I De Praktijk van Helder 1
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
TOONEEL-CAUSERIETJES
van ZATERDAG 26 FEBR. 1927.
No. 266 (auteursrechten voorbehouden)
DE EENDAGSMUG,
Als een ééndagsmug isde winterZondag
verschenen, 's Morgens verscheen hij in
den vorm van een lang aanhoudende
sneeuwbui en 's avonds waren er al weer
alle ken teelten en, dat het met zijn „zijn"
uit was.
Uit grauwe lucht was vroeg de stuif
sneeuw voortgejaagd, die als scherpe
afscheiding van een verhevenheidje sterk
tegen de dorre kleur van het overig
omringende afstak. Later warrelden de
groote vlokken dooreen en plekten overal,
zoodat weldra eeiu-ein kleed geweven was.
Niet alleen de Jeu8d, doch ook de oude
ren begroeten zoo'n sneeuwval met eenige
vreugde, al maken zij zichzelf dan ook
diets, dat ze niets vreeseljjkera vinden
dan sneeuw.
Wanneer se werkelijk hun gevoelens
sulver durven doorschouwen, geloof ik,
dat er toch naast die afschuw voor sneeuw
nog een sprankelende blijheid over is, die
hun hart, bij het zien der sneeuwvlokken,
vreugdevol stemt.
Wie een klein beetje gevoel heeft voor
kleuren in de natuur moet wel onder de
bekoring geraken van deze variatie in het
algemeen aspeot der omringende dingen.
De reine frischheid der paB gevallen
sneeuw; het scherp zich afteekenen der
boomeh- en huizenrijen tegen het smette
loos wit der opgetaste donzige waterwat-
tende diepe demping der straatgeluiden,
die er het gevolg van is, maken onwille
keurig een krachtigen indruk op het maar
eenigszins voor indrukken vatbar? gemoed
en niemand is er, die niet de weldadigheid
daarvan ondergaat. Dat wil niet zeggen,
dat er ook niet zijn de vele moeilijkheden
en onaangenaamheden, die sneeuwval
mee brengt.
Doch als we werkelijk de gedachten en
gevoelens konden doorschouwen van hen,
die sneeuw uitsluitend als lastpost heeten
te beschouwen, dan geloof ik, dat we zelfs
ook bij hen een inwendige vreugde zouden
hebben te registreeren.
En schakelen we de ouderen uit, die
allicht geneigd zijn tot mopperen, dan
houden we toch nog over de jeugd, die
zoo'n wintersche eendagsmug met uit
bundige vreugde begroeten en er op een
uitbuiterswijze van proflteeren.
Zoo ook was het op den sneeuwzondag.
Overal zag je de sleeën te voorschijn
komen en overal was de jeugd bezig glij
baantjes te maken. Om in het bargoensch
van den huidigen tijd te blijven: het was
een bij uitstek sportieve dag.
Hier geen vastgestelde regelen, die Bport
vaak maken tot een haarkloverij, die doet
denken aan de vermeend gewichtige uit
leggingen der schriftgeleerdenhier geen
wedstrijdgedoe, dat sport dikwijls verlaagt
tot het ontketenen der wildste hartstochten
van afgunst en haat, zoodat het sportieve
Neer. mltf?eel bedolv*n raakt,
dertt J sneeuw vermaak der jeugd
is om hïfihl.H e,ning der sport, die er
en levenslust op te doen
het »r m'"' in^e °*)en Hier ging
derde dll °m of ee" ka™raad met een
het einHe HnVan. een 8ecor|de eerder aan
komen straat met zijn prikslee zou
komen of met een vijfde seconde eerder
J „lt.SU 7 OObUllUÜ O'
de glijbaan zou hebben afgegleden.-
kr«ehLnWeJ uet®n ,van behendigheid en
^achten, doch niet'om een stukje metaal
bekertje, waar niemand" iets
h„e0e,t| doch zuiver om de sportieve
j genseer, die, net als aan deze wintersche
eendagsmug, geen langer leven is be
schoren.
Waarom wordt in den regel het spel der
jongeren spoedig eentonig en vervelend?
omdat de ouderen zich daarmee te dikwijls
bemoeien.
u L),enlc.i4I?aa,r ?an b®t plaatje in verschil
lende tijdschriften, waar twee ouderen
bezig zijn een kinderspoortje te laten gaan
en het kind; voor wien dat treintje be-
rifTu ™8' spreekt van den spooktrein.
v\ elilcht is het wat overdreven, doch het
bevat in den grond waarheid.
Je ziet het ook 'a zomers zoo vaak als
vader met een oom bezig zijn een pracht
vlieger aan den dijk op te laten, terwijl
de jongen voor wien al dat moois gedaan
wordt, met een verveeld gezicht rondloopt
keisteentjes te gooien.
Ook dan denk ik altijdgeef dien jongen
een vlieger, gemaakt van een paar bam-
boehQutjes, beplakt met. een krant en laat
hem er mee rondscharrelen, dan zal zijn
vreugde des te grooter zijn.
En als het sneeujvt: een slee, waarmee
ze kunnen raakbonzen, een pakje, dat.er
tegen kan en liefst een paar klompen aan
de voeten, zoodat heel wat voetellende
wordt voorkomen.
Maar helaas, daaraan zijn we ontgroeid.
De praktische kijk op die eenvoudige
dingen is ook verstikt in het zelf aange
trokken harnas van conventie en van wat,
behoort.
Gelukkig de jeugd, als ze van een sneeuw
zondag weet te halen van genot aan wat
er van te halen is.
Dan zou je zelf je jeugd ook nog wel
eens willen doormaken..., doch het har-
lend en druktemakend plaats op een der
banken in het tramrfjtulg. Na een tijdje
gereden te hebben, steekt een der heeren
een sigaret op met het resultaat dat h}j
weldra in een zeer heftig debat is gewik
keld met een dikke viechvrouw, die met
haar opgestroopte mouwen een zeer held-
haftigen indruk maakt.
„Zeg 's, snotneus, wil jij wel 's met dat
ge smook uitsoheiell?
„Ik zou niet weten waarom, juffrouw."
„Dan kaik Je maar beter uit je doppen
dan ka je 't lezeli"
„Nou buurvrouw, maak je maar niet
zoo kwaadl"
De dikke vlschvrouw, nu pas in haar
element, stort een geweldigen woorden
vloed op den armen jongeling los, met be
trekking tot diens verscheiden van dit
aardische tranendal.
De conducteur, die van het achterbalcon
deze heftige discussie tusschen den roo
kenden jongeling en de heftige visch
vrouw met belangstelling had gevolgd
vindt dat nu het oogenblik van optreden is
aangebroken, trekt zijn gezicht in z'n ern
stigste plooi en stevent met een 10 kilo
metersvaartje op den blozenden jonge
ling af.
ijnheer, weet u wel dat het ten streng
ste verboden is in het tramrijtuig te roo-
ken."
„Nooit van gehoord."
„Nee mijnheer, 't staat daar met koeien
van letters op het bordje."
Dertig paar oogen richten zich op het
veel ongelukken mee, maar hij was nu
eenmaal niet van zijn idee af te brengen
geweest en nu was ze er eigenlijk heel
trotsch op, dat iedereen op het oogenblik
over hein sprak en hem een held noemde,
Zie-zool Nou ging ze.
Met driftige pasjes liep ze de trappen
af en de modderige straten van de stad
door. Ze zou dien deftigen meneer wel
eens gaan vragen of hij liet nou nog niet
goed vond, dat zijn dochter Nettie met
ïaar Henri trouwde!
Ze zou hem vragen, of er van hém wel
-ens zoo iets in de krant gestaan hadl
Ze zou zeggen
Maar voor de deur van het groote
ïeerenhuis zakte haar moed een beetje en
toen op het zware geluid van de bel, een
lange huisknecht opendeed, vroeg ze heel
inderdanlg „of ze asjeblieft Meneer even
mocht spreken". De man vroeg haar naam
en na een poosje wachten werd ze binnen
gelaten. Ze durfde haar voeten bijna niet
op de dikke loopers en tapijten neerzetten
j'n toen ze op meneer's kamer kwam ging
/.e op het puntje zitten van den stoel, die
naar gewezen werd. Het was een ruime
kamer, waar door prachtige gordijnen een
ienigszins getemperd licht toegelaten
werd.
bordje.
„Hek 't nie gezeld, praatjesmaker?" In
formeert de bedrijvige visohvrouw.
„Nu mijnheer?"
„Maar oonduoteur," komt de veront
waardigde jongen eindelijk los. „Daoht u
soms, dat ik met dat bordje rekening kon
houden? Op het bordje staat er naast ook:
.Draagt Wlllem'a oorsetten", en daar
naast staet: „Voed Je kinderen met maï
zena." Dacht u soms dat ik me met al dien
onzin kon bezighouden?"
nas knelt te veel.
R o b i n s o n.
DAAR KON HIJ GEEN REKENING
MEE HOUDEN.
Dat was te veel!
't Is laat in den avond. Een vroolijk
groepje jongelingen, die van het goede
wel een beetje te veel hebben gehad, en
van 'n verjaringsfuif van een hunner vrien
den terugkomen, staat in een buitenwijk
op de tram te wachten, die weldra luid
tingelend verschijnt. Het geheele clubje
stapt in den motorwagen en neemt joe-
door
carel j. brensa.
*nHulshouwe van Jan Steen.'
OfDe Epiloog van de
„Levende Medusa".
Het is waar. Ik ben deze laatste serie
Tooneel-praatjes over de »Levende Me
dusa* begonnen met een proloog. Maar
dat wilde heelemaal niet zeggen, dat ik
Voornemens was te eindigen met 'n epiloog.
Dat bleek ook uit mijn laatste feuilleton.
Ik dacht dat ik er nu met goed fatsoen
af was.
Maar »niks hoor!*
Ik voel me zeer behoorlijk verplicht
'n laatste opstel te sbhrijven, juist naar
aanleiding van wat ik gezegd heb in het
zoogenaamde laatste.
Dat heb ik te danken aan mijnheer
Jan Elsensohn.
Want u moet weten: Sinds honderd en
zooveel dagen gaat er van dezen heer'n stuk.
n Volksstuk, n Hulshouwe van Jan Steen.
Ik weet niet of u er al van-gehoord hebt.
Zoo niet Dan zult u er van hooren,
vroeg of laat.
Eu daarom ben ik verplicht te schrijven.
Om 't stuk zelf en omdat ik juist in mijn
laatste feuilleton vertelde, dat al.die ten-
denz vanaf het tooneel onvruchtbaar was
Nu, in den grond van de zaak geloof
ik dat nog niettegenstaande ik »'n Huis-
houwe van Jan Steen* gezien heb. Maar
ik moet er nu iets bijvoegen. Ik moet
nu duidelijkheidshalve me aldus
uitdrukken Het is niet zoozeer de schuld
van het tooneel en van de tooneelspelera,
dat een of andere tendenz, laten we zeggen,
'n gedramatiseerde maatschappelijke toe
stand vanaf de Bühne geen invloed ten
foede uitoefent op het publiek of op de
etrefïende maatschappelijke gioep. Het
is veel meer de schuld van het publiek
of van de betreffende maatschappelijke
Sroep zelf. Het tooneel zou bij uitstek
e goede plaats zijn om sociale of ka-
rakterlijke of andere mistoestanden in
een scherp waarschuwingslicht te stellen.
In beginsel ie er geen betere- plaats en
geen betere mogelijkheid.
Maar de menschen wij, u en de
rest die het aangaat en die er naar
zitten te zien en te hooren, wij trekken
er ons in den regel niets van aan. Het
raakt onze koude kleeren niet.
En deze keer is het onze fout
Om der wille van het »Huishouwe van
Jan Steen* ben ik genoodzaakt geworden
dit te bekennen. Vandaar deze Epiloog.
Want hoor wat er gebeurd is.
We hebben gezien het stuk van John.
Elsensohn. We wisten natuurlijk allang
dat het ging, zelfs ,dat het goed ging.
Maar als bedachtzame Hollanders zoo
zijn wij vlogen we niet dadelijk op de
zesde of twaalfde voorstelling af. We
hebben gewacht tot de honderd-en-
twaalfde. Dat mag u van ons hollanders
'n fotft noemen. Heel vaak is het ook 'n
fout. Maar het heeft z'n reden. Want
hier steekt nu een van de angeltjes, die
ik de vorige week verzwegen heb en
die Van Kerckhoven in zijn brandkast-
scène ook stiekum verzweeg. We zijn op
het gebied van tooneel in het bijzonder
op het stuk van tendentieus tooneel al
te vaak bedrogen om niet erg voorzichtig
te wezen. Het is niet alleen te wijten aan
de Gemeentebelasting of aan de te weinig
ontwikkelde kunstzin, dat we het toonee
mijden. Het is vanwege de Ingeslopen
tooneel-voor den gek houderij van tegen
woordig.
In den regel is het niet prachtig. Want
ik herinnei me dan hoevaak ik al heerlijk
bij den neTis genomen beo. Ik herinner
me dan b.v. hoe vaak iemand als Jan
Mooy gegrepen heeft naar de tendentieuze
tooneelbanier hoe hij ons trachtte te
overtuigen van onze sociale-plicht en hoe
dan veelal bleek dat het niets anders was
dan 'n ietwat smoezelige rare lap, die hi,
heen en weer zwaaide,! inplaats van
banier.
En hij is lang de eenige niet.
Zelfs 'n gezelschap als het «Schouw-
tooneel* gaat nog steeds door met af en
toe onder de leuze »Nou sullen we 's
ZIJN THUISKOMST.
Een liefdedienst
In haar kleine huiskamertje op een
tweede verdieping van het stille fatsoen
houders-buurtje liep oude juffrouw Picard
zenuwachtig heen en weer.
Zool Nu was ze bijna klaar. Ze moest
nog haar Zondagschen mantel aan en
haar goeie hoedje op eigenlijk zonde
voor zulk slecht weert Even fcijkerr of 't
misschien al droog was. Neen, nog altijd
viel die vervelende motregen. Affyn, ze
nam toch d'r paraplul mee, ze moest
immers netjes bij die fijne menschen
komen; anders maakte 't zoo'n raren in
druk voor Henri.
Tsjonge-jonge 1 Dat zou ze dan toch die
rijke-lui eens laten lezen, hoe haar Henri
zich gedragen had. Een held was iel
't Stond in alle kranten, dat hij het leven
gered had van die hooge officieren, die
in zijn vliegmachine zaten, toen de motor
weigerde en het geheele toestel dreigde
neer te sjorten.
„Wat hij precies gedaan had, wist ze
niet, van die vreemde woorden uit de
krant over „vrilles" en „explosies" had ze
geen verstand, maar er stond toch heel
duidelijk dat héér zoon, héér Henri, zich
kranig gehouden hadl Ja, ze was er wel
erg op tegen geweest, dat hij aah de
„vliegerij" ging, want er gebeuren veelte
Langs de wanden stonden hooge boeken
kasten en in liet midden een bureau-
mlnistre.
Door een deur tegenover juffr. Picard
kwam een heer binnen met een aristocra
isoh voorkomen, gladgesohoron gezicht
<n een gouden lorgnet op den neus.
Wat van haar verlangen was? hoorde
ze hem vragen. Aarzelend begon ze te
ertellen dat haar zoon Henri zoo'n ver
Iriet had, omdat hij zooveel van zijn
doohter Nettie hield en dat hij wel geen
geld bad, maar ultatekend zijn brood ver-
liende en zeker vlug vooruit zou komen.
Binnen enkele uren zou bij thuis zijn
in ze zou dan zoo graag tegen hem willen
zeggen, dat alles in orde was...
De oude heer viel haar in de rede en
'.egon op vriendelijken toon uiteen te
betten, dat hij zijn dochter gehuwd wilde
zien met iemand van stsnd, liefst me
iemand uit hooger kringen, dan hij zei:!
was. Hij wist wel dat Nettie en haar zoon
van elkandér hielden, maar dat zou met
tertijd wel slijten, en voor beider bestwil
nietwaar
Aangemoedigd door zijn eenvoudige
manier van spreken begon zij echter geest
driftig te praten over zijn toekomst, over
den moed, dien hij getoond had.
Had meneer de krant dan nog niet
gelezen?
Neen dat had hij nog niet. Zenuwachtig
trok ze het blad uit haar tasch en reikte
het hem over.
Belangstellend begon hij het verslag te
lezen.
Drommels, dat was toch kranig van
zoo'n jongen 1 Hij, oud-majoor hij de in
fanterie was zelf ook niet bang uitge
vallen. In gedachten begon hij de kamer
op en neer te loopen. Een van de officieren
die door het flinke optreden van den
jongen Picard behouden waren, kende hi
en deze zou hem ongetwijfeld vooruit
kunnen helpen.
Hij had wel liever gezien dat Baron
van de Veld maar daar zou toch we!
niets van komenen dan dat trouwe
moedertje, dat zoo voor haar zoon kwam
pleiten Hij schelde en beval den be
diende, zijn dochter te roepen.
„Nettie", begon hij toen ze gekomen
was, „houd jij van Henr-i Picard?"
„O, papa, hoe kunt U dat vragen
Ik houd zoo veel van heml"
„Kindlief als dat zoo is, doe dan, wat je
zelf denkt dat het beste is."
„Papa
Zwijgend wees hij op het artikel in de
krant, dat zij opgewonden begon te lezen
Daarna viel ze haar vader om den hals
en kuste hem op beide wangen.
„Papa, over een uur kan hij al aan
komen I Ik ga direct met de auto naar
het vliegveld om hem te halen I"
En zij rende naar boven om zich te
kleeden.
Met tranen in de oogen dankte juffrouw
iMcard Nettle's vader, en zielsgelukkig
nam zij afscheid om ook baar jongen te
gaan te verwelkomen.
Toen zij op het vliegterrein aapkwam
ze dat reeds vele belangstellenden op
ornst van den Jongen aviateur wachten
en onder dezen ontdekte ze al spoedig
Nettie, die er lri haar modern mantelpakje
allerliefst uitzag, terwijl ze in haar hand
een bouquetje bloemen hield.
Juffrouw Picard ging op enkele passen
afstand van haar staan. Als haar zoon
straks aankwam zou ze tegen hem zeggent
Henri, lk heb alles In de krant gelezen,
en nou kom ik je afhalen, en ik heb een
groote verrassing voor je meegebracht
ookl" Met zijn mooie oogen zou hij haar
an aankijken en dan zou ze hein bij
Vettie brengen. Wat zou hij een gezloht
zetten! En wat zou hij blij zijn.
Bij de gedachte aan zijn vreugde kon
zij haar ongeduld bijna niet meer bedwin
gen. Het duurde ook zoo lang
Eindelijk hoorde ze de menschen zeggen:
„Daar komt ie! Daar komt iet!" Ze
keken allemaal denzelfden kant, wezen
met den vinger naar den horizon
Haar oogen waren zoo scherp niet meer,
maar het duurde tooh niet lang of zij
loorde het brommen van de motor en
ilotsellng zag ztj ook Jiet toestel aan
tomen, heel dichtbij al. Het kwam al lager
en lager en de wielen raakten het veld
iet rolde nog een heel eind over het
terrein verder.
Nu stond hst stil; alle aanwezigen
drongen er heen, riepen hoera I schreeuw
den joelden.
De koene luobtrelslger stond op, deed
zijn stofbril af sn sprong uit zijn machine
op den grond.
reuzedaad doen* malligheden te verkoo
pen en het geachte publiek bij den neus
te nemen met gedramatiseerde zedelessen.
Denk b.v. maar 's aan het stuk: «Wat
het Leven verwoest*, dat heelemaal geen
stuk was, maar 'n vervelende, dooie aan-
gekleede brochure over de geslachts
ziekte.
Zie dat heeft ons huiverig en scep
tisch gemaakt.
Nu moeten we dus twee meeningen
recht zetten.
In de eerste plaats deze, dat het ons
goed recht was om langzamerhand met
wat voorzichtigheid te staan tegenover
aankondigingen van tooneel-met-tendenz.
Vandaar onze draling om eerst ca de
honderdste voorstelling naar'n Hulshouwe
van Jan Steen te gaan.
Ten opzichte van dit stuk bleek dit nu
juist heel jammer. Want laat mij u zeggen,
dat we van het »Huishouwe« meer dan
pleizierig genoten hebben in de eerste
plaats. En dat dit «Huishouwe* een
absoluut gunstige uitzondering maakt op
wat wij hierboven met tendenzstukken
bedoelden.
ik wist om te beginnen niet dat Jan
Elsensohn zoo knap comedie spelen kon-
En met hem de rest.
Nog zelden heb. ik 'n gezelschap z.g.
volksacteurs zoo prettig aan het werk
gezien. Ze doen niet anders dan goede
dingen.
Hiermede hebben zij dus het gelijk aan
hun kant gekregen. Elsensohn heeft een
stuk theaterwerk voor den dag gebracht,
dat van een zoo goede tendentieuse
kwaliteit is, dat men de tendenz in het
Seheel niet meer merkt. Dat is je ware.
»e bedoeling zit er hior niet als een
etiket opgeplakt, maar ze zit er doorheen
als de gist door 'n schaal met oliebollen.
D.w.z. Door de gist zijn de oliebollen
juist lekker geworden.
Het gegeven zou anders aanleiding
kunnen wezen tot dik-doen. Het omschrijft
de groote vraag van onzen tijdWat
moeten we doen als| we getrouwd zijn.
Alleen maar getrouwdb menschen bleven
of vader en moeder worden Over dat
vraagstuk wordt niet eindeloos veel ver
teld. (Ik zou graag zeggen geboomd 1)
Maar Elsensohn en de zijnen laten ons
dat vraagstuk zien,. In de werkelijkheid,
Want we maken nu twee gezinnen mee
in hoofdzaak. Een gezin, dat de zoo
afkeurenswaardige ziekte van onze be
schaving vertoont: Trouwen en dan zoo
deftig mogelijk leven,'n modern bovenhuis
Zoo prachtig mogelijke meubels en spul
len, fijne kleeren, mevrouw en meneerl
Zorgen voor zich alleen en ietwat laag
neerzien op al wat werkman heet en met
z'n handen z'n boterham verdienen moet
Als deze menschen al (per ongeluk)
kind in hun huwelijk hebben, dan moet d
kind... studeeren. Dokter worden als 't kan
of advocaat. Vooral geen eenvoudig kinc
Hiertegenover komt| dan 't gezin van
den ouderwetsohen werkman 1 't' Huis-
houwe van Jan Steen in vèrgelijking met
het opgepoetste huishouden van de def
tigers. En hoe groot is de tegenstelling
Bij de eersten niets dan de dood in de
pot. Narigheid Verdriet om het zelfge
wilde kinderlooze. Angsten en vreezen
Geen glimpje licht, geen zweempje vreug
de in heel hun bestaan. Doode poppen
bij de zijden schemérlamp en de dure sofa
En dan 't andere gezin»Zeit u maar
juffrouw, hoorLeven, beweging, geluk
en vreugd. Ook wel narigheid, maar die
verdrinkt-en verteert bij het gloeien van
de levenswarmte. Hier geen deftig boven
huis, maar 'n... woonschuit, die aan
hobbelen slaat als de «Volharding* door
den Amstel vaart. Hier zingen ze en
spelen. Hier lokken ze blommen in de
pot en geven 'n Sinterklaas avond, dat
je de spijt over het deftig lev^nsgedoe
tot 'n brok in je keel voelt. Hier zijn
opgeschoten jongens, die met mekaar
kiften, dat je uit de zaal zou willen
roepenKkssst toe maar jongens,
geef 'm van katoen 1 Hier wordt brood
gegeten met gramofuonplaten, dat is
bloedworst. Hier wordt aan alles wat
verkeerd is in onze maatshappelijk hoog
staande maatschappij den nekslag gege
ven, van de Rein Leven beweging via
de gelijkstelling van den mensch tot aan
de vrouwenemancipatie toe. Er blijft geen
spaan van over.
Tenminste men versta mij nu goed
za
g, was Nettie, die
geluk haar bloemeu
De eerste die h|j
hem straleude vau
aanbood.
Hartstoohtelljk drukte hij bet meisje ln
de armen, kuste haarnog eens en nog
00118
„Lieve beste Henri!" fluisterde ze.
alles 1> goed... alles is in ordel"
Met zijn arm om haar heen geslagen
schreden ze naar haar auto. De menschen
verdrongen zioh om haar heen, drukten
zij zijn handen, maar voor uiemand had
hij oogen dan voor „zijn mooie lieve
meisje
Zij stapten in, de chauffeur Bioeg het
portier dicht de auto reed weg
Het publiek juichte, zwaaide met hoeden
en zakdoeken.
Heel achteraan stond het moedertje
over haar rimpelige wangen rolden twee
grootè tranen op haar Zondagschen man
tel B.
In de tram doe ik altijd net of ik
slaap, dan hoef ik niet op te staan voor
dames.
Dat middel heb ik ook geprobeerd,
maar de dame die vóór mi] stond zei toen
tot haar vriendin:
„Is 't niet vreeselijk, dat zoo'n jonge
man zoo zwaar drinkt?" En toen moest ik
wel opstaan om te laten zien, dat ik nuch
ter was.
Omgekeerd.
Zij: De rentmeester is hier geweest. Ik
heb hem een kwartaal huishuur betaald en
baby laten zien.
Hij: Je hadt beter gedaan hem de renite
te laten zien en hem baby te geven.
voor zoover deze in den grond allemaal
le lelrstelling
dige menschheid verkeerd worden gein-
goede leirstellingen door de tegen woor-
terpreteerd 1
En waardoor?
Enkel en alleen omdat
bet huishouwe van Jan Steen alle uiterlijke
maatschappelijke heffing en dik doenerij
aan haar laars lapt. Omdat ze gewoon
blijft. Omdat ze kinderen hebben durven
krijgen als de Hemel ze wilde geven
Omdat ze de larie van den Schoonen
Schijn heeft doorzien en menschelijk ge
zond is inplaats van Maatschappelijk ziek t
Daarom. En daarom verdient Jan Elsen
sohn voor dit stuk werk onze waardeering.
Bovendien omdat hij nergens overdrijft.
Omdat hij self s aandurft om het voor- en
nadeel van de beide levensinzichten open
lijk te laten zien en dus nergens echt
«tendentieus* wordt. Hij laat ons het eene
duidelijk zien, maar hij verstopt terwille
van het goede effect het andere niet. Het
is echt en gezond. Eerlijk en openhartig.
En er wordt gespeeld in evenwicht en
gezapige spontaniteit. Het is waar. Hier
wordt niet onder valsohe of schijnbare
leuzen mooi gepraat. Hier wordt een
sociale daad gedaan I
En daarom voelde ik mij gedrongen,
toen ik naar dit werk zat te kijken en
terwijl mijn vrouw, die mee was, haar
tweede zakdoek zat uit te wriugen van
het vele huilen en het vele lachen bij
mekaar, om mijn rèdeneering van de
vorige week aan te vullen, ik zeg nu
niet meer: Het tooneel is niet de goede
plaats om sociale demonstraties te geven.
Ik zeg nu Het tooneel zou de allerbeste
plaats daarvoor kunnen zijnl
Deze slag is voor Jan l
Evengoed blijf ik zeggen, dat het niet
veel uitwerken zal. Maar nu is de schuld
werkelijk aan ons. Voor dat het er met
ous allen nog veel slechter zal gaan uit
zien, zullen we deze groote les wel niet
ter harte nemen. We zullen voorloopig
nog wel doorglijden op het afschuwelijke
hellende vlak van den sohoonen schijn.
Er zal nog veel moeten gebeuren voor
het boezeroen en de gezellige hulskamer
met kinderen, de trouw aau de natuur
en het vader en moeder Inplaats van
^apa* en «Mama* weer in volstrekte
eere zullen zijn.
Maar het «Üouber-Ensemble* zal zioh
niets te verwijten hebben. Zij heeft hier
haar groote sociale plicht gedaan. En
dit eerlijke woord moest m(j van het hart.
Vandaar deze epiloog l
't Juttertje