JpE OPSCHEPPER.
Joop (wiens vader voor Sinterklaas
speelt in een melksalon) Ik ken Sunter
klaau persoonluk. Hai woont bai me
moeder in.
NOG EEN SINTERKLAAS
VERTELLING.
Haastig trekt de adrvocaat Barhard aan
de schel zijner woning en fcraDt aan den
rand der stoep zooveel mogelijk de
sneeuw, die adcto aan zijn laarzen vast
pakte, al
Ondier zijn arm heeft hij pakjes, in de
zakken van zijn overjas steekt ook el iets
en juist wil hij ten tweeden male de hand
naar de knop van de bel uitstrekken, als
de voordeur wordt opengedaan.
Zoo Rika zegt hij tot de meid, die
de deur opendeed, pak eens aan kind.
En een voor een geeft hij haar de pakjes,
die hij onder den arm hield, en die, welke
hij uit de zakken van zijn overjas haalde,
aan.
Leg ze ttimjiti hier in de voorkamer,
vervolgt hij en hangt de overjas aan
den standaard, ®ie in de hel' verlichte
gang staat Is mevrouw met de kin
deren in de achterkamer?
Ja, mijnheer! antwoordt die ge
dienstige en kijkt nieuwsgierig naar de
pakjes van allerlei fatsoen, die hij in haar
voorschoot legt.
De kinderen worden al ongedul
dig,.
Komaan dan maar! haal nu mijn
pantoffels maar eerst van boven. En
heeft mevrouw alles in 't kantoor laten
brengen?
Alles meneer!
Nu, dan zeg Je binnen niet, dat ik
al thuis ben, hoor En meneer Barnnrd
sluit zich' in zijn kantoor op.
Wat komt paatje laat thuis van
avond, zegt de jongste en hangt slape
rig tegen mama's schoot aan, terwijl hij
de oogskes wrijft en gaapt
En Sint Niklaas komt zoo laat!
roept de oudste van zeven jaar, waarmee
-nummer twee, de middelste, instemt
Sint Niklaas heeft ook zooveel te
doen, zegt mama, en vangt het knip
oogje op, dat Rika haar toezendt als ze
het theewater binnenbrengt
Maar hij komt altijd het eerst waar
kleine kinderen zijn. Niet waar Riek?
Ja mevrouw, Tc heb al zoo'n gestom
mel1 boven op den zolder gehoord, zegt
deze. Net of er een paard' trappelde. Ik
wed, dat Sinterklaas door den schoorsteen
is binnengekomen.
Do kinderen dringen zich om mama,
terwijl de meid de kamer verlaat
Kom, dan nog eens zingen, zegt
*,deze en het klinkt:
Sinterklaar, goed, heilig man.
Gooi al wat je gooien kan,
Gooi wat over de huizen,
We grabbTen als ratten en'muizen!
Duidelijk hooren ze het hinneken van
een paard buiten de deur. Schimimeltje
schijnt ook al verkouden te rijn, net als
Rika, want het niest hard, nadat het zijn
stem heeft laten hooren.
De deur kraakt De kinderen zien op en
beginnen opnieuw:
Sintniki aasje bonne bonne bonne,
Gooi wat over de regenton,
Gooi wat
Krak gaat de deur, een hand' komt
door de evengeopende kier, een hand met
een wijde mouw met rooden opslag. En
tikkelend1 vallen pepernoten, suikerboo-
nen, moppen en ulevelletjes over het
tapijt
Als ware ratten en muizen grabbelt het
drietal over den vloer.,Er gaat een kreet
van geluk op, en weder vliegt er een
nieuwe bezending door de kamer.
Het gejuich der kinderen neemt geen
einde. Sint Niklaas steekt eens even in
een onbewaakt oogenblik het hoofd door
de deur en knikt familiaar mevrouw toe,
die bezig is thee te zetten. En men kan
wel zien, dat manlief niet thuis is, anders
zou ze zoo lief niet teruglachen.
Nu komt er iets ronds de kamer inrol
len; 't is een groote witte kooL
Teleurgesteld kijken de kinderen moe
der aan.
Dat is voor 't paard van Sint Niklaas,
zegt deze.
J elui moet ook nog eens zingen.
En hunne stemmetjes verheffen zich
weer, schoon wel wat gedempt, want me
nige mop of ulevel is al grabbelend in
den kleinen molen geraakt, om niet meer
te voorschijn te komen; schoon de kin
deren het meeste trouw en eerlijk in een
groote Noorsche kom bewaren, die mama
in de vensterbank heeft neergezet. En
zingend en juichend en grabbelend, gaat
het. zoo een heele poos voort.
Eindelijk houdt de stroom van welda
den op.
Ik denk, dat Sint Niklaas nu straks
wel eens binnen zal komen, kinderen,
wees dus nu eens een oogenblik rustig.
Komt de zwarte knecht ook, maatje?
- vraagt de jongste angstig. Alle slaap
is uit zijn ronde kinderoogen verdwenen.
Neen poes, die moet het paard vast
houden.
Daar ben ik blfl om ik ben bang
voor, zegt het kind, en dringt zich
vaster tegen mama aan, die den arm om
hem heen slaat
Er wordt getikt Sint Niklaas kom'
binnen. Hij ziet er vorstelijk uit Een
lange witte rok hangt hem tot op de voe
ten en daarover heeft hij een vuurrooden
mantel inet goudpapieren rand!, terwijl zijn
voeten in pantoffels steken met bloemen
er op gewerkt-net als papa er een paar
heeft. Om den rok rit een mooie gebor
duurde strook. Sint Niklaas riet er niets
boos uit Hij heeft een vriendelijk glad,
blozend gelaat dat net zoo glimt als
Rika's gezicht als zij zich flink met
groene zeep heeft gewasschen, en een lan
gen, witten baard. En wat het gekste is,
hij heeft daarbij mooi krulhaar, net als
papa. Het komt uit den mijter kijken.
Goedenavond, Sint Niklaas, zegt
mevrouw en staat op om een diepe bui
ging te maken. Kom wat bij 't vuur zitten,
U zal wel koud zijn.
En de Sint neemt plaats en doet de ge
bruikelijke vragen. Hij schijnt in de laat
ste dagen danig door den schoorsteen te
hebben gekeken, want hij direigit Karei,
den oudsten jongen, dat, als hij weer aan
papa's scheermessen komt, Sinterklaas
dan komen zal om hem den neus en de
ooren af te snijden, net als den beer van
„Anna-Marie".
En de kleine Emil, op mama's schoot,
moet hem een handje geven en hem be
loven 's avonds niet te liggen schreeuwen
in zijn bed, maar zoet te gaan slapen.
Sophietje, de oudste, krijgt een prijsje,
omdat zij in de nlaatsten tijd zoo gehoor
zaam en aardig is geweest en zoo voor
uit is gegaan met leeren. Maar zij moet,
als zij weer eens een nieuwe pop met een
wassen gezicht krijgt, deze niet wasschen
alsof het een heusch mensohenkind ia
En Sophie kijkt Sinterklaas afin en
denkt in stilte of dat gezicht tegen was
schen kan. Daarop vraagt mama of St
Niklaas zoo goed wil zijn o mtegen haar
man te zeggen, als hij hem bijgeval te
genkomt, om zich wat te haasten met
thuiskomen, want dat de kinderen slaap
krijgen. En els de Sint vraagt of mijn
heer het goed' maakt? zegt mama: „Ja,
heel goed! Alleen schijnt hij even slecht
van mijn garderobe, als mijn jongen van
zijn scheermessen te kunnen afblijven."
Si Niklaas vindt dit ook heel erg en zal
„papa" daar eens over onderhouden.
Daarop staat hij1 op en geeft elk der kin
deren een hand Hij zou ze wel zoenen,
maar hij is wat verkouden vanavond, wat
de kinderen een uitkomst vinden. Op dat
gladde gezicht drukken zij liever hun Uit
jes niet. Nu moeten rij nog eens zingen.
En eenstemmig heffen zij het aardig
liedje aan:
'Ziet de maan schijnt door de boomen,
Makkers staakt uw wild geraas,
't Heerlijk avondje is gekomen,
t Avondje van Sint Niklaas!
Als het vrij lange Med uit is, groet de
Sint het gezelschap om naar anderen te
gaan; maar vóór hij door de deur ver
dwijnt, gooit hij nog eens een hand vol
suikergoed onder de kinderen. Zij hoo
ren nog eenmaal hét hinneken van het
paard, stampen op het portaal en dan.
niets meer.
Sophie heeft duidelijk gezien, toen de
Sint haar een hand gaf, dat deze precies
zoo'n ring aan den vinger droeg als papa,
met net zoo'n figuur op den steen, maar
zij wacht zich wel haar opmerking uit te
spreken. Ze dringt het opkomend vermoed
den terug in haar hart, ze wil niet twij
felen aan de onfeilbaarheid van Sinter
klaas, te meer daar zij zich herinnert, hoe
Rika eens zei, dat: wie niet aan Sinter
klaas meer geloofde, „afgeaouten" werd,
dat is, geen cadeau* meer ontving. En
pa en ma geloofden immers ook nog aan
Sint Niklaas, want die kregen ook nog
presenten.
Ja! Die geloofden ook nog aan den
Sint, aan de poëzie des levens, aan den
geest, die er op zulke avonden, soms da
gen te voren, door het huis waait Ann
den echten, ouden Sinlf Nioolaaggeest
Elkaar mystificeeren is niet meer mo
gelijk. Natuurlijk weten ze, dat de cadeau*
van elkaar komen, maar door de wijze van
inpakken, door het begeleidend versje of
briefje, steken zij den draak met eikaars
kleine gebreken, stokpaardjes of zwak
heden.
En het wordt in liefde 'opgenomen. Zij
bepraten hun vorige Sintnioolazen, de
cadeau* van den „onbekenden" gever, die
later Barnard zelf bleek te rijn, die haar
verscheiden jaren achtereen vrij wat pré-
cieuser presenten zond, toen hij het heel
wat minder betalen kon. En rij had er tot
zijn ergernis iemand anders op aange
zien. Er waren toen ook verzen bij. On
zinnig gezwollen verzen, waarin zij bij
alle bloemen ter wereld, bij eene Hebe,
eene Psyeha, pa. wat niet al werd vergele
ken. Maar geen had het jonge meisje zoo
geroerd, als de eenvoudige, kunstelooze
regels, die rij nu bij: haar Sint Niklaas-
cadeau ontving, het de jonge vrouw de
den.
De lof, haar hierin toegezwaaid, de
wensohen voor haar geluk, de zo^g en
liefde, die uit lederen regel haar toespre
ken, zijn heel wat anders, dan de opge
wonden bombast van den jongen aanbid
der, die slechts haar deugden raadde of
ze haar toedichtte, waar hier de erken
ning van den man haar zooveel Uever
was.
Met tranen in de pogen slaat zij den
arm om rijnen hals en fluistert: Wat
zijn we gelukkig, Henril
En als ze des avonds het speelgoed der
kinderen op allerlei listige wijzen ver-
stópt hebben en stilletjes op de kinder
kamer sluipen om hier en daar, op den
schoorsteen, op de waschtafel of op de
kast een bouwdoos, of een wagen met
paarden neer te zetten en daarna nog
even bij de bedjes der kinderen rondgaan,
hier een blootgewoeld voetje weer toe
dekkend, daar een van het kussen gezakt
kopje weer terecht leggend; slaat Barnard
den arm om het middel zijner vrouw en
zegt zacht:
Wet zijn we rijk, wijfje!
Een oogenblik later, zegt Barnard plot
seling: Zeg, Nally, ik heb vanavond
gedacht, dat we wel iets aan die arme
dame hierover konden zenden, of eigen
lijk aan haar kinderen. Je weet wel, die
weduwe met dat aardige jongetje en dai;
bleeke meisje. Ik heb zoo een en ander
gekocht, toen ik vanavond bij Hartmann
was en de moedér daar met zulke begee-
rige oogen zag kijken naar speelgoed, da i
ze haar kinderen zeker zoo graag wou
geven, maar dat buiten haar bereik waa
Ik heb er maar wat lekkers bijgedaan.
Maar, drommels! 'k Heb heelemaa
vergeten om het naar den .overkant te
brengen, en nu zal het te laat zijn, vrees
ik, alles is er al donker, en hij kijkt
uit het raam.
Die arme kinderen!
Die 'arme moeder! vervolgt me
vrouw. Ze zou even gaarne willen ge-
Wen als wü en het kan niet. Wat spijt het
mö, dat je het vergat of ik er niet eer
aan dacht.
Geluk maakt egoïst, wijfje! Ik wou
het de meld niet laten brengen en zei'
vergat ik het. Ik zal morgen wat vroeg
opstaan uit penitentie. Rika hoeft er nie'.
van te weten. Ik geloof, dat onze over
buurvrouw tot Storno's „pauvre-honteu*"
behoort.
En den volgenden morgen al vroeg
duipt mijnheer Barnard zijn voordeur ui-
met een pakje onder den arm en belt aan,
aan den overkant Na wat wachten wordt
aan het touw, dat van binnen aan de deur
is vastgemaakt en tot boven aan dé steile,
donkere trap loopt getrokken en openi;
de smalle deur zich ten halve.
Mijnheer schuift haastig het kistje naar
binnen en trekt de deur van buiten even
haastig achter zich dit
In een oogwenk is hij weer over de
straat en in rijn huis verdwenen, vóór de
weduwe tijd heeft gehad naar beneden te
gaan, om te zien wie de brenger is.
En als haar belde kinderen vol verruk
king al het moois en lekkers bewonderen,
dat Sint Niklaas hen, naar zij meenen, in
den nacht heeft gebracht en even geluk
kig rijn met haar nederige gesohenkjes,
ais met dat van den overkant; als zij het
muntje in de enveloppe bekijkt, dat er aan
haar adres in lag, en zich verdiept ln gis
singen, van wie het komen mag, buigt ze
dankend het hoofd, doch herinnert zich
tevens, dat rij den vorigen avond met een
glimlach van geluk Is ingeslapen en zich
ook toen rijk noemde. Rijk ln de liefde
herer kinderen.
LIEDJE VAN DE WEEK.
HET SINTERKLAASGESCHENK.
Vrouwenlist
Boer Kool was gestorven,
Doch Huibert, rijn knecht,
Bestuurde voor 't weeuwtje
De zaakjes zoo recht.
Zoo trouw en zoo eerlijk,
Zoo kloek en zoo koen,
Ais Kool 't bij rijn leven
Maar nauw'lij kis kon doen.
Hij 'markte de boter,
De kaas en het vee,
En werkte van 's morgens
Tot 's avonds, voor twee.
Hij ploegde en zaaide
En oogstte het graan,
En zou voor „de vrouw" door
Het vuur zijn gegaan.
Was 't wonder, dat 'tweeuwtje,
Na 't jaartje van rouw,
't Wel gaarne met Huibert
Gewaagd hebben zou?
Hoezeer f ook haar Kooltje
Betreurd had, de min
Sloop zachtjes, dóch zeker,
Haar hartje weer in.
Maar zelf hem te noeden,
Dat ging niet wel aan;
Hoewel toch haar blik het
Wel gaf te verstaan.
Elk andor had dan ook
Den stap dra gewaagd,
En 't weeuwtje nog jeugdig
Ten huw'Hjk gevraagd.
Doch Huibert, hoe goed ook,
Hoe eerlijk en trouw,
Hoe kloek en hoe ijririg,
Sprak steeds van „de vrouw".
En schoon z' hem het woord ook
Haast gaf in den mond,
Toch scheen het alsof hij
Haar steeds niet verstond.
O
Of hij dan niet liever
De baas was dan knecht?
Had zij bij haar neus langs
Hem al eens gezegd,
En toen ja toen had hij
Wel even gekleurd;
Maar wat zij gehoopt had,
Was toch niet gebeurd.
Hij durft niet, dacht zij nu,
Hij durft niet, de bloed!
Wat zal ik beginnen?
Hoe geef ik hem moed?
Maar hoe zij ook peinsde,
En wat zij ook deed,
't Scheen zelfs alsof Huib haar
Met opzet vermeed.
Zoo werd het Sint-Niklaas,
Elk zette zijn schoen,
Opdat'daar de Sint zijn
Geschenk in zou doen.
Ook Huib had zijn klompen
Gezet bij de schouw,
Opdat Sinterklaas daar
Wat in stoppen sou.
„Gevonden!", riep 't weeuwtje,
Nu is hij de mijn!
Wat zal er dat morgen
Een heerlijkheid rijn!"
Zij .sliep niet en 's morgens
Voor dag en voor dauw
Stond zij in de klompen
Van Huib voor de schouw.
Daar kwam hjj te zien,
Wat Sint Niklaas hem bracht,
„Nu," vroeg ze, „heeft de Sint naar
Je zin je bedacht?"
„Nou of hij!" zei Huib en tot
Loon voor zijn trouw.
Werd Huibert dra baas en
Het weeuwtje „zijn vrouw".
Banketlctterkundige.
ïn „de Telegraaf" berijmt de heear
Clinge Doorenbos de volgende geestige
gebeurtenis:
Mag f geen and're letter wezen?
Vroeg ze met een lief gezicht,
't Hindert niet, want alle letters
Zijn hetzelfde in gewicht.
Of het Weeën zijn, of Zetten,
Peeën, Ellen, Kaas of IJs,
Geen verschil is er te vinden
In 't gewicht of in den prijs.
Nee, het moet beslist een „B" zijn,
Zei de dikgebuikte heer
En de vriendelijke juffrouw
Zocht weer voor de vierde keer.
Maar een ,3" was niet voorhanden
En de winkeljuffrouw zei:
Tc Zal er eentje laten halen
Uit de and're bakkerij.
Weldra klonk haar telefoontje:
Stuur me gauw een letter ,3"
En het dikgebuikte heertje
Wachtte drentelend gedwee.
Van de flikjes naar de borstplaat,
Van de borstplaat naar de kas,
't Kon wel een kwartiertje duren
Eer de letter „B" er was.
En minuut of twintig later -
Klonk een vrachtauto-signaal,
En daar kwam de letter ,3" aan
Uit het verre stadsflliaaJ.
Zal 'k hem in vetvrij papier doen?
Of in een kartonnen doos?.
„Nee, f is om hier op te eten".
En de juf stond sprakeloos.
Sollicitant: Tachtig gulden in de
maand; zegt u? Daar kan ik geen kromme
sprongen van'maken, meneer.
Patroon: Dat hoeft ook niet, m'n
kantoor is geen variété.
Verstrooide professor (zijn zoon ont
moetend): Wel, hoe maakt je vader het?
Zeg, laat je moeder toe dat dat kind
in de bloemperken speelt?
Welk kind?
Daar, dat meisje met dat korte
jurkje.
Maar dat is moeder.
MAARTJE'S SINTERKLAAS.
Joke, Albert, Wim -en Truus waren
vol spanning voor het Sinterklaasfeest,
de drie laatsten nog meer dan Joke, die
de oudste was en wel wist, dat Sinterklaas
niet meer bestond. Toch vond ze het nog
even heerlijk als alle andere kinderen,
dat er telkens luid gebeld zou worden en
dat Andries, de huisknecht, dan telkens
weer een geheimzinnig uitziend pak bin
nen zou brengen. En weet je, wat Joke
ook zoo heerlijk vond? Dat ze één avond,
als „de kleintjes" zouden slapen, met
Mama mee zou mogen, om cadeautjes uit
te zoeken voor de neefjes en nichtjes.
Die avond was nu aangebroken. Joke
genoot van de schitterend verlichte win
kels, van het speelgoed en de boeken,
van het lekkers, van alles. Ze babbelde
onophoudelijk, hielp Moeder met „wijze"
raadgevingen, tot Moeder's groot plezier.
Maar ópeens zweeg ze en haar vrooljjk
snoetje werd ernstig.
„Mama", zei ze, „kunnen Maartje's vader
en moeder wel wat voor haar koopen
Zijn ze daar niet te arm voor?"
,Ja, mijn kind", antwoordde Moeder. „Er
zijn heel veel arme kinderen, die niets
krijgen met Sinterklaas. In ons dorp zijn
er niet veel gelukkig, maar in de groote
steden wel".
Joke dacht even na en vroeg toen:
„Mama, wilt U het cadeautje, dat ik van
U krijg, misschien wat vroeger geven
dan de andere
„Hoe zoo vroeg Moeder.
„Och", zei Joke een beetje verlegen,
„ik wou het dan aan Maartje brengen.
Ik wou bij Maartje voor Sinterklaas spe
len. Ze mag niet weten, dat ik het haar
geef, hoor".
Moeder gaf Joke's handje een vriende
lijk kneepje en knikte haar oudste toe:
„Natuurlijk mag je dat. Wat zal Maartje
het heerlijk vinden. Maar vindt je hét
niet naar, dat je dan zelf geen groot ca
deau krijgt".
„Nee, Mamma, heusch niet. Wij krijgen
altijd zoo veel en ik vind het veel akeli
ger, als Maartje al ons speelgoed weer
ziet en zelf niets gekregen heeft".
Het was Sinterklaasavond en de fami-
ie, die in het grootp landhuis woonde,
zat aan tafel. Daar werd hard gebeld.
Joke kreeg een kleur, maar de andere
kinderen, die nog niets verwachtten,
praatten en aten gewoon door.
Daar kwam Andries met een groot pak
aan.
„O!" riepen allen. „Wat een groot pak.
Is Sinterklaas nu al geweest Voor wie
is dat
„Voor Joke", zei Andries.
Joke greep het pak aan, haalde er ëen
brief af en las: ;,W11 Joke dit pak voor
mij aan Maartje brengen
„Ja, ja", gijden de broertjes en Truusje.
„Eenig, dat zij ook wat krijgt. Maartje's
moeder zegt altijd, dat Sinterklaas het
kleine deurtje van hun huisje niet vinden
kan. We gaan mee, Joke".
„Dat is best", zei Moeder. „Maar eerst
klaar zijn met eten".
En óf ze gauw klaar waren.
Nu allen flink ingepakt en op weg naar
het kleine dagloonershuisje. Moeder ging
ook mee en Andries volgde met twee
manden. Toen ze het huisje naderden,
zei Moeder: „Nu zachtjes hoor, heel
zachtjes. Als Joke gejriopt heeft, sluipen
we vlug achter het huisje en als we
Iemand aan hooren komen, verstoppen'
we ons achter de bessenstruiken".
Zachtjes, heel zachtjes zette Joke haar
pak op den drempel. Andries zette de
manden er naast en Joke klopte met belde
vuistjes op de deur.
Het heele gezelschap sloop langs den
zijmuur naar den achterkant van het
huisje.. Een oogenblik later hoorden ze
de voordeur openen en toen de verbaasde
stem van Derksen, Maartje's vader:
„Vrouw, kom eens kijken. Het lijkent
werentig wel Suntereklaas".
Maartje's moeder riep uit„Maar Man,
da's vast verkeerd. Wat een pakken".
En Maartje's stemmetje klonk: „Vaoder,
Moeder, heeft Suntereklaas ons deurtje
gevonden P"
Nu werden de manden en het pak naar
binnen gehaald en de deur weer gesloten.
En na een paar minuten klonken er
allerlei uitroepen in het kleine huisje.
„Mama, mogen we even kijken fluis
terden de jongens.
„Een voor een dan en heel voorzichtig",
fluisterde Moeder terug.
Eerst ging Joke. Ze keek om het hoekje
van het raam in het kleine kamertje.
Daar stond Maartje bij de tafel en keek
in stomme verrukking naar een echte
aangekleede babypop in een klein wiegje.
Precies de babypop, die Joke zelf zoo
graag had willen hebben. Even, heel even
dacht Joke: „Had ik Maartje niet een
van mijn eigen poppen kunnen geven
maar dadelijk schaamde ze ziel) over die
gedachte. „Ik krijg altijd nieuw speelgoed
en Maartje heeft nog nooit iets echt
nieuws gehad I"
Toen allen even gekeken hadden, slo
pen ze weer even geheimzinnig, als ze
gekomen waren, terug, om thuis een
heerlijk Sinterklaasfeest, te vieren.
's Avonds laat, toen Moeder de kindo
ren welterusten kwam kussen, vroeg ze
nan Joke „Waarom deed je dat met dien
brief? Er stond toch alleen op: „Voor
Joko"
„Nu Mama", antwoordde Joke, „anders
zouden de kleintjes het niet leuk gevon
den hebben. Ze moesten denken, dat Sin
terklaas het efeht voor Maartje had ge
stuurd".
„Je bent een schat, hoor", zei Moeder.
„Ik geloof, dat Sinterklaas jou een gouden
hartje heeft gegeven".
Joke wist niet, waarmee ze het meest
in haar schik was, met die woorden van
haar Moeder, of met de* vreugde van
Maartje I
RAADSELS.
Oplossingen der vorige raadsels.
L
R h o n d d a
honden
ooren (oogen)
naam
dak i -
d a
a
n.
Onder in den zak vindt men de rekening.
Nieuwe raadsels.
L
X Op de kruisjeslijnen
X komt de naam van een
X plaats in Noord-Hol-
X land.
XXXXXXXXX Op de le rij een
X medeklinkerop de 2e
X rij een drankop de
X 8e rij een dorp in het
X Gooi; op de 4e een
stad in N.-Holland; op de 5e rij het ge
vraagde woordop de 6e rij een stad in
het Gooiop de 7e rij een stad in het
Gooiop de 8e rij een meisjesnaamop
de 9e rij een medeklinker.
Ingezonden door
EL
I Het geheel is de beginregel van een
bekend liedje en bestaat uit 89 letters
of 9 woorden.
I, 33, 29, 36, 12, 14, 28, 2, 82, 26 is een
persoon, dien we spoedig verwachten.
II, 37, 36,8,34, 28, 38,5,6 is een lekkernij.
19, 18, 23, 22, 36, 20, 21, 16, 16, 3, 36 is
een soort visschersvaartuig.
9, 10, 30, 25, 39, 4 is een hoog personage.
38, 7, 13, 35, 36 is een gevaarlijk diertje.
9, 17, 24, 15 en 81, 29, 27 zijn kleeding-
stukken.
Goede oplossingen van beide raadsels
ontvangen van:
T. en H. v. A.; M. en S. B.; H. B.; K.
en M.B.;A. en J. B.; P. O. de B.; D. en V. D.;
M. A. D.; A. E.; A. G.; C. de H.; J. H.;
G. K.; P. K.; A. K.; P. S.; J en A. S.;
S. T.; O. T.; R. V.; E. W.; A. W.
De prijzen zijn ten deel gevallen aan:
Trijnje en Uendrika Allaart, Kruger-
straat 24.
Koos en Marie Beversluis, Ruijghweg 25.
Annie en Johanna Brewer, Basstr. 80.
Dirk en Vincent Dortmundt, 2e Vroon-
straat 12.
Annie Eijlders, Hoogstraat 11.
Piet Keijzer, Goversstraat 26.
Gretha Kroonstuiver, Molengracht 14.
Johan en Annie Schendelaar, Parallel
weg 6.
Oorrie Tichelaar, Bothastraat 87.
Sjoukje Troost, Plet Heinstrast 46.