UIT DE OUDE DOOS. populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, DE SCHNORRER. van ZATERDAG 3 MAART 1928. om l.ti meer voor ta koopen.... Maar OVER MUGGEN. Er zjjn zeer veel soorten van muggen, en veel goeds kan er niet van gezegd wor den. v an enkele bekende species willen we iets mededeelen. We kennen ongetwijfeld allen de Lang- beenmug (Tipula oleracca), de grootste onzer muggen. We zien ze dikwijls dan sende vliegbewegingen boven onze wel den maken, waarbij ze telkens even met het achtereinde de aarde aanraken. Die bewegingen voorspellen niet veel goeds, al lijken deze dieren overigens nog zoo onschuldig te zijn, want steken doen ze ons nimmer, omdat ze het niet kunnen. Doch bij iedere aanraking van den grond komen uit de punt van het achterlijf een of meer eitjes te voorschijn, waaruit na sen dag of acht larven voor den dag ko men. Deze emelten, zooals ie gewoonlijk heeten (men noemt ze elders ook wel ha- mei of kwatworm) hebben grooten hon- Ser, die maar moeilijk gestild kan wor- en. Ze doen evenwel haar best daartoe en knagen daarom zonder ophouden aan vezels en wortels van planten, tot grooton spijt van de landlieden. Soms zijn er zoo veel van deze dieren in den bodem, dat op geheele gedeelten der landerijen geen gras of andere planten te voorschijn ko- men. En deze larftoestand duurt bijna een jaar; eerst dan veranderen ze in poppen, waaruit in Juli en Augustus de lang beenmuggen te voorschijn komen. In sommige streken treft men dan hetle soharen van deze wezens aan. Gelukkig, dat ze ook weer haar vijanden hebben, en dat de larven gaarne door eenige vo gelsoorten gegeten worden; vooral de kokmeeuw en de kleine zeemeeuw zijn er verzot op. En waar de boer veel last van deze emelten heeft, doet hij verstan dig, daar eenigen tijd een toom kippen te laten loopen; ook zij verorberen de kwatwormen met graagte. Des avonds ko men ze wel te voorschijn en zij bewegen zich dan over den grond. Men kan er dan wel van opvangen, door glazen of leege bloempotten tot den rand in den bodem te graven waarin dan de vette dieren vallen, zonder er weer uit te kunnen ko men. Op de ontginningen in het Oosten van ona land klaagt men soms zeer over de groote schade, die de emelten er aanrich ten. Wanneer zich daar meer vogels op hielden, sou men er stellig dien last niet hebben. Van de Steekznug (Oulex piplens), die het ons zoo lastig kan maken, willen we alleen zeggen, dat er wel 600 soorten, waarvan een dozijn in ons land, op de wereld voorkomen. Ze zetten haar eieren in het water af, waar we ze dikwijls ln vlotjes van een paar honderd kunnen aantreffen. Daar kan men later ook de larven en poppen vinden. Van deze mug gen kan men de mannetjes herkennen aan de mooi gepluimde sprieten. Zij ste ken niet, maar de wijfjes doen dit wel met het doel bloed te zuigen, en ze doen dit zoo goed van zieke als van gezonde men sehen en zijn zoo dikwijls de overbreng- sters van smetstoffen. Ook de gevreesde Malariamug (Ano- pheles maculipennes) is de verbreidster van de ziekte, waarnaar ze genoemd is. Aan den schuinen stand, dien ze heeft, wanneer ze tegen den wand zit, kan men haar dadelijk onderscheiden van de steek- muggen. Niet alleen maken de mu^en gedurig menschen en dieren ziek (dikwijls zijn ze de overbrengsters van oholera, ma laria, typhiis, gele koorts en andére ziekten) maar ook veroorzaken sommige soorten wel plantenziekten. Laat ons slechts denken aan de Hossisohe mug. Het zondenregister van deze „Twee- vleugelige Insecten" is groot en hun voortplanting Is geweldig! J. DAALDER Dz. (De Bedelaar). Een Ghetto-verteMng door B. Z ....Mendel was geen gewone schnor rer.... Hij was er een die beter wilde dan hij kon. Een die voortdurend zich schrap zette tegen z'n noodlot, er tegen kampte.... tot het hem eindelijk had neergeslagen en hij niot meer opstond. Hij is nu dood.... Hij was geen gewone schnorrer.... Die zomeravond, waarop ik Mendel leerde kennen, is nu twintig jaar gele den. Ik stond voor de deur van het ..Bui- tenhuisje" waar ik m n vemitiQ dooi- bracht. Het was de eerste keer in mijn leven, dat ik mij de weelde van een va- cantie had kunnen veroorloven en ik dacht er met welbehagen aan, dat het Ij. v.«eT«d'ik 'den zwerver zien aankomen. HU was n Jonge man, liep gebogen en in z n hand hield hij een Woelenden tak, waarmee hij de Wezel- enaen ioai wnniiuwv -v hi^z'n1 pluis-harenbaardje*' en sprak on geveer: „Mijnheer, den mensohen z'n evenbeeld is. Metwaar dat zegt men toch.zeker weten doe het niet.Trouwens, ik weet niets ze ker want ik heb nooit iets geleerd Toch hoeft dat in dat geval geen bezwaar te want in de kennis van God be hoeft men geen onderricht.... he bloeiende hoornen om U heen.... daar zwA*ft Gods adem door.... i lt. Ala U mij ziet zou je misschien twijfe len aan Gods goedheid.niet waar. geen schoen aan m^nvoeten, vodden aan m'n lijfgeen oent meer in mn zak AMSTERDAMSCHE SPREEKWOORDEN. Jan Klaassen en vrouw Katrijn. De Berebljt en een Weeeper Student. Thans is het gebruik verdwenen, maar in den goeden ouden tijd kon men, wan neer er ergens in Amsterdam brand was, troepjes zingende en hossende jongens en melden gearmd langs de straten zien gaan om getuigen te zijn van het interessante schouwspel. „Wat 'n vee van Laban, die maken d'r reëel een pretje van", ,,'t Is zon dig den Heere te verzoeken!" zegt een oude juffrouw bij van Maurik, die nog in de tweede helft der vorige eeuw de op geschoten jeugd „gearremd naar den brand" heeft zien gaan. En nog altijd ziet men op Maandag, den dag van het befaam de „lapjes keeren" de vrouwen uit de volksbuurten er op uit trekken, „gear remd naar den brand", cooals het heet. Een en ander herinnert ons aan Vondel's Gysbrecht, vs. 110 van het 4e bedrijf, waar Arent van Amstel, in het verhaal van Badelooh omtrent den strijd op den „Mid deldam", waarbij hij en Gysbrecht het uiterste hadden gewaagd, zegt: „Toen vlo gen wij met hem.te zaemen na den brand". Zooals gezegd, tegenwoordig maakt men om een brand zoo een „heibel of Jan Klaassen" niet. Jan Claesz., moet men weten, is niet alleen de voornaamste ac teur uit het Amsterdamsohe poppenspel, de Poppenkast, maar tevens de hoofdfi guur uit een (ongeschreven) Jordaan- roman. Hij was trompetter bij de ruiterij van Prins Willem Hl en na zijn ontslag trekwerker in een weverij en trouwde op 22-jarigen leeftijd met de 28-jarige Catharina Pietersz., uit de Tuinstraat. Beiden waren, gelijk bij hun huwelijk bleek, de schrijfkunst niet machtig. Jan liet echter zijn weverij in de steek en trok langs Amstels straten inet 'n poppenkast, waarin hij en zijn Katrijn de hoofdrollen vervulden. Zijn huwelijk was ongelukkig, zijn vrouw dronk; 19 Jear later verliet Katrijn haar man en Jan Claesz. ging met een andere vrouw leven. In 1706 bemoeide de gereformeerde kerkeraad zich met het geval. Maar Jan, die toen woonde op het P£ D weet u, in ruil daarvoor ontving ik van Hem m'n vertrouwen.... en m'n goeie humeur. Want m'n goeie humeur behoud ik ondanks al m'n honger en m'n prima Faber-potlooden..m'n honger kan ik weer kwijt raken als ik m'n Faber-pot looden kwijt ben.... Dit zijn dus na het spiegelbeeld en de schaduw, weer twee dingen, die gelijk op dezelfde plaats kun nen zijn: potlooden en honger.En dit bevestigt de relativiteitsleer, dat waar otlooden zijn ook honger kan wezen.... aar zal ik het bij mijn volgende ontmoe ting met rebbe Schmarne Löwe over heb ben.... Jammer dat 'k het hem niet schrijven kan.... schrijven had ik nooit geleerdjammer.... jammer.,., ja.. Zoo zou dus een potlood mij noodlottig kunnen worden.... want gesteld dat u mij m'n potlood niet afkoopt, dan zou ik den hongerdood moeten sterven. maar dat zal met God's hulp en uw goe- dertlerendheid niet noodlg zijn.Want wat beteekent het voor u, als u zegt: Men del, ik heet Mendel, geef me er een. zelf bevoordeelt u er mee, want ik kan goedkooper leveren dan in den win kel. hoeft bij mij niet de verliohting te betalen, en de puibelastlng, en mij., mij. Een oogenblik dacht ik dat hij een ge wone „schnorrer" was en onderbrak ik aartsvaderlijk wijs z'n woordenvloed: „Waarom heb jij .niet 'n vak geleerd en schooier je met potlooden?...." In wondere straling glansden toen zijn oogen toen zij opkeken: „Vraag de zon, waarom zij.... Vraagt de zee waarom ze eeuwig beweegt. Wilt U daarin verandering brengen? Hun na tuur is zoo. Heel gemakkelijk kan ik het mezelf ook en u ook maken, door een voudig kort te zeggen: mijn natuur Is zoo, zooals ze nou eenmaal is. Graag, graag had ik anders gewild.... beter.... maar ik ben het nou eenmaal too ge woon." Toen, ik weet niet wat mij er toe heeft1 Fransche pad ln de Moddormnnstoeg (eon slop van de tegenwoordige Willemstraat) wilde zich niot mot zijn vrouw verzoenen, en de kerkeraud liet het er verder maar bij zitten. Jan schijnt een grappenmaker ge weest te zijn, die zich met een kwinkslag door de wederwaardigheden des levens wist heen te slaan. Zijn gebocheld on rood- neuzig evenbeeld in de poppenkast ont breekt het ten minste niet aan snaakschc zétten en kluchtige invallen. De uitdruk king: Maak geen Jan Klaassen, beteekent hetzelfde als: Schoenmaker blijf in je pot huis! d-w.z. maak geen drükte, hou je be daard, kalmte kan je redden! Van Amsterdamschen oorsprong is ook het nu vrijwel verouderde gezegde: Hij is in de Berebijt geweest, d.i. hij is gehavend en geplukt. Aan de Utrechtsche zijde (Arasteldijk) vindt men nog het café „De Berebijt", dat in 1880 de oude uitspan ning" den Beerebijters-herberg", zoo als men in de 17e eeuw zei, heeft vervan gen. Honden te zien vechten, tegen na- tuurgenooten niet alleen, maar zelfs tegen stieren en beren, was nog in de 17e eeuw voor de Amsterdammers een groot ver maak. Dit bewijst een keur van den 20en Juli 1689, waarbij verboden werd „beere-, stiere- of ander geveoht tegen bulhonden, steendoggen of rekels aan te regten bin nen de stad of de jurisdiotie", op een boete van honderd gulden, de honden, die afge richt waren of stieren te bevechten, hee ten bullebijters, die, welke het tegen een beer opnamen berebJJters. De herbergen met tuinen rondom de stad zochten door allerlei vertooningen hét volk te lokken, maar in de 18e eeuw was het met het bere- bijtqn gedaan. „Toen," zoo zegt Ter Gouw, „werd de Berebijt de lievelingsplek voor de lange pijpenrookers, die er een glaasje kwamen drinken om te kijken naar de schuiten en het volk. Want de Berebijt was toen een groot trekschuitenveer, het grootste van het land, waar het van rij en vaartuigen, van zakken en pakken, van aankomen en heengaan nimmer stilstond, en het vaarwel en het welkom elkander onophoudelijk kruisten." Aan den overkant van den Amstel leidt de weg naar Weesp. In die dagen telde men in Weesp vele brouwerijen en jene verstokerijen; men had er dus, gelijk nu in Schiedam, overvloed van varkensvoe der; vandaar dat in deq omtrek van het stadje, met den afval uit de fabriekenvele varkens werden gemest. Vandaar ook dar „Weesperstudent" niets meer of minder dan varken beteekent. In vroeger tijd had den de slagers het Weesper Varken bui ten hangen. Uitdrukkingen als bovenge noemd hoort men alleen in den mond van bejaarde Amsterdammers, evenals de zegs wijze: Sta vast in Buiksloterl, ontleend aan de veerschuit, die tusschen Amster dam en Buiksloot voer en erg stootte bij het landen. Meer bekend is de uitdruk king: Naar Buiksloot (naar Kadoelen) Ïaan in den zin van: een middagslaapje oen. In vele plaatsen van ons land zegt men hiervoor: een uitstaptje doen naar een dorp of stad in de buurt, m.a.w., voor korten tijd weg zijn, een wandeling doen, waarbij de duur van het dutje wordt aan gegeven door den afstand -van de plaats waarheen men voorgeeft te gaan. Aan al die uitdrukkingen ligt het denk beeld ten grondslag dat men eigenlijk niet wil weten dat men deB middags slaapt. Men schaamt zich hierover eenigs- zins en zegt nu maar dat men een kleine wandeling is gaan doen. Zoo gaat men te Zutphen naar Gorssel, te Harlingen: naar Piaam, te Woudaend: naar Balk, te Drach- ten: naar Bakkeveen, te Breda: naar Oos terhout, in de Zaanstreek: naar Wormer, te Vollenhove: naar Meppel, te Gorin- chem: naar Heusden, te Appingedam: naar Zuidbroek. Tenslotte een Joodsche zegswijze. Van iemand die met één been in het graf staat, zecgen Amsterdamsohe Israëlieten: Hij is al op de Hakkelaars- brug. Die brug is n.1. de laatste halte op de reis per wagen van Amsterdam naai Mulderberg, waar een groots Israëlitische begraafplaats is. B. Vleiend voor don zangor. Lont op den avond verzocht de gast vrouw den gevierdon bariton iets te willen zingen. 't Is al zoo laat, mevrouw, protesteer de hij, ik zou uw buren storen. Daarom juist, verklaarde mevrouw. Ze hebben nog wat van me te goed, want verleden week hebben zo m'n hond ver giftigd. gebracht; of 't m'n gevoel van dankbaar heid was, dat mij iemand op m'n weg was gezonden, dien ik wèl kon doen, kon laten mee-genieten van m'n „midllonairs-beha- gelijkheid", of 't misschien m'n vadsige- vacantie-loomheld was, die om afleiding hunkerde, ik weet 't niet, maar ik nam hem mee in mijn huis sn liet hem aan zitten aan mijn disch. M'n vrouw zette groote oogen op, toen ik binnen kwam en haar m'n vriend Men del voorstelde, die dezen'dag onze gast zou zijn. M'n lust tot experimenteeren kennende, maakte ze mij er geen verwijt van, al bekende ze mij ook later op den avond bezoek van dergelijke gasten tooh wel minder aangenaam te vinden. Het was 's avonds tien uur, de klok had al geslagen en ik wist dat het tijd was om Mendel buiten de deur te zetten en ik kon niet. Had ik hem 's middags scham per als m'n vriend voorgesteld, inderdaad was er nu ietssals warme vriendsèhap voor Mendel ln m'n hart geboren. Ik was toen pas gepromoveerd en verzon den leu gen dat ik hem een bij uitstek geschikt proefkonijn vond, om de hypochondrie te bestudeeren, dat ik hem daarvoor eenige weken bij mij wilde houden, om op hem een door mij samengesteld serum te pro- beeren. Het verwonderde mij, dat m'n vrouw mijn diagnose niet op den eersten avond al in twijfel heeft getrokken, daar Men del zich deed kennen als 'n zeer blijmoe dig mensch, vol levensdurf en goed ver trouwen. Wat ik vooral in hem bewonder de, was z'n onbedorven, gezonde, oer- natuurlijk denkvermogen, met een ver stand dat nimmer gedwongen was prak tisch te denken, zoo te denken, als zoo genaamde ontwikkelde mensohen denken; hij ontraadselde axioma na axioma; met toomelooze geestdrift werd .de diepzin nige, verheven gedachtensfêer van vele wijsgeeren getoetst en gepeild. En dien eersten avond al, kende Mendel twaalf ka HET RECORD VAN HET „KLEINE". Gevaarlijke Oceaantochten. Tegenover de duidelijke zucht om al grootex, luxueuser, betrouwbaarder sche pen voor zeevaart te bouwen, staat het streven van meer sportieve en koene waterliefhebbers om vooral sterk spre kende reizen ter zee te maken in de meest kleine, beknopte stoom (of motor) vaar tuigen. Het zou op 't oogenblik niet meer mogelijk zijn een opsomming te geven van de reeks versoheidene sloepen, boot jes, kotters, jollen, etc., die pogingen ln dezen zin beproefd of volbracht hebben. Van de „Zee serpent" 'n kleine stalen jol met stoommachine af, waarmee een koene Amerikaan voor 60 jaar terug in 62 dagen den Oceaan overkwam, tot het sloepje met Johnson aanhangmotor dat voor veertien dagen geleden op last van de motoren-firma Snel en van Tubergen de Noordzee overstak, is een lange lijst. Een dezer scheepjes willen wij, reser veeren, omdat oude Heldenaren zich dit nog zullen herinneren uit de haven van Helder. Wij bedoelen de „Detrolt", een bootje van IX M. lang, 8 M. breed en 1 M. 66 diep en waarmee in 1912 4 mannen 21 dagen lang hun leven op den Oceaan ge waagd hebben. De boot was uitgerust met een 2 cylln- der 4 takt motor van 16 pk. De driebla- dige schroef was in staat 622 omwente lingen te maken per minuut. De snelheid bedroeg omstreeks 121/, I M. per uur. Aan boord waren 4 tanks voor de fc -andstof: gasoline, die te zamen 1060 g \llons van die stof konden bevatten. F et verbruik per dag bedroeg ongeveer 4 i gallons. Bovendien was aan boord gelegenheid t<t opslag van 76 gallons smeerolie en 2iO gallons water. De heele boot, zooqls zij over den Oceaan ging, woog 16 ton. Voorop stond een mast, ten einde zeil te voeren bij goed weer. In totaal kon 27 vlerk. M. doek gevoerd worden. In den kop van het schip was een soort kajuitje gemaakt, waar echter slechts 2 van de 4 man rust konden vinden. Om de beurt moest dus geslapen worden. De kooien wiaren diepe houten bakken, één aan bak en één aan stuurboord. Het onderste deel daarvan diende weer als tank. Tegen de zoldering van het kajuitje was tusschen latten plaats voor de zeekaarten en de noodige instrumenten, tot het meten van zonshoogte enz. Zoo klein was het ka- jultje, dat Je je er uit moest hijschen; een trapje was overbodige weelde. Achterin was de machinekamer, een soort van houten koker, die waterdicht kon worden gesloten, leidde diep in de donkere machineruimte. Op 2 Juli 1912 waren de vier mannen van Detroit vertrokken. Over het Erie- meer, Erie-kanaal en langs den Hudson bereikten zij New-York, na in 10 dagen 800 mijlen te hebben afgelegd. Zij ver lieten New York 16 Juli en kwamen na 2 dagen en 16 uren behouden te Queens- town (Ierland) binnen. Het was een reis geweest zonder weerga. Voortdurend slecht weer, en nu en dan zelfs hevige storm, regen enz. maakten de positie van de opvarenden tot de allerellendigste. Van Queenatown vertrokken 17 Augus tus d.a.v. meerden zij te Southampton den volgenden dag, 18 Aug., na juist 62 uren. rakters van het alphabet uit het hoofd. Nu, nu zou hij lezen leeren en schrijven. En dan zou hij schrijven aan rebbe Schmarne Löwe, zelf schrijven, hoe geluk kig hij was met z'n nieuwen vriend, Dr. Emanuel Borough, die hem in z'n huis had ontvangen, aan z'n tafel, als 'n ge- üjke. Hoe hij tranen in de oogen had ge kregen, toen de dokter hem een hand had gegeven en zei: dat hij mocht blijven in zijn huls, zoolang hij wilde. En.... dat hij nu een beter mensch zou worden. Dit alles schreef Mendel drie weken later, al was het dan ook niet heelemaal zonder fouten, aan rebbe Schmarne Löwe en toen de brief heelemaal af was krab belde hij er onder: rebbe, de menschen zijn goed voor me.... maar ik ben zoo ongelukkig. Toen Mendel vier weken in m 'n huls had vertoefd, sprak m'n vrouw op 'n morgen: „Dokter, ik geloof dat je je in je diag nose vergist, want" onze patiënt ziet er slechter uit dan toen hij hier kwam. Zou je niet een ander middel op hem toepas sen? De woorden die mijn vrouw ln Boherts tot mij sprak, gaven mij meer leed dan zij ooit vermoeden kon. Mendel's lij den van de laatste paar weken was ook mij niet ontgaan en ik wist dat z'n eenige geneesmiddel was: hem z'n vrijheid terug te geven. De jongen, die mij na aan het hart was komen te liggen, waarvan ik had gehoopt met zorg en toewijding een nuttig mensoh in de maatschappij te ma ken was verloren voor ons. Ik herinnerde mij z'n woorden: „vraag de zon waarom ze schijnt, vraag de zee, waarom ze eeuwig beweegt.... hun natuur is nou eenmaal zoo" en ik besloot hem in zijn element, de natuur te doen terugkeeren, hem z'n vrijheid weer te geven. Den ochtend daarna la Mendel weg gegaan. Hij kon nu leien en aehxijven. Ik gafl Tob Nooit Hoekje. SPEOULEEREN. Maak nooit nw stuitte van spe culatie, want ui dlo studie Is verkeerd. Waters. Voor heel wat menschen Js het leven een groote speculatie: zij hopen, verwach ten, wensohen, dat de goede.de één of ander hun leven zoö zal bestieren en op geheimzinnige wijze lange bpnen en baan tjes zal leiden, dat de levenshonderddui zend hun den een of anderen dag in den schoot zal vallen. Dit zijn de levensspecu lanten, die hun hoogste troeven vergooien, d.w.z. de menschen, die, zooals het in den volksmond heet „op zien komen" waohten. Er zijn menschen, wien deze levensspe culatie wonderwel gelukt; maar dit zijn er sleohts weinigen in vergelijking met de millloenen menschen, die onze planet be volken en de levenswijze dezer enkelingen is zeker niet maatgevend voor allen. Zij zijn de weinigen, wier manier van doen gij niet dient te volgen. Want zij wagen niets en winnen bij toeval weli Maar dat is het leven niet. Gij moet uw heele leven inzet ten, uw heele leven wagen, maar niet aan de onzekerheid, die de wankele fortuin slechts geeft, maar aan de weloverwogen, goed-doordachte mogelijkheden, die het leden bieden kan. Want speculeeren blijft speculeeren, zichzelf en z(jn vermogen op het spel zetten en toevertrouwen aan een schim, die niet bestaat. De levensgelukzoekers, die probeeren hun slag te slaan komen er in den regel allerongelukkigst af. Zij gaan hopeloos on der en worden onder den voet geloopen door hen, die met klaren blik de levens mogelijkheden en levenskansen hebben doorschouwd en- getracht hebben, die aan te-grijpen en ervan te maken, wat er met energie van fe maken valt. Het leven la geen Beurs, het is geen loterij en wie het als zoodanig beschouwt, moet het groote risico van zijn gokkerijen dragen. Verstandig is hij, die het kapitaal zijner energie inzet en ermee woekert in de groote bedrijfsinrichting, die Leven heet. Dr. JOS. DE COCK. Tobber te H. Gij maakt u reeds be zorgd over ongelukken, die mlssohien wel eens zouden kunnen gebeuren. Lijkt het uzelf bij nadere beschouwing niet al te dwaas? Gij zjjt gezond en sterk en hebt een goede werkkring, waarover moet gij nu nog tobben. Zeker zijn wij het met u eens, dat Voorzorg beter is dan zorg, maar dat wil toch nog niet zeggen, dat gij uzelf het leven tot een last moet maken. Men moet al zorgende tevreden leeren zijn. Voorzeker heeft het in de bedoeling van den Schepper gelegen, dat wij ons niet be zorgd zouden maken, aangezien H}j onze toekomst voor ons verborgen houdt. Iedere dag heeft genoeg aan zichzelf en als gij lederen avond tevreden kunt zijn met uw volbrachte dagtaak, behoeft gij u verder geen muizenissen in uw hoofd te halen. Daarbij is het noodig niet altijd aan uzelf te denken, maar u een grootere gedachten- kring te vormen, waarin gij het mensch- dom in zijn geheel kunt omvatten. K. J. te H.; Mevr. G. te H.; Klerk te H.; X. te H.; P. K. te N, Voor de lezers van ons blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Jos. de Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, o.m. over de wijze waarop zij hun geest kun nen verfrisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen worden geregeld in dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan direct schrifte lijk aan de aanvragers. Stipt op tijd. -r- Heb je lust om vanavond bij ona te komen? Om acht uur beginnen we te mual- oeeren en om tien uur te soupeeren. Uitstekend. Ik zal zorgen, dat ik er om tien uur ben. hem een notitie-boekje mee, potlood be hoefde hij niet; hij had z'n voorraad nog ongeschonden in den zak van z'n ouwe jas, die hij terug verlangde. Toen soheurde hij 'n blaadje uit het boekje en schreef er op: „U was goed voor mij, toch ben ik blij.... vraag de zee, waarom ze beweegt". Ik las het en voelde dat m'n oogen vochtig werden. Toen Mendel bij den bocht van den weg was, wuifde hij nog met z'n hand en ver dween. Dat is nu twintig jaar geleden. Mendel was geen gewone schnorrer. Hij was er een die beter wilde dan hij kon. Herinner je je hem nog vrouw-lief? Nu zal ik je vertellen, waardoor ik" mij dit. alles weer zoo in 't geheugen heb ge roepen en waardoor ik mij zoo ellendig gevoel Vanmorgen gaf ik college en doceerde anatomie.... Ik was.juist bezig den schedel te ontleden van 'n zwerver „zon der familie", die in 't ziekenhuis was ge- storven, toen ik mij herinnerde dat zuster mij 'n briefje had gegeven, dat men ge vonden had in het bed van een op zaal 4 gestorvene, en dat ik verzuimd had te lezen. Ik opende het oouvert en las: „Dr. Emanuel Borough. U zult u mij herinneren Mendel. Ik heb 't zoo ellen dig gehad en moest mijn lijf verkoopen aan de snijkamer, om niet van honger om» tr komen.. U bent een man van gezag, u zult me begrijpen, zég toch zég toch, dat ze mijn hoofd er niet afsnijden., omdat .ik mij schaam er zonder voor Gods rechterstoel te versohijnen.— Ik kan je niet zeggen, wat er in mij omging toen zuster zei, dat 't hoofd wat wij ontleedden, van Mendel was. Mendel, hij is dood.... Hij was er een die beter wilde dan hij kon een, die zich schrap zette tegen het noodlot tot hij niet meer opstond. Hij was geen gewone schnorrer. - 't Jutterte (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 11