Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 3 SEPT. 1927. 9 VAN 'S LEVENS WUSGEERIGEN KANT Tob Nooit Hoekje. tstièTiS: 't Jutte rt je 203. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). ZELFVOLDAANHEID. Het recht op tevredenheid. Daar is een zelfvoldaanheid, die het ge- 70lg ifl v®n beperktheid van iemands horizont. Ik geloof niet dat ze zoo heel tal rijk zijn, maar er zijn ongetwijfeld men schen, uit wier mond men het kan ver nemen dat ze voldaan zijn over zich zel- vBn: en het gemak, waarmee ze zich be wegen, zoowel als de opgewektheid, die h»n kenmerkt, bevestigen ten volle dat er op dat gebied bij hen geen innerlijke onrust bestaat. Waarom zouden ze niet over zioh zei- val voldaan zijn? Ze zijn immers werk zaam, doen hun plicht, betrachten de eer lijkheid, voor zoover die met hun eigen- bdang overeen komt en zjjn bereid mede te werken tot alle goede dingen, die van h»n geen persoonlijke offers ebchen. In waarheid, als ze zich zeiven bij an- dtren vergelijken, dan komt het hun voor dit ze ruimschoots hun deel van het we- rildwerk volbrengen. Hooge, onberelk- tare idealen z(jn dwaasheid in hun oog; de praktijk des levens, daar komt het op aanl En hun zelfvoldaanheid trekt een nuur om hen heen, waar ze nooit of te dmmer boven uit verlangen te kijken. Zulke menschen zijn raadselen voor die mderen, die lijnrecht tegenover hen gaan. Het zijn dezulken, wier horizon ach uitstrekt tot in het oneindige; dezul ken, die, in het diepe besef van hun te kortkomingen gebukt gaan onder een ach altijd voelbaar makende wanverhou- dng: de wanverhouding tusschen het «le, dat ze zouden willen doen en het wei- rlge, waar toe ze bij machte zijn. Hebben JB dan werkelijk niets tot stand gebracht? Veelal wel; maar het lijkt hun alles dets, niets in vergelijking met het on- netelijk vele, dat vóór hen ligt. Intus- chen spoedt hun leven voorbij, en, in plaats van vooruit te zien, blikken ze brug naar het verleden. Ach, ook daar zooveel misvattingen, tioveel dwaling en onvolkomenheid, zoo oneindig veel, dat anders had moeten <jn! Ze zien het nu zoo duidelijk: hun bkort aan inzicht, hun bedriegelijk zelf vertrouwen, het vele, dat er aan hun be- bid beeft ontbrokenl En het meest smari len de herinnering aan het verdriet, dat s anderen hebben berokkend, zonder dat dt wellicht noodig ware geweestl Een veinig meer nederigheid, een weinig neer waarachtige liefde, een weinig meei verstand.... maar waartoe verder te man? De menschen hier geteekend zijn on getwijfeld van een hoogere soort dan de eersten. Maar toch, ook hier moet iet* ontbreken.... laat ons zoeken wat Vellen ze niet een te vernietigend oor deel over zich zeiven? Bedenken ze we) genoeg dat we op den opgaanden levens weg slechts langzaam, langzaam voor waarts kunnen gaan, dat we reeds dank baar moeten zijn voor elke stap die ons heeft doen stijgen? Zie, ik zou tot men schen van deze soort een troostwoord wil len brengen van Prentice Muiford, dat mij dezer dagen onder oogen kwam, het luidt aldus: „Gij moet u zeiven niet te hard beoor- deelen. lw berouw over het leed, dat ge anderen veroorzaakt hebt, zal veranderen in vreugde van te weten dat uw vroegere handelingen en gedachten voortkwamen uit een grovere bestaanstoestand". In dit woord ligt werkelijk veel troost. In de eerste plaats stelt het voorop, tot wien het zich richt, zich in zijn verleden, met betrekking tot zijn medemenschen, wel iets te verwijten zal hebben; wij staan dus met ons berouw niet alleen. Ten twee de werpt het op onze levensbeschouwing het ware licht en doet ons begrijpen dat juist in ons berouw voor een groot gedeel te onze rechtvaardiging is gelegen. In dien het waar is dat we nu datgene zien waarvoor we eerst blind waren, dan ligt daarin op zichzelf reeds het bewijs dat we niet hebben stilgestaan. Het woord is niet van toepassing op die gevallen, waar in we tegen ons beter weten in hebben ge handeld; maar wel op die andere, waarin we eenmaal ter goeder trouw den rechten weg meenden te bewandelen. Kunnen we ons herinneren dat dit het geval geweest is welnu, dan heeft, om met Muiford te spreken, sedertdien onze bestaanstoe stand zich verfijnd; en, hoezeer ook oot moed en nederigheid ons past, we mogen ons zelfverwijt wel eens een oogenblik la ten plaats maken voor voldaanheid; er ons de weelde gunnen, die de bergbeklim mer zich gunt, om te rusten en om zich heen te zien. Want, als we dat nooit eens durven doen, als we maar steeds weer op hoogere bergtoppen staren en ons schamen, dat we nog niet verder zijn gekomen, dan loopen we gevaar de frisoh- heid en opgewektheid te verliezen, die we toch zoo noodig hebben op de levensreis. Ach, het doet zoo goed, het stemt zoc dankbaar, ons eens over het bereikte te verheugen; het geeft nieuwen moed om verder te gaan. We behoeven ons immers niet te verhoovaardigen op eigen kracht Zijn we werkelijk tot hooger inzicht geko men, dan is het althans voor ons een waarborg dat we zijn op den rechten weg. Aan diegenen, aan wie wij verdriet be rokkend hebben, zeggen we ons leed in de stilte van ons hart; zijn ze niet meer in ons midden, wellicht kunnen ze nog die inwendige stem verstaan. En we denken er bij dat we ook hun vergeven wat ze wellicht ons misdeden, omdat het thans zoo duidelijk is dat ook hun inzicht be perkt en hun dwalen vergeeflijk was. Zoo doende is een weldadig oogenblik van vereffening en inwendige rust ons deel; en we behoeven geenszins te vreezen dat dit ons tot bekrompen zelfvoldaanheid zal terug voeren. We zijn er ons integendeel van bewust dat we nogmaals zullen dwa len by het voorwaarts gaan. Slechts hopen we dit: dat op 'elke nieuwe dwaling een meer verfynd inzicht moge volgen. B. EEN PRINSES ONDER VERHOOR. 'n „Modern" Meisje. De 17e eeuw aan het Fransche hof moge oppervlakkig niets anders geUjken dan een galante tyd, vol van verfynd min-1 nespel, het is niettemin een feit dat het' aan datzelfde hof moeiiyk leven was. Wee, degene, wiens aspiraties in strijd waren met machtigen, die vrywel geheel het be wind voerden: Kardinaal Richelieu en daarna Kardinaal Mazarin. Een derge nen, die herhaalde malen met beide in- vloedryke heeren in botsing kwam was mademoiselle de Montpensier, een nicht van den Dertienden Lodewyk. zy was zeer eerzuchtig en droomde van af haar prille jeugd een van Europa's tronen te kunnen bezetten. Nu was dat niet zoo heel wonderlijk, gezien het feit dat zy een van de rijkste prinsessen van Europa was en, vooral na Lodewyks dood in de dagen van het Regentschap van diens gemalin Anna van Oostenryk, aan het hof een eerste vi ool speelde. Mademoiselle was toen ongeveer 20 jaar oud en trok aller aandacht niet zoozeer door gratie en schoonheid, dan wel door de pracht en praal waarmede zy zich gaarne omgaf. Haar eerzuchtige plannen brachten haar er toe zichzelf candidate te stellen óf als gemalin van den Spaanschen koning Philips IV óf als die van den Oostenrijk- schen keizer Ferdinand Hl, die tusschen twee haakjes, ouder was dan haar eigen vader, maar weduwnaar. Mazarin verbood beide huweiyken en vond den toenmaligen prins van Wales, zoon van den ongelukkigen Karei I van Engeland een meer geschikt echtgenoot, die ook van mademoiselle's leeftyd was. Maar de prinses, boos, wilde er niets van weten. Als zy keizer Ferdinand niet kon krijgen, dan moest het maar zyn broeder, den aartshertog zyn. Een vriend van haar, Saugeon, beloofde in het geheim dit liuweiyk in orde te zullen maken en ving een briefwisseling aan met het vyan- deiyke Oostenrijk. De brieven werden intusschen onderschept, Saugeon gevan gen gezet, en mademoiselle ter verant woording geroepen. Het „verhoor" had in het konlnkiyk pa leis plaats. Rechters waren de Koningin- Regentes, Mazarin en mademoiselle's va der Gaston van Orleans, die alle drie het jonge meisje weinig vriendeiyk ontvin gen. Zy liet zich echter niet van de wys brengen. De koningin wees er haar op dat zy niet alleen ergeriyk onvoorzichtig was geweest, maar dat door haar toedoen nu een trouw dienaar op het schavot zou moeten sterven. „Dat zal dan niet de eer ste zyn", antwoordde Mademoiselle boos aardig. Haar verdere antwoorden waren zoo raak brutaal dat men het verhoor al heel spoedig staakte. Mademoiselle kwam zeer zegevierend uit den strijd, was evenwel haar voorge nomen huweiyksplannen in zoover ver geten dat ze nu weer den koning van Hongarije tot man wenschte, maar.... kreeg ook hem niet Ze treurde er niet lang om, want deze wensch was slechts het gevolg geweest van de omstandigheid dat haar intieme vriendin mademoiselle d'Epernon met den Poolschen koning zou huwen en daarom wilde mademoiselle in haar buurt bUjven. Ook dat huweiyk ging niet door, want mademoiselle d'Epernon trok zich binnen de muren van het Karmelietenklooster terug. 6. VOORGENOMEN WRAAK. De mensch wikt!.... li een der hoeken van de prachtige eet zaal van Hotel Metropole, zat George Gocdwin, in nadenken verzonken. Hij was een zwaargebouwd man, met grove trelken. Hy scheen daar niet op zyn plaits te zyn, te midden van al die def- tiggekleede heeren en dames. De laatste dertig jaren van zyn leven had hy door gebracht in de donkerste en ruwste plaat- sei der aarde en na zeer gewaagde avon- tuien was het geluk hem gunstig ge weest, en had hy een groot fortuin ge- miakt. Toen hy opkeek, zag hy een jongen man naar hem toekomen, hy keek hem a»n met een angstig vragenden blik, en ging naast hem zitten, „'t Ls alles in orde", uide hy. »Alles?" vroeg George. „Alles", zei Trent, „ik heb de papieren 111 myn zak". „Laat ze my zien", zei Goodwin onge duldig, en Trent gaf ze hem. Toen de jon- p secretaris de wreede uitdrukking op Iet gelaat van zyn patroon waarnam, ge- bofde hy al de verhalen, die hem dikwyis tver zyn meester verteld waren. Hy had ten naam van monsterachtig wreed te zyn geweest voor al die zwartjes, die op de plantage werkten waar hy aangesteld was tls opzichter, en zyn avonturen in Zuid- kfrika en Borneo, deden u het bloed in de aderen stollen. Goodwin keek onverwachts op. »t Schynt in orde te zyn", bromde hy. „t Heeft je zeker wel verwonderd Trent, vat ik met zoo'n nietsbeduidende zaak, stoals van Harvey en Co. te doen wil heb ban". Hy richtte een sluwen blik op zijn secretaris, maar deze haalde zyn sehou ders op en zeide: „Het gaat my feitelyk niets aan mynheer, maar ik geef toe, dat het my verwonderde en eerlyk gezegd, vind ik het weggegooid geld aan een zaak, die klaarblykelyk slecht staat". Goodwin lachte. „Je denkt toch niet, dat ik die zaak gekocht heb, om er voordeel uit te maken. Hoeveel heeft het my ge- kost, 6000 pond. Welnu, ik heb Harvey Co. gekocht omdat jaren geleden de Ju das David Harvey my verraadde". Hy wachtte een oogenblik, en nam een fiksche teug van zyn glas cognac. Hy boog zich over naar zyn secretaris, en zeide met gedempte stem: ,Jk heb het nog i aan niemand verteld, maar aan jou, Trent, hindert het niet. Jk heb in de ge vangenis gezeten, voor geld stelen. Eén woord van David Harvey had my destyds kunnen redden, maar hy bleef zwygen, en dat is de reden van myn bitteren haat tegen hem. Byna dertig jaren geleden wa ren wy samen aan de Consolidated Bank; daar ik de jongste klerk was, werkte ik onder Harvey's leiding en welik deed verkeerd toen ik het geld stal, wat Har vey onder zyn berusting had, maar be denk, het was maar een klein bedrag, en ik zou het geld terugbetaald hebben, de zelfde week nog, maar Harvey was on- verbiddelyk, zie je, daar was een meis je *,Ah", onderbrak Trent. „Dat was Harvey's Judasstreek", ver volgde Goodwin. „Ik kreeg drie jaar, en hy trouwde het meisje". Trent knikte. „Ik begryp", zei hy be daard. „Ik zeg niet, dat ik nie t. schuldig was, want ik stal, maar ik zou het nog de zelfde week in orde gebracht hebben, en niemand had er schade by gehad als Har vey zyn mond had gehouden. Het geld is toch terug betaald geworden, niettegen staande ik er drie jaren voor gezeten heb, en niemand kan mij nu nog een dief noe men". Het rekbare geweten van den man, bracht een glimlach op Trent's gezicht, maar hy was zoo wys niets te zeggen. HOUT IN DE STEENKOLENMIJN. Een der meest onmisbare artikelen voor de steenkolenmynen is wel hout, zoodat het voor een deel op rekening der hout- schaarschte te schrijven is, dat de steen- kolén productie moeiiyker en duurder is geworden. Het hout dient voor het stut ten der aardlagen, waaronder de steen kool weggehaald is en wordt. In vele ge vallen worden gangen geheel bekleed met een houten zoldering, die gestut wordt met houten palen. Deze maatregelen zijn absoluut noodig, omdat nu reeds het dik wyis gebeurt, dat een mynwerker een zwaar brok op het hoofd krijgt, waartegen zyn zware leeren hoed slechts gedeeltelijk bescherming geeft, terwyi zonder vol doende stutten in de gangen het leven en werken onder den grond vrywel onmoge- ïyk zou worden. Tydens den oorlog is het niet een der gemakkelykste vraagstukken geweest voor Engeland om aan voldoende mijn- hout te komen. Immers de grootste hoe veelheden kwamen uit Skandinavië, Fin land, Rusland en Canada, zoodat het geen wonder is, dat men moest zien zich zelf te helpen. Men rekent op ruim 2 Meter mtjnhout voor elke ton kolen, zoodat by een wereld productie van steenkolen van 1.100000000 ton totaal 2.200.000 K.M. mijnhout noodig waren, zoodat dus die staven, aan elkaar gelegd, net 66 maal rondom den aequator gelegd zouden kunnen worden. (Ons land zou dus tegenwoordig 7000 K.M. mynhout noodig hebben). Deze enorme getallen wyzen duldeiyk op de groote kosten, die voor vracht en werkloonen vereischt wor den om de noodige hoeveelheid mynhout te kunnen krijgen. De waarde van het mynhout hangt af van den weerstand, dien het hout heeft tegen druk in de lengterichting. De beste soorten vertoonen met de minste soorten verschillen van 40 pet. Volkomen versch hout ls bovendien 40 pet. zwaarder dan droog hout, zoodat de oorlog, die het ge bruik van groote hoeveelheden versch hout noodig maakte, daar goede oude soorten niet meer te krijgen waren, dub bele schade deed door onsterk hout te doen gebruiken, dat bovendien door de groote onnuttige zwaarte veel meer aan vracht kostte. Zeer veel mynhout is tydens den oorlog gebruikt in de loopgraven, die alleen door gebruik van hout de noodige sterkte kon den krijgen, terwyi de ondergrondsche verbiyven zonder hout vrijwel ondenk baar zyn. In de oorlogvoerende landen is er ty dens den oorlog dan ook voor de oorlog ZELFKIJKERIJ, Welnu er bestaat een manier van autopsie (zelfkykerij) die snf en onbekwaam maakt Edunrd Douwcs<)t kkor (Brief 18 Oct. 1886). In boven geciteerden brief waarschuwt de toenmaals vyf en zestig jarige Multa- tuli ertegen om toch niet te vervallen in de fout der zelfvernedering. Vele men schen, die door zelfbeschouwing willen komen achter de geheime roerselen hun ner ziel doen daarby vreemde ervaringen op en vinden in hun binnenste gevoelens of treffen er gedachten aan of betrappen zichzelf op neigingen, die hen schrik aan jagen. Dan komen zij er toe om zichzelf lager te achten, dan wenscheiyk is, begin nen te lijden aan zelfvernedering, die even erg is als de verwaande overschat ting, waaraan zoovele menschen ïyden. Tegen deze soort zelfkykery, want met zelfbeschouwing heeft deze manier van doen weinig uitstaande kan niet genoeg worden te velde getrokken. De mensch die er zich aan overgeeft, bemerkt dagelyks tekortkomingen en begint zichzelf ten slotte zóó slecht te vinden, dat hy zich voor verbetering niet meer vatbaar acht. Multatuli vergelykt deze zelfkykerij met hetgeen de fakirs doen, die zich suf sta- sen op het puntje van hun neus en hy be weert, dat deze autopsie de ware zelfken nis vierkant in den weg staat. Zoo is het inderdaad, want wie om zich heen ziet naar de menschen, die iets beteekenen in het leven, kan er stellig van overtuigd zyn, dat ook hun „niet wat des menschen is vreemd ls". Zij hebben allen dezelfde tekortkomingen als gy en ik cn juist, doordat zy zich niet hebben suf gekeken op hun gebreken, maar door doen ge*-, tracht hebben zich erboven uit te werken en er zich aan te ontworstelen, zijn zy ge worden tot flinke menschen in de maat- schappy. Bekend is de echtscheiding ge worden tusschen een medicus en zijn vrouw, een dokteres, die zooveel kwaads in eikaars karakter ontdekten, dat zy elkaar verafschuwden. En geiyk het zoo dikwijls gaat by jonge artsen, dat zy al lerlei kwalen by zichzelf ontdekken, waarom zy later hartoiyk lachen, zon gaat het ook by de menschen, die zichzelf lee ren kennen en zich zoo slecht vinden. In de practyk des levens vallen zy zichzelf vaak heel erg mee. Dr. Jos. de Oock. AAN VERSCHILLENDE VRAGENSTELLERS: Het volgende wenschten wy onder de aandacht te brengen van de dnmes en heeren, die ons vragen wilden stellen over zichzelf of over één der hunnen. Het komt zeer dikwyis voor, dat personen, die een of meer vragen tot ons richten deze voering zelf en voor de mynen maar op inkleeden op een wijze, dat hun bedoeling los gekapt, hetgeen zich tegenwoordig wreekt door het gemis aan hout voor al lerlei ander gebruik en mede de buiten sporige prijzen veroorzaakt. verre van duideiyk in sommige gevallen zéér onduideiyk is. Nu bestaat de moge lijkheid, dat zy dan antwoorden krijgen, die hen ten halve voldoen. Daaraan heb ben zy zelf schuld 1 Alleen zy, die een zéér volledig verslag geven van zichzelf Het lieve zoontje, kunnen verwachten, dat ons antwoord „Moe, zei u laatst niet, dat onze byl hun algeheele verwachtingen voldoet, geslepen moest worden, en ons hakmes? j Het moet een ieder toch duidelyk zyn, nog om« dat wy niet volledig kunnen inlichten, „Ja vent, goed' dat je daar denkt „Zal ik ze even wegbrengen? „Goed jongen. Dat vind ik nou nog eens lief van je, dat je zoo graag iets voor je moeder doet. Wacht ik zal ze even voor je inpakken". „Nee moeder, asjeblieft niet. D*r staat een jongen buiten die me slaan wil. maar als hy me nou met een byl een 'n hak mes ziet aankomen, zal ie 'm wel smeren denk ik!"1 J(k vergeet niet en ik vergeef niet" ging Goodwin ernstig verder. „David Harvey drijft nu een eigen zaak onder den naam van Harvey en Co. maar het ging hem slecht eenigen tyd geleden, hy leende geld op zyn zaak en huis en was niet in staat het terug te betalen, en nu heb ik zyn schuld gekocht. De betaling is al over den tyd en dat ga ik hem van avond zeggen. Kan hy betalen (wat onmo gelijk is) dan is hy gered voor een tydje, zoo niet dan is hy eenvoudig geruineerd". „Het is 80 jaar geleden", zeide Trent, „en u zou nooit het fortuin gemaakt heb ben, als dat niet gebeurd was, en zou misschien op het oogenblik nog als klerk op hetzelfde kantoor zitten. Feitelyk hebt u het succes aan hem te danken. De tegenslag welke hy in zyn zaak heeft ge had, bewyst dat het hem ook altyd niet voor den wind is gegaan. Maar om tot de zaken terug te keeren. U betaalt 5000 pond voor een beleediging, u dertig jaren geleden aangedaan, en bovendien het was Harvey's plicht, den patroon er mee in kennis te stellen. U zoudt hetzelfde ge daan hebben als u een van uw klerken uitvondt, in een zelfde geval". George Goodwin vloekte in zichzelf. „Hy verraadde my, omdat ik hem in den weg stond. Alles wat ik hem vroeg, was zyn mond dicht te houden, en in plaats dit te doen, stuurde hy my naar die hel.... Vervloekt zy het al", vervolgde hy harts- tochteiyk. „Ik ben nu een rijk man, maar voor jaren heb ik niet geweten hoe myn honger te stillen. Ik zwoer een duren eed, dat ik my zou wreken, en ik ben een man van myn woord". Hy stond op. „Ik heb myn auto om half zeven besteld", zeide hy, „en dan ga ik dat engelenkind bezoe ken. Zou je met me mee willen gaan Trent?" „Neen, dank U", antwoordde deze kort af, „een ongelukkige mensch vernedert te zien, heeft geen bekoring voor my". Goodwin gaf geen biyk van aandoe ning, lachte en verliet de eetzaal. De prachtige auto gleed geruischloos door de straten, tot zy stil stond voor een smal huis met een tuin er voor. George verliet de auto, duwde het hek wanneer wy omtrent de juiste bedoeling van den persoon in het onzekere verkee- ren. Daarom dringen wy aan op volledige gegevens en op beknopte duidelyke vra gen. Vooral eeriyk en openhartig moeten Uw mededeelingen zyn, want wie schuil hokje speelt, hoort halve waarheden en kan beter niet schrijven. Waar alle brie ven door ons persoonlyk worden behan deld en strikt geheim worden gehouden open, en liep langzaam over het kiezel pad naar de huisdeur. Hy belde aan, een armoedig gekleed dienstmeisje opende de deur, en keek hem verdacht aan. „Is mynheer Harvey thuis?" vroeg hy. „Ja, mynheer, hoe is uw naam?" „Myn naam doet niets ter zake, zeg uw meester, dat ik hem spreken moet", zeide Goodwin. De kleine dienstmeid opende een ande re deur, en liet hem in de kamer. Alleen gelaten nam hy alles eens goed op, de kamer was klein, gemeubileerd met smaak, niettegenstaande alles van een goedkoope kwaliteit was. Hy hoorde een geruisoh en keerde zich om, op den drem pel stond een klein jongetje, zyn handjes diep in zijn zakken gestoken en een paar onschuldige grijze oogen keken hem aan dachtig aan. Hy naderde langzaam waar George stond. Goodwin voelde zyn keel dichtsnoeren, toen hy het kind naar zich toe zag komen. Het was Marion's jongen.... „Bent u gekomen om vader te spreken", zei het aanvallige knaapje. „Ja myn jongen", antwoordde de wre ker. „Ik ben bang, dat u op een ongelegen tyd gekomen bent. Kunt u het niet aan iemand anders zeggen, wat u hem te ver tellen hebt?" Goodwin schudde zyn hoofd. „Aan nie mand anders", zeide hy. „Ik heb een lan ge reis afgelegd, om met je vader te kun nen spreken. Maar roep je moeder maar, die...." hier biak hy af, toen hy in het treurige gezichtje van het kind keek. „Moeder is dood", zeide hy zachtjes, terwyi er tranen in zyn oogjes blonken. Een slepende tred werd vernomen, en David Harvey verscheen in de kamer, hy toonde geen verwondering toen hy Good win zag, maar hield de deur open, terwijl hy zeide: „Komaan Bobbie, het is tyd voor je om naar bed te gaan". Hy sloot de deur, nadat het kind de kamer had verlaten. Hy was een man vqn omstreeks vyf en vyftig jaar, mager en vervallen, en peper en zout haar, met onnatuuriyk schitterende oogen, als van iemand die de koorts heeft. Hy beefde toen hy zeide: „Wel.... ik wist dat je komen zoudt George". Goodwin bevochtigde zyn droge lip pen met zyn tong voor hy vroeg: „Wan neer is ze ge...." hy sprak het woord niet uit. „Gisteren", antwoordde Harvey, terwyi hy in een stoel zonk, en dof voor zich uit staarde, „en den hemel zy dank, dat zy stierf voordat gy hier kwaamt Ze stierf zonder het ergste te weteu". Goodwin ging naar het raam en keek den tuin in. Te denken, dat Marion bo ven.... Hy kon het woord niet uitbren gen. Langzaam keerde hy zich om. „Je hebt my haar ontstolen", zei hy ruw. „Je liegt", zei Harv|y, terwyl een bran dend rood zyn magere wangen bedekte, „ik was haar keus, zy zou u nooit geno men hebben". „Je hebt me haar ontstolen", herhaalde Goodwin, „en gemaakt, dat ik in de ge vangenis kwam, daar was een tyd dat, ik je wilde vermoorden, maar ik dacht, bet was beter my te wreken. Myn leven had ik willen geven, om je te ruineeren, je ten onder zien gaan. Dat zou myn wraak ge weest zyn. Ik heb de schuld gekocht van je zaak, en ik ben vanavond persoonlyk gekomen om je te zeggen, betalen of de straat op en nu Hier brak hy af, zyn stem beefde, en weer ging hy naar het raam. Harvey zat aan de tafel, en zijn gebogen hoofd rustte op zyn handen, het licht van de lamp viel op zijn peper en zout haar. Hy verroerde zich niet, hy keek niet eens op, toen de ander weer naar de tafel kwam. George Goodwin frommelde met onvaste hand in den zak, hy bracht de papieren te voor- sohyn, scheurde ze doormidden, en legde ze op de tafel naast Harvey's gebogen hoofd. „Dit is voor Marion's jongen", zeide hy. Een oogenblik later hoorde men de huisdeur dichtslaan, en Goodwin wus weg. Toen David Harvey zyn hoofd op richtte, keek hy met doffen blik naar de verscheurde papieren op tafel. I B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1927 | | pagina 7