Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 24 MAART 1928.
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
Tob Nooit Hookjo.
322. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
HERINNERINGEN UIT MIJN
AMBTELIJK LEVEN.
De exercitie vu beöindlgd; het batal
VAN DE GROOTEN DER
AARDE.1
KOMMER.
't Juffertje
TWEEMAAL ZES.
Het zit er bij velen diep ingestampt,
dat als de zon om 6 uur opkomt en om
C uur ondergaat, <LL dan op den 21sten
Maart lentedag er in de natuur iets
plaats heeft, dat ook een zekere voortzet
ting in de weersgesteldheid met zich
brengt
Men beweert als onomstootelijk, dat als
op dien dag er geen verandering plaats
heeft in de windrichting vóór 's middags
12 uur, dat men er op kan rekenen, dat
tot den langsten dag de wind uit dien
hoek overheerschend zal zijn.
Ik weet niet of we wel mogen hopen,
dat deze bewering bewaarheid mag wor
den, want tot ver over twaalf stond de
wind in den Oosthoek en me dunkt dat
we van den eersten lentedag niet heel
veel goeds zullen kunnen vertellen.
Wel was het een glanzende dag van
zon, doch domineerende was de koude
wind, die snijdend je door merg en been
ging, zoodat je haast gee naandacht had
aan het zonlicht, dat toch in overdaad
aanwezig was.
Zoo'n kille voorjaarsdag brengt geen
opmontering en geen veraangenaming.
Al het zonlicht is louter geklater; het
heeft geen warmte en geen ziel. Het is er
mee als met het profiel van een schoone
vrouw, wier trekken als uit marmer zijn
gehouwen, doch wier oog mist de warm
te. Niets straalt er uit; het is zielloos en
het schijnt of het van binnen dor en dood
is. Strak van lijn, doch gevoelloos en
kleurloos. Niets koestert en warmt het.
Geen geest straalt uit. Dorheid en kaal
heid; kilheid en dood.
Alles wat fleurig is, rilt onder de koude
zweepslagen van den stormwind. Het
jonge groen schijnt ineen te krimpen en
te verschrompelen. Zwarte randjes vor
men zich als touwlijnen rond het teere,
pas ontlokene.
De boer klaagt, de zeeman klaagt over
dit weer. Niemand ziet er eenig goeds in.
En dan de overtuiging bij zich te dragen,
dat het in dezen geest zoo zal blijven tot
den langsten dag. Dat denkbeeld alleen
voert je koude huiveringen over den rug.
Gelukkig zijn er ook nog anderen, die' m^eer.£,s!p^ Jitta onze hoogg(V
Je een hart onder dèn riöftTstëken 'en dTè achte wethouder'
aan ai die voorspellingen geen al te groote
waarde hechten. Zij meenen dat het zoo'n
vaart niet zal loopen, want dat het toch
elk Jaar nog wel is terecht gekomen.
Laat ons hopen, dat er tusschen de mis
schien heeraohende winden toch nog wel
zoo nu en dan zullen komen de levenwek
kende westenwinden en de koesterende
zuidenwinden.
De drang in de natuur is er; een klei
nigheid is er noodig om het leven tot vol
le ontplooiing te brengen.
Dat werd ook weer bewaarheid door
de ontelbare haringhorden, die, nadat
nauwelijks de westenwind was doorgebro
ken, het Marsdiep kwamen binnen zetten.
Het scheen een lever en masse, ontem
baar en niet te keeren. Ze gutsten het
Marsdiep binnen. Zoo'n dag telt voor vele,
want liet kwantum aangebrachte visch
was enorm.
Enkele netten konden de last niet hou
den; de visch barstte het net stuk en de
pas gevangenen kregen aanstonds de
vrijheid terug om voort te ijlen naar de
plaatsen in Zuiderzee waar de paring zal
plaats hebben, zood'at weldra effen, grau
we plekken aanduiden, dat daar milliar-
den haringeleren wachten op den stoot
tot ontplooiing van het nieuwe leven.
De lente Is aangebroken en al ruikt het
nog naar winter, straks zal die geur zijn
weggetrokken en een weldadig parfum
zal daarvoor in de plaats zijn gekomen.
Roblnson.
In «en menschenleven hebben dikwflla
alerloi gebeurtenissen plaats, die een blij-
venden indruk achterlaten. Gebeurtenis
sen van vrooiyken en van minder opge-
wekten aard. Gebeurtenissen waarvan de
herinnering onwillekeurig een glimlach
te voorschijn roept en andere die ernstig
doen stemmen. Dit geldt ook van het amb
tenaarsleven. Immers een ambtenaar Is
vóór alles mensch vatbaar voor indruk
ken. Want al moet de ambtenaar en
speoiaal de belastingambtenaar - wat
men wel eens noemt „een hardehuid
hebben, toch ligt het voor de hand, dat
óók hij niet alles „langs zijn koude klee-
r«n" lnnt aftdiiden, doch velschillende
voorvallen blijvend in zijn herinnering
^u^het niet mijn voornemen iets te
verhalen van de minder aangename ge-
waarwordingen, die ik wel eens heb ge-
h8T lever wil Ik iels meedeelen uit mijn
ambtelijk leven, dat nu nog -^zoodik
wijls ik daaraan denk als van zelf me
in een luimige bui brengt.
Daartoe heb ik enkele schetsjes (histo
risch) gemaakt, waarvan het eerste hier
onder volgt
Een oude man, echt type van de „zonen
van het oude volk", zoo als men ze nu nog I
vindt op „Vlooienburg" (de omgeving van
het tegenwoordige Waterlooplein te Am
sterdam), wordt vervolgd wegens achter
stallige belasting. Hij richt zich tot den
deurwaarder; beklaagt zich bij den ont
vanger, in 't kort: doet alles wat moge
lijk is, om aan te toonen, dat hij niet tot
betalen in staat is, zeggende:
„mijn wil is goed, maar mijn arm is te
kort."
Om welke reden dan ook, hij heeft
aanvankelijk geen succes en wordt door
beslag op zijn meubeltjes bedreigd.
Ten einde raad wendt hij zich tot H. M.
de Koningin, met een schrijven, waarin
hij zéér diplomatisch begint met
de verzekering te geven van zijn onwan
kelbare trouw aan „ons dierbaar vorsten
huis" en van zijn respect voor alles wat
drager is van het gezag. Vervolgens
schetst hij de armoede waarin hij en zijn
gezin verkeeren, om ten slotte te eindigen
met de beeldrijke taal, H.M. te bezweren
hem in zijn nood te hulp te komen en
kwijtschelding van het verschuldigde te
verleenen.
Dit schrijven is helaas niet bewaard ge
bleven, doch enkele van de sprekendste
passages zijn steeds in mijn herinnering
blijven voortleven.
Om te bewijzen hoeveel hij opheeft met
het Koninklijk huis en hoe hoog hij het
gezag schat, zegt hij:
Zie, dierbare Majesteit, ik heb U en
Uw Koninklijk huis lief. Deze liefde gaat
zóó ver, dat ik alle portretjes, die van
Uwe Majesteit bestaan zelfs die uit Uw
prilste jeugd heb verzameld- En om te
bewijzen, dat ik de waarheid en niets dan
de waarheid spreek, heb ik ze hierbij ge
voegd. (Werkelijk had hij een heele serie
aan zijn epistel gehecht) En, Majesteit
ik acht hot gezag hoog, want Lieve Konin
gin, ik liep onlangs op de brug bij de
Halvemaansteeg, en daar kom ik onze zeer
geachte wethouder Josephus Jitta tegen.
Natuurlijk neem ik dadelijk mijn pet af
en groet hem op eerbiedige wijze. En
daar waren enkele van mijn kennissen bij
mij en die vroegen mij: „Moos," zeggen
ze, „wie is die mijnheer"? en ik zag „maar
menschen kennen jullie die mijnheer niet?
weten jullie niet dat dit onze goede beste
Want ach, Majesteit gij moest eens we
ten welke diepe armoede door mij en mijn
vrouw en kinderen wordt geleden. Dat is
met geen pen te beschrijven. Een slechte
handel met geringe verdiensten. Veel
noodig en val alles te kort. Mijn pen
huilt, wanneer ik U van onzen treurigen
toestand verhaal.
En daarom, lieve Koningin, wil toch
aan mijne smeekingen gehoor verleenen.
Laat mij niet tevergeefs een beroep doen
op Uwe bekende weldadigheid.
Want heusch, Majesteit, het is heel erg
met ons gesteld en wij kunnen die belas
ting niet betalen.
Wij roepen neen schreeuwen, geljjk
een kind schreeuwt om de melk zijner
moeder, kom ons in onze armoede te hulp
en wil zorg dragen, dat wij van die belas
ting afkomen.
Met dat beeld van het schreeuwende
kind toonde de man zijn oostersche af
komst. Een gelijksoortig beeld kan men
herhaaldelijk in de gewijde geschiedenis
aantreffen.
Laat mij tenslotte meedeelen, dat hij
succes had met zijn schrijven.
A. v. D.
BIJ HET EXERCEER EN.
Je moet maar boffen.
Majoor Knor had bij de bataljon-exer
cities de gewoonte, zijn dienstijver te
openbaren, doordat hij meermalen eeni-
gen zijner soldaten bij den naam noem
de en hen bestrafte. Bij 't marcheeren lie
pen Bekker, Muller en Smit nooit behoor
lijk in de pas, Meyer hield het hoofd te
veel op zij en Bruin hield zijn geweer
nooit goed.
Daar elk dier namen bij het bataljon
vertegenwoordigd waren er waren zelfs
meer dan één Smit en onderscheidene
Meyers, d.L een Myer, een Meier en een
Meyera zoo was 't zeer natuurlijk, dat
de opmerkingen van den majoor allicht
hout sneden, al mocht Z.H.E. Gestrenge
in werkelijkheid niet meer dan vijf of zes
namen in 't hoofd hebben; want al de an
deren kende hij volstrekt niet.
Tot deze namen behoorde ook die van
den milicien Kortenhoef, die zich daarom
bijzonder in veelvuldige terechtwijzingen
verheugen mocht.
Op zekeren dag was de majoor bij
zonder slecht in zijn humeur; Bekker en
Muller marcheerden slechter dan ooit;
Meyer legde het hoofd krampachtig op
den linkerschouder en Kortenhoef schut
terde zoo liederlijk, dat hij met vier dagen
kwartier-arrest gestraft werd.
jon marcheerde naar de kazerne terug,
dankbaar en voldaan. Van deze gelegen
heid maakte de kapitein, bij wiens com
pagnie de gestrafte milicien Kortenhoef
zich bevond, gebruik om den majoor er
op opmerkzaam te maken, dat Korten
hoef in 't geheel niet bij de exercitie te
genwoordig was geweest, daar hij kwar-
tierziek was.
„Dat doet er niet toe," was het ant
woord geweest, „die kerel schuttert altijd
slecht Als hij er bij was geweest, zou hij
zijn geweer wis en zeker niet goed ge
dragen hebben.
En Kortenhoef behield zijn vier dagen
arrest."
VERBINTENIS.
AlJunaar Helder; Helder Alkmaar,
Zijn twee steden van belang:
Nu verbinden zich deez' steden,
Door een autobussengang.
Niemand zou het durven wagen,
Veertig kilometers lang,
Over hobbels heen te draven,
Met gematigd, goeden gang.
Alkmaar tTekt graag naar Den Helder,
Helder graag naar Alkmaar heen;
Nu, door eene „Onderneming",
Zijn we met z'n tweeën één.
Heele groote ruime bussen,
Trekken stadig heen en weer:
Om ons steeds meer sa4m te binden,
Alkmaar-Helder'8 atmosfeer.
Werk'lijk tachtig heele centen,
En je bent bij 't meisje thuis,
's Avonds vlug een kopje halen
En om elf uur weer naar huis?
Helder's roem in „Menschenredders",
Alkmaar door zijn vette „Keés"
Samen zijn wij één geworden,
Door een autobussenrace.
Als straks zomer-zonne lacht,
Zullen vele henentrekken:
Naar Den Helder en het strand
En eens fijn de beenen rekken.
TexelAlkmaar, lang traject,
Maar nu hebt ge niets te vreezen:
Want door d' autobussendienst,
Is het spoedig afgelegen.
Want als de boot ran Texel aankomt,
Met de passagiers aan boord;
Gaat degeen' die verder op moet,
Ln een vlugger vaartje voort
Helder Alkmaar, Alkmaar Helder,
Als ik., mij., nu., niet vergis?
Hebt gij niet op deze wijze,
'n Aardige verbintenis?
PIET RANZIJN.
Alkmaar, Westerweg C IS.
NAPOLEON ALS MENSCH.
Het gevoelige ijzeren hart
In de voorstelling, die wij ons van Na
poleon maken, is in den loop der jaren
heel wat verandering gekomen. Hij is voor
ons de geweldige tiran niet meer, die
„door piaseen bloed waadde naar zijn
doel." Het is gebleken, dat hij, „de man
met het ijzeren hart" voor zachte aandoe
ningen zeer vatbaar was. Niet alleen de
leden van zijn familie hebben dat onder
vonden. Reeds lang bekend was zijn
liefdevolle zorg voor zijn moeder en
evenzeer zijn goedheid, die wel eens aan
zwakheid grensde, voor zijn broeders en
zusters. Maar het latere onderzoek heeft
uitgewezen, dat hij in vriendelijke herin
nering behield al die hem ooit, in vroegere
jaren, eenige goedheid of genegenheid
had betoond. Hij ging hier zoover, dat hij
later tijdens zijn keizerschap, zijn gunst
en bescherming verleende aan de Paters
Lazarissen te Ajaccio, die op verzoek van
ziju moeder Letizia hem hun zegen had
den gegeven, toen zij den negenjarige ter
leiding naar Frankrijk moest zenden. En
de Aalmoezenier te Briönne, onder wien
hij zijn eerste Communie deed, ontving
van den Eersten Consul een vriendelijk
schrijven met een jaargeld.
Vooral de vrouwen mochten zijn vrien
delijkheid en gunst ontvangen. Toen de
kroningsfeesten in 1804 naderden, mocht
donna Illari, de min, die hem, den zwak
ken zuigeling, gevoed had, naar Parijs
komen, om daar haar „Garo figlio" in al
zijn luister te zien. En hij de „dierbare
zoon", vond nog den tijd, om de drie
maanden die zij aan het hof doorbraoht,
voor haar tot een verrukking te maken.
Dat haar toekomst meer dan verzekerd
werd, behoeft niet gezegd. In 1786 wordt
hij na het verlaten der militaire school
als lieutenant en seoond geplaatst te Va-
lence. In de zes maanden, die hij! hier
doorbrengt heeft hij, zeventienjarige, een
flirt met de eenige jaren oudere Caroline
du Oolombier. De jongelui ontmoeten el
kander buiten de stad, gaan samen ker
sen eten, maar als de jongere lieutenant
spoedig daarop verplaatst wordt, treedt
Caroline weldra in het huwelijk met mijn
heer B. Ongeveer twintig jaar later hoort
Napoleon het eerst weer iets van zijn
vroegere vriendin: in het kamp te Bou-
logne ontvangt hij van haar een schrijven
ter aanbeveling der belangen van haar
broeder, waarop htJ onmiddellijk een gun
stig antwoord zendt. Als hij daarna 22
Germinal van het jaar XE (12 April 1808)
door Lyon trekt, ontvangt hij haar aller
vriendelijkst. Al is in haar oud geworden
gezicht weinig meer, dat aan de vroegere
Caroline herinnert, toch worden al haar
wenschen ingewilligd: een ambt voor haar
man, een lultenantsplaats voor haar broe
der en schrapping van eenige vrienden
van de lijst der emigró'a, allee wordt haar
toegestaan.
Zoo ontvangt een andere dame te Va-
lenoe, al had zij ook na een korte ontlui
king van genegenheid voor Napoleon haar
hart en hand aan een ander geschonken,
later de bewijzen van zijn vriendelijke
herinnering; haar echtgenoot De Monta-
vilet dankte aan Napoleon een schitteren
de oarrière, die hem eindelijk tot minister
van binnenlandsohe zaken en oomte de
1'Bmpire maakte.
Geene heeft wellicht ln grooiere mate
zijn bewijzen van genegenheid ontvangen
dan Desirée Clary, met wie de zeven-en-
twintigjarige brigade-generaal te Mar-
seille kennis maakte. In het huis van haar
vader, den rijken zijde-koopman, wiens
oudste dochter Julie in het vorige jaar
(1794) met zijn broeder Jozef gehuwd was,
had men Napoleon goed ontvangen. De
ongeveer zeventienjarige Désirée is vol
bewondering voor den jongen beroemden
generaal; en al is hij, met zijn ingevallen
wangen en verwaarloosd uiterlijk, eer lee-
lijk, dan knap, toch is het jonge meisje
weldra verliefd. In haar brieven be
zweert zij hem, toch goed voor zich zelf te
zorgen, „daar zijn Eugénie niet zonder
hem zou kunnen leven." Volgens het ro
mantisch gebruik dier dagen had z]j zich
tegenover hem een naam gegeven, waar
mede nog niemand haar had aangespro
ken.
Maar de familie Clary kon niet zoo
gauw tot het sluiten van het huwelijk
overgaan. Napoleon is daarover ontstemd
en weldra hebben Parijs en de Parisiennes
hem zijn Eugénie doen vergeten.
Als deze zijn huwelijk met Joséphine
verneemt, is zij wanhopig, zij neemt in
een brief een hartroerend afscheid van
hem. Was het alleen de herinnering aan
de vroegere genegenheid of speelde er
ook wroeging in, dat hij dit jonge meis-
jeshart gebroken had? In ieder geval, Na
poleon trachtte een goeden echtgenoot
voor haar te vinden. Als hij in Egypte
verneemt, dat Desirée (of Eugénie) na ver
scheidene aanzoeken te hebben afgesla
gen in het huwelijk is getreden met Ber-
nadotte, is hij oprecht verheugd. Ondanks
zijn afkeer van dezen sluwen berekenende
man, dien hij, en terecht, niet vertrouwt,
overlaadt hij dezen, torwille van zijn
vrouw, met gunsten; Bernadotte krijgt een
mooi hotel te Parijs, wordt maarschalk van
het Keizerrijk, prins van Oorvo, ontvangt
een groot jaargeld, enz. enz. Napoleon
schenkt haar een van de drie prachtige
pelzen, door keizer Alexander hem aange
boden; hij zendt haar Sèvres-porselein,
gobelins en toont voor haar ondanks haar
onverholen afkeer van Joséphine en de
leden der familie Beauharnais een onbe
grijpelijke teerhartigheid en meegaand
heid, zoozeer zelfs, dat als Bernadotte,
Kroonprins van Zweden geworden, zich bij
zijn vijanden aansluit, hij alleen indirect
haar laat weten, dat zij welstandshalve
Parijs dient te verlaten, en er zich tooh in
schikt, dat zij van Parijs en haar vrienden
niet wil scheiden.
Uit zijn verhouding tot Maria Louise,
zijn tweede gemalin, zou men besluiten,
dat hij tot gewone burgerlijke huwelijks-
iiefde in staat was. Dat hij haar de acht
tienjarige aartshertogin, die bij haar ge
strenge, kloosterachtige opvoeding bijna
geen enkel juweel had ontvangen, prach
tige gewaden, schitterende snoeren van
diamanten en paarlen schonk, moge als of
fer aan den glans van zijn Keizerschap te
besohouwen zijn, de k leine attenties, het
zioh schikken naar haar wenschen, zoo
zeer zelfs, dat hij bij zijn groote behoefte
aan verwarming binnenshuis, vrede had
met haar afkeer van vuur in haar kamer;
dat alles wijst toch op genegenheid en teer
hartigheid. En toen na de geboorte van
den Koning van Rome de verloskundige
verklaarde, dat een tweede bevalling van
de Keizerin gevaarlijk kon zijn, toen
schikte de Keizer zich daarin, al vond hij
voor zijn dynastie een tweeden zoon, die
de Kroon van Italië zou dragen, nog zoo
gewenscht. En dat voor den man, die heet
te het, alles aan zijn Staatkunde opofferde.
Toen later de tegenspoed kwam en hij met
een heir van vijanden had te worstelen,
was hij onder alle drukte steeds bezorgd
voor zijn „bonne Louise" en haar welzijn.
Tot aan zijn dood toe gedacht hij haar vol
vereering en genegenheid; even voor zijn
versoheiden gelastte hij nog, dat zijn hart
zou gezonden worden sa chère Louise,
tendrement aimeé". Zoo heeft het histo
risch onderzoek den ln zijn hardvochtige
hoogheid buitón de menschheid staanden
Napoleon nader tot ons gebracht als een
man voor zachtere aandoeningen zeer
vatbaar. Alleen door zijn reuzengenie
blijft hij nog boven de gewone menschheid
en zelfs boven de groep van talentvolle
mannen uitsteken.
B.
MAART OP LENTEMAAND.
O, nooit volprezen Lentetijd,
Die mensch en dier om 't zeerst verblijdt:
Hoe zwelt de knop aan twijg en tak,
Maar.... onder sneeuw- e*i ij zei pak.
O, zachte, zoele Lentewind,
Hoe verkwikt gij ons weer, mensch en kind,
Wat doet gij ons toch Zalig aan!
Of.... was 't soms een Noord westorkaan?
Hoe heerlijk is de bloemenpracht,
Getooverd in één lentenacht!
Och, stonden zij toch tusschen 't gras,
En niet op 't koude vensterglas!
De voog*len kweelen toet hun lied!
Verstaat gij de taal der zangers niet?
Of was het soms een hongierschreeuw,
Geroepen door een koude meeuw?
1
O, heerlijk zoete voorjaarstijd,
Zeg, toef niet lang, maak ons verblijd,
Laat Maart toch werkelijk Lente zijn,
Dus zonder sneeuw- en ijsfestijn.
REA.
Wanneer de menschen hun
eigen Zelf goed begrepen, zoo-
dien ril riek niet ann de smarten
overgeven.
Asvagosha: Buddha Carita.
Het woord van Buddha, dat wij aan de
Chineesohe bewerking van een der beste
levensbeschrijvingen van Buddha ontlee-
nen, geldt voor onzen tijd nog evenzeer
als voor dien tijd, waarin volgens Asva
gosha, de wijze Gautama deze troostwoor
den uitsprak. Wij zullen de motieven,
die Buddha aanvoerde om de juistheid
zijner woorden te doen begrijpen thans
hier niet neerschrijven. Er is sedert het
optreden en werken van den grooten
stichter van het Buddhisme zoo geweldig
veel veranderd; de menschen en de maat
schappij staan zóó ver af van de eenvou-
digen van geest tot wie Buddha zijn
woorden richtte, dat velen de beweringen,
waarmee hij zijn uitspraak staafde, niet
meer zouden begrijpen met hun geest
geschoold in Westersch denken. Maar de
hoofdzaak van zjjn bewijs verstaan wij
Westerlingen zeer goed, want wij zijn,
van Herakleitos af tot Darwin en Weis®-
mann toe, vertrouwd geraakt met de leer
van de evolutie. Niets is bestendig, alles
verandert en zet zich om: ook de mensch
blijft niet zichzelf. Wanneer de mensch
nu zijn eigen Zelfs goed begreep, d.w.z.
wanneer bjj bet wisselend-ik zijner harts
tochten kon onderscheiden van het on-
sterfelijke-Ik, dan gaf hij zioh niet meer
over aan de smarten, dan leed hij niet
meer tengevolge van bijkomstigheden, die
hij in dit leven ontmoette, want hij zou
weten, dat zij slechts zijn wisselend-ik der
hartstochten beroeren. Alle kommer alle
verdriet, alle smart is slechts een gevolg
van de tobberij over de prikkels geoefend
op ons wisselend-ik. Als zoodanig is die
tobberij verwerpelijk, want zij houdt den
mensch gekluisterd aan zijn lagere
instincten en hartstochten en hun bevre
diging; zij dooft den edelen gloed voor
het hoogere: het onsterfeüjke-Ik.
Wend U tooh tot dit onvergankelijke
goed. Bespiegel, gevoel Uw eeuwige
waarden stijgen. Tob toch noott!
Dr. JOS. DE COCK.
Denker te H. Gij beweert niets te
kunnen onthouden, maar daarin vergist
gij u heusch. Dingen, waarin gij werke
lijk belang stelt, kunt gij beslist in uw
denkvermogen opnemen. Uw geheugen is
even goed als vroeger, maar uw belang
stelling is verminderd. Ga maar eens eer
lijk bij uzelf na, of dingen, die u werkelijk
interesseeren of vroeger uw belangstel
ling hebben opgewekt, niet in uw geheu
gen staan gegrift. .Nu ztjt gij evenwel
zenuwachtig en gunt u voor niets tijd,
zoodat gij niets duidelijk in u opneemt
Als gevolg van uw vluchtigheid vergeet
gij alles en denkt nu dat er iets aan uw
geheugen hapert Mis hoor, glad mis.
Orde stellen op uw gedachtenleven, is
voor u het eene noodige. Maar daarvoor
is geregelde training noodig. Om te be
ginnen raden wij u aan, uw gedachte te
oonoentreeren op één door u te bepalen
punt en u daarvan niet af te laten leiden.
Valt u dat in het begin moeilijk, na ver
loop van eenigen tijd, zult gij bemerken,
dat die oefening uw geest versterkt en uw
wilskracht doet toenemen. Zeker behoef
ik u niet te zeggen, dat gij volhardend
aan uzelf moet arbeiden, indachtig aan het
feit, dat gij uw geheugen meerdere jaren
achtereen hebt verwaarloosd.
Laat ons na eenigen tijd maar eens hoo-
ren, hoe groot de vorderingen zijn, die
gij gemaakt hebt
Verzonden brieven:
Mej. G. te H.; Twee broeders te H.; Pes
simist te H.; Wed. G. te H.
Voor de lezers van ons blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Joa. de
Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, om.
over de wijze waarop zij hun geest kun
nen verfrisschen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld ln dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan direct schrifte
lijk aan de aanvragers.
KLEINE WIJSHEDEN.
Alle ongevallen des levens zijn slechts
datgene waartoe wij ze maken, en elk
euvel is slechts dat waarvoor wij het hou
den. Wat men voor geen groot ongeluk
houdt, is er ook geen.
Men vindt zich zeiven veel geestiger,
als mem bedenkt wat men had kunnen
zeggen, dan wanneer men zich herinnert,
wat men gezegd heeft
„Ik ben nu eenmaal zoo, en niet an-
dersl" dat is het eindpunt van vrouweljjp
ke logica.
Niets gaf aan het oog der vrouw een
zoo waardigen en tevens roerenden glans,
als moedertrots en trots op den echtge
noot dien zij lief heeft
De eenzaamheid zoekt slechts hi) die
zidh minder gemakkelijk aan de fouten
van anderen dan aan zijn eigen fouten
gewennen kan.
Over het algemeen beweert men, dat
men iets kennen moet om het lief te heb
ben; maar er bestaan dingen, die men
eerst lief moet hebben om te leeron ken
nen.
Van alle zaken, waarop de spreuk
„Beter laat dan Nooit" van toepassing is,
moet het naar bed gaan zeker wel ln de
eerste plaats genoemd worden.