Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 3 SEPT. 1927.
9
VAN 'S LEVENS
WUSGEERIGEN KANT
Tob Nooit Hoekje.
tstièTiS:
't Jutte rt je
203. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
ZELFVOLDAANHEID.
Het recht op tevredenheid.
Daar is een zelfvoldaanheid, die het ge-
70lg ifl v®n beperktheid van iemands
horizont. Ik geloof niet dat ze zoo heel tal
rijk zijn, maar er zijn ongetwijfeld men
schen, uit wier mond men het kan ver
nemen dat ze voldaan zijn over zich zel-
vBn: en het gemak, waarmee ze zich be
wegen, zoowel als de opgewektheid, die
h»n kenmerkt, bevestigen ten volle dat er
op dat gebied bij hen geen innerlijke
onrust bestaat.
Waarom zouden ze niet over zioh zei-
val voldaan zijn? Ze zijn immers werk
zaam, doen hun plicht, betrachten de eer
lijkheid, voor zoover die met hun eigen-
bdang overeen komt en zjjn bereid mede
te werken tot alle goede dingen, die van
h»n geen persoonlijke offers ebchen.
In waarheid, als ze zich zeiven bij an-
dtren vergelijken, dan komt het hun voor
dit ze ruimschoots hun deel van het we-
rildwerk volbrengen. Hooge, onberelk-
tare idealen z(jn dwaasheid in hun oog;
de praktijk des levens, daar komt het op
aanl En hun zelfvoldaanheid trekt een
nuur om hen heen, waar ze nooit of te
dmmer boven uit verlangen te kijken.
Zulke menschen zijn raadselen voor die
mderen, die lijnrecht tegenover hen
gaan. Het zijn dezulken, wier horizon
ach uitstrekt tot in het oneindige; dezul
ken, die, in het diepe besef van hun te
kortkomingen gebukt gaan onder een
ach altijd voelbaar makende wanverhou-
dng: de wanverhouding tusschen het
«le, dat ze zouden willen doen en het wei-
rlge, waar toe ze bij machte zijn. Hebben
JB dan werkelijk niets tot stand gebracht?
Veelal wel; maar het lijkt hun alles
dets, niets in vergelijking met het on-
netelijk vele, dat vóór hen ligt. Intus-
chen spoedt hun leven voorbij, en, in
plaats van vooruit te zien, blikken ze
brug naar het verleden.
Ach, ook daar zooveel misvattingen,
tioveel dwaling en onvolkomenheid, zoo
oneindig veel, dat anders had moeten
<jn! Ze zien het nu zoo duidelijk: hun
bkort aan inzicht, hun bedriegelijk zelf
vertrouwen, het vele, dat er aan hun be-
bid beeft ontbrokenl En het meest smari
len de herinnering aan het verdriet, dat
s anderen hebben berokkend, zonder dat
dt wellicht noodig ware geweestl Een
veinig meer nederigheid, een weinig
neer waarachtige liefde, een weinig meei
verstand.... maar waartoe verder te
man?
De menschen hier geteekend zijn on
getwijfeld van een hoogere soort dan de
eersten. Maar toch, ook hier moet iet*
ontbreken.... laat ons zoeken wat
Vellen ze niet een te vernietigend oor
deel over zich zeiven? Bedenken ze we)
genoeg dat we op den opgaanden levens
weg slechts langzaam, langzaam voor
waarts kunnen gaan, dat we reeds dank
baar moeten zijn voor elke stap die ons
heeft doen stijgen? Zie, ik zou tot men
schen van deze soort een troostwoord wil
len brengen van Prentice Muiford, dat mij
dezer dagen onder oogen kwam, het luidt
aldus:
„Gij moet u zeiven niet te hard beoor-
deelen. lw berouw over het leed, dat ge
anderen veroorzaakt hebt, zal veranderen
in vreugde van te weten dat uw vroegere
handelingen en gedachten voortkwamen
uit een grovere bestaanstoestand".
In dit woord ligt werkelijk veel troost.
In de eerste plaats stelt het voorop, tot
wien het zich richt, zich in zijn verleden,
met betrekking tot zijn medemenschen,
wel iets te verwijten zal hebben; wij staan
dus met ons berouw niet alleen. Ten twee
de werpt het op onze levensbeschouwing
het ware licht en doet ons begrijpen dat
juist in ons berouw voor een groot gedeel
te onze rechtvaardiging is gelegen. In
dien het waar is dat we nu datgene zien
waarvoor we eerst blind waren, dan ligt
daarin op zichzelf reeds het bewijs dat we
niet hebben stilgestaan. Het woord is
niet van toepassing op die gevallen, waar
in we tegen ons beter weten in hebben ge
handeld; maar wel op die andere, waarin
we eenmaal ter goeder trouw den rechten
weg meenden te bewandelen. Kunnen we
ons herinneren dat dit het geval geweest
is welnu, dan heeft, om met Muiford te
spreken, sedertdien onze bestaanstoe
stand zich verfijnd; en, hoezeer ook oot
moed en nederigheid ons past, we mogen
ons zelfverwijt wel eens een oogenblik la
ten plaats maken voor voldaanheid; er
ons de weelde gunnen, die de bergbeklim
mer zich gunt, om te rusten en om zich
heen te zien. Want, als we dat nooit
eens durven doen, als we maar steeds
weer op hoogere bergtoppen staren en
ons schamen, dat we nog niet verder zijn
gekomen, dan loopen we gevaar de frisoh-
heid en opgewektheid te verliezen, die we
toch zoo noodig hebben op de levensreis.
Ach, het doet zoo goed, het stemt zoc
dankbaar, ons eens over het bereikte te
verheugen; het geeft nieuwen moed om
verder te gaan. We behoeven ons immers
niet te verhoovaardigen op eigen kracht
Zijn we werkelijk tot hooger inzicht geko
men, dan is het althans voor ons een
waarborg dat we zijn op den rechten
weg.
Aan diegenen, aan wie wij verdriet be
rokkend hebben, zeggen we ons leed in
de stilte van ons hart; zijn ze niet meer in
ons midden, wellicht kunnen ze nog die
inwendige stem verstaan. En we denken
er bij dat we ook hun vergeven wat ze
wellicht ons misdeden, omdat het thans
zoo duidelijk is dat ook hun inzicht be
perkt en hun dwalen vergeeflijk was. Zoo
doende is een weldadig oogenblik van
vereffening en inwendige rust ons deel;
en we behoeven geenszins te vreezen dat
dit ons tot bekrompen zelfvoldaanheid zal
terug voeren. We zijn er ons integendeel
van bewust dat we nogmaals zullen dwa
len by het voorwaarts gaan. Slechts hopen
we dit: dat op 'elke nieuwe dwaling een
meer verfynd inzicht moge volgen.
B.
EEN PRINSES ONDER VERHOOR.
'n „Modern" Meisje.
De 17e eeuw aan het Fransche hof
moge oppervlakkig niets anders geUjken
dan een galante tyd, vol van verfynd min-1
nespel, het is niettemin een feit dat het'
aan datzelfde hof moeiiyk leven was. Wee,
degene, wiens aspiraties in strijd waren
met machtigen, die vrywel geheel het be
wind voerden: Kardinaal Richelieu en
daarna Kardinaal Mazarin. Een derge
nen, die herhaalde malen met beide in-
vloedryke heeren in botsing kwam was
mademoiselle de Montpensier, een nicht
van den Dertienden Lodewyk. zy was
zeer eerzuchtig en droomde van af haar
prille jeugd een van Europa's tronen te
kunnen bezetten. Nu was dat niet zoo heel
wonderlijk, gezien het feit dat zy een van
de rijkste prinsessen van Europa was en,
vooral na Lodewyks dood in de dagen van
het Regentschap van diens gemalin Anna
van Oostenryk, aan het hof een eerste vi
ool speelde.
Mademoiselle was toen ongeveer 20 jaar
oud en trok aller aandacht niet zoozeer
door gratie en schoonheid, dan wel door
de pracht en praal waarmede zy zich
gaarne omgaf.
Haar eerzuchtige plannen brachten
haar er toe zichzelf candidate te stellen óf
als gemalin van den Spaanschen koning
Philips IV óf als die van den Oostenrijk-
schen keizer Ferdinand Hl, die tusschen
twee haakjes, ouder was dan haar eigen
vader, maar weduwnaar.
Mazarin verbood beide huweiyken en
vond den toenmaligen prins van Wales,
zoon van den ongelukkigen Karei I van
Engeland een meer geschikt echtgenoot,
die ook van mademoiselle's leeftyd was.
Maar de prinses, boos, wilde er niets van
weten. Als zy keizer Ferdinand niet kon
krijgen, dan moest het maar zyn broeder,
den aartshertog zyn. Een vriend van
haar, Saugeon, beloofde in het geheim dit
liuweiyk in orde te zullen maken en ving
een briefwisseling aan met het vyan-
deiyke Oostenrijk. De brieven werden
intusschen onderschept, Saugeon gevan
gen gezet, en mademoiselle ter verant
woording geroepen.
Het „verhoor" had in het konlnkiyk pa
leis plaats. Rechters waren de Koningin-
Regentes, Mazarin en mademoiselle's va
der Gaston van Orleans, die alle drie het
jonge meisje weinig vriendeiyk ontvin
gen. Zy liet zich echter niet van de wys
brengen. De koningin wees er haar op dat
zy niet alleen ergeriyk onvoorzichtig was
geweest, maar dat door haar toedoen nu
een trouw dienaar op het schavot zou
moeten sterven. „Dat zal dan niet de eer
ste zyn", antwoordde Mademoiselle boos
aardig. Haar verdere antwoorden waren
zoo raak brutaal dat men het verhoor al
heel spoedig staakte.
Mademoiselle kwam zeer zegevierend
uit den strijd, was evenwel haar voorge
nomen huweiyksplannen in zoover ver
geten dat ze nu weer den koning van
Hongarije tot man wenschte, maar....
kreeg ook hem niet
Ze treurde er niet lang om, want deze
wensch was slechts het gevolg geweest
van de omstandigheid dat haar intieme
vriendin mademoiselle d'Epernon met den
Poolschen koning zou huwen en daarom
wilde mademoiselle in haar buurt bUjven.
Ook dat huweiyk ging niet door, want
mademoiselle d'Epernon trok zich binnen
de muren van het Karmelietenklooster
terug.
6.
VOORGENOMEN WRAAK.
De mensch wikt!....
li een der hoeken van de prachtige eet
zaal van Hotel Metropole, zat George
Gocdwin, in nadenken verzonken. Hij
was een zwaargebouwd man, met grove
trelken. Hy scheen daar niet op zyn
plaits te zyn, te midden van al die def-
tiggekleede heeren en dames. De laatste
dertig jaren van zyn leven had hy door
gebracht in de donkerste en ruwste plaat-
sei der aarde en na zeer gewaagde avon-
tuien was het geluk hem gunstig ge
weest, en had hy een groot fortuin ge-
miakt.
Toen hy opkeek, zag hy een jongen
man naar hem toekomen, hy keek hem
a»n met een angstig vragenden blik, en
ging naast hem zitten, „'t Ls alles in orde",
uide hy.
»Alles?" vroeg George.
„Alles", zei Trent, „ik heb de papieren
111 myn zak".
„Laat ze my zien", zei Goodwin onge
duldig, en Trent gaf ze hem. Toen de jon-
p secretaris de wreede uitdrukking op
Iet gelaat van zyn patroon waarnam, ge-
bofde hy al de verhalen, die hem dikwyis
tver zyn meester verteld waren. Hy had
ten naam van monsterachtig wreed te zyn
geweest voor al die zwartjes, die op de
plantage werkten waar hy aangesteld was
tls opzichter, en zyn avonturen in Zuid-
kfrika en Borneo, deden u het bloed in de
aderen stollen.
Goodwin keek onverwachts op.
»t Schynt in orde te zyn", bromde hy.
„t Heeft je zeker wel verwonderd Trent,
vat ik met zoo'n nietsbeduidende zaak,
stoals van Harvey en Co. te doen wil heb
ban".
Hy richtte een sluwen blik op zijn
secretaris, maar deze haalde zyn sehou
ders op en zeide: „Het gaat my feitelyk
niets aan mynheer, maar ik geef toe, dat
het my verwonderde en eerlyk gezegd,
vind ik het weggegooid geld aan een
zaak, die klaarblykelyk slecht staat".
Goodwin lachte. „Je denkt toch niet, dat
ik die zaak gekocht heb, om er voordeel
uit te maken. Hoeveel heeft het my ge-
kost, 6000 pond. Welnu, ik heb Harvey
Co. gekocht omdat jaren geleden de Ju
das David Harvey my verraadde".
Hy wachtte een oogenblik, en nam een
fiksche teug van zyn glas cognac. Hy
boog zich over naar zyn secretaris, en
zeide met gedempte stem: ,Jk heb het nog
i aan niemand verteld, maar aan jou,
Trent, hindert het niet. Jk heb in de ge
vangenis gezeten, voor geld stelen. Eén
woord van David Harvey had my destyds
kunnen redden, maar hy bleef zwygen, en
dat is de reden van myn bitteren haat
tegen hem. Byna dertig jaren geleden wa
ren wy samen aan de Consolidated Bank;
daar ik de jongste klerk was, werkte ik
onder Harvey's leiding en welik deed
verkeerd toen ik het geld stal, wat Har
vey onder zyn berusting had, maar be
denk, het was maar een klein bedrag, en
ik zou het geld terugbetaald hebben, de
zelfde week nog, maar Harvey was on-
verbiddelyk, zie je, daar was een meis
je
*,Ah", onderbrak Trent.
„Dat was Harvey's Judasstreek", ver
volgde Goodwin. „Ik kreeg drie jaar, en
hy trouwde het meisje".
Trent knikte. „Ik begryp", zei hy be
daard.
„Ik zeg niet, dat ik nie t. schuldig
was, want ik stal, maar ik zou het nog de
zelfde week in orde gebracht hebben, en
niemand had er schade by gehad als Har
vey zyn mond had gehouden. Het geld is
toch terug betaald geworden, niettegen
staande ik er drie jaren voor gezeten heb,
en niemand kan mij nu nog een dief noe
men".
Het rekbare geweten van den man,
bracht een glimlach op Trent's gezicht,
maar hy was zoo wys niets te zeggen.
HOUT IN DE STEENKOLENMIJN.
Een der meest onmisbare artikelen voor
de steenkolenmynen is wel hout, zoodat
het voor een deel op rekening der hout-
schaarschte te schrijven is, dat de steen-
kolén productie moeiiyker en duurder is
geworden. Het hout dient voor het stut
ten der aardlagen, waaronder de steen
kool weggehaald is en wordt. In vele ge
vallen worden gangen geheel bekleed met
een houten zoldering, die gestut wordt
met houten palen. Deze maatregelen zijn
absoluut noodig, omdat nu reeds het dik
wyis gebeurt, dat een mynwerker een
zwaar brok op het hoofd krijgt, waartegen
zyn zware leeren hoed slechts gedeeltelijk
bescherming geeft, terwyi zonder vol
doende stutten in de gangen het leven en
werken onder den grond vrywel onmoge-
ïyk zou worden.
Tydens den oorlog is het niet een der
gemakkelykste vraagstukken geweest
voor Engeland om aan voldoende mijn-
hout te komen. Immers de grootste hoe
veelheden kwamen uit Skandinavië, Fin
land, Rusland en Canada, zoodat het geen
wonder is, dat men moest zien zich zelf te
helpen.
Men rekent op ruim 2 Meter mtjnhout
voor elke ton kolen, zoodat by een wereld
productie van steenkolen van 1.100000000
ton totaal 2.200.000 K.M. mijnhout noodig
waren, zoodat dus die staven, aan elkaar
gelegd, net 66 maal rondom den aequator
gelegd zouden kunnen worden. (Ons land
zou dus tegenwoordig 7000 K.M. mynhout
noodig hebben). Deze enorme getallen
wyzen duldeiyk op de groote kosten, die
voor vracht en werkloonen vereischt wor
den om de noodige hoeveelheid mynhout
te kunnen krijgen.
De waarde van het mynhout hangt af
van den weerstand, dien het hout heeft
tegen druk in de lengterichting. De beste
soorten vertoonen met de minste soorten
verschillen van 40 pet. Volkomen versch
hout ls bovendien 40 pet. zwaarder dan
droog hout, zoodat de oorlog, die het ge
bruik van groote hoeveelheden versch
hout noodig maakte, daar goede oude
soorten niet meer te krijgen waren, dub
bele schade deed door onsterk hout te
doen gebruiken, dat bovendien door de
groote onnuttige zwaarte veel meer aan
vracht kostte.
Zeer veel mynhout is tydens den oorlog
gebruikt in de loopgraven, die alleen door
gebruik van hout de noodige sterkte kon
den krijgen, terwyi de ondergrondsche
verbiyven zonder hout vrijwel ondenk
baar zyn.
In de oorlogvoerende landen is er ty
dens den oorlog dan ook voor de oorlog
ZELFKIJKERIJ,
Welnu er bestaat een manier
van autopsie (zelfkykerij) die
snf en onbekwaam maakt
Edunrd Douwcs<)t kkor
(Brief 18 Oct. 1886).
In boven geciteerden brief waarschuwt
de toenmaals vyf en zestig jarige Multa-
tuli ertegen om toch niet te vervallen in
de fout der zelfvernedering. Vele men
schen, die door zelfbeschouwing willen
komen achter de geheime roerselen hun
ner ziel doen daarby vreemde ervaringen
op en vinden in hun binnenste gevoelens
of treffen er gedachten aan of betrappen
zichzelf op neigingen, die hen schrik aan
jagen. Dan komen zij er toe om zichzelf
lager te achten, dan wenscheiyk is, begin
nen te lijden aan zelfvernedering, die
even erg is als de verwaande overschat
ting, waaraan zoovele menschen ïyden.
Tegen deze soort zelfkykery, want met
zelfbeschouwing heeft deze manier van
doen weinig uitstaande kan niet genoeg
worden te velde getrokken. De mensch die
er zich aan overgeeft, bemerkt dagelyks
tekortkomingen en begint zichzelf ten
slotte zóó slecht te vinden, dat hy zich
voor verbetering niet meer vatbaar acht.
Multatuli vergelykt deze zelfkykerij met
hetgeen de fakirs doen, die zich suf sta-
sen op het puntje van hun neus en hy be
weert, dat deze autopsie de ware zelfken
nis vierkant in den weg staat. Zoo is het
inderdaad, want wie om zich heen ziet
naar de menschen, die iets beteekenen in
het leven, kan er stellig van overtuigd
zyn, dat ook hun „niet wat des menschen
is vreemd ls". Zij hebben allen dezelfde
tekortkomingen als gy en ik cn juist,
doordat zy zich niet hebben suf gekeken
op hun gebreken, maar door doen ge*-,
tracht hebben zich erboven uit te werken
en er zich aan te ontworstelen, zijn zy ge
worden tot flinke menschen in de maat-
schappy. Bekend is de echtscheiding ge
worden tusschen een medicus en zijn
vrouw, een dokteres, die zooveel kwaads
in eikaars karakter ontdekten, dat zy
elkaar verafschuwden. En geiyk het zoo
dikwijls gaat by jonge artsen, dat zy al
lerlei kwalen by zichzelf ontdekken,
waarom zy later hartoiyk lachen, zon gaat
het ook by de menschen, die zichzelf lee
ren kennen en zich zoo slecht vinden. In
de practyk des levens vallen zy zichzelf
vaak heel erg mee.
Dr. Jos. de Oock.
AAN VERSCHILLENDE
VRAGENSTELLERS:
Het volgende wenschten wy onder de
aandacht te brengen van de dnmes en
heeren, die ons vragen wilden stellen over
zichzelf of over één der hunnen. Het
komt zeer dikwyis voor, dat personen, die
een of meer vragen tot ons richten deze
voering zelf en voor de mynen maar op inkleeden op een wijze, dat hun bedoeling
los gekapt, hetgeen zich tegenwoordig
wreekt door het gemis aan hout voor al
lerlei ander gebruik en mede de buiten
sporige prijzen veroorzaakt.
verre van duideiyk in sommige gevallen
zéér onduideiyk is. Nu bestaat de moge
lijkheid, dat zy dan antwoorden krijgen,
die hen ten halve voldoen. Daaraan heb
ben zy zelf schuld 1 Alleen zy, die een
zéér volledig verslag geven van zichzelf
Het lieve zoontje, kunnen verwachten, dat ons antwoord
„Moe, zei u laatst niet, dat onze byl hun algeheele verwachtingen voldoet,
geslepen moest worden, en ons hakmes? j Het moet een ieder toch duidelyk zyn,
nog om« dat wy niet volledig kunnen inlichten,
„Ja vent, goed' dat je daar
denkt
„Zal ik ze even wegbrengen?
„Goed jongen. Dat vind ik nou nog
eens lief van je, dat je zoo graag iets
voor je moeder doet. Wacht ik zal ze
even voor je inpakken".
„Nee moeder, asjeblieft niet. D*r staat
een jongen buiten die me slaan wil. maar
als hy me nou met een byl een 'n hak
mes ziet aankomen, zal ie 'm wel smeren
denk ik!"1
J(k vergeet niet en ik vergeef niet"
ging Goodwin ernstig verder. „David
Harvey drijft nu een eigen zaak onder
den naam van Harvey en Co. maar het
ging hem slecht eenigen tyd geleden, hy
leende geld op zyn zaak en huis en was
niet in staat het terug te betalen, en nu
heb ik zyn schuld gekocht. De betaling
is al over den tyd en dat ga ik hem van
avond zeggen. Kan hy betalen (wat onmo
gelijk is) dan is hy gered voor een tydje,
zoo niet dan is hy eenvoudig geruineerd".
„Het is 80 jaar geleden", zeide Trent,
„en u zou nooit het fortuin gemaakt heb
ben, als dat niet gebeurd was, en zou
misschien op het oogenblik nog als klerk
op hetzelfde kantoor zitten. Feitelyk hebt
u het succes aan hem te danken. De
tegenslag welke hy in zyn zaak heeft ge
had, bewyst dat het hem ook altyd niet
voor den wind is gegaan. Maar om tot de
zaken terug te keeren. U betaalt 5000
pond voor een beleediging, u dertig jaren
geleden aangedaan, en bovendien het
was Harvey's plicht, den patroon er mee
in kennis te stellen. U zoudt hetzelfde ge
daan hebben als u een van uw klerken
uitvondt, in een zelfde geval".
George Goodwin vloekte in zichzelf.
„Hy verraadde my, omdat ik hem in den
weg stond. Alles wat ik hem vroeg, was
zyn mond dicht te houden, en in plaats dit
te doen, stuurde hy my naar die hel....
Vervloekt zy het al", vervolgde hy harts-
tochteiyk. „Ik ben nu een rijk man, maar
voor jaren heb ik niet geweten hoe myn
honger te stillen. Ik zwoer een duren eed,
dat ik my zou wreken, en ik ben een man
van myn woord". Hy stond op. „Ik heb
myn auto om half zeven besteld", zeide
hy, „en dan ga ik dat engelenkind bezoe
ken. Zou je met me mee willen gaan
Trent?"
„Neen, dank U", antwoordde deze kort
af, „een ongelukkige mensch vernedert te
zien, heeft geen bekoring voor my".
Goodwin gaf geen biyk van aandoe
ning, lachte en verliet de eetzaal.
De prachtige auto gleed geruischloos
door de straten, tot zy stil stond voor een
smal huis met een tuin er voor.
George verliet de auto, duwde het hek
wanneer wy omtrent de juiste bedoeling
van den persoon in het onzekere verkee-
ren. Daarom dringen wy aan op volledige
gegevens en op beknopte duidelyke vra
gen.
Vooral eeriyk en openhartig moeten
Uw mededeelingen zyn, want wie schuil
hokje speelt, hoort halve waarheden en
kan beter niet schrijven. Waar alle brie
ven door ons persoonlyk worden behan
deld en strikt geheim worden gehouden
open, en liep langzaam over het kiezel
pad naar de huisdeur. Hy belde aan, een
armoedig gekleed dienstmeisje opende de
deur, en keek hem verdacht aan.
„Is mynheer Harvey thuis?" vroeg hy.
„Ja, mynheer, hoe is uw naam?"
„Myn naam doet niets ter zake, zeg uw
meester, dat ik hem spreken moet", zeide
Goodwin.
De kleine dienstmeid opende een ande
re deur, en liet hem in de kamer. Alleen
gelaten nam hy alles eens goed op, de
kamer was klein, gemeubileerd met
smaak, niettegenstaande alles van een
goedkoope kwaliteit was. Hy hoorde een
geruisoh en keerde zich om, op den drem
pel stond een klein jongetje, zyn handjes
diep in zijn zakken gestoken en een paar
onschuldige grijze oogen keken hem aan
dachtig aan. Hy naderde langzaam waar
George stond.
Goodwin voelde zyn keel dichtsnoeren,
toen hy het kind naar zich toe zag komen.
Het was Marion's jongen....
„Bent u gekomen om vader te spreken",
zei het aanvallige knaapje.
„Ja myn jongen", antwoordde de wre
ker.
„Ik ben bang, dat u op een ongelegen
tyd gekomen bent. Kunt u het niet aan
iemand anders zeggen, wat u hem te ver
tellen hebt?"
Goodwin schudde zyn hoofd. „Aan nie
mand anders", zeide hy. „Ik heb een lan
ge reis afgelegd, om met je vader te kun
nen spreken. Maar roep je moeder maar,
die...." hier biak hy af, toen hy in het
treurige gezichtje van het kind keek.
„Moeder is dood", zeide hy zachtjes,
terwyi er tranen in zyn oogjes blonken.
Een slepende tred werd vernomen, en
David Harvey verscheen in de kamer, hy
toonde geen verwondering toen hy Good
win zag, maar hield de deur open, terwijl
hy zeide: „Komaan Bobbie, het is tyd
voor je om naar bed te gaan". Hy sloot
de deur, nadat het kind de kamer had
verlaten. Hy was een man vqn omstreeks
vyf en vyftig jaar, mager en vervallen, en
peper en zout haar, met onnatuuriyk
schitterende oogen, als van iemand die de
koorts heeft. Hy beefde toen hy zeide:
„Wel.... ik wist dat je komen zoudt
George".
Goodwin bevochtigde zyn droge lip
pen met zyn tong voor hy vroeg: „Wan
neer is ze ge...." hy sprak het woord
niet uit.
„Gisteren", antwoordde Harvey, terwyi
hy in een stoel zonk, en dof voor zich uit
staarde, „en den hemel zy dank, dat zy
stierf voordat gy hier kwaamt Ze stierf
zonder het ergste te weteu".
Goodwin ging naar het raam en keek
den tuin in. Te denken, dat Marion bo
ven.... Hy kon het woord niet uitbren
gen. Langzaam keerde hy zich om. „Je
hebt my haar ontstolen", zei hy ruw.
„Je liegt", zei Harv|y, terwyl een bran
dend rood zyn magere wangen bedekte,
„ik was haar keus, zy zou u nooit geno
men hebben".
„Je hebt me haar ontstolen", herhaalde
Goodwin, „en gemaakt, dat ik in de ge
vangenis kwam, daar was een tyd dat, ik
je wilde vermoorden, maar ik dacht, bet
was beter my te wreken. Myn leven had
ik willen geven, om je te ruineeren, je ten
onder zien gaan. Dat zou myn wraak ge
weest zyn. Ik heb de schuld gekocht van
je zaak, en ik ben vanavond persoonlyk
gekomen om je te zeggen, betalen of de
straat op en nu
Hier brak hy af, zyn stem beefde, en
weer ging hy naar het raam. Harvey zat
aan de tafel, en zijn gebogen hoofd rustte
op zyn handen, het licht van de lamp viel
op zijn peper en zout haar. Hy verroerde
zich niet, hy keek niet eens op, toen de
ander weer naar de tafel kwam. George
Goodwin frommelde met onvaste hand in
den zak, hy bracht de papieren te voor-
sohyn, scheurde ze doormidden, en legde
ze op de tafel naast Harvey's gebogen
hoofd. „Dit is voor Marion's jongen",
zeide hy. Een oogenblik later hoorde men
de huisdeur dichtslaan, en Goodwin wus
weg. Toen David Harvey zyn hoofd op
richtte, keek hy met doffen blik naar de
verscheurde papieren op tafel.
I
B.