't Juttertje I OUD ROEST Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 11 DEC. 1926. No. 265 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) UIT HET LEVEN VAN MOZART. Nu we hier een Mozart-oonoert hebben gehad; waarop we kennis konden makiem inet 'a meesters belangrijkste werken, is het niet oninteressant eens iets van dezen componist te vertellen. Wij' vinden in het interessante werk van Romain Rolland, Musioiens d'au- jourtfhul (Hedenidaagsche musici) een boeien'de levens- en karakterbeschrijving van Mozart. Romain Rolland is de bekende schrijver van het tienideelige werk „Jean Ghristophe", in welk boek hij het leven be schrijft van een groot componist. Hoewel Jean Ohristophe een gefingeerd persoon is, kan men toch uit menige bizonderheid in ueze figuur Beethoven herkennen, van wiens jeugd en leven de schrijver menige b.zonderheid in zijn weik heeft verwerkt Rolland was jarenlang muzlekreoensent van een der grootste Franache bladen eu als zoo danig Is zijn oordeelt alleszins bevoegd. De schrijver heeft de figuur van Mozart gereconstrueerd uit zijn veie 'bewaard geble ven brieven. „Wanneer gij deze brieven hebt gelezen", zoo zegt hij, „blijft Mozart voor liet geiieele verdere léven 'uw vriend en zijn sympathieke persoonlijkheid staat u voor den geest in die uren van strijd) of nood. Ge hoort zijn goeden, kinderlijken, heroischen lach, en no© groot uw eigen leed moge zjjin, ge bloost, wanneer gij aan zijn zoo dapper en monitor gedragen smarten denkt". Hetgeen Rolland van den meester zegt, laten wij hier, in 't kort volgen. Wat ons het meest in Mozart treft, is zijn wondergroot® moroele en geestelijke ge zondheid. En die ls dies te overbluffender en te verwonderlijker, wanneer wij, aan zijn door ziekte ondermijnd lichaam denken. In hem <woont een slechts zelden voorkomend even wicht van krachten en vermogens: 'een ziel, die in staat ia allee te voelen en te beheer- schen, een rustig verstand* welks koele kiaarte temidden der diepste gevoelens (bij den dood zijner moeder, in zijn liefde voor Constance Weber) ons verbaast; een zuiver gezond! begrip, dat den algemeenen smaak en de middelen tot succes helder beoordeelt en dat aan rijn trotech genlie de overwinning over de wereld weet te geven, zonder zich voor haar te buigen. Deze moreele gezondheid is bij' hartstoch telijke nat/uren hoogst zeldzaam* daar alle liartstocht een overdrijving van het gevoels leven ls. In Mozart vinden wij alle gevoelens, alie ervaringen van ziel en geest vereenigd, maar hij' is zonder hartstochten, uitgezon derd éénen, en' die is vruchtbaar: zijn trots, het oppermachtig gevoel en besef van rijn genialiteit. Hij tracht geenszins dezen hoog moed te verbergen, en verzamelt alle vleien de en waardeerende woordeD* die over hem gesproken worden. Hij schrijft aan zijn vader, hoe voost KauMtz tot aartshertog Maximiliaan gezegd heeft, dat menschen als Mozart slechts eens in de honderd jaren "ge boren worden. Wanneer wij hem ontdoen van dien groo- ten en eenogen hartstocht Zijns levens zijn hoogmoed' dan vinden*wij ln hem den beminneiy lesten en meest opgewekten niensch ter wereld. Een levendige en duur zame, haast- vrouwelijke of beter gezegd kinderlijke teerheid, di% gelukkig is met een paar tranen, met een beetje lachen, wat schertsen, met duizenderlei kleine dwaas- heidjes en nietigheódjes van een klein, teer zulgeiingetje. Hieraan gepaard vinden we in zjjin karakter gewoonlijk een onuitputtelijke vroolijkheid op den voorgrond treden, die biij is over alles en niets, omdat rij nu een maal niet anders kan dart 'blijf-rij®. Hij' is altijd' ln beweging, zingt, huppelt, lacht als een dwaas om komische dingen en nog, vaker, als ze dan niet komisch zijn, om goede en siechte grappen om slechte nog het meest ook wel' om grove, maar zonder 'boosaar digheid of bijgedachten, en zoo maar om woorden, om zinnelooze klanken zonder be- teekenis. „Mijn hart is zoo vergenoegd, zoo verrukt van louter pleizier, omdat ik mij op deze reis zoo vroolijk voel» omdat het zoo ,ekker warm is in den wagen* en omdat onze koetsier zoo'n fideele kerel is, die, als de weg het een beetje toelaat, zoo heerlijk hard rijdt", zoo schrijft hijj in December 1769. Duizenderlei voorbeelden vinden we bij hem van deze vroolijkheid zonder bepaalde rede nen, van dit echte, gezonde lachen. Heit is de polsslag van het overbruisend, gezonde, warme bloed. Doch het algemeens, allesomvattende me- devöelen en medelijden, het „humaniteit»- gevoel" der modems kiinsfbonaars kont li ij niet. Hij bemint slechts hen, die blij inder daad liefheeft, rijn vader, zijn vrouw, zijn vrienden. Maar die bemint hij dan ook met een vaste teederheid, hij spreekt over hen niet zachte, maar levendige ontroering, die het hart bewogen maakt en week, evenals zijn muziek dat doet. De brieven1 aan rijn vrouw vloeien over van verliefde teederheid en dwaze blijmoedigheid1. Zij zijn nauwelijks overeen te brengen met de ziekte, de vree- selij'ke ©1'lende eni de véle groote zorgen, die juist dit tijdperk tot de zwaarste en wreed ste periode rijns levens maakten. Hij neemt niet, zooals inen geneigd zou zijn te vermoe den, een dappere noud&g aan om rijn vrouw moed) te geven en haar omtrent den bestaan- den' toestand Illusies te doen koesteren; de oorzaak dezer haast onbegrijpelijke blijmoe digheid ligt veeleer ln Mezart's oniweeretaan- hare behoefte naar vroolijkheid, een behoefte, die hij niet beheerschen kan en die bij zelfs te midden der hartversoheurendste treurig heid toch nog bevredigen wil Maar ook Mo- zart's lachen' Bgt vaak vlak naast zijn wee- tien, naast de gelukzalige bevrijdende tranen, waarvan liefhebbende harten zoo overvol kunnen rijm. Aan zijn vrouw schrijft hij: „Lieve beste wijfje 1 als Ik je allee vertellen zou, wat ik zoo al mot je lieve portret uitvoer» zou je wiel dikwijls moeten lachen. 'Wanneer ik het bijvoorbeeld uit zijin gevangenschap voor don dag haal en zeg: Goeien morgen, Stanzerll, goeden dag, kleine spitsboef, kat- tekopje, lieve spit sneus, kleine ukkepuk, met een snikje en een kusl en als Ik het dan weer wegstop, dan laat ik het zoo heel lang zaamaan naar binnen glijden en zeg aldoor: Dóó, dóór, dóór.! maar met dien goeden na druk dien dit zoo beteekenisvolle woordje verlangt, en bij de laatste maal heel vlug: goeie nacht, kleine muis, slaap lekker!" Hij was gelukkig, hoewel geen bestaan harder dan het zijne wezen kan. Het was één onafgebroken strijd met ziekte en ellende. Slechts de dood maakte daar een einde aan, toen hij vijfendertig jaar oud was. Waar uit ontbloeide dan zijn geluk? In de aller eerste plaats uit zijn geloof, dat helder en klaar en vrij van alle bijgeloof was een sterk en vast geloof, dat geen twijfel kende, er zelfs niet door werd beroerd. Hat was een rustig, vreedzaam geloof, zonder hartstocht, zondier mystiek. Zijn grootste vreugde blijft zijin soheppende arbeid. Het scheppen was hem een zoo volkomen, natuurlijke vreugde* dat het hem bijna tot een physiek genot werd. Oomponeeron en spelen was voor Mo- ïart even onontbeerlijk als eten en drinken en slapen. Het ia hemr een behoefje en een gelukkig-makende behoefte, daar hij haar voortdurend bevredigen kan. Niettegen staande dit heeft Mozart steeds geschreven met Inachtneming van de uitwerking, die zijn muziek op het publiek hebben zou. Toch vernedert of verlaagt hij- zlohzelf en1 zijn werken hierdoor niet; ht) zegt slechts wat hij zeggen wlL „Oomponeeren is mijn eenlge vreugde en gezondheid en scheppingsdrang. Beethoven vocht als man tegen man met rijm genie; als zijn vrienden hem overvielen», terwijl hij bezig was te oomponeeron, vonden zij hem in een toestand van onverklaarbare neer slachtigheid; „zijn gelaatstrekken waren verwrongen, het zweet parelde op zijn ge- Zicht", zooals Schindler zegt. Altijd schetst hij, overweegt, verbetert, Schrapt door, schrijft hij, en vangt weer van te varen af aan, en als ahes klaar ia, begint hij; nog eens opnieuw en voegt nog twee noten toe aan het begin van een adagio- Zulke kwellingen kent Mozart niet; hij kan alles wat hij' wil en wil alles wat hij kan. Op den avond vóór dat hjj op een ooncert een sonate voor viool en piano spelen moet, componeert hij deze tusschen elf en twaalf uur en schrijft daar na haastig de vioolpartij ervan op. Hij heeft niet meer den tijd ook nog de pianopartij neer te schrijven, evenmin om met zijn me despeler-violist 'de sonate in te studeeren* en den volgenden dag speelt hij ze uit het hoofd, zoo.!Is hij ze in gedachten gecompo neerd had. Dergelijke voorbeelden rijm met honderdtallen uit te breiden. Mozart was hij uitstek de componist van de opera; in zijn muziek ligt zijn ganscbe ziel vooar ons open. Alle teederheid en innig heid, die zijn eigenlijk wezen uitmaken. Antipathieke karakters heeft hij nimmer iit rijn opera's uitgebeeld; zijn muziek ia een kringloop van teederheid, een onafgebroken Idefdesstroom, die uit de liefdevolle ziel' van den componist overvloeit Sn die zijner toe hoorders. Twee maanden vóór zijn dood schreef hij zijn .^Requiem", nadat de „Zauberflöte", dat lieflijkste aller muziekwerken, kort te voren de eerste opvoering had beleefd!. Mozart noemde den Dood zijn „besten vriend": in bet glanzende licht van de iZauberfiöte-mu- zieik en met het Requiem onvoltooid, is hij heengegaan, midden in zijn leven en werk. Voorwaar, van Mozart kan worden ge tuigd wat de jonge Hamlet van zijn vader zeide: He was a man, take him for all in ali. WeU never oome upon his llike again. Zonderlinge lotgevallen irthet Dagclijksch leven HET SPRINGTOUW. Ze waren aln het touwtje springen, vier kleine vieze achterbuurtmeisjes en een 'n beetje netter, met een mooie strik in het haar en een schoon boezelaartje over het eenvoudig jurkje. Een die er klaarblij kelijk niet hoorde, kind van een aan la ger wal geraakt kantoorheertje, dat uit armoe» deze buurt tot woonplaats geko zen had. Die met de strik was eigenares van het springtouw en de vier anderen „kondon het wicht niet uitstaan", maar speelden met haar om der wille van het springtouw. „Seve, swarto swape swomme in de. „Af!" riep een, draalde en wierp de kleine die de swarte swane niet naar de „Boele Suidersee" had kunnen brengen, het touw toe. „Seveni swarte swanen.af „Hè, nou al! la me nog een keer. Die flauwe Mien draait soo slap." „Nou feruit dan maar!" Weer springt ze opnieuw en brengt de zwarte zwanen bijna naar de zee. „Nou ben je echt af en Mien is aan de beurt." VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT Mien ls 't kind met de strik. Ze sp: kwiek, haast elegant, brengt het liedje ten einde, begint opnieuw in 't geheel niet Amsterdamsch de „zeven zwarte zwanen" meezingende, maar ze* raakt buiten adem en opeens laat een, die draait en jaloorsch ls, het touw schieten, 't slaat om haar voetjes en ze valt Net komt een wielrijder 't straatje uit en tegen het onverwacht vallende meis je aan. De wielrijder, een jongmensch tan even twintig, helpt het huilende kind op, de vier andere meisjes schelden voor al wat mooi en leelijk is, maar daar stoort hij zich niet aan, bekijkt het knietje, dat een beetje geschaafd is, strijkt eens over het haar met den mooien strik en vraagt: „Is 't al over, kleintje?" „Ja, meneer. Dank u wel!" zegt Mien- tje en tracht door haar traantjes heen tq lachen, maar de knie doet werkelijk pijn, dus lijkt het lachje op een zonnestraal als 't regent. Stil stopt hij' Mien een dubbeltje ln de hand. „Nee dat mag- ik niet aannemen van moe," zegt Mien. „Nou dan breng ik je even thuis op me flets en zal Moe je knie gauw afwasschen en een beetje verbinden." De jongen zet het meisje op zijn fiets en brengt haar thuis. „Wat n stom element om dat duppie niet aan te pakke. We hadde der met zen alle zuurtjes voor gekocht" zuchtte een van het viertal. Dan vervolgden zij hun spel, met het touw, dat Mien heeft achtergelaten. „Seve swarte swanen...." VERGEVEN. De groote kunst Daar zijn misschien maar weinig men schen, die er zich geheel rekenschap van geven hoe moeilijk het ls te vergeven. „Kom," zegt een luchthartige, „vergeveh ls zoo moeilijk nietl Men heeft rioh de dingen eenvoudig maar wat minder aan te trekken; het is immers lastig en moei lijk om in onmin te leven. Bovendien, was het wel zoo kwaad ge meend? Laat ons vergeven en vergeten. Schwamm d'rüber"! „Ach," zegt een oppervlakkig vrome, „vergeven is immers monschenplicht" Hebben we niet allen vergeving van noode, eiken dag, ieder uur? Bidden we niet om vergeving en voegen er steeds aan toe: gel ijk ook wij vergeven onzen schuldenaren?" „Ja," zegt een enikelo, die door niets meer zijn gemoedsrust laat storen, die met de wereld heeft afgerekend, omdat hij zich geheel' wil wijden aan een heilig doei „Mij is hetonbegrijpelijk, dat er nog zoovelen zijn, die niet kunnen vergeven!" Ach mij is het zoo onbegrijpelijk nietl Die allen, hierboven genoemd, zij meenen het ongetwijfeld goed. Maar het is niet aan hen, dat zich de moeilijkheid in heel haar omvang doet gevoelen. Daar zijn ook anderen, die niet behooren- tot de lucht* hartigen, niet tot de oppervlakkig vro men, ook niet tot de heiligen, die met de .wereld hebben afgerekend* Ze staan er midden in, hun hartstochten zijn nog brui send* hun haat ls onregeerbaar, evenals hun. liefde. Kom hun niets goeds van hun tegenstanders vertellen, ze willen er niet van hoorenl Vergeven och rij willen het wel in naam. Maar de wrok uit rukken uit hun ziel, evenals men een plant uitrukt, die diep heeft wortel ge schoten dat kunnen ze niet! En toch toch is het juist tot hen, dat de roep stem klinkt, toch is het juist van hen, dat het grootste offer wordt gevraagd. Waarom? omdat het, door hen gebracht juist de, hoogste waarde zou hebben. Zij gevoelen zich getroffen op de allergevoe ligste plek, gekrenkt, geschaad, wellicht in wat hun het dierbaarst was. Hun ver geven zou een overwinning zijn, die ze behaalden op zich zeiven en die overwin ning zou, in de eerste plaats bij hen zei ven, maar ook bij anderen, het geloof doen opleven dat vergeven, mogelijk is. Vergeven. Zien wij hot niet allen, hoe de wereld armoe lijdt juist aan dat nbo- digste, aan. dat ééne? Zien wij het niet, hoe by de volkeren de wrok blijft voort bestaan, hoe de haat niet sterven kan en wraakzucht zich haar prooi niet wil laten ontrooven? Elk volk, elke natie heeft een gevoélige zijde; is die eenmaal geraakt, dan moge het een tijd lang vrede schy- nen, steeds blijft er een vonk smeulen on der de asch en elko windstoot is in staat haar opnieuw te doen opflikkeren. Zien wy het niet dat juist daar de oorsprong ligt van ellende, die niet ophoudt zich uit te storten over de aarde, van de eeuwig durende vyandschap die de vrede verre houdt. Ooih, tegen hartstochten valt niet te strijden! Er is slechts een middel on dat middel voert langs een omweg. Maar zij, die niet kunnen vergeven, zy kunnen ook dien omweg niet zien, want de haat is blind, wellicht nog blinder dan de liefde. Het middel is, elkander trachten te be-* grijpen. Daar waar. men begrijpt vergeeft men; men kan misprijzen, afkeuren, ver- oordeelen, maar haten kan men niet meer. AMSTERDAMSCH OONNOISSEUB UIT DE 18e EEUW. Grnveeren tn Rembrandts tyd. Dat ons landje van oudsher op het ge bied der grafische "kunsten een zeer den naam heeft, mogen w^ ongetwyie] als bekend vèronderstellen. Niet voor niets heeten wy het „land van Rembrandt" te bewonen. Maar meestal denkt men daarby slechts aan de schil derkunst, die al zoo vroeg groot was, jn den waren zin des woords tussohen Hol- land's landpalen. Dat wij ook wat beteekendon ln die by het publiek minder bekende kunst der gravure is niet zoo doorgedrongen tot het algemeen bewustzyn. Een der bekendste graveurs van de 18e eeuw was Ploos van AmsteL Oornelis Roos van Amstel, Jaoob Oor- neliszoon was een spruit uit een van de oudste geslachten van Amsterdam, een typisch vertegenwoordiger van den Am- sterdauischen, rijk geworden handels stand, die het noblesse .obligo nooit ver- Kat. Groot kunstliefhebber abs hy was, be zat hy een wóardevolle ooüeotle sóhilde- ry en en overtuigd dat niets zoo veredelend werkt als goede kunst, spaarde hy moeite noch kosten, om door goede afbeeldingen ters van Amsterdam en door de My. der Wetensphoppen te Haarlem. Deze was bedoeld als eon soort attesta tie, omdat men nl niet goloofdo dat Ploos van Amstel's werk godrukt was on men aannam dat do kleuren er met de hand o waren aangebracht Om eens en voor tyd deze praatjes den kop in to drukkon, noodigdo Ploos van Amstol de burgemees ter van Amsterdam bonevens oonige ver tegenwoordigers van de Mnntsohnnpy der Wietonschappon uit by do Ibowerfclng te genwoordig te willen zyn, ton einde van de waarheid van rijn beweringen te kun nen getuigen. BCnOONHEIDSGEHEIMEN UIT VROEGER TIJDEN. Het stroven om rioh zoo mooi mogoiyk te maken 1/ een karaktertrek van het mon- boheiyk geslacht. En die zucht dateert niet van vandaag of- gisteren. Om van vroeger eeuwen niet te spreken, herinneren we alleen maar aan het foit, dat reeds de oude Germanen hun kleine toiletgeheimen hadden. By hen dienden de baden om aan de huid oen frlssohe kleur te geven, maai- zij maakten daartoe ook gebruik van hot Bohulm vim bier. Zelfs blunkctsol was hun niet onbekend. Veel zorg werd ook anu het beroemde blonde haar besteed zoo wol het groote puibliek rijn schatten te ver- door do mannen als de vrouwen. Om de verelaohto kleur te bekomen, hadden ze pomade van geitenvet on ben- kenasch; ook kalk en gestremde molk werden als klaurmlddolen aangewend. koopen. Zelf was hij een voortreffeiyk teekenaar en een goed graveur. Maar alleen kon hij' biet niet af en soo richtte hy een oomplete inrichting op' voor het repfoduoeeren van zyn verza- De dames en heeren der tiende eeuw meling- droegen de grootste zorg voor fijnheid en 1 kleur van de huid, voor haar baard on NatuurUjk streefde hy ernaar zyn sohll-nagels, waartoe zo zich van byzondere In- dcryen zoo nauwkeurig mogeiyk weer te strumenton bedienden. Op de toilettafel geven en kon hy dus niet volstaan met zag men prachtig gesneden ivoren on reproducties ln zwart aHeen. palmhouten, ja zl Ivoren haarkammen, qü do dames voerden op do wapdellng mme Laat ons beginnen mot iets to zeggen van de diepdruk-methoden. Do oudste van deze is ongetwyfeld de Hy: Jy bent het eenlge hieisje, dat ik ooit heb liefgehad. Zy: De geloof er niets van. Alleen Adam kon dat naar waarheid zeggen. Ook de kopergravure en van de meer moderne procedures, de heliogravure en de bekende koperdiepdruk zyn diepdruk- procédé's. De naam zegt al dat hier de drukkende deelen, de teekening dus, verdiept lp de drukplaat liggen. Om ze van Inkt te voorzien moet deze dus ingewreven worden, waarby evenwel de partijen die niet imocteni tmoedrukkem, het planlum, evengoed hun deel krygén. Dit dient vóór den druk verwijderd te worden, daar andere het geheel één zwarte saus zou worden en men bereikt het by de verschillende procédé's op ver schillende wyzen. Gewooniyk werkte men aldus: Als de teekening ln hoofdtrekken in de plaat was gebracht, werd deze meestal bedekt, met een zuurbestendige harslaag, bestaande uit louter fijne korreltjes, die elkaar niet raakten, zoodat het etszuur gelegenheid had tusschenin de plaat aan te vreten en er kleine ondiepe gaatjes in te etsen. Hoe -langer dit bietsen duurde des te breeder en te dieper werden die gaatjes on des te meer inkt konden zy vasthouden en later afgeven aan het met veel kracht daarop geperste papier. Door nu de par tyen, die het lichtst moesten worden, het eerst aan de etsinig te onttrekken* door ze met vetten of hareaohtigen dekgrond toe te smeren en dan weder vorder te et sen, en zoo vervolgens, van het licht naar het donker toe, te dekken, verkreeg men het geheele beeld' in al zyn nuanc.es. De naam dezer metbode is aquatint. De methode die Ploos van Amstel toe paste komt over het geheel genomen over een met het hierboven vermelde. Hij heeft echter zyn manier zorgvuldig geheim ge houden en men is er nog altijd niet in ge slaagd het raadsel, dat hij ons heeft nage laten, op te lossen. Per slot van rekening doet het er -eigeniyk niet zoo heel veel toe, want er zyn zeer vele methoden, die alle in onderdeelen meer of minder van elkaar afwyken. Het zyn alle diepdrukmethoden en ze berusten alle op het invreten van kleine gaatjes in het koper, die later den inkt moeten vasthouden. Er zyn er echter by, waarvan ment de techniek tot in by zonderheden is te weten gekomen, en soms zelfs heden nog wel toepast, en die bewonderenswaardig goed geéahikt rijn om de een of andere teetoem- of schildertechniek na te bootsen, zoodat zelfs de kenner niet zeker weet hoe de prenten nu eigeniyk zyn verkregen, n.1. of ze geteekend dan wel godrukt zyn. Eerst een nadere studie brengt dan dik werf de oplossing. Het ls dan ook wel een zeer Instructieve en veelzeggende be naming, die de gravures van Ploos van Amstel hobben verkregen; men noemt ze n.1. prenltteekenlmgoni. Sommigen ervan bootsen voortreffeiyk de waterverfteekeninigen en vaak nog be ter krijtteekenlngen na, die eens het ka binet van hun schepper sierden. Minder goedl, tot op het kakelbonte af, zijin ech ter de reproducties van olieverfschilde rijen, Pilioos van Amstel dtreef de zaak van slotte op een zoo grootsoheepsche manier, dat hy het alleen op geen stukken na meer af kon. Hy engagoorde dus gra veurs, die hy met zijn techniek op de hoogte bracht en had ten laatste eon ato lier dat geheel voor dit doel werd opge richt en ln .stand gehouden. Dat hy, ook mlssohlen wel eenigszins om de po sitie die hy ook overigens in de goede Amsterdamsohe kringen, innam, alle eer van zijn werk genoot, blijkt uit een oorkonde afgegeven door de burgemoes- t on handspiegels mee, die van achteren met Ivoren snijwerk w.nron versierd. In de 12db en 18de eeuw kreeg de we- reld een geheel ander aanzien. Torwyi te voren de raan als volstrekt heer en mees ter door zyn vrouw als aangebeden werd, kwam nu de beurt aan de vrouw om door haar mhn als een hooger we^n be schouwd, geliefd en veroord te worden. Het was oen tyd aan den dienst der vrouw gewyd. En dat zy haar best deed zich op haar verheven standpunt te hand haven, valt niet to verwonderen. Ook zal niemand Eva's dochteren ten kwade dul den, dat zy haar bekooriykheden zooveel mogeiyk trachtte ten toon te spreiden on te vermeerderen, zoowel door haar klee ding als door de kunstmiddelen die haar ten dienste stonden. Het verven der huid was algemeen, want een schoone vrouw moest een blanke huid hebben. Daarby gebruikte men niet alleen allerlei soorten van verven en poedertjes en zalfjes, zelfs trachtte men door vasten en aderlaten de bloedrijkheid te verminderen en een bleeke kleur te krijgen. De wangen eohter moesten hoog rood zyn, hetgeen men ook door verven wist te verkrijgen. Meer dan driehonderd dergelijke mid delen waren er bekend om zich anders te toon en dan men geschapen was. De geestoiykheld protesteerde, maar w-at baat de strijd tegen' de mode. Men spotte zelfs met den yvor der mon niken, on schreef dien toe aan jaloezie, daar zy, uitsluitend beoefenaars der sc.hh- derkunst nu mededingsters vonden in de vrouwen, die haar aangezichten beschil derden. Het was niet genoeg dat men het vel blanker wist te maken, het moest ook doorschjjhtenid' rijm* zóó doorschijnend, idat, als een vrouw rooden wijn dronk, men de kleur daarvan door de huid moest zien schemeren. Of men het echter ooit zoover gebracht heeft, betwijfelen'wij zeer. Ónder de meest geliefde middelen om blank te bhjven werd vooral ook een aftreksel van leliën zeer aanbevolen. Een Amsterdamschle putjesschepper kreeg op' zyn vaoantierels moeilijkheden aan de Duitsohe grens, doordat hij de commiezen niet kon duideiyk maken wat eigeniyk zyn beroep was. Een Nederlan der, die het gehaspel een tydlang had aangehoord, kwam zyn landgenoot-te hulp met de mededeeling: Er ist Privat-lehrer! Straatjongen (tot dame die een veer van haar hoed verliest): Hé, juffie, je begint te ruien 1 LIEDJE VAN DE WEEK. REKENING MAKEN. Wat vader Heyo zeL Hang het buikje naar den wind. Maar in 't goede, lieve vrind! Zot do tering naar de nering, Of uw nering kry'gt de tering, En gy zelf er by, mijn kindi Zuinigheid baart ovorioed, Soberheid maakt zuiver blood; Volle magen, looge kasten, Mannden smullen, jaren vasten. Pronk van kleoron arm van goed! Daarom ls, een oent bespaard, - 't Winnen van oen gulden waard.... Wie zyn reek'ning goed kan sluiten, Baat het binnenshuis en huiten Ln den hemel als op aardl B,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 13