VARIA
VOOR DE KINDEREN
3S& ZS SSSS'S
VOOR DE VROUWEN.
x
HONDSDOLHEID.
Een gevaar voor menachen.
De ontzettendste ziekte, die een hond
kan treffen, is de hondsdolheid. Een
ziekte, welke gewoonlijk slechts bij oude
re dieren en in den zomer gedurende
groote hitte, of in den winter bij hevige
koude optreedt. De verschijnselen, die
op den voorgrond treden, zijn de volgen
de:
De hond verandert zijn dagelijksche
gewoonten, knort tegen zijn meester;
wordt slaperig en somber, zoekt de
warme plekjes op loopt gedurig naar
zijn voedsel, zonder iets te eten neemt
telkens een slokje water uit zijn drink-
babje en vertoont over 't algemeen iets
ongedurigs en angstigs.
Het blaffen gaat over in een schor ge
huil. Het dier verliest alle eetlust en
krijgt een belemmering bij het slikken;
zijn blik neemt een doffe uitdrukking
aan. Bij toenemende ziekte hapt hij in de
lucht en bijt om zich heen. Bij verder
verloop begint hij aan verstopping te lij
den; de ooren worden machteloos, de
staart hangt slap tusschen de pooten. De
blik wordt onzeker, het oogwit ontstoken
en roodgekleurd. De hond is onverschil
lig voor liefkoozing of bevel van zijn
meester; hij laat den kop hangen. Het ge
zicht wordt in den omtrek van de oogen
gezwollen; de helroode tong hangt uit
dsn bek. Al spoedig laat hij nog slechts
•en geknor hooren en kent zelfs zijn baas
niet meer. Dan eerst ontwikkelt zich de
ziekte tot de stille of razende dolheid.
Bij stille dolheid zijn de oogen ontsto
ken. maar is de blik dof en star. De tong
wordt blauwachtig en hangt vaak ver uit
dén bek. Een wit schuim komt aan de
mondhoeken te voorschijn; de onderkaak
is verlamd. Met den staart tusschen de
pooten en hangende kop loopt de hond
al tuimelend en met onzekeren gang vaak
mijlen ver en bijt hij naar al wat hem in
den weg komt, vooral naar andere hom
den.
Bij de razende dolheid schiet het oog
vonken. De blauw gekleurde tong hangt
wijd uit den bek. Bij het ontstaan reeds
van dezen vorm van ziekte is de hond
valsch; hij hapt naar alles wat hij ziet,
valt de hoenders aan en doodt ze zelfs,
Hij lokt andere honden en stort er zich
dan met woede op.
Herhaalde malen heeft men beweerd,
dat ds hondsdolheid bij den mensch niet
yoorkomt en er in gevallen, dat men haar
meende t« constateeren, sprake zou zijn
ven een andere ziekte. Ten onrechte. De
hondsdolheid bij den mensch werd daar
door als zoodanig herkend, dat men er ln
slaagde de ziekte van dezen, door inen
ting, weder op dieren over te brengen.
En niet alleen honden, maar ook wolven,
vossen, katten, paarden, runderen, geiten
en schapen worden door dezelfde ziekte
getroffen.
Gelukkig veroorzaakt bij den mensch
niet elke boet van een dollen hond; de
verschijnselen van dolheid. Van een 50'
tal personen, die door hun kleederen heen
door dolle honden gebeten waren, stierf
•r slechts één.
Daarentegen stierven er 00 van de 85,
welke in hoofd en handen waren gebeten.
In hoeverre de plaats van invloed is, waar
het dolle dier byt, blijkt uit een statistiek;
aan beten in het gezicht stierven 90, in
de handen 68, in den romp 68, in de on
derste ledematen 20 procent.
Ook de aard van het dier schynt niet
zonder invloed te zyn. Bauer heeft niet
minder dan 610 gevallen van een beet
van dolle dieren bestudeerd; hy kwam tot
de uitkomst, dat de dolheid by den
mensch gemiddeld te voorschyn trad: in
49 gevallen van een wolvenbeet na 89
dag9n, ln 298 gevallen van een honden
beet na 78 dagen, in 81 gevallen van een
kattenbeet na 80 dagen; Iemand, die door
een dollen aap was gebeten, vertoonde
eerst na 21 maanden de verschynselen
van dolheid.
Sedert de vroegste tijden zyn allerlei
middelen tegen de hom
prezen, maar men miste
maar het moest onmiddeliyk en nauw
keurig geschieden, wilde het doel treffen.
Was het gif reeds te veel in het bloed
doorgedrongen, dan hing het af van aller
lei omstandigheden, van den mensche-
ïyken wil onaihankeiyk, of later de ziekte
en daarmede onvermijdeiyk de dood zou
volgen.
Pasteur wist evenwel raad. zyn metho
de is gegrond op do mogeiykhoid om een
ziekte door Inenting te voorkomen. Vol
gens deze methode droogt men rugge-
merg van dieren, die aan dolheid hebben
geleden, vermengd dit met een aftreksel
van vleeebh en verricht met dit mengsel
byzondèr aardig aanzien.
Dan was er een mousseline jurkje,
vuiKcua uc« Iiiouirjoo u^auv.». blauwe patroontjes op beige fond. Drie vurjaarspartytje.
hunner zyn zonder twyfel gebeten door steeds kleiner wordende beige kraagjes open en^hoM^de ^^p.
dieren, die slechts van dolheid verdacht werkten de hals af. De jurk was van gaan
onderhuidsche spuitingen.
Sedert 1885 zyn duizenden personen
volgens deze methode behandeld. Velen
werden. Maar talloozen biyven er nog
over, waar de beet veroorzaakt werd door
dieren, by welke de dolheid positief werd
geconstateerd. Van deze laatsten zyn er
enkelen, niettegenstaande, ja, misschien
wel ten gevolge der inenting bezweken;
verreweg de meeste patiënten echter zijn
in het leven gebleven.
B.
BABBELUURTJE OVER MODE.
"BACKFISH-KLEEDING.
Alle modehuizen geven ieder seizoen
trouw by iedere hoeveelheid nieuwe
modellen ook die weer aan voor de back-
fish. „Zeker dat is zoo", zegt men, „maar
waarvoor is dit eigenlijk noodig, zelfs de
kinderen dragen ongeveer de zelfde
modellen als mama".
Eln inderdaad; veel schelen doet het
niet, maar dat kleine beetje dat is
dan ook net voldoende, met de tegenwoor
dige mode, om er het vereisohte jeugdige
tintje aan te geven.
Dat is een groot verschil met 20 25
jaar geleden. Toen kostte het vele
moeders menige zucht om de geschikte
kleeding te vinden voor haar 15, 16 of
17-jarige dochter, 't Eéne was te kinder
achtig, 't andere deed weer te ouweiyk
aan, dan was het stofje niet geschikt en
dan weer het modelletje niet. In één
woord, de backfish-leeftijd was de moei-
ïykste die men bedenken kon. Meesten
tijds was het spreekwoord van toepas
sing; zy is te groot voor servet en te klein
voor tafellaken.
Van al dat getob zyn we nu echter ge
lukkig af. 't Gaat zoo dood-makkelijk,
van 18 op 14 en van 14 op 15 en van 15
op 16 jaar te stappen. We hebben alléén
maar rekening te houden met de maat en
dan zoo heel, heel eventjes wordt er hier
en daar een „ouweiyker" kleurtje, stofje
óf garneerinkje gebruikt. Maar last oi
gepieker geeft de backfish-kleeding ons
niet meer. Integendeel, het jonge meisje
van heden ziet er allergezelligst en zeer
natuuriyk en gemakkeiyk uit. Zy houdt
van een sportblouse met een stropdas, of
van een eenvoudige jurk met schiller
kraagje waar zoo'n prachtige groote
strik zoo koket onderuit staat. Ook lijkt
haar een jurk of rok met zakjes, of zoo'n
grappige russisohe kiel met een lakcein
tuur.
'k Zag eens aardige oollectie kleeren,
alles versiord met knoopjes. Knoopjes
hier en knoopjes daar; knoopjes zus en
knoopjes zoo, van alles was er mee uitge
voerd. By nadere beschouwing bleken het
allemaal dezelfde knoopjes te zyn: een
nietswegend houten knoopje, alleen ln de
kleuren was de afwisseling.
Een jurkje was er rijk van voorzien.
voren geopend over een effen blauw
baantje, waarop dan een dichte rij beige
knoopjes. Hoogst eenvoudig en zeer ge
distingeerd jurkje was dit
Drie mantelkleedjes waren ook op al
leraardigste manier gegaxmeerd met deze
knoopjes.
Een donkerblauw pakje was gegar
neerd met driehoekjes van soutacbe. Op
alle puntjes van de soutache waren zwar
te knoopjes gezet.
Het andere pakje waa ook van donker
blauwe stof. Dit was met koningsblauwe
banden afgezet en op deze banden was
een dubbele rij metaalkleurige knoopjes
geplant De onderste ry groote en de
bovenste kleine knoopjes.
Het derde eostuumpje was minder
nieuw in uitvoering. Wfl zagen reeds
vroeger deze manier van garneeren
knoopjes tegenover fantasie knoops
gaten. Maar evengoed was het toch een
keurig jongedamesoostuum.
HET PARTIJTJE.
Martientje zat aan tafel. Haar tongetje
bkeek uit het eene mondboekje, terwijl
Van «en zeer iicht boü^de-ros'e-stof*"waszJJ naar haar handjes staarde. Die warw
de eenvoudige jurk, welke bestond
een glad Ujfje, waarop op vernuftig» ma
nier Tn das was aangebracht, plus een van
stolleplooien voorzien rokje. Nu was op
de onderkant van 't Ujfje een heele band
van knoopjes aangebraoht en op de
plooien van den rok drie hoekmotieven,
die tevens aangebracht waren op de ein
den der das. De knoopjes ln donkerder
tint dan de japon en het geheel gaf een
olheld
in d e
a&nge-
eerste
plaats de gegevens, om te herkennen of
een dier werkeiyk aan dolheid leed. Het
eenlge zekere middel was het uitbranden,
nou wou je zeker imyn toestemming heb
ben, hè?"
„Ja, dat wilde ik vragen."
Woedend sprong de boer van den
Lindenhof overeind.
„Onbeschaamde rekel! Denk je dat ik
van plan ben myn dochter aan den eer
sten den besten bedelaar te geven, die
den vinger uitsteekt naar myn geld!"
Simond/ werd geprikkeld door de lage
aantijging vaq, den boer en 'n gloeiend
rood brandde op zyn voorhoofd.
„Uw geld! behoef ik niet en Hanna zou
ik zonder een duit toch nemen. Een bede
laar ben ik evenmin, myn ouders waren
eeriyke werklieden, en myn armen ver
schaffen my overal 't brood."
„Je bent een goede knecht, versta Je!
Een goede knecht, maar ook niet meer.
Wie Hanna van den Lindenhof hebben
wil, moet iets meer hebben en zyn dan
een knecht, begrepen?"
„We «yn het eenis!"
„Wat duivel, jullie het eens, jullie het
eens, snauwde de hoer, „dat zullen wil
eens zien, pak je weg, vlegel!"
„Vader," riep een weeke stem uit het
venster. j
De boer schrok op. Simon herademde.
Uit de deur trad de boerin met opgehe
ven handen. De jonge man draaide" zich
om en liep het veld in.
uit bijzonder schoon, pas gewatschsn. Nu mj
ze naar haar p«n, ten splinternieuwe
kroontjespen, naar het schoone roze
vloeipaplertje, naar de dooi met snoezige
lila kaartjes en enveloppen met een
bloempje erop, en naar het kladpapiertje
waarop een heel kort briefje geschreven
was, oen uitnoodiglng om op haar ver-
iaaispartiitje te komen. Ziezoo, nu aan
het schrijven. Een kaartje aan Annie
een Grietje, aan AU, aan Tlny, aan Dé
aan Elly. Rustig schreef Marietje door
Ze mocht tien meisje* vragen. Zei huc
ze. „Zou lk Corrle Bruin ook vragen?"
vroeg ze bU zichzelf. „Nee, ik Jerlc bet
maar niet. Ze ziet er zoo slordig uit en
heeft soms stukke schoenen aan. Nee, ik
vraag haar maar niet." En zy wilde
doorschrijven om een ander vriendinnetje
uit te nooditgen. „Maar kindje," zei toen
Moeder, <iie Martientjes alleenspraak had
gehoord. „Je bent toch niet van plan die
arme Corrle niet te vragen."
Martientje schudde haar hoofd en ant
woordde: „Waarom zou lk haar wel "vw
gen. U heeft toch zelf gezegd, dat ik mag
vragen wie ik wil. En ik wil er dat slor
dige kind niet by hebben. Ze heeft vast
niet eens een fees'jurk." Moeder zei niets
meer, doch ze keek Martientje wat be
droefd aan «n ging toen de kamer uit
Martientje vervolgde haar Invitatie
ran Dora. Maar vreemd, het was ineens
niet imeer zulk prettig werk als eerst. Hè
daar viel een inktmop. Nu moest ze de
k"art overschrijven. Wat was het akelig
stil !n de kamer, nu Moeder weg waa.
Maar wat was dat? Het leek wel of ze
muziek hoorde, vrooiyke dansmuziek.
Waar zou die muziek wezen. Ze keek uit
het raam, ze opende de deur, om ln de
gang te zien, maar ze zag geen muzi
kanten.
,Dat is vreemd," zei Marietje, „Ik hoor
het toch duidelijk." Weer Uep ze naar
het raam, maar nu gebeurde er Iets
vreeseUjks. Het was niet.haar raam
en toen ze omkeek, zag ze dat- ze ln een
vreemde kamer was met leeUJke oude
meubels. En o, wat had ze een leeltlke
versleten jurk aan en schoenen vol gaten.
Eerst werd Martientje boos toen 'n beetje
bang. Ze keek weer uit het raam en zasr
haar eigen huis aan den overkant Alle
ramen waren verlicht.
„O," riep Maïtlentje opgelucht uit: „Ik
heb me vergist en ben zeker een verkeerd
hul* binnen geloopen. Dat komt natuur
iyk door die muziek."
Vlug liep ze de trap af en het vuile
donkere hult uit naar den overkant. Nu
hoorde ze de muziek ook veel duidelijker.
En wat zag haar huls er toch feestelijk
uit met al die verlichte ramen. Maar het
/Mtt,\haBr el*«n vwjaars-
partytjel Hoe kan lk toch soo dom zijn,
't akkerland sjirpten de krekels, maar hy
zag of hoorde niets, Een gedachte pei-
nigde z'n hoofd: Je hebt niets, je bent
niets! Langzamerhand werd zyn gang,
ais sleepte hy zich voort met een zweren
last en ten laatste parelden zweetdruppels
op zyn voorhoofd. Op de kruising van
den weg stond eert ruw houten bank. Hy
ging er op zitten en stutte z'n hoofd in
z'n handen: niets ben ik, niets ben ikl
Zo* |de boer toch gelyk hebben. Was
het werkeiyk niet onbeschaamd de doch
ter van zyn meester het hof te maken.
En was hy ook niet verplicht om Hanna
meer te bieden dan het loon van een
arbeider.
Steeds duldeiyker werd het hem: hy
moest let* worden! Iets. Ja, maar wat?
Geld om een gedoetje op te zetten had hy
ulet; van het overgespaarde geld kon hy
geen hoeve pachten.
Hoe meer hy peinsde en zon, des te
meer waren zyn gedachten dooreen ge
warreld. Met brandende wangen en bon
zend hoofd viel hy en laatste ln een on-
rustigen slaap onder den blooten hemel.
Dienzelfden avond' vielen er harde
woorden tus-chen den boer en zyn doch-
„Ik heb hem niet nageioopen." Hanna
stond tegen het raam gedeund, haar ge
laat was bleek en door een smarteUjken
trek verwrongen.
„Uit zichzelf zou hy het niet gedurfd
hebben, maar jy zult hem wel aanleiding
hebben gegeven."
„Simon is een trouw en eeriyk man
en viytig als geen ander," verdedigde zy.
't Is waar, dacht de moeder, maar zy
durfde niets te zeggen uit vree* haar man
nog driftiger te maken.
,,'t Zou wat," hoonde de boer. „In een
bed izak kan men alle deugden stoppen!"
„Geldt by u de mensch dan niet meer
dan zyn geld?"
De boer schrok en het hart der moeder
klopte heftiger.
„Waar haalde het meisje die scherpe
woorden vandaan?" Een oogenbülk werd
het doodstil in de kaïmer maar toen brnk
de innerlijke woede van den boer nogblijven°P 00
schreeuwde: „Ik zeg dat het uit Is. stflf. g£g -- e?-aW d1en **emoet
ik volgent myn gewetsn handeL"
De boer stond verstomd en daar hü
geen antwoord wist te vinden, sloeg hh
nogmaals met de vuist op tafel
„Genoeg, ik weet wat ik aan Je heb.
Morgen ga je naar tante Lizo, zy zal Je
trotsche hoofd wel breken. En als Je niet
verstandig wordt...." De boer voleinde
zyn zin niet, maar veriiet het vertrek.
dicht.116^ met 660 *ma^ 7161 de deur
Toen Simon den volgenden dag xUn
gewonen arbeid op de boerderij verrichtte
cLf V2 te^nkwam. deed deze
ÏÏL^ za'8' 8roette doch
wrJV^ antToord toru«- Eigeniyk
veis hy alleen teruggekomen om van
Hanna te hooren wat er nu gebeuren
fm?' 5. dIn* wa> hem klaar en dul*
fflï: n,.at lan*er OP de hoeve
een verkeerd huis binnen te loopen
haast te laat te komen voor mijn eig<n
Vlug duwdie ze de de ir
zich te
verkieeden. Maar boven grefp
Iemand haar by den arm. Het was et n
dienstmeisje met een witte muts op fi
een heel norech gezicht. Martientje h^d
haar nooit eerder gezien.
„Wat doe Je hier?" vroeg bet <üen4-
meisje boos.
„Ken Je me dan niet? Ik ben Martiei-
tje en moet me haasten voor de party
riep Martientje uit, terwijl *e haar
trachtte lo* te wringen.
„Nee, nee, niet zoo haastig. Waar 1*
uitnoodiglng?" vroeg het dtensmr'
weer.
Marietje voelde ln de zak van ha er
oude Jurk, hoewel ze best begreep, dat tb
geen kaart bad.
Daar ging een deur open. De tonen vsj
de muziek klonken nu heides- cp en een
lange rij vrooiyke meisje* in «noezlg»
feestjurkjes kwamen de gang ln dansen
Dicht bij Marietje bieren se verschri»
staan en riepen door elkaar: ,3a, wd
vies kind! Wat moet zy hier? Geen bedel
kinderen in huis op een partijtje! Is dd
poms je feestjurk? Wat een mooi* danj-
schoentjes."
Arme Martientje kon haar ooren nlrt
gelooven. Wilden ze haar niet toelaten oe
haar eigen partijtje? Ze ging op de tra>
zitten en barstte ln tranen uit
„Wel Matrientje, wat 1* er?" vroeg
Moeder* vriendelijke *tem.
Martientje kwam met een schok over
eind. Ze was ln haar eigen hul* iet
by de tafel, waar de doo* met kaarter,
het vloeipapier err de Inktpot nog «ton
den te wachten tot Martl*ntje verder zou
schrijven. Maar Martlentj» zag dat allia
door natgeschrelde oogje*.
„O, hé, «ei n. ,Jk geloof, dat lk ge
droomd heb. Het waa heel akelig. Mag k
alstublieft nog wat meer kinderen vn-
gen. Er zijn wel ze* van die arme mel«j!*
zooals Corrle Bruin. En die zullen Jukt
wri graag eens een partytje hebben, ié
Moeder. En als Corrle ge«n feeatju-k
heeft, dan.... dan.... mag ze mjn
nieuwe wel hebben. Ik kan die van vo
lden jaar nog best aan!"
Moeder zei niet veel maar kuste Iet
meJaje en waa erg blij, dat ze van gedadi-
en veranderd was.
Fn weet je. wat nog het aardigste V
T>t MartienMe en Corrle de beste rrlm-
^nnetjeg werden.
RAADSELS.
Oplossingen der vorige raadsels.
e
1 i
r e o
c h
s c h
s t
s
E
P
o h t (lucht),
h t e r
doorn
o t e I
o e 1
r m
n
Beter hard geblazen dan den zond
Nlenwe raadsels.
I
Met m en met l ben lk een dier, met
een bewoner van een deel van ons
land, met g een soort beweging.
IL
een soort sprooyea-
kend sprookjeasarij-
ver; op de 4c ry een ander woord oor
halflicht; op de 5e ry een muzieklntru-
ment; op de 0e ry een soort kachel op
de 7e rij een dier; op de 8e ry een stm
op de 9e ry een woord, dat kindere: by
het spelen vaak gebruiken; op de 10e
ry een medeklinker.
Goede oplossingen werden ontvaren
van:
C. A.; J. A.; A. v. d. B.; F. A. d. B.;
I. B.; J, B.; J, B.J, 3.; M. B.: RB.J
3. B.; D. en V. D.; M. G. D.; W. D.;
W. O. v. D.; A. E.; W. F.; A. v. O. 0.
G.; N. v. G.: P. 8. E. G.; A. H.; C.K.{
E. K.; G. K.; H. E.; M. K.; P. K.;T.
M. K.i G. L.; N. L.; A. v. d. M.; J. d.j
de M.; L. v. d. M.; M sn M.
knecht vertrekt tonder
opgezegd te hebben'
eerst zijn dient
Sfo'4 Ik wil niet, üolt <4 te
pan knecht na zou loopen,
Aan den hemel glansde de maan en in boer.
er zwijgend by.
:Ik had^nlet gedacht, dat myn dochter
raaide de
en ongehoorzame dochter."
TTann? beet zich cp de lippen.
„Wat bekommer lk me om h?t dorp en
ds kletspraat van de msnschan, wanneer
van
deed
haar weggaan van de boerderij,
zyn besluit nog va,ster worden.
Is Middepn sprak hy den boer aan.
„U hebt Hanna weggestuurd", begon
hy bedaard, „dat wil lk niet, en daarom
ga ik weg*.
„J* hebt den tijd nog. geen eeriyke
„Go.d. By deze zeg ik mijn dienst op*.
De boer fronete zyn wenkbrauwen. Hj
dacht aan den arbeid op het veld, die cks
eerste kracht als Simon was elschte. E»
d>e oude Leen, die hy ala erfstuk van zijl
vader had overgenomen, was alleen maar
voor het stal werk geschikt. Maar zijl
trots boog nilet voor een knecht, en ln
geheel niet voor een die zijn hand uitstak
naar zyn dochter.
„Goed....", antwoordde hij kortaf,
„dus over vier weken vertrek Je.
t
Den volgenden dag was de boerin
teruggekeerd.
Simon trachtte haar te spreken, maar
zy ontweek hem angstvallig. Eindelijk
gt-Dukte het hem todh.
„Waar I* Hanna?"
Do boerin keek schuw rond. „Dat mag
ik niet zeggen, ga heen".
„Bent U ook kwaad?"
„Ach n^en". Zy drukte hem de hand en
Simon ging heen.
(Slot volgt).
Corrg Brem.
gebrand.
XXXXXXXXXX Op de kruisjeslnen
Xkomt de naam van
Xdier.
XOp de le ry het
X gevraagde woed;
X 2e ry een weEld-
X. deel; op de 8< ry
X de naam vaneeibe-
de M.; L. v. d. M.; M sn K. M D.
N.: J. N.; P. N.; J. Oh A. A. v. P.;J.
P.; P. d. R.; S. T.; W. T.; O. V.; J.
de V.; J. V.; A. W.; E. W.; M. W.;V.
W.; 8. en M. van Z.