't Juttertje Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT van ZATERDAG 11 FEBR. 1928. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). 310. EEN GEVAARLIJK OOGENBLIK. Loop niet te hard van stal! Schrik niet, waarde lezer! Meen niet, dat ik van plan ben u een avontuurlijk verhaal te doen; lk wensch u alleen te waarschuwen voor een oogenblik, dat zich in het leven van ieder uwer kan voor doen, zoo het zich niet reeds heeft voor- g <Jnan: h< t oogenblik, waarop we werke lijk eens reden meenen te hebben om over ons zeiven tevreden te zijn. Wij ster- velingen, al tasten wij dikwijle mis, we doen toch ook een enkele maal we eens iets, waarover we in stilte verheugd zijn. „Ditmaal", zeggen we tot ons 2elven, „hebben intuïtie en inzicht ons op het rechte oogenblik niet in den steek gela ten!" Welnu, dat oogenblik is gevaarlijk. Waarom? Omdat we nooit zoo gemakke lijk in een fout of een domheid vervallen als Juist dan. Het succes maakt ons over moedig; we voelen ons tot alles in staat, we hollen door en.gooien weer onze eigen glazen ln. Een grappig voorbeeld, dat mij te bin nen schiet, zal u duidelijk maken op kleine schaal, wat lk bedoel Misschien glimlacht ge bij het lezen en denkt: dat zou mij ook kunnen gebeuren. We hadden een oude vriendin, die niet niet zonder reden de naam had van goed bij de pinken te zijn. Alleraardigst kon zy uit haar jeugd vertellen; en, daar zy niet de gewoonte had zichzelf te sparen, laat ik haar zonder aarzelen zelve aan het woord. „Ik had," zoo vertelde zy dan, „alleen de reis gedaan van Zwitserland naar Hol land, wat voor een jong meisje in dien tyd (plusminus 60 jaar geleden) een heele prestatie was. Op het laatste oogenblik had ik een gesprek aange knoopt met myn medereizigers in den coupé, een familie bestaande uit vader, moeder en twee dochtertjes. We hadden elkander aangenaam den tyd gekort; vooral de vader, een militair van hooge ren rang, was onderhoudend en spraak zaam. „Dus u is geheel alleen van Interlaken gekomen?" vroeg hy en keek daarby zyn dochtertjes aan als wilde hy vragen: zouden Jullie dat durven en kunnen? *Ja," zei ik, over mezelve voldaan. „En ik heb geen enkele vergissing gemaakt." -En Delft is uw woonplaats?" Ik knikte toestemmend. „Dus geen enkele vergissing?*' „Geen enkelel" „Dan maakt u er nu een," zei hy met een ondeugenden spotlach. En waariyk pas had hl) uitgesproken of met een sar rend gefluit stoomden we het station Delft voorby. Ik had ln Rotterdam moe ten uitstappen. Onze trein was een snel trein naar Den Haag. Of ik woedend was. Te meer daar myn fout. die gelukkig nog wel te herstellen wa», door het geheele gezelschap met een daverend gelach werd begroet." Een ander voorbeeld uit eigen erva- sloeg een accoord glad' mis. Ik hield stil en inH? medeepeleiïs zagen me vragend aan, „Ik was te blij", zei ik uit den grond van myn hart, „dat ik die moeliyke pas sage' er goed had afgebracht." Wy schoten alle drie in een lach en be gonnen opnieuw, hopende dat zoo iets op de uitvoering de harmonie niet zou ko men verstoren. Het zyn kleine voorbeelden, maar ik zou ze zoo gemakkeiyk tot meer ingrij pende kunnen aanvullen. Ik heb het zoo dikwijls in myn leven ondervonden dat ik het ben gaan beschouwen als een ziel kundig moment, waarvoor men op zyn hoede moet rijn. Hoe vaak gebeurt het niet dat we, nadat we in een ernstig on derhoud werkeiyk iets bereikt meenen te hebben, door een laatsten overmoedlgen zet den indruk verflauwen en het spel bederven! O, wysheld en voorzichtigheid, waarom laat gij ons dan plotseling in den steek? Onze zelfvoldaanheid is met u op den loop gegaan; en, al duurt het spel slechts kort, we kunnen het verlorene niet meer terugwinnen. B. ,/y hadden voor een muziekuitvoering een trio ingestudeerd, voor viool, violon cel en plano. De pianoparty was, voor mij althans, zwaar genoeg; vooral was er één passage, waar lk telkens over struikelde an die my veel studie gekost had. Op een van de laatste repetities liep genoemde passage glansrijk van stapel; maar, pas had lk h^ar ten einde gebracht, of lk PRUIKEN. Een veld van ongerechtigheden. Het dragen van valsch haar is zeer oud. De Romeinsche tyd kende er reeds een levendigen handel in; geheele ladingen kwamen van den rechter Rynoever. De kerkvaders en de predikers der middel eeuwen waarschuwden de vrouwen wel op een gestrengen toon tegen het dragen van haar van „dooden, misschien wel on reine, misdadige personen, wellicht van tot de pynen der hel veroordeelden". Hun woorden vermochten echter toen op de vrouweiyke behaagzucht evenmin iets als zy dat heden zouden doen. Slechts aarzelend en schroomvallig werd haar voorbeeld door de mannen gevolgd. Wan neer de open plek op het hoofd al zicht baar werd, liet men die met een stukje pruik bedekken, zoo kunstig echter, dat dit met het eigen haar een geheel vormde, „niemand kon zien, dat men een pruik droeg". Toen echter Lodewyk XIII, ko ning van Frankryk. op zyn dertigste jaar zyn haar verloor, werd het anders. Alle hovelingen volgden zyn voorbeeld en zet ten een pruik op. Zoo algemeen heerschend werd deze mode, dat zyn opvolger, de groote mach- 1 tige Lodewyk XIV er voor -rwichtte. In 11673, dus eerst op zyn 36ste jaar, besloot hy zyn weelderigen haargroei, die aan de langharige Merovlnigers herinnerde, met oen pruik te bedekken. Echter niet ge heel, want in de pruik waren openingen, waardoor zijn fraaie lokken naar bulten kwamen. Eerst op hoogeren leeftyd kon| hy besluiten om het algemeen gebruik te volgen en zyn hoofd kaal te laten sche-j ren. Er kwam een groote verscheidenheid j ln de pruiken. De Koning verwisselde n.1. ln dén loop van den dag herhaaldelijk van pruik, als wanneer hy naar de mis ging: I na het middagmaal; als hy wandelen of op de jacht ging; vóór en na het avond-1 maal enz. en niet te vergeten by plechtige gelegenheden, wanneer de groote pruik met lange zwarte krullen zyn hoofd tooide. Daar Frankrijk ln geheel Europa de toongeefster werd, vond ook deze hoofdversiering aan alle hoven, by alle burgers, zelfs by het mindere volk na volging. Zoo heette het zelfs, dat ln de WIJ ZIEN DE RIJKSDAALDER ZOO als wij 10 Jaar.... als we 25 jaar.... en als we 60 jaar rijn! HET KIND. Een modern sprookje. De vrouw des huizes «toiri v<wr den spiegel en bewonderde het effect van hen tiieuwen mantel. Zij hield hem wijdl oper en oonatateerde nog eens, met b^achap» hoe prachtig de gebloemde «MenRoering ervan harmonieerde met de kleur van haa ^Eigeniyk 'n tref, zeg, dat ik *jtzelfd« terra-cotta heb kunnen krijpn, domineert ln de mantelvoering. En dat kleine terra dlngslgheldje op m n noea echt 'n vondst van me, vin Je nietr „Nöu - en óf", antwoordde baar man ietwat stroef. Henriette keerde zich om. „Zeg Leo, je vindt 't toch wel goed, dat ik alleen ga, nu jy niet mee kan? „Ik zou nlot weten waarom niet Leo lag, gemakkeiyk uitgestrekt, ln een fauteuil en op een laag bank:Je vóór hem rustte, ln een nat verband, zijn verstuikt. V°!,Ik kan eigeniyk ook net soo goed thuisblijven - anders zit gI hier den heelen middag alleen. En wat ken my •igenJjjk die soiree schelen „De soire9 natuuriyk niet maar je nieuwe toilet, denk daar eens aan!" Henriette kleurde. „Flauwert! Ik wil best hier biyven". Zy wierp een teleurgestelden blik op haar bekooriyk spiegelbeeld en langzaam liet zy den mantel van haar schouders giyden. Maar nu protesteerde haar man. „Welnee, geen kwestie vanl Je gaat natuurlijk. Ik zal den middag best om krijgen. Ik ga wat lezen dat nieuwe boek, van m'n verjaardag nog daar kom lk anders nooit toe". „Ja? Zal je je heusch niet vervélen". Henriette haalde den wyden mantel weer om zich heen. „Ik zal Jaantje zeggen, dat ze een lekker kopje thee voor je moet zetten en waoht, ik haal even de bonbons hier kan je wat snoepen onder hot lezen". Leo knikte. „Nou adieu dan, amuseer je!" Maar toen hy haar even later bulten de straat zag oversteken keek hy haar eenigszins grimmig na. Wat was ze blij, Jat ze gaan kon met haar nieuwen mantel! t' Zou anders heusch niet zoo erg gewest zyn, als ze nu eens, terwille van hem thuis was gebleven. Zoo'n dood enkele keer, dat hem ééns wat mankeerde! Maar natuurlijk, nu ze de kans had, haar vriendinnen de oogen uit te steken, zou het een al te groot offer zijn geweest om thuis te biyven. Nou ja, ze had aangeboden hem gezelschap te houden, maar zoo'n aanbod neem je niet aan, als je merkt, dat 't eigeniyk met tegenzin gedaan wordt. Hij atak een sigaar op en bladerde wat in zijn boek en begon toen te lezen. Maar achttiende eeuw iedereen, van kind' tot grijsaard, edelen, burgers, ambachtslie den, loopjongens, enz. ook in Nederland, zich zou gesohaamd hebben zyn na: tuuriyken haargroei te vertoonen. De maatschappeiyke stand was aan de prui ken te zien, zoodat in de pruiken-ency- clopaedle van ongeveer 1760 ruim vyftig hoofden voorkomen, ieder op een byzon- dere wyze gepruikt. Het was een gouden tyd voor de haarkunstenaars, die tevens het monopolie van den handel in haar hadden. Uit alle hoeken van Europa, zelfs uit IndlS, werd het aangevoerd. Er ging zooveel geld aan haar weg uit Frankrijk, ddt Colbert, getrouw aan zyn stelsel, er een oogenblik aan gedacht heeft om den invoer van haar te verbieden. Toen men hem echter bewees, dat de uitvoer van prulken meer geld' in het Koninkrijk bracht dan er voor het ingevoerde haar uitging, veranderde hy van gedachte. Onder Lodewyk XV werden de pruiken kleiner en in het begin der groote Fran- sche revolutie waren zy tot platte pruik» jes met een staartje geworden, zooals wij ze o.a. zien op de plaatjes van de san- culottes, die wel geen kousen of schoenen bezatten, maar toch een staartpruikje droegen. Het dwepen met de oude Ro meinen en hun republikeinsche deugd, met Brutus o.a. die zyn hoofdhaar liet afknippen, deed weer het korte haar in de mode komen. Sommige ouderen van dagen, ook hier te lande, bleven uit conservatieven zin aan de oude mode mode nog jaren lang getrouw, vandaar dat „oude pruik" in den mond der jongere vooruitstrevenden een bij zondere beteekenis verkreeg. Een blij vend gevolg van de pruikenmode is een wijziging in de beleefdheid! EJschte die vroeger aan tafel het gedekt laten van het hoofd in gezelschap, tenzy, zooals o.a. maarschalk Boufflers op een zeer war men dag deed', de gastheer aan zyn gas ten voorstelde den hoed af te zetten langzamerhand' werd by de mooie ge- pruikte hoofden, de trloorne een chapeau de bras; en toen de pruiken verdwenen, bleef dit. En het hoofd bedekt te houden werd onbeleefd. Over de kapsels der dames moeten wy kort zijn; want die zyn onbesohryfeiyk of wellicht nog juister: onbeschrijfbaar. Zoowel om de verscheidenheid- als bovenal om de wonderbaarUjke hoogte. Vooral toen omstreeks het jaar zeventienhonderd het yzerdraad by de oonstructie der kap sels in gebruik kwam, namen zy een groote vlucht de hoogte in. Onder Lode wyk XVI liep het tot in het krankzinnige, zooals men zeggen mag, nu het een voor- bygegane mode geldt! Een kapsel van voor drie of vier maanden heette ver ouderd. De „pouf", een opeenstapeling van haarvlechtenhaarrollen, linten enz., door yzerdraad by elkaar gehouden, werd steeds hooger, zoodat deze drie ft vier maal de hoogte van het hoofd be reikte. De deuren en draagstoelen wer den te laag. De draagster van dit schoons moest gebukt staan of wel geknield zit ten. Van alles: een tuin, een bosch zelfs werd door dat bouwsel voorgesteld. Toen in 1778 het fregat La Belle Poule zoo dapper tegen de Engelschen gestreden had, zag men zelfs een fregat met mas ten, zeilen, kanonnen, enz. op een dames- hoofd bengelen! Hoe zwaar zulk een kun- het boeide hem niet en verveeld keek hy op de klok en toén op straat. Heeriyk weer was 't echt om een eindje te loopen. Die verwenschte voet ook! Dan keek hy verbaasd naar de deur, die even kraakte, en toen langzaam open kierde. En om den hoek vertoonde zich een blozend kopje, met een paar heldere blauwe oogen, die hem vrooiyk toelachten. „Da is ik weer!" zong een hoog stemmetje en een mollig klein meisje waggelde, op een paar dikke beentjes, de kamer in. Dicht voor Leo< plantte ze zich neer en er klonk nu een tikje verbazing en ongeduld ln haar stemmetje, toen ze zich zelf nóg eens aankondigde: „Da* is pappa's kinnie weer!" Nu lachte Leo, die eerst, met groote verbazing op het kleine schepseltje had neergezien en dadeiyk drukte zy zich kraaiend van pret tegen hem aan. „Ik is weggeloopen", kondigde zy guitig aan. „Ben je weggeloopen? En mag jy dat?" Leo had nooit met kinderen omgegaan, maar als geheel vanzelf had hy dit kleine grappige wezentje op zyn schoot genomen en vertrouweiyk drukte zy zich tegen hem aan. t t „Kinnie moet by pappa", verklaarde zy op beslisten toon. Alweer pappa! Zag het kindje hem voor haar vader aan?" „Waar is pappa?" vroeg hy. Maar zy lachte alleen. Toen wees hy op haar. „Wie is dit?" „Kinnie". stig bouwsel was, vonden we nergens opgeteekend! En dan nog de pynldjke kriebeling waarvan we de oorzaak maar niet zullen aanduiden. Dat de bekoorlijke martelaressen een gravoir, di. een langen steel met een ivoren of zilveren haak aan het eind meedroegen om zich een oogen blik verpoozing of verzachting van het leed te verschaffen, zegt reeds genoeg. Merkwaardig is dat men toen zoo alge meen aan de spontane generatie geloofde, dat men aan het poeder, waarmede de hoofdtooi zeer overvloedig bestrooid' was, de vermenigvuldiging van het ongedierte toeschreef. En even merkwaardig was dat van Erasmus af (1600) tot in 1600 toe in de boekjes over beleefdheid en welvoege- ïykheid steeds raadgevingen voorkomen, dat men in gezelschap wel even tegen het hoofd tikken, maar ook niet meer mag doen, wanneer de prikkelende pijn on- drageiyk wordt Echter ook aan de „poufs" zou een einde komen. Na een bevalling in- 1780 verloor Marie Antoi- n itte het haar. Wat nu? De kunst der cdffeurs stond voor een moeilijk pro- b eem. De uitvinding van een zëer laag k psel „ft 1'enfant" bracht uitkomst. Na- ti uriyk offerden nu ook de hofdames h iar prachtlgen haardos. En de kunst g tig nu weer een andere richting uit Z >oals zy dat sedert nog wel eens mè<»r d ed, gezien het meest moderne kapsel v n deze dagen de J ongenkop. B1LEEFDHEID EN GOEDE VORMEN Hoewel het anders moest zyn, staat het wel vast, dat de opvoeding der kinderen goeddeels op school plaats heeft De onderwyzer(es) of leeraar(es) heeft in de maatschappij de gewichtige taak te ver vullen niet alleen van voorgang(st)er in de schoolsche wetenschap, maar ook van opvoed(st)er. Zonder twyfel zal een leder hooge waardeering hebben voor het vele, wat inzake de opvoeding van de jeugd reeds wordt gedaan door het onderwyzend per soneel. Toch zal aan een zeker deel daar van nog wat meer aandacht moeten wor den geschonken, nL aan het systematisch bybrengen van beleefdheid en goede vor men. Het is pyniyk maar waar, dat tydens en na den grooten oorlog, speciaal onder de jongeren een mate van vrijheid van bewegen is ontstaan, welke medebracht een loslaten van wat vroeger als vanzelf sprekend werd geacht aan goede vormen. Ook slecht begrepen z.g. democratische denkbeelden leidden tot het over boord werpen van wat toch inderdaad tot wer- keiyke beschavingsgewoonten behoorde en steeds zal bhjven behooren. Daarom ls het wel noodlg, dat op school iet» meer worde gedaan aan het bybrengen van de normale begrippen omtrent beleefdheid en goede vormen. wordt de dageiyksche omgang tus- schen de raenschen niet aangenamer, wanneer die staat in 't teeken van goede vórmen, dan wanneer er een zekere grof heid heerscht? Waren niet steeds goede vormen een uitvloeisel van werkeUJke ln- neriyke beschaving? En zal dus omge- kerd de beschaving niet bevorderd wor den door het ln de hand werken van het gebruik van goede vormen? Laat ons ln onzen huldigen materialistlschen tyd een weinig aandacht schenken san deze idealistische aangelegenheid. „En dit?" „Pappal" kraaide het kindje. En ze plantte haar eigen kleine wysvingertje naa9t den zynen op zyn borst. Verward keek de man op haar neer. Verbeeld je, dat zóó iets waar kon wezen! Dat dit aardige kleine meisje zyn kind was! Och, je dacht eigeniyk weinig aan zulke dingen als je ook al zóó veel aan je hoofd had maar eigeniyk als je kinderen had, dan wist je toch pas goed waarvoor je zorgde en werkte en spaarde. De kleine op zyn schoot sprong plotse ling overeind en luisterde. „Bertha! Bertha!" werd er geroepen met een gedempte stem. Het kind keek hem aan, half ondeugend en half verschrikt. „Kinnie' stoppen I" En vlug verdween ze achter zyn stoel. Toen werd er geklopt. Mina, de" huis naaister keek, met haar tyne spits ge zichtje naar binnen, i n „O meneer, neemt U me niet kwaiyk, is o, daar zit ze al de ondeugdl Kom dadeiyk hier Bertha heb lk je niet ge zegd? O meneer, Ik heb haar zoo ver boden de kamer uit te gaan „Kinnie wil by pappie", verklaarde het kind, dat aarzelend vanuit haar schuil plaats was te voorschyn gekomen. „Gunst meneer, 't is zonde," zei Mina „Papa och arm! zeker om dat baardje van meneer." „Hoe komt het kind hier?" Informeerde de heer des huizes. Mina zuohtte. „Maneer, ze la nóu eenmaal bij me ln huis en lk moet toeh waakten tot lk weet Tob Nooit Hoekje. ZWIJGEN. God'strafte hem, wijl hl] te voel gesproken bad. Zwygen! Een der voorvaderen van ons Oranje-huis heeft den eerenaam vnn „Den Zwyger" gekregen, omdat men in dezeen grondlegger van Neerlands vrijheid deze deugd in zoo groote mate belichaamd vond, dat heim de eerenaam „Zwijger" ten volle toekwam. Nog altdjd is zwijgen een zeer groote deugd en het ware te wen- echen, dat velen dit bedachten, alvorens de woorden te spreken, die zy beter bin nen hadden kunnen houden. Hoeveol toch wordt er niet weggeklietst en raakgeleu- terd, dat beter niet gesproken ware ge weest. Het is altyd beter te zwijgen dan te spreken, omdat het zoo moeilijk is voor hem, die veel spreekt, altyd de waarheid te zeggen en d'ftt moet men toch, wil men niet gebrandmerkt worden als leugenaar. De groote denker Kant gaf tot regel: men moet niets dan de waarheid zeggen, als men iets zegt; echter is het niet noo dlg altyd iets te zeggen. Er Is nog een andere reden, waarom het niet goed is veel te spreken. Nitt omdat men dan „veel te verantwoorden" heeft, want wie de waarheid spreekt schuwt de verantwoordelijkheid zyner woorden niet. Maar terwille van de men- schen, die uw woorden opvangen en ze misduiden, eensdeels omdat zy meestal domme hoorders zyn het verstand toch is het bezit van zeer weinigen en an derdeels, omdat zy gemeen zyn en met opzet een verkeerde uitlegging aan uw woorden trachten te geven. Wilt gij iets goed gedaan hebben, doe het dan zelf en zorg ervoor, dat geen ander een deel van uw werk op zyn wijze doet. Zóó ook met uw woorden! Als gy noodzakeiyk iets zeggen moet „als het hart tot spreken dwingt, zoo spreek!" Maar spreek tegen den man, wlen Uw woorden gelden, in persoon en laten de woorden hem nooit via anderen bereiken, want gij kunt ge- looven dat zy ontwricht en uit hun ver band gerukt zullen worden en dat gij u een onbekenden vijand op den hals hebt gehaald, die u, terwyi gij van den prins geen kwaad1 weet, op 't onverwacht zal bestrijden, zonder dat gij er de oorzaak van kent De menschen moeten leeren zwijgen want hun hersentjes zijn In het algemeen niet zóó, dat zy altijd iets kunnen zeggen, wat belangrijk is en 't aanhooren waard, Dr. JOS. DE COCK. Tobber te H. Wy zouden u willen toeroepen „Tob Nooit". Vertrouw er toch op, dat tegen slag niet biyvend is op deze aarde, maar dat voorspoed en tegenspoed elkaar af wisselen in het leven. Gy moet vertrou wen biyven houden in een betere toe komst. Aan seconden hangt de verande ring In uw levenslot en als gy het ver trouwen mist in het oogenblik van die verandering, dan zult gij nooit in staat zijn de juiste seconde va^t te grijpen, waar uw lotsverbetering intreedt. Zorg er steeds voor, dat gy iedere seconde gereed zyt om het ondeelbaar oogenblik, dat over een toekomst van jaren moet beslis sen wellicht, aan te vatten met beide han den. Gy moet gereed zyn tot den aanval op betere levenskansen ieder oogenblik van den dag. Daarvoor is slechts noodig, dat gy niet zeurt over hetgeen achter u ligt en dat gy nimmer tobt. Vertrouwen is het woord, dat u den sleutel geeft tot den geestestoestand, die alleen geschikt is, om het betere te be reiken. Want als gy vertrouwt, dan richt gy uw blik op de dingen, die komen moe ten. dan kykt gy vooruit en ln de toe komst ligt do verbetering. Vraagster te H. Gy kunt ons alle mogelijke vragen stel len. Op verlangen van de vragers worden nimmer brieven ln de courant behandeld. Aan onderstaande adressen is pensoon- ïyk antwoord gezonden, aangezien beant woording In dit blad te uitvoerig werd: Winkelier te H.; S. D. te H.; G. te H.; Moeder te H. waar ze naar toe kan en nou mocht Ik 'r van mevrouw mee hier naar toe bren gen' en Ik zal wel zorgen, dat ze meneer niet meer komt storen." „Ze stoort me heelemaal niet 't Is een aardig klein ding. Maar ik begryp nog niet ls 't familie van je." „Heelemaal niet meneer. D'r vader is met 'r by me ln huis gekomen, toen 'r moe der gestorven is en nou is 'r vader ook dood en nou zal ik zien, dat ze ln een weeshuis komt mevrouw zou eens in- formeeren' en nou mocht lk 't zoolang mee hier naar toe brengen. Ik kan haar na tuuriyk niet bij me houden, lk ben ook maar alleen en ik moet alle dagen uit naaien. Kom Berthal" Maar Bertha protesteerde heftig. „Kinnie wil bij pappa bUjvenl" schreide zy. Het bedroefde gezichtje en de tranen in de groote blauwe oogen van het kind maakten Leo's hart wonderiyk week. „Wel ze kan toch best hier biyveri," verklaarde hy. „Wanneer ga Je naar huis?" „Om vHf uur meneer." „Nou, kom xs dan om rijf uur maar halen?" „Bestig meneer en als ze U soms las tig wordt, dan stuurt u ze maar naar de naaikamer". Mina vertrok en het kindergezichtje was ineens weer een en al glimlach. „Pappa zoet," zei ze waardeerend. En dadelijk dribbelde ze nu, in groots bedrij vigheid door de kamer. „Kinnis aplsa koksn voor pappa sn t t ft B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 7