rnrnm VOOR DE VROUWEN. aan alle redelijke, zedelijke motleven vreemd zijn, dient een verstandig mensch qua talis te schuwen. Verzonden brieven: J. D., te H.; P., te H.; D., te H.; R. H., te H.; E. U., te H.; Zeeman, te H.; Winkelier, te H.; P., te N.; M., te N.; Mej. H., te N.; K. S., te N. liedje van de week. T GELUK. Geluk, waar ben je dan? Ik had je haast gevangen. Het goudstof van je vleugeltjes Bleef aan m'n vingers hangen. Nu vlieg je weer hoog in de ludht. Nu voel ik je plots aan m'n wangen. Nu fladder je wild om me heen. Nu had ik je weer haast gevangen. Geluksvlinder, vroolijk en vrij. Je laat je nu eenmaal niet vangen. Maar vlieg toch nog even voorbij, En kus me heel vluchtig de wangen. DE TWEE KOP KOFFIE. Van uit het buffet, waar de weduwe Lussidan, de eigenares van het „Grand Café", statig troont, ziet zij blijkbaar ge- ergerd naar de twee boeren, die, met de ellebogen op tafel, de pijpen tusschen de tanden, luid in hunne platte taal praten. Het was niet met veel enthousiasme, dat zij die twee bezoekers in hunne kielen, met_ groote vilten hoeden op, hare inrichting' zag binnenkomen, waar zij gaarne uitslui tend de gegoede burgers van Brivé-la- Gaillarde zag komen. Wanneer zij slechts had gedurfd, zou zij gaarne die twee kerels beduid hebben, dat men geen gelag gaf j hoefte aan rust aan lieden in kiel in het „Grand Café". Maar zjj had den moed niet gehad, en zij had er spijt van, bij de onhebbelijkheid, Tusschen heerlijk frisch riekende lakens die de twee landlieden aan den dag legden, genoot Henri Lussian een weldadige rust. Dezen, zich niet bekommerend om de In de kamer naast aan kan Ribeyroux andere bezoekers, spraken over hunne geen oog dicht doen, zoozeer is hy in zyn „Wat wil die?" vroeg de man. „Het is een militair. Ik geloof, dat er een paar regimenten in de buurt zyn, die quasie oorlog houden". De soldaat was intusschen genaderc Beleefd, zyn kepi in de hand, vroeg hi; hun, of zq hem een bed wilden afstaan, voor geld natuurlyk, voor één nacht. Hi, vertelde, dat zyn regiment, het veertiende, op drie kilometer afstands kampeerde, en dat hy doodop, al een week op stroo sla pend of op den harden grond, een huis was gaan zoeken, waar men hem een becl wilde verhuren, opdat hy zijne pijnlijke ledematen kon laten uitrusten en zyne krachten vernieuwen. „Zeker wel", antwoordde de vrouw, „w] zullen U.een bed geven, en zelfs. Een hevige stoot met den elleboog van haar man belette haar het verder spreken. Haar man nam haar apart, den soldaat alleen voor de bank staan latend. Ribey roux was vuurrood. „Wat heb je?" vroeg Catherina. „Ik heb, dat die soldaat...." „Nu?" „Dat is die mooie mynheer van he „Grand Café", die afzetter, die my dertig franks rekende voor twee kop koffie". „Werkelijk?" „Zeker, zeker, ik vergis my niet. Je be grijpt dus, dat wy hem dit moeten inpepe ren, en hem het bed duchtig moeten laten betalen". De infanterist wachtte den uitslag van het onderhoud, dat hem niet verwonderde, want hy had in Ribeyroux een der twee bezoekers herkend, die men de cognac en kirsch liet betalen. „De kérel zal my zyn gastvryheid duur laten betalen!" dacht hy. Maar daar hy een welgevulde beurs had, zeide hy by zichzelven: Nu, laat het zyn, zoo het wil! Ik ben moede, en ik heb be- zaken op luiden toon, spuwden rechts en links om zich heen, en schonken zich glas op glas, beurtelings cognac en kirsch, in. Toen de bediende hun de twee bestelde kop koffie had gebracht, had deze volgens de gewoonte van het café een karafje en kirsch van de beste soort er by neergezet. En de twee boeren spraken de dranken duchtig aan, zoodat zy weldra onder den invloed er van kwamen. „Zy zullen zeker de belde flesschen ge heel ledigen", merkte de juffrouw Lussian aan haar zoon op, een jongmensch van twintig jaar. „Nu, dan zullen wy hen laten betalen". De twee landlieden waren om één uur des namiddags het „Grand Café" binnen gekomen. Om vyf uur waren de beide fles schen ledig, en de oudste klopte met zyn stok op de marmeren tafel. De knecht kwam by hem. „Hoeveel is het?" vroeg de boer hem „Dertig frank", antwoordde deze, die door de eigenares voorbereid was. De man sprong verschrikt op. Hy meen de niet goed gehoord te hebben. „U zegt?" „Ik zeg dertig frank". „Dertig frank voor twee kop koffie?" „Neen: vier franks voor de twee kop koffie, dertien frank voor den cognac en dertien frank voor den kirsch". De twee boeren stonden verstomd. „Laat den patroon hier komen". Mynheer Lussian, de zoon, kwam. Norsch, met een trek van minachting op de lippen, hoorde hy de jammerklachten der twee bezoekers aan. Toen, op een toon, die geen tegenspraak toeliet, zeide hy: „U hebt verteerd en moet betalen, anders zal ik de politie roepen". Die bedreiging verschrikte beide land lieden v> oudste, Ribeyroux, die het -■ man had, stak de hand diep in e. van zyn kiel, trok een lederen l>tt te voorschyn, greep er een handvol kleinzend uit, dat hij voor den patroon op tafel uittelde. Toen hy aan dertig frank was, telde hy nogmaals, en schoof het toen met den rug van de hand naar mynheer Lussian. „Ziehier, wat U hebben moet; maar je kunt er op aan, dat het je niet gegund wordt". En zyn beurs weder in den peil- loozen zak stoppend, stond hy op. Zyn metgezel volgde zyn voorbeeld, de beide mannen gingen de zaal door en kwamen aan de deur. Toen zy daar waren, bleven zy staan, en keerden zich om. Hy maakte met zyn stok een kruis op den drempel en zelde luid: „Ik laat my hangen, wanneer ik ooit weer een voet zet in dit afzetterscafé!" Toen gingen zy de deur uit, gevolgd door het gelach der bezoekers, die zich met die scène vermaakt hadden. Op zyn hoeve teruggekeerd, was het eerste, wat Ribeyroux deed, zyn hart lucht te geven, door zyne vrouw het avontuur van het koffiehuis te vertellen. „Het is toch vreeselyk, de lui zoo af te zetten! Dertig franks te vragen voor twee kop koffie, wat een dieven!" De vrouw bleef onverschillig voor die geldquaestie, want zy had een vrygevigen aard. Zy deed haar best, haar man te kal- meeren. „Wat wil je, man? Gedane zaken nemen geen keer". „Ik weet het wel. Maar dat verhindert niet, dat het afzetters zyn, de patroons van „Grrrrand Café" (hy liet de r*s rollen). Ja, afzetters, dieven, en ik zal het overal zeggen". Acht dagen later kende de geheele ge meente de geschiedenis van de twee koffie, en Ribeyroux, die nu gekalmeerd was door die herhaalde ontboezemingen, begon het langzamerhand te vergeten. Maanden gingen voorby, het werd Sep tember. Een avond, dat Ribeyroux en zyne vrouw op een steenen bank, die aan den muur van hun huis gemetseld was, over den oogst praatten, zagen zy een kleinen infanterist geheel bestoven en doodmoe op hen toekomen. noppen. Hal Ha! Dus hy heeft hem te pakken, dat fatterige, blufferige heertje, die geen nota wilde nemen van zyne klacht en met de politie gedreigd had het vorig jaar! Ha! Ha! Hy zou eens zien, hoe papa Ribeyroux zich wreekt! Om te beginnen, zou hy hem voor de kamer veertig frank berekenen. Veertig frank?.. Dat is niet genoeg! Vyftig frank! Ja, dus vyftig frank! En de schoenen en slobkousen vol mod der, die Catherina morgen vroeg zal schoonmaken, wel nu nog mooier, als die mooie jongen er niet voor betalen zou., zeggen wy tien frank! Wat kan men hem nog meer rekenen? O, ja, de melk, een ko lekkere warme melk met een snede brooc wanneer hy wakker wordt, want de vol gende dag is rustdag, en de soldaat heeft gevraagd hem te laten doorslapen. „Ja, ja, ventje", redeneerde de boer by zichzelven, „slaap zoo lang je wilt; maar je beurs zal het morgen voelen". Eén zaak hindert Ribeyroux, hy moet zeer vroeg op en naar het nabygelegen dorp. Daardoor zal hy het genot missen, by de afrekening te zyn. Maar Catherina zal zyn orders opvolgen. En zyn vrouw wekkend in den nacht, geeft hy haar op gedempten toon zyn op dracht. „Je verstaat my goed, vrouw, morgen ochtend zyn schoenen en slobkousen schoonmaken, en als hy wakker wordt laat hem zooveel melk en brood gebruiken als hy lust. Maar denk aan de rekening, versta je goed?" „Je rekent hem het bed veertig frank; de kaars. „Welke kaars?" „Nou, die hy gekregen heeft!" „Het was maar een klein eindje". „Dat komt er niet op aan. Hy moet het toch betalen met drie frank". „Drie frank 1" „Ja, houd je mond. Je berekent tien frank dat is niet te veel voor het laarzen poetsen. Dat is nu al drie-en-vyftig frank. Dan zeven frank voor de melk, dat is zestig frank rond. Hé! Hél" Recht in zyn schik wreef de boer zich in de handen; maar de vrouw, verstomd over de brutaliteit van haar man, zooveel te durven vragen, toonde hem hare ver bazing. „Zoo zestig frank te laten betalen aan een mynheer voor een bed en de rest, is dit zoo erg? En dan nog wel een mynheer, die ook niet bang is, eenvoudige menschen af te zetten! Je doet net als ik zeg, en zwijgt". Tegen zeven uur in den ochtend kwam Catherina op de teenen de kamer van haar zoon binnen, waar nu Henri Lussian sliep. Zy zette voor het bed de schoenen met slobkousen neder, die als spiegels glom men, en keek eenigszins nieuwsgierig naar haar gast. Op den rug liggend, beide armen boven het hoofd uitgestrekt, sliep de jonge man rustig. De boerin keek hem in gedachten en verteederd aan. Zy dacht aan haar jon gen, die ook in dienst was, en misschien ook op een gastvry bed rustte. En zich de opdracht van haar man herinnerend, dacht zy: „Als inhalige lieden hem ook maar niet villen, dien armen Pierre!" Op dit oogenblik opende haar gast de oogen en begroette haar vrooiyk met een: „Bonjour, mama!" Zy beantwoordde zyn groet, door dit woord geheel verteederd, en vroeg den jongen man, of hy over het bed tevreden was, en of hij goed geslapen had. „Ik heb geslapen, zooals geen koning op zyn pronkbed slaapt. Wat een koste lijke nacht!" Terwyl de boerin de melk op het vuur zette, sprong Henri het bed uit en zeide by zichzelven: „Ja zeker, ik heb een goe den nacht gehad, maar nu de rekening!" Hy vergiste zich. Toen hy, met den eet lust, dien de buitenlucht en lichaamsbe weging geven, een groote kom melk en twee sneden brood had verorberd, trok hy zyn kapotjes aan, en proper geborsteld, frisch en opgewekt, vroeg hy de boerin: „En hoeveel ben ik U nu schuldig.' „Niets, mynheer de soldaat De verraste jonge man hield aan: „Ik wil niet, dat U al die moeite voor niets had!" En zyne portemonnaie openend, bood hy een billet van 100 frank aan. Maar vrouw Ribeyroux bleef by haar stuk. „Neen", zeide zy, „myn man, toen hy vanmorgen heenging, heeft my op het hart gedrukt, goed voor U te zorgen, maar vooral geen geld aan te nemen". Geroerd door de kieschheid van dit op treden, vatte Lussian de hand van zyne gastvrouw. „Jullie zyt brave lui, Uw man en U! Ik zal myne moeder schryven, hoe ik nier ontvangen werd. Ik dank U en verzoek I' vooral, Uw man te bedanken voor my Haar man! Catherina dacht niet zonder angst aan hem. Hy zou haar zeker slaan, wanneer zy hem hare vrijgevigheid be kende. Maar toch, het berouwde haar niet, wat zy gedaan had. Hy was zoo aardig, die kleine infanterist, die haar aan haar zoon herinnerde, haar besten Pierrot. Haar vrees werd bevestigd. Ribeyroux toen hy hoorde, hoe Catherina zyne orders had uitgevoerd, had een bui van dolle woede, en het scheelde maar weinig, of hy Een dikke dame nam in den schouw- y.pj honp apB,n„pn burg altijd twee plaatsen om gemakkeiyk Stommel, J,- poost: „Neem my niet kwaiyk mevrouw, maar wie gebruikt uw tweede plaats?" „Ik ga op beide stoelen zitten", ant woordde de dame. „Zooals u wilt mevrouw, maar ze staan toevallig aan verschillende kanten van het gangpad." „Gy hebt hier een aangename stand plaats," zei iemand tegen een dorps-pre dikant; „een schoone pastorie, eene goede gemeente, een gezonde landstreek „O ja," was het antwoord. „Om er in te leven, dat gaat zeer goed, maar om er van te leven, dat.dat is wat anders." M Passagier: Man, man, wat is je neer U te Brives komt, vergeet dan niet, paard mager. Hoe komt dat zoo? dat men U gaarne in het „Grand ufo Huurkoetsier: Wel, 's avonds loot lk zal ontvangen. ercmi of hy een zaak hooi zal hebben of Wed. Lussian i ik een flesch bier, en nu heeft hy het al „Catherina", riep Ribeyroux in verruk-vjer avonden achter elkaar verloren." king uit, „jy waart slimmer dan ik. Die mevrouw Lussian is toch een best mensch! Den eersten marktdag ga ik haar bedan ken en" by zich zeiven voegde hy er aan toe „laat ik my een kop koffie trak- teeren". manier een heertje vertrekken, die je man beetgehad heeft, en die een aarts-afzetter is! Ja, een afzetter!. Ach, wat heb ik een spyt, dat ik vanmorgen weggegaan ben! Zyn woede hield vier dagen aan. Zy kwam tot bedaren door 'n aangename ver rassing, een brief, dien de postbode bracht den morgen van den vyfden dag. De boer, na hem van alle kanten bekeken te heb ben, zette zyn bril op en opende de enve loppe. Hoe groot was niet zyn verwonde ring, er een bankbiljet van 500 frank in te vinden, en een blad papier, waarop hy de volgende regels las: „Hebt dank voor hetgeen U aan myn zoon gedaan hebt. Neemt dit aan als een bewys van myne dankbaarheid, en wan- babbeluurtje over mode. Strenge tailleurs. De vorm mag veranderen, het mantel tje getailleerd of recht, kort of lang zyn, de keuze der stof moge totaal verschillend zyn by die van 't vorig jaar, het strenge tailleur-mantelpak biyft evenwel! immer modern en in trek. Zoo men z*n garderobe maar even vol ledig wil helbben, dan is daarby stellig het zeer sobere mantelpak. Voor 't oogenblik zijn de jasjes dezer costuums byna recht. Maar héél even ligt de zyiyn aan. By voorkeur worden de heerenkraag en -revers gebruikt, daar de zen streng en correct kleeden, vooral wan neer de blouse, die hier zichtbaar Is, dan ook nog de keurige overhemd-vorm ver toont. Veelal worden de manteltjes, nu met een dubbele rij knoopen gesloten en heeft de mouw ook meestentijds de strenge iyn der heerenmouw. Men zou zoo zeg gen, 't is al heerenlijn wat er aan is, maar toch is niets minder waar dan dat. 't Is bepaald een lust voor de oogen, een dame in zoo'n keurig mantelpak gestoken te zien. De stoffen meesten nu het meest ge bruikt worden voor den tailleur zyn wol len popeline, fyne travers, klein geruite whipcords, kamgaren met vlschgraatje, kasha's etc. etc. De kleuren zijn velerlei, van zwart en donkerblauw af tot 't lichtste beige en vleesoh-kleurtje toe. Van onze modellen Is het eerste costuum in donker-blauwe popeline uitgevoerd. Het model ls zeer eenvoudig, maar 't is elegant door de toepassing van zeer fyne witte piqué klepjes op het jasje en -randen langs de kraag en uit de manchetten. Een tameiyk licht paarimoer-knoop dienst als sluiting. Het rokje bestaat uit gladde voor- en achter-baan en heeft aan de zykanten een diepen plooi. Het tweede model is ook zeer streng van vorm. Nu is totaal geen garneering aan gebracht en het oostuum is uitsluitend van de klein geruite whlpcord gemaakt, (op witte fond een beige ruitje), zelfs de knoo pen zyn met stof overtrokken. De rok is rondom glad en recht en heeft slechts aan den link er-voorkant één zeer diepen plooi. Dus Allee heeft er haar man op be trapt dat hy de meid kuste. En wat is ze van plan te doen?" Het schynt dat ze niet goed tot een besluit kan komen. Soms denkt ze dat ze gemakkelijker een andere man kan krij gen dan weer een nieuwe meid. Papa (pantoffelheld): Waarom gaat mama zoo vreeselyk tekeer? Zoontje: Ssst, ze kan de huissleutel niet vinden. Papa: Gelukkig, dat is tenminste iets dat ik niet zoek gemaakt kan hebben. De rokken zyn voor deze costuums zeer eenvoudig, hoogstens een diepe plooi aan de zykanten of één links van voren of midden voor twee tegen elkaar gevouwen. De extra chique en tengere vrouwtjes dragen ze soms héél kort en heel nauw, dan is het niet vreemd om het rokje tot aan de knieholte en 1 meter wyd te zien. Gewoonlyk echter zyn zy (zonder de plooien gerekend) 1.20 tot 1.80 meter wyd en hangen zy ongeveer 85 tot 40 cJil. van' den grond af. Beetgenomen. In een grensstadje, waar de bagage der passagiers gevisiteerd wordt, begaf een heer zich naar een der nijdigste tolbeambten en deed zyn koffer open. De beambte onder zocht alles wat daarin was en drukte zelfs DE EIERSCHAAL-ELF. Misschien weten velen van jullie al wel, waarom zo in een eierschaal een gaatje moeten prikken, ala ze het ei er uit ge geten hebben. Misschien doen ook velen het, zonder te weten, waarom. Nu, dan zal ik jullie eens vertellen, waarom je dat altyd doen moet. Er was ereis in Tooverland een kleine ondeugende kobold, die Wippeteentje heette, omdat hy zoo erg beweegiyk was. Dat was me een kleine plaaggeest. Elke dag, ja elk uur verzon hy weer een andere streek, alleen om te zien, wat er Sebeuren zou, als hy dit of dat uithaalde, [y verstopte by voorbeeld de lampjes van de glimwormen, zoodat ze 'a avonds den weg naar hun woningen niet meer konden vinden. Of hy bond stilletjes de vleugel tjes van een zittend elfje samen, zoodat bet niet meer weg kon vliegen, of hy trok in het voorbyioopen den kabouters hun mutsjes af en danste en buitelde van pret, als de wind ze meenam in een boomtop. Een tijd lang lachte iedereen om Wippe- teen's grappen, maar eindeiyk kregen alle elfen, kabouters en kobolden zóó genoeg van het geplaag, dat ze den Ko ning van Tooverland verzochten, hem nu eens heel streng te straffen. Nu werd Wippeteen verbannen uit Tooverland. Hy moest verder maar in de menschenwereld leven. De Koning was echter bang, dat hy ook daar zyn streken niet na zou laten en daarom werd hy op een onbewoond eilandje in een riviertje gebracht. Arme Wippeteen 1 Hy kon wel de beide rivieroevers zien en de kinderen, die daar speelden, de menschen, die er wandelden en de booten, die door de rivier voeren. Maar hyzelf had geen ander gezelschap dan een oude, zwygende uil. Op alle mogelyke manieren trachtte W ippeteen de uil aan het praten te ma ken. Maar de wyze vogel staarde over dag onafgebroken voor zich uit en dacht na over allerlei moeiiyke, geleerde dingen. Hy trok zich niets aan van de smeek beden van den kleinen kobold, ook niet van diens scheldwoorden, zoodat Wippe teen het maar opgaf en zich niet meer met dec ui] bemoeide en bet grootste deel van den dag bedroefd aan den wa terkant zat. Daar zag hy op zekeren dag een klein wit dingetje naar zich toe drijven. Toen het vlakby was, zag hy, dat het een leege eierschaal was en onmiddellijk was Wip peteen a verdriet vergeten en danste sn buitelde hy van vreugde. Hy trok de schaal op het zand, zocht een veertje en stapte in de schaal, die hü voor boot gebruikte, terwyl het veertje dienst deed als zeil. Hoera, het bootje dreef snel het I li" over eu 'aU(ide veilig op den rivier- Ji ln de menachen- ly liep en huppelde een weggetje over en bereikte voor den avond een °P een paar laarzen om te onderzoeken) of daar ook iets ln verborgen was. De heer, die den overdreven yver van den douanebeambte opmerkte, zeide snel: Neen, ln deze Laarzen vindt U niets, maar in de andere! wereld. Hy liet Het derde oostuum is ln smoking-vorm oever en ia gemaakt van zwart fyn viachgraat- Nu was Wippeteen kamgaren. De revers zyn bekleed! met zwarte saty», waarvan ook de uitgezette biegfjes aan de mouwstukken en de breede biezen in den rok. De rok valt heel even klokvormig, wat bet al te strenge in de Ujn iets verzacht. Men drage het liefste lichte, zachte vilt- hoedjes of zeer soepele strooi-hoedjes by deze costuums. iorp. Wat zou hy nu eens uithalen? Wacht, hy wist wat. Eu 's nachts, toen alle menschen sliepen, sloop Wippeteen in alle huizen binnen en zette alle hi uuD e" webkers en horloges stil, ter wyl hij ook de torenklok niet vergat. Den volgenden ochtend wist natuuriyk niemand, hoe laat het was. Alles liep lu de war en Wippeteen genoot! Totdat hy gepakt werd door een paar elfen, die door Koning Heron uitgezonden waren, om den ondeugenden vluchteling opuieuv te straffen. Nu werd Wippeteen weer op een eiland gebracht in een breedere rivier, zoodit er wel heel weinig kans op is, dat ooit een eierschaal het eiland zal bereiken. Waar zyn die andere? vroeg de douanier. Hier! antwoordde de man, en stak een ^'uur het zou toch kunnen gebeuren en om dat te voorkomen, moet jullie alt]d •die eierschalen doorboren zoodat Wippa- teen er geen bootje van kan maken. Want been naar hem uit. Wat hy er by won. Mijn weigering om te trouwen schymt U niet erg te bedroeven, mynheer! Om U de waarheid te zeggen, neen, Juffrouw. Ik heb om een kistje fyne siga ren gewed, dat my niet nemen zou. «tel Je voor, dat Wippeteen hier alle uur werken stil zette eu jullie niet wist, h»e laat Je naar school moest I Anny v. Véen. Corry Brens.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1927 | | pagina 8