Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 21 APRIL 1928.
HERINNERINGEN UIT MIJN
AMBTELIJK LEVEN.
Tob Nooit Hoekje.
't Juttertje
326. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
ONBESTENDIGHEID.
Na den biizzerd uit het oosten is het
weer wat rustiger en wat handzamer ge-
worden. Zyn sporen heeft ie natuurlijk
achtei gelaten, zooals alles wat bruut en
ongetemd is, sporen achterlaat. In mijn
turn je liggen de narcissen geknakt en de
blauwe druifjes verflenst En dat is nog
maai het direct zichtbare, want ook zal
liij nog wel ergens anders zijn harde
greep hebben ingezet, waarvan de gevol
gen pas later zichtbaar zullen zijn.
Niet alleen bjj de planten, dooh veel teer
weefsel bij mensch en dier zal hij hebben
aangetast en wie kan overzien wat daar
van de gevolgen zullen zijn.
Maar het is nu rustiger en dan veran-
dert daarmede ook onze stemming en we
worden rustiger en blijmoediger en we
zien de dingen dadelijk weer van een op
gewekter kant
Toen de wind zwenkte van oost naar het
noorden kreeg je dadelijk andere wolkas-
pecten. Wel stond de bries ook frisch
door, doch het leek of alles een vroolijker
tint kreeg.
Zoo'n noordooster toch kan je zoo'n in
tens gevoel van dorheid en doodschheid
geven, dat het is, alsof alles in je verkilt
en stolt Het is of een huivering van be
klemmende koude koorts gaat over de
aarde, zoodat alle kleur en geur en blij
heid vervlakt Het lijkt of er de bekoring
der verscheidenheid is weggebannen en
of alles gehuld is één kleur, die door de
eentonigheid een gevoel van doodschheid
opwekt
Anders was het bij den daaropvolgen-
den noordenwind en hoewel die bij ons
nu ook niet Zoo'n bijzonder gunstige re
putatie heeft, toovert die toch meteen weer
de kleuren over het landschap.
Als stoere reuzen stonden de witge-
mutste wolken tegen den staalblauwen
hemel en de zon trok daarom de zilveren
omlijstingen en schoot er tusschen door
de matgouden stralenbundels en ketste de
flikkeringen op de witgekuifde golven, die
in hun dalen droegen het blauwe water
als reflectie op derf grondtoon van het
overhuivende gewelf.
Het was of er na de uitdroging door
den biizzerd weer wat sap levenssap
werd geperst in de zich verwijdende ade
ren dier natuur, die als een verdorstte,
deze sappen in zich slorpte.
En zooals een door dorst versmachten
de, na laving, een geheel ander wezen is
geworden, uit wiens oogen weer straalt
een blyder glans en wiens trekken zich
ontspannen tot een glimlachend gelaat,
zoo leek het ook In de natuur toen de
ruwaard had plaats gemaakt voor zijn
broeder, die wel kwam uit hetzelfde nest,
doch die toch van een gansch anderen
aanleg was.
Wel proefde je de verwantschap door
de kilheid, die ook hem eigen was, doch
je voelde zijn mildere geaardheid, die
leven en kleur en. verve om zich wist te
tooveren.
Daarom kunnen mij die voorjaarsnoor-
denwinden soms zoo lief zijn.
Prachtig zijn de kleuren aan de lucht.
Iets van majesteit en stoere kracht teekent
zich in de luchtgevaarten, die, in statigen
gang, voortschrijden langs het luchtge
welf. Maar hun kracht teekent geen bruut
heid, doch slechts weldoende.macht, want
het brute wordt er aan ontnomen door dé
vriendelijkheid der kleuren, die gestrooid
worden over zee en land.
Het is er mee als met den man, wiens
blik doorzetting en stoerheid verraadt,
doch in wiens oog tevens tintelt een vrien
delijke glans, zoodat men niet huivert
voor diens machtigen blik, doch die slechts
eerbied opwekt en een geneigdheid zich
te buigen voor zijn wil, omdat men in hem
voelt dm man van onverzettelijkheid
doch strikte rechtvaardigheid en 'diepen
zin voor menschelijkheid.
He# klaar zijn de luchten met zoo'n
noordenwind; hoe ver ziet men in den
einder; hoe scherp is alles afgeteekend
tegen den horizon en höe sprankelt en
tintelt het zonnelicht!
Dat was de ervaring na dein biizzerd en
ze deed weldadig aan.
De dorheid was gevloden en het zonne-
kantje kon weer worden opgezocht.
Bestendigheid in ons klimaat is er
niet, doch die onbestendigheid brengt
daaraan waarschijnlijk juist de bekoring,
want bestendigheid schept een gevoel van
eentonigheid. Daarover kon Annie balo
mons in haar Bijkomstigheden in de
Groene schrijven toen ze nog in Indie
eerste 4 dagen in de boeken te verwer-
.kem, alsmede om al die administratieve
werkzaamheden te verrichten, waarvoor
op de drukke betaaldagen geen tijd is en
die toch noodig zijn voor behoud' van een
goeden gang van zaken.
t Loopt tegen den middag. Op een ge
geven oogenblik vertoont zich iemand
voor het loket, die op heftigen toon zijn
ongenoegen te kennen geeft over het
feit, dat hij een aanmaning had ontvan
gen, terwijl hij toch dezer dagen had be
taald. Nog bezig zijnde zijn gal uit te
spuwen, vertoont zich een tweede met
dezelfde klacht en daarna een 8e, een 4e,
enz., zoodat heel spoedig een tiental man
nen tegen den betrokken ambtenaar
staan te tieren en te razen, 't Is een la
waai van wat ben je me. Er is tijdens hun
roepen en schreeuwen geen speld tus-
scheni te krijgen.
Wat is de oorzaak van deze plotselin
ge verstoring van de rust? Ziehier de ge
schiedenis.
Verreweg het meerendeel van de be
lastingbetalers, die onder het kantoor
woonachtig zijn, behooren tot de markt
kooplieden, die gelijk bekend in de
stad „als een klit aan elkander hangen".
Nu is er kort geleden! een nieuye kas
sier aan 't kantoor in functie gekomen.
De vorige kassier een oudgediende
liet zich niet gemakkelijk uit het veld
slaan. Hij kende zijn volkje en dat volkje
wist wat het aan hem had. De nieuweling
echter 't was hem aan te zien moest
zijn sporen nog verdienen en 't volkje
meende daarvan partij te moeten trek
ken en wilde hem eens „probeeren".
Hoewel hun zeer goed bekend was, dat
bij het ontvangen der waarschuwing de
geheele aanslag was verschuldigd en dus
geheel moest wdWen afbetaald, hadden
eenigen afgesproken slechts een deel te
betalen en een „restant" onbetaald te
laten, 't Was nog in den tijd, dat de
„waarschuwing" met een tusschenruimte
van één week, door een „aanmaning"
werd gevolgd. Waar nu de betrekkelijke
aanslagen dus niet geheel waren aange
zuiverd, ontvingen bedoelde personen
°en „aanmaning". En nu hadden deze
brave lieden op de markt afgesproken,
dat één hunner vóór zou gaan en zich op
heftige wijize over het ontvangen van de
..aanmaning" zou beklagen en onderwijl
hij daarmee doende was, ■zouden de ande
ren achtereenvolgens met groot lawaai
binnenkomen. En zoo stond dus ons
tiental voor het loket, door elkander
schreeuwende enzichzelf tot het kook
punt opwindende. Wie de marktkooplie
den kent, zal verstaan hoe het er op dat
oogenblik aan gene zijde van het loket
toeging. Het riep de herinnering wakker
aan de volksopwinding op grooter schaal
zooals die ons zoo kleurrijk wordt getee-
kend in de gewijde geschiedenis.
De ambtenaar die de tierende mannen
te woord moest staan, deed nog een
poging om hen tot kalmte te brengen doch
al ras bemerkte hij, dat er niets mee te
beginnen viel, waarop hij een kloek be
sluit nam en bun het loket voor den neus
dichtwierp.
Dit bleek het eenige middel om een ein
de aan het spektakel te maken, want ai
spoedig trokken de lui at
was.
En ze luichte toen ze ons Hollandsch kli
maat. weer insnoof, juist door zyn
stendlgheid. Daaraan even te denken kan
voor velen geen kwaad.
Roblnson.
HL
't is Zaterdagmorgen. Tn de wachtka-
oon Amsterdamsch belasting-
Het ia een stilte
mer vnn i
kantoor heerscht rust
na den storm..
Do eerste 4 werkdagen der week is het
overioopend druJc potops». T)o vrijdag
en Zaterdag moeten worden gereser
veerd om de duwende betalingen van de
Een oogenblik later.
Er verschijnt een vrouw: „in lompen
gehuld". Zij geeft te kennen met den bes-'
ten wil ter wereld, niet in staat te zijn aan
hare verplichting tot betaling der ver
schuldigde belasting te voldoen. Op hart
roerende wijze schildert zij de armoede
waarin het gezin, waarvan zij de moeder
is, verkeert. Ter illustreering van haar
armoede trekt zy1 op een gegeven oogen
blik van bare voeten iets dat eenmaal
een pantoffel was en deponeert die op
tafel. En inderdaad, dit „schoejsel" ver
keert in zoo'n deplorabeien toestand, dat
de oude schoenmaker uit het voormalig
Amsterdamsch Panopticum, daarvan met
recht zeggen kon: „daar is niets meer aan
te doen".
Een jongmensch, dat even te voren
mede aan het loket verscheen én schijn
baar zeer goed in zyn slappe wasch" zat,
iyerd bij het hooren en zien van dit allee
zoodanig met ontferming bewogen, dat
hij vroeg hoe groot het verschuldigde
was, zeggende dan wel voor deze arme
vrouw te willen betalen.
De ambtenaar, die de geschiedenis had
aangehoord, beduidde het medelijdend
jongmensch evenwel, dat dit niet noodig
was, want dat, Indien de vrouw inderdaad
zoo arm was als zij' voorgaf, deze betaling
haar niet zou worden afgedwongen.
Hij kende de vrouw echter en wist, dat
zij: behoorde tot dat soort van publiek, dat
bij den gang naar 't belastingkantoor ge
woon- is, de oudste plunje aan te trekken,
ten eiride een zoo armelijk mogelijken in
drukje maken.
Hij wist voorts, dat haar man eigenaar
was van het door hen bewoonde perceel
en dit zegt ln een stad méér, dan op het
platteland waar „eigenaars" soms krot
bewoners zijn.
De vrouw werd dus meegedeeld, dat
haar klacht zou worden onderzocht en het
jongemensch werd niet in de gelegen
heid gesteld „een goed werk"? te doen.
Eenige dagen later betaalde de echtge
noot der klagende vrouw de verschuldig
de belastingpenningein.
Nkp. A. v. D.
EEN WELBESTEED LEVEN.
Schipper Rijker®! moedig strijdend
In de ranke reddingboot,
Steeds gereed in nood en dood,
U met alle krachten wijdend
Aan uw taak zoo goed en groot.
Trots van vele duizend menschen,
Ridder van den echten trant,
Ver tot over onze grenzen
Heeft uw roem zich voortgeplant.
Dorus Rijkers, rijk in daden,
Steeds de handen aan den ploeg,
Die uw naam met eere droeg,
Gij, die met uw kameraden
Nooit om eer of aanzien vroeg.
Ongevraagd bood men u eere,
Werd uw borst met goud getooid,
Maar uw werk naar eisch waardeeren,
Dat gelukt ons zeker nooit.
Opa Rijkers, vriend van allen,
Ouwe trouwe plaatsgenoot,
Door uw eenvoud altijd groot
In zoo velerlei gevallen,
Waar ge hulp en bijstand bood.
Stoere held van Hollarid's dreven,
Zonder trots of eigenwaan,
Ieders wensch was dat uw leven
Zonder rimpels voort zou gaan.
Maar helaas daar klonk een klagen,
Onze opa lijdt veel smart,
En de toekomst leek zoo zwart,
't Viel zoo moeilijk om te dragen,
't Ging ons allen zoo aan 't hart....
Wat gevreesd werd is gekomen,
Hooger Macht nam 't leven weer,
En een held werd ons ontnomen:
Schipper Rijkers is niet meer.
Rijkers, voor uw plichtsbetrachting,
Voor uw durf en uw beleid
Bij zoo menig heldenfeest
Hebt ge recht op onze achting
En op veler dankbaarheid.
En schoon w' op uw a9sche staren,
En het lichaam is gesneefd,
Toch, uw een en tachtig jaren
Hebt ge niet vergeefs geleefd.
Spore uw voorbeeld jonge krachten
In de toekomst dan ook aan,
Om als'gij, steeds pal te staan
En naar hulpe steeds te trachten,
Waar de woeste golven -gaan.
Vinde ook zijn loflijk streven
En zijn nagedachtenis
Ons bereid om steun te geven,
Waar die hulpe noodig is.
KLIK.
PETER.
In het „Witte Hert" flikkerden de
kaarsen helder op en de vier stamgasten
schoven nog iets dichter bjj elkaar.
„Laten we maar ophouden met spelen,"
zei een van de oudste heeren en de daad
bij het woord voegende, wierp hij zijn
play-cards op 't tafeltje.
„Wat een noodweer," merkte een nog
vrij jong ep uit ziende heer op, „'t lijkt
wel dien avond van Peter". Dit laatste
had hij er evenwei binnensmonds aan
toegevoegd, maar niet zoo zacht, dat de
andere spelers uitriepen: „Wat bedoel je
met dien Peter? wat was dat?"
Onwillig haalde eerstgenoemde zijn
schouders op en zei dat het niets te betee-
kenen had. De nieuwsgierigheid van z'n
kameraden had hij evenwel opgewekt en
daar dezen bleven aanhouden, dat hij zou
vertellen wie die geheimzinnige Peter
was, stemde hij tenslotte toe.
„Zooals jullie weet, ben ik de zoon
van een welgestelde boerenfamilie. In
onze jeugd plachten wij, boerenzoons,
veel in de herberg te komen om, als 't
werk geëindigd was, den tyd te kouten
met spelen en praten. Op zekeren avond,
toen de regen tegen de ruiten kletterde
en de heftige windstooten de ruiten in
hun voegen deed rammelen, evenals hier
op 't oogenblik, begon een mijner vrien
den over een onderwerp, dat altijd aan de
orde komt als men niets meer weet: n.1.
over spoken.
De ongelooflijkste verhalen dischte hij
op en^ook ik en de anderen vertelden his
tories, waarvan de waarheid ver te zoe
ken zal zijn geweest
Ten slotte zei een van ons, dat hij zeker
wist, dat eiken nacht om twaalf uur een
geest verscheen op den dorpstoren en
dat nog nooit iemand den moed had ge
had om hem om dien tijd te beklimmen.
Peter, een van onze jongens, die tot nog
toe geen woord had gesproken, lachte
plotseling luidkeels om zulk een onzin.
„Zijn jullie nu kerels, om daar nog aan
te gelooven", grinnikte hij, „jullie lijkt
wel klein'e kinderen".
De verteller keek hem verontwaardigd
aan en riep uit: „Dus jij zou midder
nacht den toren durven te beklimmen en
daar blijven zitten totdat de laatste slag is
weggestorven?"
„Maar wel zeker", lachte Peter, „en als
jullie durft wedden dan zal ik 't bewijzen
ook. En wel vanavond nog. Maar voor
niet minder dan een tientje".
Het sloeg natuurlijk verbazend in en,
nadat bepaald was dat, als hij1 't verloor
hij zes rondjes zou moeten geven, ging
een van ons met z'n pet rond en haalde
't geld op. Spoedig was de som bijeen en
bleven we met ongeduld zitten wachten
totdat het half twaalf was. Toen het ten
slotte zoo laat was stapten we op en gin
gen naar buiten.
't Wa» verschrikkelijk weer. De regen
striemde ons onbarmhartig in 't gezicht
en de* woeste windvlagen sloegen ons bij
kans tegen de vlakte. Met moeite be
reikten wij het kerkje en daar konden wij
gelukkig schuilen, voor de losgebarsten
elementen, bit den koster. Toen deze hoor
de wat we kwamen doen verschoot hij
van kleur en stelde alles in 't werk om
Peter van zijn lichtzinnig plan af te hou
den. Hij vertelde dat het zonder twijfel
was dat er een geest op den toren huis
de en dat hij reeds meermalen de grijze
verschijning had ontwaard.
Peter wilde er echter niets van weten en
laohte om alle vertelsels van dien man,
die het toch goed met hem meende.
„Het is tien minuten voor twaalf', zei
Peter, „ik moest maar gaan; één minuut
over twaalf zien jullie me weer en als
de horberg nog open Is geef ik een
rondje".
Daarna stapte hij den gang door en
ging naar boven. We bleven natuurlijk in
gespannen verwachting achter en be
spraken de kansen. Als 't er nu eens
werkelijk spookte! Dan zagen we Peter
nooit terug.
We keken tegen 't gebouw op dat in 't
donker ons wel eens zoo groot scheen.
Somber stak 't nljdlg-spitee torentje boven
de muren uit en 't angst-aanjagend ge
knars van den roestigen windwijzer deed
ons gesprek verstommen. Twaalf uur!
De slagen dreunden de galmgaten uit
om zich vervolgens gonzend over 't dorp,
ver weg, te verliezen. Langzaam weer
klonk slag op slag en als de laatste door
een fluitende windvlaag weggerukt was,
bleVen we in spanning Wachten op Peter's
terugkeer. Maar vreemd, 't was reeds an
derhalve minuut over twaalf en Peter
bleef weg. Angstig zwijgend zaten we
daar bijeen, de koster veelbeteekend zijn
hoofd schuddend.
Twee minuten over tijd en nog niemand.
Het werd drie, vier minuten over twaal
ven en we besloten hem te gaan halen..
We klommen dus die lastige trap op,
die zich schijnbaar oneindig wentelend
aan ons voor deed. Eindelijk stonden we
op een soort platform, waarboven zich het
klokkegat bevond. De koster, die ons tot
nog toe voorgegaan was, bedankte om
verder te gaan en daar niemand van ons
zin had om het pikdonkere, met vreemde
geluiden gevulde, gat in te gaan raapte ik
al m'n moed bijeen en liep schijnbaar on
verschrokken den ladder op. Ik stak mijn
hoofd door de opening en verwachtte
Peter te zien zitten op den grond, die
bijv. zou roepen: „zeg, kom me gezel
schap houden, 't is hier zoo gezellig".
Hoe ontzette ik echter, toen ik voor mij
een lichaam languit op den zolder zag
uitgestrekt. Ik wipte de ladder af en
draaide het lichaam, dat.... van Peter
was, om. Ik haalde een kaars uit mijn zak
en stak die aan, want 't was een Egyp
tische duisternis in dat hoL
Toen ik bij Peter neerknielde zag ik dat
hier geen menschelyke hulp meer noodig
was. Ik tilde vertwijfeld het lijk op on
merkte dat zijn jas vastzat aan een spij
ker die uit een balk stak.
De geschiedenis werd mij nu plotseling
glashelder.
Toen de laatste slag weggestorven was.
was Peter, die natuurlijk, hoewel hij het
niet bekennen wilde, steeds aan geestver
schijningen had zitten denken, opge
sprongen om zoo spoedig mogelijk dat
„umheiniiiohe" galmgat te verlaten. Door
de heftige windvlagen was zijn lange jas
tegen een balk opgewaaid en had het
goed in een spijker gegrepen.
Een ontzettende schrik had zich van
hem meester gemaakt, denkende dat hij
van achteren door een bovenaardsch
wezen werd vastgehouden. Hij was ge
vallen op 't zoldertjeen niet meer op
gestaan. Ik bracht hem naar beneden,
waar ik mijn makkers mijn treurige on
dervindingen meedeelde.
Wij zijn nog dikwijls bij elkaar ge
weest maar nooit werd er meer gepraat
over sproken en geesten.
v. K.
HET SPOORBOEKJE.
De Pransche bladen hebben geprobeerd
uit te visschien wie dit nuttige voorwerp
heeft uitgevonden. ^Dit schijnt een heete
historie te zijn geweest.
Het eersite exemplaar verscheen voor
meer dan 80 jaren, in 1839 en het was
een Engelschman, tot die secte der Kwa
kers behoorend, die meende, dat het pu
bliek er prijs op zou stellen, te weten
wanneer de treinen vertrokken of aan
kwamen.
Maar de directies der toenmalige
stoomrijtuigen waren dat volstrekt niet
met hem eena Zij dachten dat ze de ver-
piiching op zich namen, om dan ook op
den aangegeven tyd te vertrekken en
aan te komen en weigerden Bradshaw de
noodige gegevena
Maar deze liet niet los en kocht aam
deelen, waardoor hij gelegenheid kreeg
achter het kostbaar geheim te komen.
Het eerste spoorboekje verscheen.
En sedert dien kwamen er ontelbare
uit, waarvan wij ook mee weten te praten.
Dat alle treinen op de aangegeven mi
nuten zouden gaan en komen, is nog niet
bepaald steeds het geval, doch we komen
door het spoorboekje dén toch te weten,
hoe laat de treinen moesten aankomen.
DE INVLOED VAN HET WEER
OP DE GEESTESGESTELDHEID.
Het is een bekend feit, dat nevelachtig
weer, bewolkte hemel, regenval en an
dere onvriendelijke weersgesteldheden
vele menschen bijna ongeschikt maken
voor geestesarbeid „Ik heb gedurende
zulk© dagen en onder zulk een loodkleu-
rigen hemel," schreef Schiller op zeke-
ren Novemberdag aan Goethe, „al mijn
elasticiteit noodig om mijn evenwicht te
bewaren en voel mij nog niet in staat tot
ernstigen arbeid" Op een Meidag schreef
hij echter: „Ik hoop met mijn arbeid vor
deringen te maken, mits het weer voor-
loopig schoon blijft." Helmholtz schrijft:
„Zoover mijn ervaring reikt, kwamen dé
gunstige invallen nooit in mijn vermoeid
brein en nooit aan de schrijftafel. Bijzon
der vaak kwamen zij bij kalm bestijgen
van woudrijke bergen bij zonnig weder."
PORTUIN MAKEN.
Menig populair boek is er geschreven,
teneinde aan het goodgeloovigo publiek
liet geheim van fortuinmaken te leoren.
Nietwaar, wie zou niet oen paar gulden
neertellen, wanneer dit hem het middel
moet verschaffen om dit kleine bedrag
honderd, duizendvoudig terug te krijgen?
Helaas! De koopers van zulke boeken
begrijpen niet, dat de uitgever slechte
zelden bedoelt: hoe de lezers zullen for
tuin maken. Het was zijn eigen fortuin,
die ht) najoeg bij het uitgeven van zulke
.boeken. Inderdaad.te speoudeeren op
die goedgelovigheid heeft menig respec
tabel handelsman en beunshabitué, even
als menig minder gerespecteerd kaarten-
legster en astroloog, er bovenop gehol
pen.
D© publicatie van zulk© boeken is in
derdaad niets anders dan d© goedgeloo-
vigheid exploiteeren. Want ten slotte, het
groofce geheim van geldwinnen is geen
geheim. Men vindt het niet in daartoe
geschreven handboeken. Het ligt open en
bloot in de spreekwoordelijke wijsheid
van alle volkeren.
Wilt gij dit geheim in enkele regels?
Welaan dan:
„Vel© kleintjes maken één groot.
Pas op de centen en de guldens zullen
voor zichzelf zorgen. Een stuiver ge
spaard is een stuiver gewonnen. Ar
beidzaamheid is de bakermat van den
voorspoed. Rust roest. Zet de tering
naar de nering. De morgenstond heeft
goud in den mond. Bijt eiken duit in
tweeën alvorens hem uit te geven. enz.
Deze enkele regels zijn meer waard dan
onverschillig welk boek van twee gulden,
en heel wat goedkooper. Heel© geslach
ten hebben hierin hun ondervinding
neergelegd omtrent d© wijze, waarop men
het best in de wereld' tot fortuin kan ko
men. En deze ervaring dagteekent reeds
van eeuwen, alvorens er boeken gedrukt
werden?
„Ga naar de mieren," zegt Salomo, „en
wordt wijs, gij luiaard."
Met dit alles bedoel ik echter niet de
spaarzaamheid te vereenzelvigen met
rierigheid en schraapzucht. Spaarzaam
heid gepaard met bedachtzaamheid; zie
daar d© gulden middenweg. Een gulden
die ongebruikt blijft, is minder waard,
dan een cent die uitgegeven word'. Indien
gij moet sparen, indien gij moogt bedacht
zijn op het geldelijke, dan mag dit alleen
gerechtvaardigd heeten, indien gij dit
geld bestemt om het nuttig te gebruiken.
Indien het uwe bedoeling is het te
begraven.och, laat dan de dubbeltjes
maar rollen. Het is beter, dat ze in de
circulatie slijten, dan roesten in den
grond.
Ook hierin is er geen wijsheid, die niet
door overdrijving wat domheid wordt.
Zelfs ln het goede is „te* er te veel.
Dr. JOB DE OOCJK.
Vraagster te H.
Een verpleegster heeft in de eerste
plaats geduld noodig. Als gij dat niet be
zit, is het zeker beter, een anderen werk
kring te zoeken. Het verplegingswerk is
mooi, mflfr het is meer een roeping, dan
een beroep. Na wat u ons schreef, lijkt
het ons verstandiger, dat u naar een
meer geschikter werkkring voor u uitziet.
Zakenman te H.
Als op de oude manier uw zaak achter
uitgaat, kan het niet andera of er moet
verandering komen. Uw zuchten en kla
gen, dat het vroeger wel ging, helpt na
tuurlijk geen steek. Breng iets nieuws in
uw onderneming, iets wat trekt, wat pakt
Laat de boel een weinig verbouwen en zet
al uw denken en werkkracht in beweging.
Heusch, dan zult gij zien, dat met de ver
nieuwde ideeën, uw werklust vermeerdert
en spoedig zult gij pleizier krijgen in de
verbetering, die er met u en uw zaak
heeft plaats gehad.
Nu zit gij maar te tobben en ziet de
toekomst veel te donker in, maar eenmaal
aan den slag, ziet gij spoedig lichtpuntjes,
die uw ingesluim rde energie doen ont
waken.
Gaarne willen wij, nog eens van u hoo
ren of onze raad' u van dienst is gewest.
Verzonden brieven:
Denker te H.; N. N. te H; P. te N.;
D. K. te N.
Geheel anders echter voeld© de zwartgal
lige ruwe Dithmaische Hebbel Twee
briefpassages toonen aan, dat ook bij
hem jaargetijde en weder een rol spelen,
maar een geheel tegenovergestelde, zoo
dat juist het zoogenaamde schoon© jaar
getijde, dus d© lente, en ook d© zomer
ongunstigen invloed uitoefenen op zijn
productievermogen. In den brief van 11
April 1845 aan L. Gurlitt lezen wij,: Afijn
werk rust'nu heelemaal; ik ben des zo
mers altijd een bron zonder emmer, hoe
wel niet zonder water." Op 27 Juli 1847
lezen wij in een brief aan Oharlotto Rous-
seau een meer uitvoeriger mededeeling,
die hierop slaat: Het is ondertusschen
voorjaar en zomer geworden, voor mij de
slechtste tijd. Tk ben alleen dan produc
tief als de natuur onvruchtbaar is, in den
herfst en in den winter. Tijdens de be
tere jaargetijden ben ik houterig. Dit is
de wereld onverschillig, want een enkele
roos heeft ontegenzeggelijk meer waarde
dan alle gedichten van alle goed© en
slechte poëten, maar voor mij is het toch
steeds een ongeluk, omdlat ik slechts leef,
als ik werkzaam bén."
ZOETER DAN SUIKER
Er zon in Paraguay een plant ontdekt
zijn, die een zoete stof levert, 180 maal
zoeter dan suiker en veel goedkooper
dan saccharino. Zelfs als de bladeren ge
droogd en tot poeder vermalen wordien,
verliezen zij niets van hun „zoete krocht*.
Het is alleen jammer, dat Paraguay in
Amerika llgtl