't Juttertje
I
OUD ROEST
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 11 DEC. 1926.
No. 265 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
UIT HET LEVEN VAN MOZART.
Nu we hier een Mozart-oonoert hebben
gehad; waarop we kennis konden makiem inet
'a meesters belangrijkste werken, is het niet
oninteressant eens iets van dezen componist
te vertellen. Wij' vinden in het interessante
werk van Romain Rolland, Musioiens d'au-
jourtfhul (Hedenidaagsche musici) een
boeien'de levens- en karakterbeschrijving
van Mozart. Romain Rolland is de bekende
schrijver van het tienideelige werk „Jean
Ghristophe", in welk boek hij het leven be
schrijft van een groot componist. Hoewel
Jean Ohristophe een gefingeerd persoon is,
kan men toch uit menige bizonderheid in
ueze figuur Beethoven herkennen, van
wiens jeugd en leven de schrijver menige
b.zonderheid in zijn weik heeft verwerkt
Rolland was jarenlang muzlekreoensent van
een der grootste Franache bladen eu als zoo
danig Is zijn oordeelt alleszins bevoegd.
De schrijver heeft de figuur van Mozart
gereconstrueerd uit zijn veie 'bewaard geble
ven brieven. „Wanneer gij deze brieven
hebt gelezen", zoo zegt hij, „blijft Mozart
voor liet geiieele verdere léven 'uw vriend
en zijn sympathieke persoonlijkheid staat u
voor den geest in die uren van strijd) of
nood. Ge hoort zijn goeden, kinderlijken,
heroischen lach, en no© groot uw eigen leed
moge zjjin, ge bloost, wanneer gij aan zijn
zoo dapper en monitor gedragen smarten
denkt". Hetgeen Rolland van den meester
zegt, laten wij hier, in 't kort volgen.
Wat ons het meest in Mozart treft, is zijn
wondergroot® moroele en geestelijke ge
zondheid. En die ls dies te overbluffender en
te verwonderlijker, wanneer wij, aan zijn door
ziekte ondermijnd lichaam denken. In hem
<woont een slechts zelden voorkomend even
wicht van krachten en vermogens: 'een ziel,
die in staat ia allee te voelen en te beheer-
schen, een rustig verstand* welks koele
kiaarte temidden der diepste gevoelens (bij
den dood zijner moeder, in zijn liefde voor
Constance Weber) ons verbaast; een zuiver
gezond! begrip, dat den algemeenen smaak
en de middelen tot succes helder beoordeelt
en dat aan rijn trotech genlie de overwinning
over de wereld weet te geven, zonder zich
voor haar te buigen.
Deze moreele gezondheid is bij' hartstoch
telijke nat/uren hoogst zeldzaam* daar alle
liartstocht een overdrijving van het gevoels
leven ls. In Mozart vinden wij alle gevoelens,
alie ervaringen van ziel en geest vereenigd,
maar hij' is zonder hartstochten, uitgezon
derd éénen, en' die is vruchtbaar: zijn trots,
het oppermachtig gevoel en besef van rijn
genialiteit. Hij tracht geenszins dezen hoog
moed te verbergen, en verzamelt alle vleien
de en waardeerende woordeD* die over hem
gesproken worden. Hij schrijft aan zijn
vader, hoe voost KauMtz tot aartshertog
Maximiliaan gezegd heeft, dat menschen als
Mozart slechts eens in de honderd jaren "ge
boren worden.
Wanneer wij hem ontdoen van dien groo-
ten en eenogen hartstocht Zijns levens
zijn hoogmoed' dan vinden*wij ln hem
den beminneiy lesten en meest opgewekten
niensch ter wereld. Een levendige en duur
zame, haast- vrouwelijke of beter gezegd
kinderlijke teerheid, di% gelukkig is met een
paar tranen, met een beetje lachen, wat
schertsen, met duizenderlei kleine dwaas-
heidjes en nietigheódjes van een klein, teer
zulgeiingetje. Hieraan gepaard vinden we in
zjjin karakter gewoonlijk een onuitputtelijke
vroolijkheid op den voorgrond treden, die
biij is over alles en niets, omdat rij nu een
maal niet anders kan dart 'blijf-rij®. Hij' is
altijd' ln beweging, zingt, huppelt, lacht als
een dwaas om komische dingen en nog, vaker,
als ze dan niet komisch zijn, om goede en
siechte grappen om slechte nog het meest
ook wel' om grove, maar zonder 'boosaar
digheid of bijgedachten, en zoo maar om
woorden, om zinnelooze klanken zonder be-
teekenis. „Mijn hart is zoo vergenoegd, zoo
verrukt van louter pleizier, omdat ik mij op
deze reis zoo vroolijk voel» omdat het zoo
,ekker warm is in den wagen* en omdat onze
koetsier zoo'n fideele kerel is, die, als de
weg het een beetje toelaat, zoo heerlijk hard
rijdt", zoo schrijft hijj in December 1769.
Duizenderlei voorbeelden vinden we bij hem
van deze vroolijkheid zonder bepaalde rede
nen, van dit echte, gezonde lachen. Heit is
de polsslag van het overbruisend, gezonde,
warme bloed.
Doch het algemeens, allesomvattende me-
devöelen en medelijden, het „humaniteit»-
gevoel" der modems kiinsfbonaars kont li ij
niet. Hij bemint slechts hen, die blij inder
daad liefheeft, rijn vader, zijn vrouw, zijn
vrienden. Maar die bemint hij dan ook met
een vaste teederheid, hij spreekt over hen
niet zachte, maar levendige ontroering, die
het hart bewogen maakt en week, evenals
zijn muziek dat doet. De brieven1 aan rijn
vrouw vloeien over van verliefde teederheid
en dwaze blijmoedigheid1. Zij zijn nauwelijks
overeen te brengen met de ziekte, de vree-
selij'ke ©1'lende eni de véle groote zorgen, die
juist dit tijdperk tot de zwaarste en wreed
ste periode rijns levens maakten. Hij neemt
niet, zooals inen geneigd zou zijn te vermoe
den, een dappere noud&g aan om rijn vrouw
moed) te geven en haar omtrent den bestaan-
den' toestand Illusies te doen koesteren; de
oorzaak dezer haast onbegrijpelijke blijmoe
digheid ligt veeleer ln Mezart's oniweeretaan-
hare behoefte naar vroolijkheid, een behoefte,
die hij niet beheerschen kan en die bij zelfs
te midden der hartversoheurendste treurig
heid toch nog bevredigen wil Maar ook Mo-
zart's lachen' Bgt vaak vlak naast zijn wee-
tien, naast de gelukzalige bevrijdende tranen,
waarvan liefhebbende harten zoo overvol
kunnen rijm.
Aan zijn vrouw schrijft hij: „Lieve beste
wijfje 1 als Ik je allee vertellen zou, wat ik
zoo al mot je lieve portret uitvoer» zou je
wiel dikwijls moeten lachen. 'Wanneer ik het
bijvoorbeeld uit zijin gevangenschap voor
don dag haal en zeg: Goeien morgen,
Stanzerll, goeden dag, kleine spitsboef, kat-
tekopje, lieve spit sneus, kleine ukkepuk, met
een snikje en een kusl en als Ik het dan
weer wegstop, dan laat ik het zoo heel lang
zaamaan naar binnen glijden en zeg aldoor:
Dóó, dóór, dóór.! maar met dien goeden na
druk dien dit zoo beteekenisvolle woordje
verlangt, en bij de laatste maal heel vlug:
goeie nacht, kleine muis, slaap lekker!"
Hij was gelukkig, hoewel geen bestaan
harder dan het zijne wezen kan. Het was één
onafgebroken strijd met ziekte en ellende.
Slechts de dood maakte daar een einde aan,
toen hij vijfendertig jaar oud was. Waar
uit ontbloeide dan zijn geluk? In de aller
eerste plaats uit zijn geloof, dat helder en
klaar en vrij van alle bijgeloof was een
sterk en vast geloof, dat geen twijfel kende,
er zelfs niet door werd beroerd. Hat was een
rustig, vreedzaam geloof, zonder hartstocht,
zondier mystiek. Zijn grootste vreugde blijft
zijin soheppende arbeid. Het scheppen was
hem een zoo volkomen, natuurlijke vreugde*
dat het hem bijna tot een physiek genot
werd. Oomponeeron en spelen was voor Mo-
ïart even onontbeerlijk als eten en drinken
en slapen. Het ia hemr een behoefje en een
gelukkig-makende behoefte, daar hij haar
voortdurend bevredigen kan. Niettegen
staande dit heeft Mozart steeds geschreven
met Inachtneming van de uitwerking, die zijn
muziek op het publiek hebben zou. Toch
vernedert of verlaagt hij- zlohzelf en1 zijn
werken hierdoor niet; ht) zegt slechts wat
hij zeggen wlL
„Oomponeeren is mijn eenlge vreugde en
gezondheid en scheppingsdrang. Beethoven
vocht als man tegen man met rijm genie; als
zijn vrienden hem overvielen», terwijl hij
bezig was te oomponeeron, vonden zij hem
in een toestand van onverklaarbare neer
slachtigheid; „zijn gelaatstrekken waren
verwrongen, het zweet parelde op zijn ge-
Zicht", zooals Schindler zegt. Altijd schetst
hij, overweegt, verbetert, Schrapt door,
schrijft hij, en vangt weer van te varen af
aan, en als ahes klaar ia, begint hij; nog eens
opnieuw en voegt nog twee noten toe aan
het begin van een adagio- Zulke kwellingen
kent Mozart niet; hij kan alles wat hij' wil
en wil alles wat hij kan. Op den avond vóór
dat hjj op een ooncert een sonate voor viool
en piano spelen moet, componeert hij deze
tusschen elf en twaalf uur en schrijft daar
na haastig de vioolpartij ervan op. Hij heeft
niet meer den tijd ook nog de pianopartij
neer te schrijven, evenmin om met zijn me
despeler-violist 'de sonate in te studeeren* en
den volgenden dag speelt hij ze uit het
hoofd, zoo.!Is hij ze in gedachten gecompo
neerd had. Dergelijke voorbeelden rijm met
honderdtallen uit te breiden.
Mozart was hij uitstek de componist van
de opera; in zijn muziek ligt zijn ganscbe
ziel vooar ons open. Alle teederheid en innig
heid, die zijn eigenlijk wezen uitmaken.
Antipathieke karakters heeft hij nimmer iit
rijn opera's uitgebeeld; zijn muziek ia een
kringloop van teederheid, een onafgebroken
Idefdesstroom, die uit de liefdevolle ziel' van
den componist overvloeit Sn die zijner toe
hoorders.
Twee maanden vóór zijn dood schreef hij
zijn .^Requiem", nadat de „Zauberflöte", dat
lieflijkste aller muziekwerken, kort te voren
de eerste opvoering had beleefd!. Mozart
noemde den Dood zijn „besten vriend": in
bet glanzende licht van de iZauberfiöte-mu-
zieik en met het Requiem onvoltooid, is hij
heengegaan, midden in zijn leven en werk.
Voorwaar, van Mozart kan worden ge
tuigd wat de jonge Hamlet van zijn vader
zeide:
He was a man, take him for all in ali.
WeU never oome upon his llike again.
Zonderlinge lotgevallen
irthet Dagclijksch leven
HET SPRINGTOUW.
Ze waren aln het touwtje springen, vier
kleine vieze achterbuurtmeisjes en een 'n
beetje netter, met een mooie strik in het
haar en een schoon boezelaartje over het
eenvoudig jurkje. Een die er klaarblij
kelijk niet hoorde, kind van een aan la
ger wal geraakt kantoorheertje, dat uit
armoe» deze buurt tot woonplaats geko
zen had. Die met de strik was eigenares
van het springtouw en de vier anderen
„kondon het wicht niet uitstaan", maar
speelden met haar om der wille van het
springtouw.
„Seve, swarto swape swomme in de.
„Af!" riep een, draalde en wierp de
kleine die de swarte swane niet naar de
„Boele Suidersee" had kunnen brengen,
het touw toe.
„Seveni swarte swanen.af
„Hè, nou al! la me nog een keer. Die
flauwe Mien draait soo slap."
„Nou feruit dan maar!"
Weer springt ze opnieuw en brengt de
zwarte zwanen bijna naar de zee.
„Nou ben je echt af en Mien is aan de
beurt."
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
Mien ls 't kind met de strik. Ze sp:
kwiek, haast elegant, brengt het liedje
ten einde, begint opnieuw in 't geheel niet
Amsterdamsch de „zeven zwarte zwanen"
meezingende, maar ze* raakt buiten adem
en opeens laat een, die draait en jaloorsch
ls, het touw schieten, 't slaat om haar
voetjes en ze valt
Net komt een wielrijder 't straatje uit
en tegen het onverwacht vallende meis
je aan.
De wielrijder, een jongmensch tan
even twintig, helpt het huilende kind op,
de vier andere meisjes schelden voor al
wat mooi en leelijk is, maar daar stoort
hij zich niet aan, bekijkt het knietje, dat
een beetje geschaafd is, strijkt eens over
het haar met den mooien strik en vraagt:
„Is 't al over, kleintje?"
„Ja, meneer. Dank u wel!" zegt Mien-
tje en tracht door haar traantjes heen tq
lachen, maar de knie doet werkelijk pijn,
dus lijkt het lachje op een zonnestraal als
't regent.
Stil stopt hij' Mien een dubbeltje ln de
hand.
„Nee dat mag- ik niet aannemen van
moe," zegt Mien.
„Nou dan breng ik je even thuis op me
flets en zal Moe je knie gauw afwasschen
en een beetje verbinden."
De jongen zet het meisje op zijn fiets
en brengt haar thuis.
„Wat n stom element om dat duppie
niet aan te pakke. We hadde der met zen
alle zuurtjes voor gekocht" zuchtte een
van het viertal.
Dan vervolgden zij hun spel, met het
touw, dat Mien heeft achtergelaten. „Seve
swarte swanen...."
VERGEVEN.
De groote kunst
Daar zijn misschien maar weinig men
schen, die er zich geheel rekenschap van
geven hoe moeilijk het ls te vergeven.
„Kom," zegt een luchthartige, „vergeveh
ls zoo moeilijk nietl Men heeft rioh de
dingen eenvoudig maar wat minder aan
te trekken; het is immers lastig en moei
lijk om in onmin te leven.
Bovendien, was het wel zoo kwaad ge
meend?
Laat ons vergeven en vergeten. Schwamm
d'rüber"!
„Ach," zegt een oppervlakkig vrome,
„vergeven is immers monschenplicht"
Hebben we niet allen vergeving van
noode, eiken dag, ieder uur? Bidden we
niet om vergeving en voegen er steeds
aan toe: gel ijk ook wij vergeven onzen
schuldenaren?"
„Ja," zegt een enikelo, die door niets
meer zijn gemoedsrust laat storen, die
met de wereld heeft afgerekend, omdat
hij zich geheel' wil wijden aan een heilig
doei
„Mij is hetonbegrijpelijk, dat er nog
zoovelen zijn, die niet kunnen vergeven!"
Ach mij is het zoo onbegrijpelijk nietl
Die allen, hierboven genoemd, zij meenen
het ongetwijfeld goed. Maar het is niet
aan hen, dat zich de moeilijkheid in heel
haar omvang doet gevoelen. Daar zijn ook
anderen, die niet behooren- tot de lucht*
hartigen, niet tot de oppervlakkig vro
men, ook niet tot de heiligen, die met de
.wereld hebben afgerekend* Ze staan er
midden in, hun hartstochten zijn nog brui
send* hun haat ls onregeerbaar, evenals
hun. liefde. Kom hun niets goeds van hun
tegenstanders vertellen, ze willen er niet
van hoorenl Vergeven och rij willen
het wel in naam. Maar de wrok uit
rukken uit hun ziel, evenals men een
plant uitrukt, die diep heeft wortel ge
schoten dat kunnen ze niet! En toch
toch is het juist tot hen, dat de roep
stem klinkt, toch is het juist van hen,
dat het grootste offer wordt gevraagd.
Waarom? omdat het, door hen gebracht
juist de, hoogste waarde zou hebben. Zij
gevoelen zich getroffen op de allergevoe
ligste plek, gekrenkt, geschaad, wellicht
in wat hun het dierbaarst was. Hun ver
geven zou een overwinning zijn, die ze
behaalden op zich zeiven en die overwin
ning zou, in de eerste plaats bij hen zei
ven, maar ook bij anderen, het geloof
doen opleven dat vergeven, mogelijk is.
Vergeven. Zien wij hot niet allen, hoe
de wereld armoe lijdt juist aan dat nbo-
digste, aan. dat ééne? Zien wij het niet,
hoe by de volkeren de wrok blijft voort
bestaan, hoe de haat niet sterven kan en
wraakzucht zich haar prooi niet wil laten
ontrooven? Elk volk, elke natie heeft een
gevoélige zijde; is die eenmaal geraakt,
dan moge het een tijd lang vrede schy-
nen, steeds blijft er een vonk smeulen on
der de asch en elko windstoot is in staat
haar opnieuw te doen opflikkeren. Zien
wy het niet dat juist daar de oorsprong
ligt van ellende, die niet ophoudt zich uit
te storten over de aarde, van de eeuwig
durende vyandschap die de vrede verre
houdt.
Ooih, tegen hartstochten valt niet te
strijden! Er is slechts een middel on dat
middel voert langs een omweg.
Maar zij, die niet kunnen vergeven, zy
kunnen ook dien omweg niet zien, want
de haat is blind, wellicht nog blinder dan
de liefde.
Het middel is, elkander trachten te be-*
grijpen. Daar waar. men begrijpt vergeeft
men; men kan misprijzen, afkeuren, ver-
oordeelen, maar haten kan men niet meer.
AMSTERDAMSCH OONNOISSEUB
UIT DE 18e EEUW.
Grnveeren tn Rembrandts tyd.
Dat ons landje van oudsher op het ge
bied der grafische "kunsten een zeer
den naam heeft, mogen w^ ongetwyie]
als bekend vèronderstellen.
Niet voor niets heeten wy het „land van
Rembrandt" te bewonen. Maar meestal
denkt men daarby slechts aan de schil
derkunst, die al zoo vroeg groot was, jn
den waren zin des woords tussohen Hol-
land's landpalen.
Dat wij ook wat beteekendon ln die by
het publiek minder bekende kunst der
gravure is niet zoo doorgedrongen tot het
algemeen bewustzyn.
Een der bekendste graveurs van de 18e
eeuw was Ploos van AmsteL
Oornelis Roos van Amstel, Jaoob Oor-
neliszoon was een spruit uit een van de
oudste geslachten van Amsterdam, een
typisch vertegenwoordiger van den Am-
sterdauischen, rijk geworden handels
stand, die het noblesse .obligo nooit ver-
Kat.
Groot kunstliefhebber abs hy was, be
zat hy een wóardevolle ooüeotle sóhilde-
ry en en overtuigd dat niets zoo veredelend
werkt als goede kunst, spaarde hy moeite
noch kosten, om door goede afbeeldingen
ters van Amsterdam en door de My. der
Wetensphoppen te Haarlem.
Deze was bedoeld als eon soort attesta
tie, omdat men nl niet goloofdo dat Ploos
van Amstel's werk godrukt was on men
aannam dat do kleuren er met de hand o
waren aangebracht Om eens en voor
tyd deze praatjes den kop in to drukkon,
noodigdo Ploos van Amstol de burgemees
ter van Amsterdam bonevens oonige ver
tegenwoordigers van de Mnntsohnnpy der
Wietonschappon uit by do Ibowerfclng te
genwoordig te willen zyn, ton einde van
de waarheid van rijn beweringen te kun
nen getuigen.
BCnOONHEIDSGEHEIMEN UIT
VROEGER TIJDEN.
Het stroven om rioh zoo mooi mogoiyk
te maken 1/ een karaktertrek van het mon-
boheiyk geslacht.
En die zucht dateert niet van vandaag
of- gisteren.
Om van vroeger eeuwen niet te spreken,
herinneren we alleen maar aan het foit,
dat reeds de oude Germanen hun kleine
toiletgeheimen hadden.
By hen dienden de baden om aan de
huid oen frlssohe kleur te geven, maai- zij
maakten daartoe ook gebruik van hot
Bohulm vim bier. Zelfs blunkctsol was hun
niet onbekend. Veel zorg werd ook anu
het beroemde blonde haar besteed zoo wol
het groote puibliek rijn schatten te ver- door do mannen als de vrouwen.
Om de verelaohto kleur te bekomen,
hadden ze pomade van geitenvet on ben-
kenasch; ook kalk en gestremde molk
werden als klaurmlddolen aangewend.
koopen.
Zelf was hij een voortreffeiyk teekenaar
en een goed graveur.
Maar alleen kon hij' biet niet af en soo
richtte hy een oomplete inrichting op'
voor het repfoduoeeren van zyn verza- De dames en heeren der tiende eeuw
meling- droegen de grootste zorg voor fijnheid en
1 kleur van de huid, voor haar baard on
NatuurUjk streefde hy ernaar zyn sohll-nagels, waartoe zo zich van byzondere In-
dcryen zoo nauwkeurig mogeiyk weer te strumenton bedienden. Op de toilettafel
geven en kon hy dus niet volstaan met zag men prachtig gesneden ivoren on
reproducties ln zwart aHeen. palmhouten, ja zl Ivoren haarkammen, qü
do dames voerden op do wapdellng mme
Laat ons beginnen mot iets to zeggen
van de diepdruk-methoden.
Do oudste van deze is ongetwyfeld de
Hy: Jy bent het eenlge hieisje, dat
ik ooit heb liefgehad.
Zy: De geloof er niets van. Alleen
Adam kon dat naar waarheid zeggen.
Ook de kopergravure en van de meer
moderne procedures, de heliogravure en
de bekende koperdiepdruk zyn diepdruk-
procédé's.
De naam zegt al dat hier de drukkende
deelen, de teekening dus, verdiept lp de
drukplaat liggen.
Om ze van Inkt te voorzien moet deze
dus ingewreven worden, waarby evenwel
de partijen die niet imocteni tmoedrukkem,
het planlum, evengoed hun deel krygén.
Dit dient vóór den druk verwijderd te
worden, daar andere het geheel één
zwarte saus zou worden en men bereikt
het by de verschillende procédé's op ver
schillende wyzen.
Gewooniyk werkte men aldus: Als de
teekening ln hoofdtrekken in de plaat was
gebracht, werd deze meestal bedekt, met
een zuurbestendige harslaag, bestaande
uit louter fijne korreltjes, die elkaar niet
raakten, zoodat het etszuur gelegenheid
had tusschenin de plaat aan te vreten en
er kleine ondiepe gaatjes in te etsen.
Hoe -langer dit bietsen duurde des te
breeder en te dieper werden die gaatjes
on des te meer inkt konden zy vasthouden
en later afgeven aan het met veel kracht
daarop geperste papier. Door nu de par
tyen, die het lichtst moesten worden, het
eerst aan de etsinig te onttrekken* door
ze met vetten of hareaohtigen dekgrond
toe te smeren en dan weder vorder te et
sen, en zoo vervolgens, van het licht naar
het donker toe, te dekken, verkreeg men
het geheele beeld' in al zyn nuanc.es.
De naam dezer metbode is aquatint.
De methode die Ploos van Amstel toe
paste komt over het geheel genomen over
een met het hierboven vermelde. Hij heeft
echter zyn manier zorgvuldig geheim ge
houden en men is er nog altijd niet in ge
slaagd het raadsel, dat hij ons heeft nage
laten, op te lossen. Per slot van rekening
doet het er -eigeniyk niet zoo heel veel
toe, want er zyn zeer vele methoden, die
alle in onderdeelen meer of minder van
elkaar afwyken.
Het zyn alle diepdrukmethoden en ze
berusten alle op het invreten van kleine
gaatjes in het koper, die later den inkt
moeten vasthouden.
Er zyn er echter by, waarvan ment de
techniek tot in by zonderheden is te weten
gekomen, en soms zelfs heden nog wel
toepast, en die bewonderenswaardig goed
geéahikt rijn om de een of andere teetoem-
of schildertechniek na te bootsen, zoodat
zelfs de kenner niet zeker weet hoe de
prenten nu eigeniyk zyn verkregen, n.1.
of ze geteekend dan wel godrukt zyn.
Eerst een nadere studie brengt dan dik
werf de oplossing. Het ls dan ook wel
een zeer Instructieve en veelzeggende be
naming, die de gravures van Ploos van
Amstel hobben verkregen; men noemt ze
n.1. prenltteekenlmgoni.
Sommigen ervan bootsen voortreffeiyk
de waterverfteekeninigen en vaak nog be
ter krijtteekenlngen na, die eens het ka
binet van hun schepper sierden. Minder
goedl, tot op het kakelbonte af, zijin ech
ter de reproducties van olieverfschilde
rijen,
Pilioos van Amstel dtreef de zaak van
slotte op een zoo grootsoheepsche manier,
dat hy het alleen op geen stukken na
meer af kon. Hy engagoorde dus gra
veurs, die hy met zijn techniek op de
hoogte bracht en had ten laatste eon ato
lier dat geheel voor dit doel werd opge
richt en ln .stand gehouden. Dat hy,
ook mlssohlen wel eenigszins om de po
sitie die hy ook overigens in de goede
Amsterdamsohe kringen, innam, alle
eer van zijn werk genoot, blijkt uit een
oorkonde afgegeven door de burgemoes-
t on
handspiegels mee, die van achteren met
Ivoren snijwerk w.nron versierd.
In de 12db en 18de eeuw kreeg de we-
reld een geheel ander aanzien. Torwyi te
voren de raan als volstrekt heer en mees
ter door zyn vrouw als aangebeden werd,
kwam nu de beurt aan de vrouw om door
haar mhn als een hooger we^n be
schouwd, geliefd en veroord te worden.
Het was oen tyd aan den dienst der
vrouw gewyd. En dat zy haar best deed
zich op haar verheven standpunt te hand
haven, valt niet to verwonderen. Ook zal
niemand Eva's dochteren ten kwade dul
den, dat zy haar bekooriykheden zooveel
mogeiyk trachtte ten toon te spreiden on
te vermeerderen, zoowel door haar klee
ding als door de kunstmiddelen die haar
ten dienste stonden. Het verven der huid
was algemeen, want een schoone vrouw
moest een blanke huid hebben. Daarby
gebruikte men niet alleen allerlei soorten
van verven en poedertjes en zalfjes, zelfs
trachtte men door vasten en aderlaten de
bloedrijkheid te verminderen en een
bleeke kleur te krijgen.
De wangen eohter moesten hoog rood
zyn, hetgeen men ook door verven wist
te verkrijgen.
Meer dan driehonderd dergelijke mid
delen waren er bekend om zich anders te
toon en dan men geschapen was.
De geestoiykheld protesteerde, maar
w-at baat de strijd tegen' de mode.
Men spotte zelfs met den yvor der mon
niken, on schreef dien toe aan jaloezie,
daar zy, uitsluitend beoefenaars der sc.hh-
derkunst nu mededingsters vonden in de
vrouwen, die haar aangezichten beschil
derden.
Het was niet genoeg dat men het vel
blanker wist te maken, het moest ook
doorschjjhtenid' rijm* zóó doorschijnend, idat,
als een vrouw rooden wijn dronk, men de
kleur daarvan door de huid moest zien
schemeren.
Of men het echter ooit zoover gebracht
heeft, betwijfelen'wij zeer. Ónder de meest
geliefde middelen om blank te bhjven
werd vooral ook een aftreksel van leliën
zeer aanbevolen.
Een Amsterdamschle putjesschepper
kreeg op' zyn vaoantierels moeilijkheden
aan de Duitsohe grens, doordat hij de
commiezen niet kon duideiyk maken wat
eigeniyk zyn beroep was. Een Nederlan
der, die het gehaspel een tydlang had
aangehoord, kwam zyn landgenoot-te hulp
met de mededeeling: Er ist Privat-lehrer!
Straatjongen (tot dame die een veer van
haar hoed verliest): Hé, juffie, je begint
te ruien 1
LIEDJE VAN DE WEEK.
REKENING MAKEN.
Wat vader Heyo zeL
Hang het buikje naar den wind.
Maar in 't goede, lieve vrind!
Zot do tering naar de nering,
Of uw nering kry'gt de tering,
En gy zelf er by, mijn kindi
Zuinigheid baart ovorioed,
Soberheid maakt zuiver blood;
Volle magen, looge kasten,
Mannden smullen, jaren vasten.
Pronk van kleoron arm van goed!
Daarom ls, een oent bespaard, -
't Winnen van oen gulden waard....
Wie zyn reek'ning goed kan sluiten,
Baat het binnenshuis en huiten
Ln den hemel als op aardl
B,