Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 21 APRIL 1928. HERINNERINGEN UIT MIJN AMBTELIJK LEVEN. Tob Nooit Hoekje. 't Juttertje 326. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). ONBESTENDIGHEID. Na den biizzerd uit het oosten is het weer wat rustiger en wat handzamer ge- worden. Zyn sporen heeft ie natuurlijk achtei gelaten, zooals alles wat bruut en ongetemd is, sporen achterlaat. In mijn turn je liggen de narcissen geknakt en de blauwe druifjes verflenst En dat is nog maai het direct zichtbare, want ook zal liij nog wel ergens anders zijn harde greep hebben ingezet, waarvan de gevol gen pas later zichtbaar zullen zijn. Niet alleen bjj de planten, dooh veel teer weefsel bij mensch en dier zal hij hebben aangetast en wie kan overzien wat daar van de gevolgen zullen zijn. Maar het is nu rustiger en dan veran- dert daarmede ook onze stemming en we worden rustiger en blijmoediger en we zien de dingen dadelijk weer van een op gewekter kant Toen de wind zwenkte van oost naar het noorden kreeg je dadelijk andere wolkas- pecten. Wel stond de bries ook frisch door, doch het leek of alles een vroolijker tint kreeg. Zoo'n noordooster toch kan je zoo'n in tens gevoel van dorheid en doodschheid geven, dat het is, alsof alles in je verkilt en stolt Het is of een huivering van be klemmende koude koorts gaat over de aarde, zoodat alle kleur en geur en blij heid vervlakt Het lijkt of er de bekoring der verscheidenheid is weggebannen en of alles gehuld is één kleur, die door de eentonigheid een gevoel van doodschheid opwekt Anders was het bij den daaropvolgen- den noordenwind en hoewel die bij ons nu ook niet Zoo'n bijzonder gunstige re putatie heeft, toovert die toch meteen weer de kleuren over het landschap. Als stoere reuzen stonden de witge- mutste wolken tegen den staalblauwen hemel en de zon trok daarom de zilveren omlijstingen en schoot er tusschen door de matgouden stralenbundels en ketste de flikkeringen op de witgekuifde golven, die in hun dalen droegen het blauwe water als reflectie op derf grondtoon van het overhuivende gewelf. Het was of er na de uitdroging door den biizzerd weer wat sap levenssap werd geperst in de zich verwijdende ade ren dier natuur, die als een verdorstte, deze sappen in zich slorpte. En zooals een door dorst versmachten de, na laving, een geheel ander wezen is geworden, uit wiens oogen weer straalt een blyder glans en wiens trekken zich ontspannen tot een glimlachend gelaat, zoo leek het ook In de natuur toen de ruwaard had plaats gemaakt voor zijn broeder, die wel kwam uit hetzelfde nest, doch die toch van een gansch anderen aanleg was. Wel proefde je de verwantschap door de kilheid, die ook hem eigen was, doch je voelde zijn mildere geaardheid, die leven en kleur en. verve om zich wist te tooveren. Daarom kunnen mij die voorjaarsnoor- denwinden soms zoo lief zijn. Prachtig zijn de kleuren aan de lucht. Iets van majesteit en stoere kracht teekent zich in de luchtgevaarten, die, in statigen gang, voortschrijden langs het luchtge welf. Maar hun kracht teekent geen bruut heid, doch slechts weldoende.macht, want het brute wordt er aan ontnomen door dé vriendelijkheid der kleuren, die gestrooid worden over zee en land. Het is er mee als met den man, wiens blik doorzetting en stoerheid verraadt, doch in wiens oog tevens tintelt een vrien delijke glans, zoodat men niet huivert voor diens machtigen blik, doch die slechts eerbied opwekt en een geneigdheid zich te buigen voor zijn wil, omdat men in hem voelt dm man van onverzettelijkheid doch strikte rechtvaardigheid en 'diepen zin voor menschelijkheid. He# klaar zijn de luchten met zoo'n noordenwind; hoe ver ziet men in den einder; hoe scherp is alles afgeteekend tegen den horizon en höe sprankelt en tintelt het zonnelicht! Dat was de ervaring na dein biizzerd en ze deed weldadig aan. De dorheid was gevloden en het zonne- kantje kon weer worden opgezocht. Bestendigheid in ons klimaat is er niet, doch die onbestendigheid brengt daaraan waarschijnlijk juist de bekoring, want bestendigheid schept een gevoel van eentonigheid. Daarover kon Annie balo mons in haar Bijkomstigheden in de Groene schrijven toen ze nog in Indie eerste 4 dagen in de boeken te verwer- .kem, alsmede om al die administratieve werkzaamheden te verrichten, waarvoor op de drukke betaaldagen geen tijd is en die toch noodig zijn voor behoud' van een goeden gang van zaken. t Loopt tegen den middag. Op een ge geven oogenblik vertoont zich iemand voor het loket, die op heftigen toon zijn ongenoegen te kennen geeft over het feit, dat hij een aanmaning had ontvan gen, terwijl hij toch dezer dagen had be taald. Nog bezig zijnde zijn gal uit te spuwen, vertoont zich een tweede met dezelfde klacht en daarna een 8e, een 4e, enz., zoodat heel spoedig een tiental man nen tegen den betrokken ambtenaar staan te tieren en te razen, 't Is een la waai van wat ben je me. Er is tijdens hun roepen en schreeuwen geen speld tus- scheni te krijgen. Wat is de oorzaak van deze plotselin ge verstoring van de rust? Ziehier de ge schiedenis. Verreweg het meerendeel van de be lastingbetalers, die onder het kantoor woonachtig zijn, behooren tot de markt kooplieden, die gelijk bekend in de stad „als een klit aan elkander hangen". Nu is er kort geleden! een nieuye kas sier aan 't kantoor in functie gekomen. De vorige kassier een oudgediende liet zich niet gemakkelijk uit het veld slaan. Hij kende zijn volkje en dat volkje wist wat het aan hem had. De nieuweling echter 't was hem aan te zien moest zijn sporen nog verdienen en 't volkje meende daarvan partij te moeten trek ken en wilde hem eens „probeeren". Hoewel hun zeer goed bekend was, dat bij het ontvangen der waarschuwing de geheele aanslag was verschuldigd en dus geheel moest wdWen afbetaald, hadden eenigen afgesproken slechts een deel te betalen en een „restant" onbetaald te laten, 't Was nog in den tijd, dat de „waarschuwing" met een tusschenruimte van één week, door een „aanmaning" werd gevolgd. Waar nu de betrekkelijke aanslagen dus niet geheel waren aange zuiverd, ontvingen bedoelde personen °en „aanmaning". En nu hadden deze brave lieden op de markt afgesproken, dat één hunner vóór zou gaan en zich op heftige wijize over het ontvangen van de ..aanmaning" zou beklagen en onderwijl hij daarmee doende was, ■zouden de ande ren achtereenvolgens met groot lawaai binnenkomen. En zoo stond dus ons tiental voor het loket, door elkander schreeuwende enzichzelf tot het kook punt opwindende. Wie de marktkooplie den kent, zal verstaan hoe het er op dat oogenblik aan gene zijde van het loket toeging. Het riep de herinnering wakker aan de volksopwinding op grooter schaal zooals die ons zoo kleurrijk wordt getee- kend in de gewijde geschiedenis. De ambtenaar die de tierende mannen te woord moest staan, deed nog een poging om hen tot kalmte te brengen doch al ras bemerkte hij, dat er niets mee te beginnen viel, waarop hij een kloek be sluit nam en bun het loket voor den neus dichtwierp. Dit bleek het eenige middel om een ein de aan het spektakel te maken, want ai spoedig trokken de lui at was. En ze luichte toen ze ons Hollandsch kli maat. weer insnoof, juist door zyn stendlgheid. Daaraan even te denken kan voor velen geen kwaad. Roblnson. HL 't is Zaterdagmorgen. Tn de wachtka- oon Amsterdamsch belasting- Het ia een stilte mer vnn i kantoor heerscht rust na den storm.. Do eerste 4 werkdagen der week is het overioopend druJc potops». T)o vrijdag en Zaterdag moeten worden gereser veerd om de duwende betalingen van de Een oogenblik later. Er verschijnt een vrouw: „in lompen gehuld". Zij geeft te kennen met den bes-' ten wil ter wereld, niet in staat te zijn aan hare verplichting tot betaling der ver schuldigde belasting te voldoen. Op hart roerende wijze schildert zij de armoede waarin het gezin, waarvan zij de moeder is, verkeert. Ter illustreering van haar armoede trekt zy1 op een gegeven oogen blik van bare voeten iets dat eenmaal een pantoffel was en deponeert die op tafel. En inderdaad, dit „schoejsel" ver keert in zoo'n deplorabeien toestand, dat de oude schoenmaker uit het voormalig Amsterdamsch Panopticum, daarvan met recht zeggen kon: „daar is niets meer aan te doen". Een jongmensch, dat even te voren mede aan het loket verscheen én schijn baar zeer goed in zyn slappe wasch" zat, iyerd bij het hooren en zien van dit allee zoodanig met ontferming bewogen, dat hij vroeg hoe groot het verschuldigde was, zeggende dan wel voor deze arme vrouw te willen betalen. De ambtenaar, die de geschiedenis had aangehoord, beduidde het medelijdend jongmensch evenwel, dat dit niet noodig was, want dat, Indien de vrouw inderdaad zoo arm was als zij' voorgaf, deze betaling haar niet zou worden afgedwongen. Hij kende de vrouw echter en wist, dat zij: behoorde tot dat soort van publiek, dat bij den gang naar 't belastingkantoor ge woon- is, de oudste plunje aan te trekken, ten eiride een zoo armelijk mogelijken in drukje maken. Hij wist voorts, dat haar man eigenaar was van het door hen bewoonde perceel en dit zegt ln een stad méér, dan op het platteland waar „eigenaars" soms krot bewoners zijn. De vrouw werd dus meegedeeld, dat haar klacht zou worden onderzocht en het jongemensch werd niet in de gelegen heid gesteld „een goed werk"? te doen. Eenige dagen later betaalde de echtge noot der klagende vrouw de verschuldig de belastingpenningein. Nkp. A. v. D. EEN WELBESTEED LEVEN. Schipper Rijker®! moedig strijdend In de ranke reddingboot, Steeds gereed in nood en dood, U met alle krachten wijdend Aan uw taak zoo goed en groot. Trots van vele duizend menschen, Ridder van den echten trant, Ver tot over onze grenzen Heeft uw roem zich voortgeplant. Dorus Rijkers, rijk in daden, Steeds de handen aan den ploeg, Die uw naam met eere droeg, Gij, die met uw kameraden Nooit om eer of aanzien vroeg. Ongevraagd bood men u eere, Werd uw borst met goud getooid, Maar uw werk naar eisch waardeeren, Dat gelukt ons zeker nooit. Opa Rijkers, vriend van allen, Ouwe trouwe plaatsgenoot, Door uw eenvoud altijd groot In zoo velerlei gevallen, Waar ge hulp en bijstand bood. Stoere held van Hollarid's dreven, Zonder trots of eigenwaan, Ieders wensch was dat uw leven Zonder rimpels voort zou gaan. Maar helaas daar klonk een klagen, Onze opa lijdt veel smart, En de toekomst leek zoo zwart, 't Viel zoo moeilijk om te dragen, 't Ging ons allen zoo aan 't hart.... Wat gevreesd werd is gekomen, Hooger Macht nam 't leven weer, En een held werd ons ontnomen: Schipper Rijkers is niet meer. Rijkers, voor uw plichtsbetrachting, Voor uw durf en uw beleid Bij zoo menig heldenfeest Hebt ge recht op onze achting En op veler dankbaarheid. En schoon w' op uw a9sche staren, En het lichaam is gesneefd, Toch, uw een en tachtig jaren Hebt ge niet vergeefs geleefd. Spore uw voorbeeld jonge krachten In de toekomst dan ook aan, Om als'gij, steeds pal te staan En naar hulpe steeds te trachten, Waar de woeste golven -gaan. Vinde ook zijn loflijk streven En zijn nagedachtenis Ons bereid om steun te geven, Waar die hulpe noodig is. KLIK. PETER. In het „Witte Hert" flikkerden de kaarsen helder op en de vier stamgasten schoven nog iets dichter bjj elkaar. „Laten we maar ophouden met spelen," zei een van de oudste heeren en de daad bij het woord voegende, wierp hij zijn play-cards op 't tafeltje. „Wat een noodweer," merkte een nog vrij jong ep uit ziende heer op, „'t lijkt wel dien avond van Peter". Dit laatste had hij er evenwei binnensmonds aan toegevoegd, maar niet zoo zacht, dat de andere spelers uitriepen: „Wat bedoel je met dien Peter? wat was dat?" Onwillig haalde eerstgenoemde zijn schouders op en zei dat het niets te betee- kenen had. De nieuwsgierigheid van z'n kameraden had hij evenwel opgewekt en daar dezen bleven aanhouden, dat hij zou vertellen wie die geheimzinnige Peter was, stemde hij tenslotte toe. „Zooals jullie weet, ben ik de zoon van een welgestelde boerenfamilie. In onze jeugd plachten wij, boerenzoons, veel in de herberg te komen om, als 't werk geëindigd was, den tyd te kouten met spelen en praten. Op zekeren avond, toen de regen tegen de ruiten kletterde en de heftige windstooten de ruiten in hun voegen deed rammelen, evenals hier op 't oogenblik, begon een mijner vrien den over een onderwerp, dat altijd aan de orde komt als men niets meer weet: n.1. over spoken. De ongelooflijkste verhalen dischte hij op en^ook ik en de anderen vertelden his tories, waarvan de waarheid ver te zoe ken zal zijn geweest Ten slotte zei een van ons, dat hij zeker wist, dat eiken nacht om twaalf uur een geest verscheen op den dorpstoren en dat nog nooit iemand den moed had ge had om hem om dien tijd te beklimmen. Peter, een van onze jongens, die tot nog toe geen woord had gesproken, lachte plotseling luidkeels om zulk een onzin. „Zijn jullie nu kerels, om daar nog aan te gelooven", grinnikte hij, „jullie lijkt wel klein'e kinderen". De verteller keek hem verontwaardigd aan en riep uit: „Dus jij zou midder nacht den toren durven te beklimmen en daar blijven zitten totdat de laatste slag is weggestorven?" „Maar wel zeker", lachte Peter, „en als jullie durft wedden dan zal ik 't bewijzen ook. En wel vanavond nog. Maar voor niet minder dan een tientje". Het sloeg natuurlijk verbazend in en, nadat bepaald was dat, als hij1 't verloor hij zes rondjes zou moeten geven, ging een van ons met z'n pet rond en haalde 't geld op. Spoedig was de som bijeen en bleven we met ongeduld zitten wachten totdat het half twaalf was. Toen het ten slotte zoo laat was stapten we op en gin gen naar buiten. 't Wa» verschrikkelijk weer. De regen striemde ons onbarmhartig in 't gezicht en de* woeste windvlagen sloegen ons bij kans tegen de vlakte. Met moeite be reikten wij het kerkje en daar konden wij gelukkig schuilen, voor de losgebarsten elementen, bit den koster. Toen deze hoor de wat we kwamen doen verschoot hij van kleur en stelde alles in 't werk om Peter van zijn lichtzinnig plan af te hou den. Hij vertelde dat het zonder twijfel was dat er een geest op den toren huis de en dat hij reeds meermalen de grijze verschijning had ontwaard. Peter wilde er echter niets van weten en laohte om alle vertelsels van dien man, die het toch goed met hem meende. „Het is tien minuten voor twaalf', zei Peter, „ik moest maar gaan; één minuut over twaalf zien jullie me weer en als de horberg nog open Is geef ik een rondje". Daarna stapte hij den gang door en ging naar boven. We bleven natuurlijk in gespannen verwachting achter en be spraken de kansen. Als 't er nu eens werkelijk spookte! Dan zagen we Peter nooit terug. We keken tegen 't gebouw op dat in 't donker ons wel eens zoo groot scheen. Somber stak 't nljdlg-spitee torentje boven de muren uit en 't angst-aanjagend ge knars van den roestigen windwijzer deed ons gesprek verstommen. Twaalf uur! De slagen dreunden de galmgaten uit om zich vervolgens gonzend over 't dorp, ver weg, te verliezen. Langzaam weer klonk slag op slag en als de laatste door een fluitende windvlaag weggerukt was, bleVen we in spanning Wachten op Peter's terugkeer. Maar vreemd, 't was reeds an derhalve minuut over twaalf en Peter bleef weg. Angstig zwijgend zaten we daar bijeen, de koster veelbeteekend zijn hoofd schuddend. Twee minuten over tijd en nog niemand. Het werd drie, vier minuten over twaal ven en we besloten hem te gaan halen.. We klommen dus die lastige trap op, die zich schijnbaar oneindig wentelend aan ons voor deed. Eindelijk stonden we op een soort platform, waarboven zich het klokkegat bevond. De koster, die ons tot nog toe voorgegaan was, bedankte om verder te gaan en daar niemand van ons zin had om het pikdonkere, met vreemde geluiden gevulde, gat in te gaan raapte ik al m'n moed bijeen en liep schijnbaar on verschrokken den ladder op. Ik stak mijn hoofd door de opening en verwachtte Peter te zien zitten op den grond, die bijv. zou roepen: „zeg, kom me gezel schap houden, 't is hier zoo gezellig". Hoe ontzette ik echter, toen ik voor mij een lichaam languit op den zolder zag uitgestrekt. Ik wipte de ladder af en draaide het lichaam, dat.... van Peter was, om. Ik haalde een kaars uit mijn zak en stak die aan, want 't was een Egyp tische duisternis in dat hoL Toen ik bij Peter neerknielde zag ik dat hier geen menschelyke hulp meer noodig was. Ik tilde vertwijfeld het lijk op on merkte dat zijn jas vastzat aan een spij ker die uit een balk stak. De geschiedenis werd mij nu plotseling glashelder. Toen de laatste slag weggestorven was. was Peter, die natuurlijk, hoewel hij het niet bekennen wilde, steeds aan geestver schijningen had zitten denken, opge sprongen om zoo spoedig mogelijk dat „umheiniiiohe" galmgat te verlaten. Door de heftige windvlagen was zijn lange jas tegen een balk opgewaaid en had het goed in een spijker gegrepen. Een ontzettende schrik had zich van hem meester gemaakt, denkende dat hij van achteren door een bovenaardsch wezen werd vastgehouden. Hij was ge vallen op 't zoldertjeen niet meer op gestaan. Ik bracht hem naar beneden, waar ik mijn makkers mijn treurige on dervindingen meedeelde. Wij zijn nog dikwijls bij elkaar ge weest maar nooit werd er meer gepraat over sproken en geesten. v. K. HET SPOORBOEKJE. De Pransche bladen hebben geprobeerd uit te visschien wie dit nuttige voorwerp heeft uitgevonden. ^Dit schijnt een heete historie te zijn geweest. Het eersite exemplaar verscheen voor meer dan 80 jaren, in 1839 en het was een Engelschman, tot die secte der Kwa kers behoorend, die meende, dat het pu bliek er prijs op zou stellen, te weten wanneer de treinen vertrokken of aan kwamen. Maar de directies der toenmalige stoomrijtuigen waren dat volstrekt niet met hem eena Zij dachten dat ze de ver- piiching op zich namen, om dan ook op den aangegeven tyd te vertrekken en aan te komen en weigerden Bradshaw de noodige gegevena Maar deze liet niet los en kocht aam deelen, waardoor hij gelegenheid kreeg achter het kostbaar geheim te komen. Het eerste spoorboekje verscheen. En sedert dien kwamen er ontelbare uit, waarvan wij ook mee weten te praten. Dat alle treinen op de aangegeven mi nuten zouden gaan en komen, is nog niet bepaald steeds het geval, doch we komen door het spoorboekje dén toch te weten, hoe laat de treinen moesten aankomen. DE INVLOED VAN HET WEER OP DE GEESTESGESTELDHEID. Het is een bekend feit, dat nevelachtig weer, bewolkte hemel, regenval en an dere onvriendelijke weersgesteldheden vele menschen bijna ongeschikt maken voor geestesarbeid „Ik heb gedurende zulk© dagen en onder zulk een loodkleu- rigen hemel," schreef Schiller op zeke- ren Novemberdag aan Goethe, „al mijn elasticiteit noodig om mijn evenwicht te bewaren en voel mij nog niet in staat tot ernstigen arbeid" Op een Meidag schreef hij echter: „Ik hoop met mijn arbeid vor deringen te maken, mits het weer voor- loopig schoon blijft." Helmholtz schrijft: „Zoover mijn ervaring reikt, kwamen dé gunstige invallen nooit in mijn vermoeid brein en nooit aan de schrijftafel. Bijzon der vaak kwamen zij bij kalm bestijgen van woudrijke bergen bij zonnig weder." PORTUIN MAKEN. Menig populair boek is er geschreven, teneinde aan het goodgeloovigo publiek liet geheim van fortuinmaken te leoren. Nietwaar, wie zou niet oen paar gulden neertellen, wanneer dit hem het middel moet verschaffen om dit kleine bedrag honderd, duizendvoudig terug te krijgen? Helaas! De koopers van zulke boeken begrijpen niet, dat de uitgever slechte zelden bedoelt: hoe de lezers zullen for tuin maken. Het was zijn eigen fortuin, die ht) najoeg bij het uitgeven van zulke .boeken. Inderdaad.te speoudeeren op die goedgelovigheid heeft menig respec tabel handelsman en beunshabitué, even als menig minder gerespecteerd kaarten- legster en astroloog, er bovenop gehol pen. D© publicatie van zulk© boeken is in derdaad niets anders dan d© goedgeloo- vigheid exploiteeren. Want ten slotte, het groofce geheim van geldwinnen is geen geheim. Men vindt het niet in daartoe geschreven handboeken. Het ligt open en bloot in de spreekwoordelijke wijsheid van alle volkeren. Wilt gij dit geheim in enkele regels? Welaan dan: „Vel© kleintjes maken één groot. Pas op de centen en de guldens zullen voor zichzelf zorgen. Een stuiver ge spaard is een stuiver gewonnen. Ar beidzaamheid is de bakermat van den voorspoed. Rust roest. Zet de tering naar de nering. De morgenstond heeft goud in den mond. Bijt eiken duit in tweeën alvorens hem uit te geven. enz. Deze enkele regels zijn meer waard dan onverschillig welk boek van twee gulden, en heel wat goedkooper. Heel© geslach ten hebben hierin hun ondervinding neergelegd omtrent d© wijze, waarop men het best in de wereld' tot fortuin kan ko men. En deze ervaring dagteekent reeds van eeuwen, alvorens er boeken gedrukt werden? „Ga naar de mieren," zegt Salomo, „en wordt wijs, gij luiaard." Met dit alles bedoel ik echter niet de spaarzaamheid te vereenzelvigen met rierigheid en schraapzucht. Spaarzaam heid gepaard met bedachtzaamheid; zie daar d© gulden middenweg. Een gulden die ongebruikt blijft, is minder waard, dan een cent die uitgegeven word'. Indien gij moet sparen, indien gij moogt bedacht zijn op het geldelijke, dan mag dit alleen gerechtvaardigd heeten, indien gij dit geld bestemt om het nuttig te gebruiken. Indien het uwe bedoeling is het te begraven.och, laat dan de dubbeltjes maar rollen. Het is beter, dat ze in de circulatie slijten, dan roesten in den grond. Ook hierin is er geen wijsheid, die niet door overdrijving wat domheid wordt. Zelfs ln het goede is „te* er te veel. Dr. JOB DE OOCJK. Vraagster te H. Een verpleegster heeft in de eerste plaats geduld noodig. Als gij dat niet be zit, is het zeker beter, een anderen werk kring te zoeken. Het verplegingswerk is mooi, mflfr het is meer een roeping, dan een beroep. Na wat u ons schreef, lijkt het ons verstandiger, dat u naar een meer geschikter werkkring voor u uitziet. Zakenman te H. Als op de oude manier uw zaak achter uitgaat, kan het niet andera of er moet verandering komen. Uw zuchten en kla gen, dat het vroeger wel ging, helpt na tuurlijk geen steek. Breng iets nieuws in uw onderneming, iets wat trekt, wat pakt Laat de boel een weinig verbouwen en zet al uw denken en werkkracht in beweging. Heusch, dan zult gij zien, dat met de ver nieuwde ideeën, uw werklust vermeerdert en spoedig zult gij pleizier krijgen in de verbetering, die er met u en uw zaak heeft plaats gehad. Nu zit gij maar te tobben en ziet de toekomst veel te donker in, maar eenmaal aan den slag, ziet gij spoedig lichtpuntjes, die uw ingesluim rde energie doen ont waken. Gaarne willen wij, nog eens van u hoo ren of onze raad' u van dienst is gewest. Verzonden brieven: Denker te H.; N. N. te H; P. te N.; D. K. te N. Geheel anders echter voeld© de zwartgal lige ruwe Dithmaische Hebbel Twee briefpassages toonen aan, dat ook bij hem jaargetijde en weder een rol spelen, maar een geheel tegenovergestelde, zoo dat juist het zoogenaamde schoon© jaar getijde, dus d© lente, en ook d© zomer ongunstigen invloed uitoefenen op zijn productievermogen. In den brief van 11 April 1845 aan L. Gurlitt lezen wij,: Afijn werk rust'nu heelemaal; ik ben des zo mers altijd een bron zonder emmer, hoe wel niet zonder water." Op 27 Juli 1847 lezen wij in een brief aan Oharlotto Rous- seau een meer uitvoeriger mededeeling, die hierop slaat: Het is ondertusschen voorjaar en zomer geworden, voor mij de slechtste tijd. Tk ben alleen dan produc tief als de natuur onvruchtbaar is, in den herfst en in den winter. Tijdens de be tere jaargetijden ben ik houterig. Dit is de wereld onverschillig, want een enkele roos heeft ontegenzeggelijk meer waarde dan alle gedichten van alle goed© en slechte poëten, maar voor mij is het toch steeds een ongeluk, omdlat ik slechts leef, als ik werkzaam bén." ZOETER DAN SUIKER Er zon in Paraguay een plant ontdekt zijn, die een zoete stof levert, 180 maal zoeter dan suiker en veel goedkooper dan saccharino. Zelfs als de bladeren ge droogd en tot poeder vermalen wordien, verliezen zij niets van hun „zoete krocht*. Het is alleen jammer, dat Paraguay in Amerika llgtl

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 7