BI
II DE OUDE DOOS.
Uit de Verzenboeken van onze Grootouders.
populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 9 APRIL 1927.
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijkse!) leven
NO. 272 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
„Zeker Uwe Majesteit," lulddé het ant- telde hij, dat koning Hendrik ten gevolge
voord, Jk wou nu ook grnng leta voor van het bovenmatig drinken, zóó sterk
de oogien van de arme blinde kindertjes aan podagra leed:, dat hij zich alochta zeer
nebben!" moeilijk bewegen kon. Dat kwam Hen-
A c v ander TH knlkto d o spreekster drik ter oore en fafl' besloot dit nliet on
vriendelijk toe, en lei toen nog twee an- opgemerkt voorbij te laten gmn
dere goudstukken naast de eerste,
S aaltjes van Poëzie uit den Qezelllgen ouden Tijd
door
CAREL J. BRENSA.
DE GEVAARLIJKE BARBIER
De helden 1
„Daar *k van lansier weer burger word
En snor en sik moet geven,
Wil 'k toch den schrapper, die ze kort
Nog eeos van schrik doen beven.
Rei kastelein 1 Zeg heb Je hier
Niet zoo een hondsvot van barbier?
De vent moet aanstonds kamenl
Kom voor en haal Je mes maar uit,
Barboks! Daar ligt een gulden,
MJiar *k val wat kittelig van huid
l Eta kan geen villen dulden.
Toon dus je kunst en hou Je goed,
(Want 'k juag Je, stort Je één druppel
bkx-d,
Deen dolk hier door Je ribben."
Het s>lt»e, koude moordtuig, dat
Op tafel lag te fenklen,
arm''«ard, die daar dreigend sat
Met oogen als karbonklen
En met een tronie, barscth en strak,
Als waar hty de ergste bullebak.
1 Was Juist geen Hef speet*kol!
De sróeoabaas wordt er aklig van}
Hl} wil zUn messen wetten.
Doch voelt, gluurt hij naar dolk en man,
Ben rilling van ontzetten;
Zijn Vinden klappren op elkaar;
In 't aind pakt u{j zijn boel te gaar
Bn zendt een van zijn kueohtea
„Vrind, kijk, een gulden ligt hier klaar,
WL Jti mU flink raseeren;
Maar snij Je mij, Je zult voorwaar,
Getn kin op aard' meer smeren."
„WatF roept de knecht, „noen op mijn
woord,
n i :v<s een mensoh, op zoo'n aoooordl"
Dij loopt, en stuurt den Jongen.
„El, durf JU *t wagen, kleine pier?
Wil dan geen tijd verliezen.
Mier ligt mijn dolk, de gulden hier.
Je hebt thans maar te kiezen,
M <int snij Je me of schram Je ime maar
bloot,
Je valt hier voor mijn voeten dood;
Zoo niet, la 't geld het Jouwe."
De Jongen gluurt naar 't geld. Dat blikt
Hem hel en glanzig tegen.
-.Zit stil maar," roept hij, „niet gekikt!
Ik gal 't wel knapjes vegen,"
11 ij zeept hein daadljjk wakker in,
Scheert vlug en handig wang en Vtn,
1 ,'t is beredderd."
„Daar, kleine gannef, neeim Je geld.
Pardoes JU durft wat wagenl
Je tanga baas was heel ontsteld,
Zijn knecht stond ook verslagen.
Maar JU.JU dorst en toch.pardi!
Hadt Je me een schramt gegeven, die
Moest Je met Je bloed bétalen"
JF3, beer, Tc geloof, dat go u vergist;
Ik hield Je zeel goed stijf vast
En dacht: een domme drommel Is t,
Die niet op t eigen lUf past!
Trekt hU één enklen eoheeven bék,
1c Haal rits hem 't mes door strot en nek,
Eu loop dain met mijn gulden1'
„Zoo, zool Hm, hm! Was dèt Je plan?"
De heer begint te 'rillen
En wordt er wit als linnen van;
„Ei, edl Was dat Je willen?
„Dèèr had Ife geen gedachten op;
Doch t>U nUJn ziel, JU galgcnstropl
Je eult me nooit weer schoren.
J. J. A. GOUVERNEUR
GEVAT.
Kafaer Alerander Hl van Rusland be
zocht eens een iililsill|jMihMiaf voor
blinéen, waar na de opvoering ven een
blijspel, Jonge dames rondgingen met
ZIJ STELDE HEM TELEUR
Dat viel hem tegen!
„En dus weigert je vader, zijn toestem
ming tot ons huwelijk te geven?"
elaas, Jai, Rudolfl"
i Jonkman weerhield mot moeite een
snik.
,J>us er blijft ons niets nndej over dan
ome betrekkingen te verbreken?'1
„Helaas neen, Rudolfl"
Het meisje was droevig gestamd^ doch
wist. zich te beheersohen.
„Zou Je denken, Olementlne, dat Je
deze weeldrige woning zoudt kunnen ver
laten, afstand doen van al je schoone
vooruitzichten, Je ouders achterlaten en
voor immer losscheuren van hem, om
niM een armen Jongen mam een leven
vol zorg en ontbering tegemoet te gaan?"
„Dat zou Ik kunnen, Rud»
borden, om giften In te zamelen. Een
mooi Jong meisje trad op den keizer toe
en blekt hem met «soekenden blik haar
bord voor.
De D'heemcber aller Russen keek met
bewondering naar het beokfcohoooe
molgje, lei een goudstuk op haar bord en
zei: „Dat is voor uw mooie oogen me
juffrouw!"
Het meisje kleurde, maakte een diepe
buiging en.hield hem nogmaals haar
bord voor.
De keizer lachte. „Nog meer?" vroeg
hfj vroulijk.
POSTILLON IXAMOUR
Liefde zoekt list
Eea ongemeen drukkend zyvijgen
heerschte aan de ontbijttafel.
Kolonel Velders zat met een opgezette
kleur de courant te lezen, waarmee hij
wonderlijk goed scheen op te schieten,
althans herhaaldelijk verbrak het ritselen
door het bruusk omvouwen der bladen, de
stilte, terwijl hij nu en dan driftig van zijn
thee dronk en de kop hardhandig neer
zette.
Mevrouw Velders volgde zijn bewe-
9'n9en met oogen van ontzag en angst.
en 9a' er zich rekenschap van hoe wei
nig ze bereikt had met het uiten van en
kele harer lijf-aphorismen tegen haar man
waarin zij bi) tijden zeer sterk was
maar wie het vergaan was als druppelen
w<iter op een gloeiende plaat. En zoo had
Z1j. den afkeer van haar man voor het zich
r°eren der vrouwen op alle gebied ken
nende. naarstig de spreuk uitgespeeld:
•.geef elke vrouw den man dien ze begeert
#n de vrouwen-kwestie is opgelostmaar
boonend had hij gelachen en geantwoord
Lies niet wist wat zij wilde, dat zij
eranderlijk was als een veer in den wind.
Lies had haar brood in tallooze reepjes
V haar bord gesneden en trachtte er nu
dan een van te eten, wat niet al te best
Öukte.
»r werd geklopt. Jan de oppasser kwam
•ten. „Ia er nog iets K'nel? vroeg hij.
R dat is er zeker: zeg aan luitenant
r**elman, dat hij om elf uur bij mij op
1 rfcport komt", zei hij afflemeten, terwijl
z'iQ!ik, donker en tartend, snel over sijn
Vr°u en dochter heengleed.
**al gebeuren, k nelDag k nel,
®vrouw, dag Juffrouw
^'■t/elijks was Jsn vertrokken, of Lies
'nikte «ar opgekropt verdriet uit, menige
traan T\ op haar brood. Haar moeder
■tond c om haar te troosten.
Met mi hautain gebaar om den onge-
'ijken sfljd, wendde de kolonel zich naar
de beidt vrouwen, haalde zijn schouders
°P zi scherp: „Dat gelamenteer kan
toe nitta absoluut niets schelen; >k zie
vooruit, jullie zijn kortzichtig, 'n Arm of
ficier is nu eenmaal geen partij voor m'n
prachtlicvend dochtertje. Het moet nu
maar eens uit zijn met die avances. Bo
vendien is er een pretendent met geld,
n beste, brave kerel, wel wat ouder,
maar wat doet dat er toe7"
„Prachthevend dochtertje?" vroeg me
vrouw Velders verontwaardigd. „Hoe
kom je daarbij? Dat ze er aardig uitziet.
noujamaar ze maakt alles
zelfFlauw van je om dat te zeggen.
En dan die andere pretendentVer
geet je dan, dat die man weduwnaar is en
twee kinderen heeft? Welk meisje begint
nu graag met 'n weduwnaar met twee
kinderen?"
De héér Velders was opgestaan en
naar de gang geloopen, waar hij zijn sabel
had aangegespt en de klep opgezet. „Tot
straks aan de koffie", zei hij droogjes,
^ogenschijnlijk in evenwicht hersteld.
De beide vrouwen deden er het zwij
gen toe, keurden hem geen woord meer
waardig.
Toen hij vertrokken was, zei Lies: „Ik
ga dood als 'k hem niet krijg, moeder. Ik
wil 'm blijven zien", jammerde ze, „hij of
geen ander, ik wil m'n leven leven zooals
ik zelf wil: ik moet tenslotte trouwen.
vader niet!"
„Je vader is furieus; hij sprak er van
morgen over Evert over te plaatsen. Ik
kon er bijna geen woord tusschen krijgen,
niets wil ie van Evert" weten, niets!"
„Dit houd ik niet uit, moeder", zei ze
verdrietig.
„Kom Lies, eet je brood op: verdriet
met een leege maag kom je veel moeilijker
te boven".
De beide vrouwen ruimden hét ontbijt
op en gingen aan hun dagtaak, de moeder
met peinzenden blik. Lies met behuilde
oogen.
Om elf uur klopte luitenant Baerselman
nerveus op de deur van het lokaal, waarin
de kolonel rapport hield.
Hoewel hij enkele zenuwstillende ta
bletten ingenomen had, beheerschte zijn
wil den hartslag niet.
„Binnenl" riep een basstem.
Onbevangen stond Evert voor zijn
hoogsten chef. Op het gewichtig oogen-
blik schonk zijn geweten hem rust. Er lag
toch niets onteerends in om de dochter
van zijn brigade-commandant lief te heb
benHij deed zijn dienst goed. voerde
geen streken uit; en als tante Cato uit den
NP udolf."
De Jonkman greep naar rijn hoed.
„Dan," sprak hij, „ben je niet het prao-
tisohe meisje, waarvoor ik Je steeds ge
houden heb."
En. met. een 1 Ratsten blik op de wel
vaart rondom hem, waarin hU eenmaal
had hopen te deelen, wisdhte hU een
traan uit rijn oog en zeide haar vaarwoL
DAT ZEGGEN ZE ALLEMAAL!
Nbolt goedT
„Ik kan de menséhen niet belettent tot
u te komen," klaagde de kantoorlooper,
die ala hij niets anders te doen had
ook als portier fungocrcK toen de uit-
van een provinciaal blad hem ver-
steeds Iedereen toe te laten,
„Als ik u zeg, dat u niet aanwezig is, ge-
looven ze me niet en se houden aan en
zeggen, dat ze noodzakelijk u moeten
spreken."
„Dan moet Je die menseden," sprak de
uitgever, „maar ten antwoord geven: dat
zeggen ze allemaal."
Kort daarop verschijnt oen dame: «IJ
verlangt op «taanden voet den uitgever
Ir spreken.
De portier verzekert baar, dat bet on
mogelijk Ia.
„Ju, maar ik moet hem spreken Ik
ben zijn vrouw," zegt de dame.
„O, dat zeggen ze allemaal!"
Den volgenden dag werd in de oounmt
een kantoorlooper gevraagd.
Benige dagen, later liet hij den Span
jaard zoggen, dat hU hem den volgenden
morgen om zoa uur verwachtte, daar hU
eenilgo hoogst dringende raken met hem
te besprekon had. De gezant verscheen
en vond den koning in de groote audiën
tie-zaal op hem wachtende. Weldra begon
het gesprek. De koning ging daarMj
voortdurend ln de zaal Ineen en weer.
VUf uur duurde de beraadslaging en ook
hei heen en weer loepen al, maar nog
steeds was de koning niet klaar. De Span
jaard kon haast niet meer op de
blUven; hU probeerde telkens het
tfprek af te breken^ doch dé koning
j gon steeds weer opnieuw.
Ten slotte werd de gezant van angst
on afgematheid doodsbleek; het koude
zweet stond op rijh voorhoofd en hij
sidderde zóó, dat. de koning, die steeds
maar door wandelde, de audiëntie afbrak.
Om' twee uur verscheen echter een ad
judant bU Don Pedro, die hem meedeel
de, dat de koning hem. weer verwachtte.
Doch de gezant lag reeds te bed. De
koning laohte en zei: „Als Don PedTO
weer naar Spanje gaat, kan hU mijn ge
tuige rijn, dat lk toch niet zoo'n last van
podraga heb als hjj eerst meende."
EEN BESTRAFTE GEZANT.
De onvermoeide koning.
Don Pedro Toletano was onder Koning
Hendrik IV van Frankrijk, Spaansdh ge
zant ln Parijs. In een geheime kabinet»-
zitting van den koning van Spanje ver-
tijd raakte zij was ziekelijk had hij
een aardig duitje, 'n Paar jaar erg zuinjg
aan doen was zoo'n heksentoer niet, dat
deden er zoo velen.
Nadat de kapitein-adjudant op verzoek
van den kolonel was heengegaan, plaat
ste deze zich voor den bezoeker, keek hem
doordringend aan en zei op afgemeten
toon: „Ik verzoek U instantefijk van mijn
dochter af te zien. Ik acht U niet de ge-
wenschte partij. Blijft U zich als man van
eer gedragen, dan zult U verder niets van
mij merken; maar in 't tegenovergestelde
geval zou ik van mijn recht gebruik moe
ten maken om U over te plaatsen
Begrijpt U dat?"
Als mokerslagen beukten deze woorden
tegen zijn teere ziele-stemming, terwijl hij
aanvankelijk geen woord kon uitbrengen.
„Hebt U mij nog iets te vragen of te
zeggen?" klonk het afgemeten uit Velders
mond.
„Maar waarom mag ik uw dochter
niet7"
Barsch viel zijn chef hem in de rede:
..Men vraagt nu eenmaal geen rekenschap
aan zijn chef. U hebt het dunkt mij be
grepen: geen enkele avance meer, niet
meer langs mijn woning, geen briefjes
niets, niets, denk daaraan, ik contróleer
de post, dag en nacht...
Een uur later zwoeren de beide gelie
ven elkaar de duurste eed en van trouw en
verknochtheid in het boudoir van Lies'
beste vriendin, Ella.
„En hoe moet het nu met de schrijverij
gaan?" vroeg Lies, die op Evert's schoot
zat en 'm een kus op zijn blauwe oogen
drukte. „Hoe ellendig, dat we geen tele
foon hebben, dat onze tennisclub opge
doekt is, dat je geen motor rijdt...,;, va
der zal me bewaken, reken daar maar op
en jou ook in 't oog houden; van samen
fietsen komt natuurlijk ook niets
„De post zal ie ook in de gaten houden,
bracht ie me vanmorgen nog onder het
oog. Daar durf ik niet aan te tornen, an
ders moet ik de plaats ook nog ooetsen
zuchtte Evert, die ten eindt* raad was.
Lies streelde hem de blonde haren, gaf
hem haar liefste naampjes
Plots klonk het uit zijn mond: „Ik weet
het!" En hij triumpheerde: ,,'t Is prachtig,
prachtig. Maar jij moet me helpen, jij.„...
.en je naaidoos komt er ook bij te pas!
„Vertel op, schatl 't Zou heerlijk zijn.
Wat is het?"
En Evert zei zenuwachtig: „De midda
V wandeling van appreciatie.
Vroeger, toen Ik nog Ud van de Tweede
Kamer was, vond lk het altijd heel ge
zellig op de oooiëtelt 1
Maar einde lk mUn zetel verloren
heb, vind lk het er lang zoo gemoedelijk
niet meerl
TOB NOOIT HOEKJE,
Koen honden.
Ben mnllstxxvmer verlaat de haven en
steekt den Oceaan over naar rijn verre
bestemming. Links en rechts, voor en
achter, strekt de mateloozo wijdheid van
hot schijnbaar onbegrensde watervlak
zich uit AHot leéken-oog bespeurt geen
enkel vast punt, waaraan het zich oriën-
toeren kan. Maar het schip vaart volgons
een zorgvuldig bekenden koora en be
reikt op den daarvoor aangegeven dag
zijn bestemming. Ligt hierin niet een
machtige aanwijzing voor de inrichting
van ons eigen leven? Verkeeren velen
onzer niet in de positie van hen, die zich
temidden der onafrionbara moeilijkheden
niet kunnen oriëntoeren omtrent den
koers, die naar do veilige haven leidt?
En dolen rij daardoor niet vaak hulpe
loos en ln bange onzekerheid rond?
Laten wU damera ten aanzien van1 al
onze levensverrichtingen het door goede
stuurmanskunst gelolde sohlp ten voor-
beold nemen 1 Het geheim van menseho-
lijk welslagen schuilt mede voor een be
langrijk deel ln de kunst van den Jutsten
koers te houden. Maar om dit laatste te
kunnen doen, moet men 'het eerst met
zichzelf eens ritn over het doel, dat men
wil bereiken- Zeer velen echter lelden
een doelloos -bestaan en wel in dier voege,
dat rij maar wat ronddobberen op de
levenszee, zonder rioh een positief doel
wit te kiezen, dat rij willen bereiken. Nu
eens gaat het aan op dit, dan weer op dat
oogmerk, maar wat wU hlerWJ missen is
de standvastigheid, die voor ons allen zoo
onontbeeriUk is. Men wisselt te vaak van
bestemming, ook al omdat men zloh
nauwelijks den tijd gunt om rioh goed
rekenschap te geven yam de konsekwenr
tics van den Ingeslagen koers. Dan tijken
na eenlgen tijd de moeilijkheden te groot
of hot doel reeds minder begeeroruwaard
en slaat men maar weer op goed geluk
een of anderen koers ln. Dit nu Is een
levenshouding, die noodzakolUkorwtia
teleurstelling moet baren. Eerst grondig
overleggen on dan onvorzctteUJk koers
houden, ziedaar óén der pollens van het
wooes. Of, zooals hot rij nipJo zegt: eerst
beginnen, dan beginnen, doet gewinnen!
Dr. J06 DE OOGK.
Voor de lozen van ons blad geeft onze
psychologische medewerker, Dr.' Jos da
Oock, van Merlonstraat 120, 's-Gravón-
hage, gratis zielkundige adviezen ojn.
over de wijze, waarop rijn bun geest kun
nen verfriwohen en hun wilskracht on
energie kunnen versterken. De vragen
zullen la dit blad geregeld worden Be
handeld. Mochten de beantwoord! ngen te
uitvoerig worden dan direct schriftelijk
aan do aanvragers.
Onder vriendinnen.
Alice: „Als Je mU was, zou je dan in de
lente of ln den herfst trouwen?"
Botsy: „Ala lk Jou was en het was me
gelukt een man aan den haak te slaan, sou
ik zoo gauw mogelijk trouwen."
gen worden al frisch, hè? Je vadex zal
dunkt me langzamerhand wei met zijn
burnoua naar de soos gaan. vermoed
ik
„Ja, dat zal iemaar wat zou dat?"
„Wat dat zou? Wel Lieske, heel een
voudig, Je tornt een naad los aan den on
derkant van zijn overjas, breed genoeg
óm er een klein-gevouwen briefje in te
stoppen; maar doe 't in 's hemelsnaam
onzichtbaar, zet er desnoods een druk
knoopje aan voor 't uitvallen
Lies begreep niet alles. Stralend, met
vragende oogen, informeerde ze hoe dit
dan moest.
„Wel, is 't niet duidelijk? Ik stop in de
vestiaire van de soos, waar hij zijn jas
deponeert, een briefje in die gleuf. Je
papa komt thuis en jij haalt 't er uit Hij
is onze postillon d'Amour. Wat wil je
meer?"
„O, fijn, fijn!" jubelde Lies, terwijl zij
zijn hoofd tegen zich aandrukte.
„Maar ik wil ook wat v|m Jou hooren,
schatl" positief de Evert.
„Hoe kan ik dit?" vroeg ze.
„Heel eenvoudig, jij stopt 'n briefje
voor mij in rijn jas, die toch in Jullie gang
hangt, en dat haal ik er op de soos uit".
„Heerlijk, heerlijk!" Lies klapte in haar
handen. „Maar zeg. wat wordt jij opeens
een soosmeneertje. Vroeger was je er met
geen stok naar toe te krijgen. Als papa je
maar niet in de gaten krijgt, en het zaakje
snaptik zou me geen raad weten!"
„Dat waag ik erop, Lieske. een mensch
kan veranderen".
Maanden achtereen hoorden zij op deze
wijze van elkaar, terwijl Lies' vriendin zich
van tijd tot tijd over hen ontfermde en een
rendez-vous op haar boudoirtje op touw
zette, wat aileen kon, als Ella's vader uit
de stad was.
Toen, juist op het kritieke tijdstip, dat
Kolonel Velders zonder overjas naar de
soos zou moeten gaan, stierf bvert's tante,
mevrouw de weduwe Baerselman, geb.
kvr. Orth. De kolonel las de advertentie
ïardop voor. Lies en haar moeder wisten
iet reeds uit een briefje van Evert, dat
papa zelf naar huis had meegenomen.
„Zoo, zoo", zei hij, „is zij ^bn zichzelf
'n freule Orth, die Orthen zitten er
warm bij, suikerlordsheel veel geld
verdiendEn geen kinderenBaer
selman teekent de advertentie als neef..."
Toen richtte hij zich onderzoekend tot
Lies. „Jij zegt heelemaal niets van dit
sterfgeval
Snelle overgang.
Een dame had paa haar man verloren.
Xuuat haar woonde een heer, die haar
naar aanleiding van haar verlies een be
zoek bracht, en haar tot rijn groote ver-
ring bezig vond met pianospelen.
„Maar mevrouw, tic dacht u in die diep
ste verelagenhedd te vinden."
„O, meneer," riep zU 'bewogen uit, „dan
had u me gisteren ook eens moeten zién."
Lies trok een gezicht van hoe kan ik
dat nou ook?
„Erft Ev...... erft de luitenant Baer
selman?"
„Allesl" triumpheerde Lies opgewon
den, „alles!"
„Ik begrijp dien jongen nietZijn
erftante overleden, en toch was hij van
middag op de soos, ofschoon maar even".
Lies begreep dit weL
Dien avond deed de kolonel opvallend
lief tegen Lies.
Een week na de begrafenis van
Evert's tante was het vurig verlangde
accès verkregen. Met een stralend gezicht
zat Evert dien middag naast Lies aan de
feestelijk gearrangeerde tafel, en gaf zulke
overstelpende bewijzen alle ups en downs
in de afgeloopen maanden met de familie
Velders te hebben meegeleefd, dat de ko
lonel op eenmaal in de uiterste verbazing
vroeg:
„Maar hoe weet jij dit alles zoo pre-*
cies? Je sprak mij niet, m'n vrouw niet
Lies nietje schreef elkaar niet
want, liet hij er markant op volgen de
post, kameraad, die ben ik nagegaan.
hoor, dat beloof ik jeHoe kom je
dan al die dingen te weten?"
Lachend zei Evert: „Van U!"
„Wat zeg je? Van mij? Dat kan niet!
Onmogelijk, amice
„Nee, dóór U......"
De openbaring van het geheim kostte
den kolonel een moeilijk oogenblik, maar
bonne mine mauvais jeu makend, zei hij:
„Evert, Je hebt er een eigenschap door
getoond, die ik zoo graag in mijn offi
cieren zie,intelligentie, scherpzinnig
heidDaar ga je, ouwe jongen, en
maak nu den trouwdag samen maar gauw
uit. Een stelletje van een halve eeuw moet
niet te lang wachten".
Er werd geklopt, ja, de oppasser kwam
binnen.
„Is er nog iets, k'nel?" vroeg hij.
„Ja dat is er zeker, ja", zei Lies. „Zeg
jij morgen aan luitenant Baerselman, dat
hij nooit meer om elf uur op het rapport
heeft te komen, maar altijd hier, bij mij".
De goeie jongen keek allen om beurten
aan, maar begreep er niets van. ,,'t Zal
gebeuren, juffer", zei hij toen met 'n paar
lachende oogen. En dan: „Dag k'nel, dag
mevrouw, dag Juffer, 'dag luitent
't Jutte rtje
I Lr .«ll *4 1„_JJ_ f,
Kim