Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 24 MAART 1928. Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven Tob Nooit Hookjo. 322. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). HERINNERINGEN UIT MIJN AMBTELIJK LEVEN. De exercitie vu beöindlgd; het batal VAN DE GROOTEN DER AARDE.1 KOMMER. 't Juffertje TWEEMAAL ZES. Het zit er bij velen diep ingestampt, dat als de zon om 6 uur opkomt en om C uur ondergaat, <LL dan op den 21sten Maart lentedag er in de natuur iets plaats heeft, dat ook een zekere voortzet ting in de weersgesteldheid met zich brengt Men beweert als onomstootelijk, dat als op dien dag er geen verandering plaats heeft in de windrichting vóór 's middags 12 uur, dat men er op kan rekenen, dat tot den langsten dag de wind uit dien hoek overheerschend zal zijn. Ik weet niet of we wel mogen hopen, dat deze bewering bewaarheid mag wor den, want tot ver over twaalf stond de wind in den Oosthoek en me dunkt dat we van den eersten lentedag niet heel veel goeds zullen kunnen vertellen. Wel was het een glanzende dag van zon, doch domineerende was de koude wind, die snijdend je door merg en been ging, zoodat je haast gee naandacht had aan het zonlicht, dat toch in overdaad aanwezig was. Zoo'n kille voorjaarsdag brengt geen opmontering en geen veraangenaming. Al het zonlicht is louter geklater; het heeft geen warmte en geen ziel. Het is er mee als met het profiel van een schoone vrouw, wier trekken als uit marmer zijn gehouwen, doch wier oog mist de warm te. Niets straalt er uit; het is zielloos en het schijnt of het van binnen dor en dood is. Strak van lijn, doch gevoelloos en kleurloos. Niets koestert en warmt het. Geen geest straalt uit. Dorheid en kaal heid; kilheid en dood. Alles wat fleurig is, rilt onder de koude zweepslagen van den stormwind. Het jonge groen schijnt ineen te krimpen en te verschrompelen. Zwarte randjes vor men zich als touwlijnen rond het teere, pas ontlokene. De boer klaagt, de zeeman klaagt over dit weer. Niemand ziet er eenig goeds in. En dan de overtuiging bij zich te dragen, dat het in dezen geest zoo zal blijven tot den langsten dag. Dat denkbeeld alleen voert je koude huiveringen over den rug. Gelukkig zijn er ook nog anderen, die' m^eer.£,s!p^ Jitta onze hoogg(V Je een hart onder dèn riöftTstëken 'en dTè achte wethouder' aan ai die voorspellingen geen al te groote waarde hechten. Zij meenen dat het zoo'n vaart niet zal loopen, want dat het toch elk Jaar nog wel is terecht gekomen. Laat ons hopen, dat er tusschen de mis schien heeraohende winden toch nog wel zoo nu en dan zullen komen de levenwek kende westenwinden en de koesterende zuidenwinden. De drang in de natuur is er; een klei nigheid is er noodig om het leven tot vol le ontplooiing te brengen. Dat werd ook weer bewaarheid door de ontelbare haringhorden, die, nadat nauwelijks de westenwind was doorgebro ken, het Marsdiep kwamen binnen zetten. Het scheen een lever en masse, ontem baar en niet te keeren. Ze gutsten het Marsdiep binnen. Zoo'n dag telt voor vele, want liet kwantum aangebrachte visch was enorm. Enkele netten konden de last niet hou den; de visch barstte het net stuk en de pas gevangenen kregen aanstonds de vrijheid terug om voort te ijlen naar de plaatsen in Zuiderzee waar de paring zal plaats hebben, zood'at weldra effen, grau we plekken aanduiden, dat daar milliar- den haringeleren wachten op den stoot tot ontplooiing van het nieuwe leven. De lente Is aangebroken en al ruikt het nog naar winter, straks zal die geur zijn weggetrokken en een weldadig parfum zal daarvoor in de plaats zijn gekomen. Roblnson. In «en menschenleven hebben dikwflla alerloi gebeurtenissen plaats, die een blij- venden indruk achterlaten. Gebeurtenis sen van vrooiyken en van minder opge- wekten aard. Gebeurtenissen waarvan de herinnering onwillekeurig een glimlach te voorschijn roept en andere die ernstig doen stemmen. Dit geldt ook van het amb tenaarsleven. Immers een ambtenaar Is vóór alles mensch vatbaar voor indruk ken. Want al moet de ambtenaar en speoiaal de belastingambtenaar - wat men wel eens noemt „een hardehuid hebben, toch ligt het voor de hand, dat óók hij niet alles „langs zijn koude klee- r«n" lnnt aftdiiden, doch velschillende voorvallen blijvend in zijn herinnering ^u^het niet mijn voornemen iets te verhalen van de minder aangename ge- waarwordingen, die ik wel eens heb ge- h8T lever wil Ik iels meedeelen uit mijn ambtelijk leven, dat nu nog -^zoodik wijls ik daaraan denk als van zelf me in een luimige bui brengt. Daartoe heb ik enkele schetsjes (histo risch) gemaakt, waarvan het eerste hier onder volgt Een oude man, echt type van de „zonen van het oude volk", zoo als men ze nu nog I vindt op „Vlooienburg" (de omgeving van het tegenwoordige Waterlooplein te Am sterdam), wordt vervolgd wegens achter stallige belasting. Hij richt zich tot den deurwaarder; beklaagt zich bij den ont vanger, in 't kort: doet alles wat moge lijk is, om aan te toonen, dat hij niet tot betalen in staat is, zeggende: „mijn wil is goed, maar mijn arm is te kort." Om welke reden dan ook, hij heeft aanvankelijk geen succes en wordt door beslag op zijn meubeltjes bedreigd. Ten einde raad wendt hij zich tot H. M. de Koningin, met een schrijven, waarin hij zéér diplomatisch begint met de verzekering te geven van zijn onwan kelbare trouw aan „ons dierbaar vorsten huis" en van zijn respect voor alles wat drager is van het gezag. Vervolgens schetst hij de armoede waarin hij en zijn gezin verkeeren, om ten slotte te eindigen met de beeldrijke taal, H.M. te bezweren hem in zijn nood te hulp te komen en kwijtschelding van het verschuldigde te verleenen. Dit schrijven is helaas niet bewaard ge bleven, doch enkele van de sprekendste passages zijn steeds in mijn herinnering blijven voortleven. Om te bewijzen hoeveel hij opheeft met het Koninklijk huis en hoe hoog hij het gezag schat, zegt hij: Zie, dierbare Majesteit, ik heb U en Uw Koninklijk huis lief. Deze liefde gaat zóó ver, dat ik alle portretjes, die van Uwe Majesteit bestaan zelfs die uit Uw prilste jeugd heb verzameld- En om te bewijzen, dat ik de waarheid en niets dan de waarheid spreek, heb ik ze hierbij ge voegd. (Werkelijk had hij een heele serie aan zijn epistel gehecht) En, Majesteit ik acht hot gezag hoog, want Lieve Konin gin, ik liep onlangs op de brug bij de Halvemaansteeg, en daar kom ik onze zeer geachte wethouder Josephus Jitta tegen. Natuurlijk neem ik dadelijk mijn pet af en groet hem op eerbiedige wijze. En daar waren enkele van mijn kennissen bij mij en die vroegen mij: „Moos," zeggen ze, „wie is die mijnheer"? en ik zag „maar menschen kennen jullie die mijnheer niet? weten jullie niet dat dit onze goede beste Want ach, Majesteit gij moest eens we ten welke diepe armoede door mij en mijn vrouw en kinderen wordt geleden. Dat is met geen pen te beschrijven. Een slechte handel met geringe verdiensten. Veel noodig en val alles te kort. Mijn pen huilt, wanneer ik U van onzen treurigen toestand verhaal. En daarom, lieve Koningin, wil toch aan mijne smeekingen gehoor verleenen. Laat mij niet tevergeefs een beroep doen op Uwe bekende weldadigheid. Want heusch, Majesteit, het is heel erg met ons gesteld en wij kunnen die belas ting niet betalen. Wij roepen neen schreeuwen, geljjk een kind schreeuwt om de melk zijner moeder, kom ons in onze armoede te hulp en wil zorg dragen, dat wij van die belas ting afkomen. Met dat beeld van het schreeuwende kind toonde de man zijn oostersche af komst. Een gelijksoortig beeld kan men herhaaldelijk in de gewijde geschiedenis aantreffen. Laat mij tenslotte meedeelen, dat hij succes had met zijn schrijven. A. v. D. BIJ HET EXERCEER EN. Je moet maar boffen. Majoor Knor had bij de bataljon-exer cities de gewoonte, zijn dienstijver te openbaren, doordat hij meermalen eeni- gen zijner soldaten bij den naam noem de en hen bestrafte. Bij 't marcheeren lie pen Bekker, Muller en Smit nooit behoor lijk in de pas, Meyer hield het hoofd te veel op zij en Bruin hield zijn geweer nooit goed. Daar elk dier namen bij het bataljon vertegenwoordigd waren er waren zelfs meer dan één Smit en onderscheidene Meyers, d.L een Myer, een Meier en een Meyera zoo was 't zeer natuurlijk, dat de opmerkingen van den majoor allicht hout sneden, al mocht Z.H.E. Gestrenge in werkelijkheid niet meer dan vijf of zes namen in 't hoofd hebben; want al de an deren kende hij volstrekt niet. Tot deze namen behoorde ook die van den milicien Kortenhoef, die zich daarom bijzonder in veelvuldige terechtwijzingen verheugen mocht. Op zekeren dag was de majoor bij zonder slecht in zijn humeur; Bekker en Muller marcheerden slechter dan ooit; Meyer legde het hoofd krampachtig op den linkerschouder en Kortenhoef schut terde zoo liederlijk, dat hij met vier dagen kwartier-arrest gestraft werd. jon marcheerde naar de kazerne terug, dankbaar en voldaan. Van deze gelegen heid maakte de kapitein, bij wiens com pagnie de gestrafte milicien Kortenhoef zich bevond, gebruik om den majoor er op opmerkzaam te maken, dat Korten hoef in 't geheel niet bij de exercitie te genwoordig was geweest, daar hij kwar- tierziek was. „Dat doet er niet toe," was het ant woord geweest, „die kerel schuttert altijd slecht Als hij er bij was geweest, zou hij zijn geweer wis en zeker niet goed ge dragen hebben. En Kortenhoef behield zijn vier dagen arrest." VERBINTENIS. AlJunaar Helder; Helder Alkmaar, Zijn twee steden van belang: Nu verbinden zich deez' steden, Door een autobussengang. Niemand zou het durven wagen, Veertig kilometers lang, Over hobbels heen te draven, Met gematigd, goeden gang. Alkmaar tTekt graag naar Den Helder, Helder graag naar Alkmaar heen; Nu, door eene „Onderneming", Zijn we met z'n tweeën één. Heele groote ruime bussen, Trekken stadig heen en weer: Om ons steeds meer sa4m te binden, Alkmaar-Helder'8 atmosfeer. Werk'lijk tachtig heele centen, En je bent bij 't meisje thuis, 's Avonds vlug een kopje halen En om elf uur weer naar huis? Helder's roem in „Menschenredders", Alkmaar door zijn vette „Keés" Samen zijn wij één geworden, Door een autobussenrace. Als straks zomer-zonne lacht, Zullen vele henentrekken: Naar Den Helder en het strand En eens fijn de beenen rekken. TexelAlkmaar, lang traject, Maar nu hebt ge niets te vreezen: Want door d' autobussendienst, Is het spoedig afgelegen. Want als de boot ran Texel aankomt, Met de passagiers aan boord; Gaat degeen' die verder op moet, Ln een vlugger vaartje voort Helder Alkmaar, Alkmaar Helder, Als ik., mij., nu., niet vergis? Hebt gij niet op deze wijze, 'n Aardige verbintenis? PIET RANZIJN. Alkmaar, Westerweg C IS. NAPOLEON ALS MENSCH. Het gevoelige ijzeren hart In de voorstelling, die wij ons van Na poleon maken, is in den loop der jaren heel wat verandering gekomen. Hij is voor ons de geweldige tiran niet meer, die „door piaseen bloed waadde naar zijn doel." Het is gebleken, dat hij, „de man met het ijzeren hart" voor zachte aandoe ningen zeer vatbaar was. Niet alleen de leden van zijn familie hebben dat onder vonden. Reeds lang bekend was zijn liefdevolle zorg voor zijn moeder en evenzeer zijn goedheid, die wel eens aan zwakheid grensde, voor zijn broeders en zusters. Maar het latere onderzoek heeft uitgewezen, dat hij in vriendelijke herin nering behield al die hem ooit, in vroegere jaren, eenige goedheid of genegenheid had betoond. Hij ging hier zoover, dat hij later tijdens zijn keizerschap, zijn gunst en bescherming verleende aan de Paters Lazarissen te Ajaccio, die op verzoek van ziju moeder Letizia hem hun zegen had den gegeven, toen zij den negenjarige ter leiding naar Frankrijk moest zenden. En de Aalmoezenier te Briönne, onder wien hij zijn eerste Communie deed, ontving van den Eersten Consul een vriendelijk schrijven met een jaargeld. Vooral de vrouwen mochten zijn vrien delijkheid en gunst ontvangen. Toen de kroningsfeesten in 1804 naderden, mocht donna Illari, de min, die hem, den zwak ken zuigeling, gevoed had, naar Parijs komen, om daar haar „Garo figlio" in al zijn luister te zien. En hij de „dierbare zoon", vond nog den tijd, om de drie maanden die zij aan het hof doorbraoht, voor haar tot een verrukking te maken. Dat haar toekomst meer dan verzekerd werd, behoeft niet gezegd. In 1786 wordt hij na het verlaten der militaire school als lieutenant en seoond geplaatst te Va- lence. In de zes maanden, die hij! hier doorbrengt heeft hij, zeventienjarige, een flirt met de eenige jaren oudere Caroline du Oolombier. De jongelui ontmoeten el kander buiten de stad, gaan samen ker sen eten, maar als de jongere lieutenant spoedig daarop verplaatst wordt, treedt Caroline weldra in het huwelijk met mijn heer B. Ongeveer twintig jaar later hoort Napoleon het eerst weer iets van zijn vroegere vriendin: in het kamp te Bou- logne ontvangt hij van haar een schrijven ter aanbeveling der belangen van haar broeder, waarop htJ onmiddellijk een gun stig antwoord zendt. Als hij daarna 22 Germinal van het jaar XE (12 April 1808) door Lyon trekt, ontvangt hij haar aller vriendelijkst. Al is in haar oud geworden gezicht weinig meer, dat aan de vroegere Caroline herinnert, toch worden al haar wenschen ingewilligd: een ambt voor haar man, een lultenantsplaats voor haar broe der en schrapping van eenige vrienden van de lijst der emigró'a, allee wordt haar toegestaan. Zoo ontvangt een andere dame te Va- lenoe, al had zij ook na een korte ontlui king van genegenheid voor Napoleon haar hart en hand aan een ander geschonken, later de bewijzen van zijn vriendelijke herinnering; haar echtgenoot De Monta- vilet dankte aan Napoleon een schitteren de oarrière, die hem eindelijk tot minister van binnenlandsohe zaken en oomte de 1'Bmpire maakte. Geene heeft wellicht ln grooiere mate zijn bewijzen van genegenheid ontvangen dan Desirée Clary, met wie de zeven-en- twintigjarige brigade-generaal te Mar- seille kennis maakte. In het huis van haar vader, den rijken zijde-koopman, wiens oudste dochter Julie in het vorige jaar (1794) met zijn broeder Jozef gehuwd was, had men Napoleon goed ontvangen. De ongeveer zeventienjarige Désirée is vol bewondering voor den jongen beroemden generaal; en al is hij, met zijn ingevallen wangen en verwaarloosd uiterlijk, eer lee- lijk, dan knap, toch is het jonge meisje weldra verliefd. In haar brieven be zweert zij hem, toch goed voor zich zelf te zorgen, „daar zijn Eugénie niet zonder hem zou kunnen leven." Volgens het ro mantisch gebruik dier dagen had z]j zich tegenover hem een naam gegeven, waar mede nog niemand haar had aangespro ken. Maar de familie Clary kon niet zoo gauw tot het sluiten van het huwelijk overgaan. Napoleon is daarover ontstemd en weldra hebben Parijs en de Parisiennes hem zijn Eugénie doen vergeten. Als deze zijn huwelijk met Joséphine verneemt, is zij wanhopig, zij neemt in een brief een hartroerend afscheid van hem. Was het alleen de herinnering aan de vroegere genegenheid of speelde er ook wroeging in, dat hij dit jonge meis- jeshart gebroken had? In ieder geval, Na poleon trachtte een goeden echtgenoot voor haar te vinden. Als hij in Egypte verneemt, dat Desirée (of Eugénie) na ver scheidene aanzoeken te hebben afgesla gen in het huwelijk is getreden met Ber- nadotte, is hij oprecht verheugd. Ondanks zijn afkeer van dezen sluwen berekenende man, dien hij, en terecht, niet vertrouwt, overlaadt hij dezen, torwille van zijn vrouw, met gunsten; Bernadotte krijgt een mooi hotel te Parijs, wordt maarschalk van het Keizerrijk, prins van Oorvo, ontvangt een groot jaargeld, enz. enz. Napoleon schenkt haar een van de drie prachtige pelzen, door keizer Alexander hem aange boden; hij zendt haar Sèvres-porselein, gobelins en toont voor haar ondanks haar onverholen afkeer van Joséphine en de leden der familie Beauharnais een onbe grijpelijke teerhartigheid en meegaand heid, zoozeer zelfs, dat als Bernadotte, Kroonprins van Zweden geworden, zich bij zijn vijanden aansluit, hij alleen indirect haar laat weten, dat zij welstandshalve Parijs dient te verlaten, en er zich tooh in schikt, dat zij van Parijs en haar vrienden niet wil scheiden. Uit zijn verhouding tot Maria Louise, zijn tweede gemalin, zou men besluiten, dat hij tot gewone burgerlijke huwelijks- iiefde in staat was. Dat hij haar de acht tienjarige aartshertogin, die bij haar ge strenge, kloosterachtige opvoeding bijna geen enkel juweel had ontvangen, prach tige gewaden, schitterende snoeren van diamanten en paarlen schonk, moge als of fer aan den glans van zijn Keizerschap te besohouwen zijn, de k leine attenties, het zioh schikken naar haar wenschen, zoo zeer zelfs, dat hij bij zijn groote behoefte aan verwarming binnenshuis, vrede had met haar afkeer van vuur in haar kamer; dat alles wijst toch op genegenheid en teer hartigheid. En toen na de geboorte van den Koning van Rome de verloskundige verklaarde, dat een tweede bevalling van de Keizerin gevaarlijk kon zijn, toen schikte de Keizer zich daarin, al vond hij voor zijn dynastie een tweeden zoon, die de Kroon van Italië zou dragen, nog zoo gewenscht. En dat voor den man, die heet te het, alles aan zijn Staatkunde opofferde. Toen later de tegenspoed kwam en hij met een heir van vijanden had te worstelen, was hij onder alle drukte steeds bezorgd voor zijn „bonne Louise" en haar welzijn. Tot aan zijn dood toe gedacht hij haar vol vereering en genegenheid; even voor zijn versoheiden gelastte hij nog, dat zijn hart zou gezonden worden sa chère Louise, tendrement aimeé". Zoo heeft het histo risch onderzoek den ln zijn hardvochtige hoogheid buitón de menschheid staanden Napoleon nader tot ons gebracht als een man voor zachtere aandoeningen zeer vatbaar. Alleen door zijn reuzengenie blijft hij nog boven de gewone menschheid en zelfs boven de groep van talentvolle mannen uitsteken. B. MAART OP LENTEMAAND. O, nooit volprezen Lentetijd, Die mensch en dier om 't zeerst verblijdt: Hoe zwelt de knop aan twijg en tak, Maar.... onder sneeuw- e*i ij zei pak. O, zachte, zoele Lentewind, Hoe verkwikt gij ons weer, mensch en kind, Wat doet gij ons toch Zalig aan! Of.... was 't soms een Noord westorkaan? Hoe heerlijk is de bloemenpracht, Getooverd in één lentenacht! Och, stonden zij toch tusschen 't gras, En niet op 't koude vensterglas! De voog*len kweelen toet hun lied! Verstaat gij de taal der zangers niet? Of was het soms een hongierschreeuw, Geroepen door een koude meeuw? 1 O, heerlijk zoete voorjaarstijd, Zeg, toef niet lang, maak ons verblijd, Laat Maart toch werkelijk Lente zijn, Dus zonder sneeuw- en ijsfestijn. REA. Wanneer de menschen hun eigen Zelf goed begrepen, zoo- dien ril riek niet ann de smarten overgeven. Asvagosha: Buddha Carita. Het woord van Buddha, dat wij aan de Chineesohe bewerking van een der beste levensbeschrijvingen van Buddha ontlee- nen, geldt voor onzen tijd nog evenzeer als voor dien tijd, waarin volgens Asva gosha, de wijze Gautama deze troostwoor den uitsprak. Wij zullen de motieven, die Buddha aanvoerde om de juistheid zijner woorden te doen begrijpen thans hier niet neerschrijven. Er is sedert het optreden en werken van den grooten stichter van het Buddhisme zoo geweldig veel veranderd; de menschen en de maat schappij staan zóó ver af van de eenvou- digen van geest tot wie Buddha zijn woorden richtte, dat velen de beweringen, waarmee hij zijn uitspraak staafde, niet meer zouden begrijpen met hun geest geschoold in Westersch denken. Maar de hoofdzaak van zjjn bewijs verstaan wij Westerlingen zeer goed, want wij zijn, van Herakleitos af tot Darwin en Weis®- mann toe, vertrouwd geraakt met de leer van de evolutie. Niets is bestendig, alles verandert en zet zich om: ook de mensch blijft niet zichzelf. Wanneer de mensch nu zijn eigen Zelfs goed begreep, d.w.z. wanneer bjj bet wisselend-ik zijner harts tochten kon onderscheiden van het on- sterfelijke-Ik, dan gaf hij zioh niet meer over aan de smarten, dan leed hij niet meer tengevolge van bijkomstigheden, die hij in dit leven ontmoette, want hij zou weten, dat zij slechts zijn wisselend-ik der hartstochten beroeren. Alle kommer alle verdriet, alle smart is slechts een gevolg van de tobberij over de prikkels geoefend op ons wisselend-ik. Als zoodanig is die tobberij verwerpelijk, want zij houdt den mensch gekluisterd aan zijn lagere instincten en hartstochten en hun bevre diging; zij dooft den edelen gloed voor het hoogere: het onsterfeüjke-Ik. Wend U tooh tot dit onvergankelijke goed. Bespiegel, gevoel Uw eeuwige waarden stijgen. Tob toch noott! Dr. JOS. DE COCK. Denker te H. Gij beweert niets te kunnen onthouden, maar daarin vergist gij u heusch. Dingen, waarin gij werke lijk belang stelt, kunt gij beslist in uw denkvermogen opnemen. Uw geheugen is even goed als vroeger, maar uw belang stelling is verminderd. Ga maar eens eer lijk bij uzelf na, of dingen, die u werkelijk interesseeren of vroeger uw belangstel ling hebben opgewekt, niet in uw geheu gen staan gegrift. .Nu ztjt gij evenwel zenuwachtig en gunt u voor niets tijd, zoodat gij niets duidelijk in u opneemt Als gevolg van uw vluchtigheid vergeet gij alles en denkt nu dat er iets aan uw geheugen hapert Mis hoor, glad mis. Orde stellen op uw gedachtenleven, is voor u het eene noodige. Maar daarvoor is geregelde training noodig. Om te be ginnen raden wij u aan, uw gedachte te oonoentreeren op één door u te bepalen punt en u daarvan niet af te laten leiden. Valt u dat in het begin moeilijk, na ver loop van eenigen tijd, zult gij bemerken, dat die oefening uw geest versterkt en uw wilskracht doet toenemen. Zeker behoef ik u niet te zeggen, dat gij volhardend aan uzelf moet arbeiden, indachtig aan het feit, dat gij uw geheugen meerdere jaren achtereen hebt verwaarloosd. Laat ons na eenigen tijd maar eens hoo- ren, hoe groot de vorderingen zijn, die gij gemaakt hebt Verzonden brieven: Mej. G. te H.; Twee broeders te H.; Pes simist te H.; Wed. G. te H. Voor de lezers van ons blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Joa. de Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, om. over de wijze waarop zij hun geest kun nen verfrisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen worden geregeld ln dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan direct schrifte lijk aan de aanvragers. KLEINE WIJSHEDEN. Alle ongevallen des levens zijn slechts datgene waartoe wij ze maken, en elk euvel is slechts dat waarvoor wij het hou den. Wat men voor geen groot ongeluk houdt, is er ook geen. Men vindt zich zeiven veel geestiger, als mem bedenkt wat men had kunnen zeggen, dan wanneer men zich herinnert, wat men gezegd heeft „Ik ben nu eenmaal zoo, en niet an- dersl" dat is het eindpunt van vrouweljjp ke logica. Niets gaf aan het oog der vrouw een zoo waardigen en tevens roerenden glans, als moedertrots en trots op den echtge noot dien zij lief heeft De eenzaamheid zoekt slechts hi) die zidh minder gemakkelijk aan de fouten van anderen dan aan zijn eigen fouten gewennen kan. Over het algemeen beweert men, dat men iets kennen moet om het lief te heb ben; maar er bestaan dingen, die men eerst lief moet hebben om te leeron ken nen. Van alle zaken, waarop de spreuk „Beter laat dan Nooit" van toepassing is, moet het naar bed gaan zeker wel ln de eerste plaats genoemd worden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 7