wie is dat „Voor Joke", zei Andries. Joke greep het pak aan, haalde er ëen brief af en las: ;,W11 Joke dit pak voor mij aan Maartje brengen „Ja, ja", gijden de broertjes en Truusje. „Eenig, dat zij ook wat krijgt. Maartje's moeder zegt altijd, dat Sinterklaas het kleine deurtje van hun huisje niet vinden kan. We gaan mee, Joke". „Dat is best", zei Moeder. „Maar eerst klaar zijn met eten". En óf ze gauw klaar waren. Nu allen flink ingepakt en op weg naar het kleine dagloonershuisje. Moeder ging ook mee en Andries volgde met twee manden. Toen ze het huisje naderden, zei Moeder: „Nu zachtjes hoor, heel zachtjes. Als Joke gejriopt heeft, sluipen we vlug achter het huisje en als we Iemand aan hooren komen, verstoppen' we ons achter de bessenstruiken". Zachtjes, heel zachtjes zette Joke haar pak op den drempel. Andries zette de manden er naast en Joke klopte met belde vuistjes op de deur. Het heele gezelschap sloop langs den zijmuur naar den achterkant van het huisje.. Een oogenblik later hoorden ze de voordeur openen en toen de verbaasde stem van Derksen, Maartje's vader: „Vrouw, kom eens kijken. Het lijkent werentig wel Suntereklaas". Maartje's moeder riep uit„Maar Man, da's vast verkeerd. Wat een pakken". En Maartje's stemmetje klonk: „Vaoder, Moeder, heeft Suntereklaas ons deurtje gevonden P" Nu werden de manden en het pak naar binnen gehaald en de deur weer gesloten. En na een paar minuten klonken er allerlei uitroepen in het kleine huisje. „Mama, mogen we even kijken fluis terden de jongens. „Een voor een dan en heel voorzichtig", fluisterde Moeder terug. Eerst ging Joke. Ze keek om het hoekje van het raam in het kleine kamertje. Daar stond Maartje bij de tafel en keek in stomme verrukking naar een echte aangekleede babypop in een klein wiegje. Precies de babypop, die Joke zelf zoo graag had willen hebben. Even, heel even dacht Joke: „Had ik Maartje niet een van mijn eigen poppen kunnen geven maar dadelijk schaamde ze ziel) over die gedachte. „Ik krijg altijd nieuw speelgoed en Maartje heeft nog nooit iets echt nieuws gehad I" Toen allen even gekeken hadden, slo pen ze weer even geheimzinnig, als ze gekomen waren, terug, om thuis een heerlijk Sinterklaasfeest, te vieren. 's Avonds laat, toen Moeder de kindo ren welterusten kwam kussen, vroeg ze nan Joke „Waarom deed je dat met dien brief? Er stond toch alleen op: „Voor Joko" „Nu Mama", antwoordde Joke, „anders zouden de kleintjes het niet leuk gevon den hebben. Ze moesten denken, dat Sin terklaas het efeht voor Maartje had ge stuurd". „Je bent een schat, hoor", zei Moeder. „Ik geloof, dat Sinterklaas jou een gouden hartje heeft gegeven". Joke wist niet, waarmee ze het meest in haar schik was, met die woorden van haar Moeder, of met de* vreugde van Maartje I RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. L R h o n d d a honden ooren (oogen) naam dak i - d a a n. Onder in den zak vindt men de rekening. Nieuwe raadsels. L X Op de kruisjeslijnen X komt de naam van een X plaats in Noord-Hol- X land. XXXXXXXXX Op de le rij een X medeklinkerop de 2e X rij een drankop de X 8e rij een dorp in het X Gooi; op de 4e een stad in N.-Holland; op de 5e rij het ge vraagde woordop de 6e rij een stad in het Gooiop de 7e rij een stad in het Gooiop de 8e rij een meisjesnaamop de 9e rij een medeklinker. Ingezonden door EL I Het geheel is de beginregel van een bekend liedje en bestaat uit 89 letters of 9 woorden. I, 33, 29, 36, 12, 14, 28, 2, 82, 26 is een persoon, dien we spoedig verwachten. II, 37, 36,8,34, 28, 38,5,6 is een lekkernij. 19, 18, 23, 22, 36, 20, 21, 16, 16, 3, 36 is een soort visschersvaartuig. 9, 10, 30, 25, 39, 4 is een hoog personage. 38, 7, 13, 35, 36 is een gevaarlijk diertje. 9, 17, 24, 15 en 81, 29, 27 zijn kleeding- stukken. Goede oplossingen van beide raadsels ontvangen van: T. en H. v. A.; M. en S. B.; H. B.; K. en M.B.;A. en J. B.; P. O. de B.; D. en V. D.; M. A. D.; A. E.; A. G.; C. de H.; J. H.; G. K.; P. K.; A. K.; P. S.; J en A. S.; S. T.; O. T.; R. V.; E. W.; A. W. De prijzen zijn ten deel gevallen aan: Trijnje en Uendrika Allaart, Kruger- straat 24. Koos en Marie Beversluis, Ruijghweg 25. Annie en Johanna Brewer, Basstr. 80. Dirk en Vincent Dortmundt, 2e Vroon- straat 12. Annie Eijlders, Hoogstraat 11. Piet Keijzer, Goversstraat 26. Gretha Kroonstuiver, Molengracht 14. Johan en Annie Schendelaar, Parallel weg 6. Oorrie Tichelaar, Bothastraat 87. Sjoukje Troost, Plet Heinstrast 46.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 14