't Jutte rtje 'n Greep van dit en dat Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 2 JUNI 1928. VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT Tob Nooit Hoekje. 332. (AUTEURSRECHTFN VOORBEHOUDEN). HET KORTE LEVEN. - En hoe lang ls het toch. Veel en voortdurend wordt er geklaagd over de kortheid van het leven. „Als in een droom snellen de weken, de maanden, de jaren voorbijl Oud is men eer men er aan denkt en als men voor goed zou wil len beginnen is het eind daar." Zoo spreken de menschen en zeggen het elkander na. Toch geloof ik dat menigeen, indien hij er zelfstandig over wilde nadenken, tot de oonclusie zou komen dat zijn leven toch niet zoo heel kort ls geweest Er zijn er velen, wier. levensdraad in derdaad vroegtijdig is afgesneden gewor den; maar dat zijn zekerlijk niet de kla- Ifers geweest, Immers, wanneer men het even nog vóór zioh meent te hebben, lijkt het een eindeloos verschietl Het zijn dus hoofdzaak zulken aan wlen een lengte van dagen ls ten deel gevallen; en nu kan het zijn dat ze plotseling door een verlan gen worden aangegrepen om goed te ma ken wat ze hebben verzuimd en daarvoor den stroom des tijds zouden willen tegen houden. Maar het kan pok zijn dat hun verleden te veel ls weggevaagd uit huu herinnering en dat- ze zich bepalen tot het leven bij den dag. Er behoort een rustig, bezadigd oogei# blik toe om neder te zitten bij dat verleden en onze eigen gestalte op te roepen, zoo als ze zich bewoog, groeide en zich wij zigde te midden van de schimmen van het weleerl Als we er echter toe komen om dat werkelijk te doen, dan zien we haar in de kindheid, in de jeugd, in de jonge ling- of meisjesjaren, in de voorberei dingstijd voor betrekking of huwelijk, in het Eden der jonge liefde, in het eerste bezit van huis en haard; dan volgt de tijd van onze kinderen, de geboorte der klein kinderen, de opvoeding van onze kinde ren met al de zorg en liefde aan hen be steed; voor den man de steeds groeiende belangstelling in ambt of betrekking.... Niet waar, dat alles had zijn tijd, wekte onze gemoedsaandoeningen, elschte onze krachten. Toen we dat alles doorleefd hadden wa ren we nog slechts op de middaghoogte van ons leven; misschien moesten we ons verplaatsen, trekken we van de eene woonplaats naar de andere. Ook velerlei tegenspoed en beproevingen doemen voor ons geestesoog weder op, reisgenooten za gen we rondom ons vallen, dierbaren moesten we missen uit onze omgeving. Hun heengaan maakte het leven voor ons geheel anders, dan het van te voren was en telkens moesten we ons aanpassen aan nieuwe omstandigheden, arbeiden onder gewijzigde gegevens. Eindelijk werden we ons bewus», dat we het hoogtepunt over schreden hadden, dat we niet meer stijgen de waren in de hitte des daags*, maar zachtken* dialende langs de vreedzame helling, de avondzon in het verschiet En nog zijn we dezelfde reizigers, de- telfde gestalten van voorheei.. Hebben we dan wel recht tot klagen? Neen, voor waar, ona leven ls niet zóó kort geweestl Het komt er maar op aan of het een in houd heeft gehad, of we werkelijk heb ben geleefd, dan wel of we slechts over de oppervlakte zijn heengegleden. Als we op reis gaan, begeerlg om nieuwe indruk ken op te doen, dan zijn het de eerste dagen, die het langzaamst voorbijgaan. Waarcan? Omdat elke dag ons nieuwe ge zichtspunten openbaart, ons versohe in drukken van de landstreek, die we door kruisen, geeft te verwerken. We hebben dan noodig opgewekt te zijn, met belangstelling In ons op te nemen, onze volledige aandacht te wijden. Zoo is het ook met de levensreis. Wan neer we de indrukken diep in ons op nemen, wanneer we datgene, wat we doen, alle vermogens van hoofd, handen en geest waardig keuren, dan zal het leven voor ons niet zijn saam te vatten in de drie vage, droefgeestige woorden: „Een herinnering, een hoop en een zucht!" Dan zal het vol zijn van bewust, bruisend, er varen dagen en onze klacht over het snel vervliegen onzer dagen zal een andere zijn dan die van voorheen. Zij zal dan klinken als een innige, diep uit het hart wellende bede: voorwaar, het leven is groot en be langrijk, ach ware het ons nog langer ge geven! DE BRUIDSCHAT VAN ZIJN 1 DOCHTER. 1 Kan verkeeren. „Geef mU uitstal, mijnheer Streckerl" smeekte Victor Hobold. „Neen, mijnheer Hobold, dat kan ik niet doen!" „Ik geloof u, niet!" „Dat is üw zaak!" „Ik geloof niet, dat een rijk man als u werkelijk verlegen kan zijn om het be drag dat. „Pa 5ardon, Ik heb volstrekt niet beweerd, dat lk om 'het geld verlegen zou zittenl" „Dan was het eerlijker geweest te zeg- gen: Ik wil geen uitstel geven." „Goed dan. Ik wil geen uitstel geven." „O, als lk vooruit had geweten, dat lk mij in de klauwen van een woekeraar stortte, toen lk uw hulp aannam, de hulip die mij zoo vriendelijk werd opgedrongen. Als lk had kunnen vermoeden, dat ik te doen had met één van die meedoogenlooze haaien, die.Maar wat helpt het be rouw? Het komt te laat!" „Zeer juist gezien, mijnheer van Ho bold!" gaf Alfred Strecker onverstoor baar toe, volkoman ongevoelig voor da *OQ*<tai vsjj varsahtlug via d>«a tot wip- De Bruidskrans. In Duitschland vlecht men de bruids krans meestal van myrthetakken. In Frankrijk en Engeland bestaat zij uit geurige oranjebloesem. In Italië en Fransch Zwitserland uit rozen, in Spanje uit roode rozen en bloedroode leliën. In een deel van Holland uit kleine, witte tulpenbloesems. Op de Ionische eilanden wordt zij uit jonge wijnranken gevlochten; in Bohemen neemt men roosmarijn en in Duitsch-Zwitserland zeer vaak witte vlier. Inplaats van natuurlijke bloemen, worden vaak kunstbloemen genomen, omdat men de bruidskrans pleegt te bewaren of ze onder de bruiloftsgasten, speciaal onder de bruidsmeisjes en bruidsjonkers ver deelt; want, zooals bekend is, brengt ieder bloempje uit den bruidskrans geluk aan. De bewoonsters der Sandwich-eilanden, dragen overigens de bruidskrans niet in de haren, maar om den arm en leggen ze na de huwelijksplechtigheid, af, opdat zij zich in huis niet in doornen veranderen. Bij do oude volkeren, Indiërs, Grieken en Romeinen werd ook de bruidegom be kranst, wat bij ons heden ten dage op het platteland nog wel eens zou voor komen. Het zout Het zout vervult een belangrijke rol ln alle landen. Overal, onder alle wereldstre ken, voorziet het in een dringende behoef te, en daar, waar geen zoutmijnen bestaan of zoutputten, b.v. ln Mldden-Afrika, is het zout een gewiohtlg handelsartikel. Ka ravanen brengen het soms van heel ver aar. en verruilen het tegen de voortbren- selen van het land. In Frankrijk ls het zout een uitvoer artikel. Het ln Frankrijk gemaakte zout komt, hetilj uit de mijnen, dat ls het berg- of •teenzout, hetzij uit de zee, dat ls het zee zout of keukenzout. Trouwens de wijze waarop belde aooTten worden bereid, ver schilt veeL Het zout ls een verbinding van ohloorzuur en een metaal: het sodiuro, De meeste zoutmijnen worden door onderwaterzettingen ontgonnen, dat wil zeggen, ln de zouthoudende streken graaft men een put, dien men met water vult. Het zout lost op. De verzadigde water- deelen, zwaarder geworden, zinken op den bodem van den put, vanwaar bulzen die met een pomp buiten ln verband staan, ze hoop gebrachten jongen man. „Be rouw komt altijd te laat! U bent nu een maal in mijn handen gevallen en u kunt u daaruit alleen redden door te voldoen aan de verplichtingen, die ge vrijwillig op u genomen hebt." „Vrijwillig!" onderbrak de jongeman schamper. „Ik ben onijn deel van de overeenkomst nagekomen," vervolgde de woekeraar, „de beurt is nu aan u!" „U weet, dat het mij onmogelijk Ls." „Dat spijt mij' voor u. Uw landgoed zal dus in mijn handen overgaan." Daarom is het u immers te doen ge weest, daarop was uw listig spel gerloh't!" ,Jk bewonder uw scherpzinnigheid. Ja, lk heb mijn zinnen gezet op het kleine, hijzonder gunstig gelegen landgoed, dat van geslecht tot geslacht aan uw familie beeft toebehoord. U ziet, dat ik volmaakt op de hoogte en openhartig tegenover u ben. Ik wü zelfs nog verder gaan en u In vertrouwen vertellen, dat ik het bestemd heb om dieel uit te maken van den bruid schat van mijn dochter." „U hebt een dochter? Arm meisje!" „U beklaagt haar?" Waarom?" „Om den vader, dien zij heeft!' Alfred Strecker antwoordde niet dade lijk en Victor von Hobold, zijn gemarteld slachtoffer, zag dat zijn slag doel getrof fen had, dat er ln het steenen gemoed van zijn beul een zachte plek te vinden was; hjj putte daaruit den moed, om nog een laatste poging te wagen tot afwen ding van hot onheil, dat zijn laven ver nietigen sou. op den vlakken grond overbrengen. Mon laat ze dan in vergaarbakken verdampen. Het ruwe zout wordt in ovens gezuiverd. Iedere ton gezuiverd zout vertegenwoor digt een uitgaaf van 446 K.G. steenkool Het Git Echt Git ls een vrij kostbare steensoort, die uit gitmijnen gedolven wordt. De mooi ste soort komt uit de EiigeTyche mijnen en vooral de grootere stukken worden duur betaald. De steen is bros als glas en breekt veelvuldig onder het slüpen. Dit moet dus met groote voorzichtigheid geschieden. Een goedkoopere, maar veel minder glan zende gitsoort verkrijgt men uit de Spaan- sche gitmijnen en natuurlijk is er heel veel imitatie. De held uit Victor Hugo's „Misérables", Jean Valjean, maakte er reeds in dezen roman, spelend in het be gin der 19e eeuw, zijn fortuin mee met het vervaardigden van namaak-git en zwart glaswerk en sindsdien is de tech niek wel voldoende vooruit gegaan om de Imitatie goed en niet duur te kunnen le veren. Het is niet onaardig deze bijzon derheden te kennen, nu git weer meer jen meer de mode wordt! DE FENIANS. De Fenians waren de leden van een ge nootschap, dat in Amerika opgericht zich over Canada en Ierland verspreidde en zich ten doel stelde, Ierland vrij te ma ken van de EngeLsche heerschappij. Na den mislukten opstand van 1848 nam ko lonel John O'Mahony de wijk naar de Vereenigde Staten en richtte er met Dobeay in 1857 de zoogenaamde Emmet Monument Association op, gewoonlijk aangeduid door de letters KM.A. en ge noemd jiaar zekeren Robert Eme, die als oproermaker ter dood veroordeeld werd. rit deze ontstond de broederschap der Fenians, welke naam zij van O'Mahony ontving. Het bestuur over de Fenians be stond uit 4 personen, die de 4 Iersche ko ninkrijken Ulster, Munster, Leinster en Connaught vertegenwoordigden. Aanvan kelijk werden zij door de Engelsche re geering als weinig gevaarlijk beschouwd, toen echter tegen de opening der groote internationale tentoonstelling in Ierland (1866) een proclamatie verspreid1 werd met het opschrift: ,Dood aan de tirannen 1866 tegen 1172" (het jaar toen Enge- land's heerschappij over Ierland' een aanvang nam) nam het Engelsche gou vernement een meer krachtige houding aan. Meermalen kwamen de Fenians in opstand; men hoort er nu niet meer van. Tegenwoordig zijn het de Sinn Feiners, die de Engelsche regeering handen vol werk geven. „IM FLUGE UM DIE WELT." Weinig heeft de groote wereldreiziger John L. Stoddard gedacht, toen hij om streeks het einde der vorige eeuw, in we- kelljksche afleveringen zijn fraaie werk: „lm Fluge um die Welt" deed verschij nen, dat minder dan een halve eeuw later een wereldvlucht, niet alleen in figuur lijken, maar' ook in werkelljken zin, tot de uitvoerbare mogelijkheden zou gaan be- hooren. Intussohen hoe ongelooflijk snel zich het machlne-vliegprobleem he den ten dage ontwikkelt, het zal toch wel altijd slechts aan een kleine minderheid gegeven zijn, langs dien daadwerkelijken weg haar horizont te kunnen uitbreiden en de groote menigte zal zioh met mede- deellngen en afbeeldingen hebben tevre den te stellen. Op het gebied van afbeel dingen nu lijkt mij deze verzameling een schat in tegenstelling met de huidige „wereldvluchten", waarbij de „reis-afbeel- ding" juist heel© maal in 't gedrang geko men is. Bij Stoddard vindt men er de uitmuntend geslaagde wedergave van na- thurtooneelen uit Noord en Zuid, en Oost en West, van wereldberoemde bouwwer ken en stadsgezichten, monumenten en kunstvoortbrengselen met zorg uit de eln- deJtooze verscheidenheid gekozen. De omgeving, waarin geliefde dichters en romanschrijvers zioh hun helden fin heldinnen hebben gedacht, gaat voor ons leven; eh elke afbeelding vinden we verrijkt imet een onder schrift dat. in bt^cnopten vorm juist die vragen soh^nt te beantwoorden, die mon zich al bladerende en beschouwende telt. Voor hen, die niet gereisd hebben, zal de opeenstapeling te groot zijn, en de volgorde te verwarrend, daar alles, als een kunstig mozaïek, zonder samenhang, is dooreengemengd. Maar voor hen, die wèl gereisd hebben, zij het ook op zeer beperkte schaal, en die weten, dat hun tijd thans voorbij is, moet het een genot zijn, herinneringen te kunnen verlevendigen, scheeve voorstellingen te wijzigen en het ontbrekende door verbeelding aan te vullen. Karakteristiek is ook de „Inleiding", waarin het volgende wordt verklaard: Ver in de Rocky Mountains ontmoette een rei ziger een priester, wiens sneeuwwitte ha ren niet zouden doen vermoeden, dat bij hem nog de noodige moed en kracht aan wezig zouden zijn om zich in zulke onbe kende, ver van het vaderland verwijderde streken te wagen. Toen de reiziger hier over zijn verwondering deed kennen, gaf de priester ten antwoord: Vijftig jaar lang heb ik over een betere wereld gepredikt en de onze bleef mij nagenoeg onbekend. Toen bracht mij een zware ziekte aan den rand van het graf en in zekeren nacht had ik een wonderlijken droom: Ik stond reeds voor God, Die mij de vraag stelde: Welnu, wat dunkt u van de schoon© we reld, die Ik u tot woonplaats heb gege ven? Ik sloeg beschaamd de oogen neer en zweeg; immers lk had haar niet ge zien I Maar ik deed de gelofte dat, mocht ik herstellen, die wereld mij niet onbekend zou blijven. Nu ben ik hier en mijn doel is een wereldreis. Ligt hierin niet een wenk voor ons al len om de oogen te openen voor wat wij verzuimen te zien in de verte ook soms zelfs van zeer nabij? „U weet, mijnheer Strecker," begon hij, „dat ik niet de hoofdschuldige aan ihïljn wanhopigen toestand ben% al kan ik mij niet geheel van alle blaam vrijspreken. U weet, dat mijn ongelukkige, aan spel en drank verslaafden vader zijn zaken hopeloos in de war heeft gestuurd! Mijn fout is geweest, dat ik niet onmiddellijk na zijn dood mijn leefwijze veranderd heb, dat ik in mijn domheid en onverva- renheid heb ingegaan op de welwillende voorstellen, die u mij deedt, dat ik zorge loos genoeg was, om mij te paaien met de Ijdele hoop, dat alles zich wel schik ken zou! Door uw toedoen sta- ik nu aan den rand van den afgrond; als ik mijzelf redden kan, door alles wat ik bezit aan u af te staan, zou ik niet klagen; lk zou trachten door werken den kost te ver dienen, maar u weet. dat de toestand er ger is, dat openlijke schande niet ver meden kan worden, als u niet wilt mede werken, aan.Mijn hemel, dat dit mij treffen moest, juist nu ik zoo gelukkig ben geweest, mij te verzekeren van de we derliefde van het meisje, dat „Ha! Misschien kan dat meisje, dat. „Zwijg schurkl" barstte Victor uit, tot razernij gebracht door het onbeschaamde lachje, waarmede zijn vijand deze enkele woorden uitsprak. „Ik was een gek, toen lk meende, nog een beroep op uw mede lijden te kunnen doen!" „Medeijden is in mijn beroep een mis plaatst gevoelen, mijnheer van Hobold; sentimenteel© overwegingen zijn daarin een hinderlijke ballast, die de goede uit oefening ervan belemmeren." Victor van THobold stond op en nam sijn hoed; hij wild* het weelderig gezaeu- VAN DE GROOTEN- DER AARDE. NIET MEER HET EI VAN COLUMBUS Maar van Brunelleschl! Volgens den Franschen schrijver Mi- chelet was niet, zooals men algemeen ge looft, Christophorus Columbus* de histo rische persoon, die een ei overeind zette, om bij een redewisseling zijn tegenpartij te overtuigen ,maar komt aan den Florentynschen bouwmeester Brunelle- schi de eer toe het vraagstuk van het ei opgelost te hebben. Het was bij de gelegenheid, dat de koe; pel der kathedraal van Florence, het eer ste dak van dien aard, gebouwd zou wor den. Toen de groote bouwmeester zijn plan inleverde, wilde niemand hem begrijpen. Hij werd er om uitgelachen. Iedereen verklaarde dat hij gek was. Op straat wees men hem na, zeggende: „Daar gaat die gekke Brunelleschl" Intusschen kwam geen van de anderen met een' plan voor den dag, en men ver waardigde zich hem terug te roepen. „Welnu laat ons uw model zien." Zij zouden het ongetwijfeld nageteekend hebben. Het antwoord, dat Brunelleschl den boosaardigen, dommen spotters gaf, was hunner waardig. Hij haalde een ei uit den zak. „Daar is mijn model", zei hij, „zet het maar neer". Dat kon natuurlijk niemand. Toen sloeg hij de punt stuk, en het stond. „Niets ls eenvoudiger", riepen allen. „Waarom zijt gij er dan niet opgeko men?" voegde hij hun toe. In aanmerking genomen dat Brunelle schl ln 1444 gestorven en Christophorus Columbus in 1436 geboren is, valt de pri oriteit der uitvinding niet te betwijfelen. Bovendien is het een veel, logischer be toog een ei op zijn punt overeind te zet ten als er sprake is van een koepel te bouwen, dan wanneer het geldt te bewij zen wie het eerst een werelddeel heeft ontdekt belde kantoor verlaten, toen de stem van den woekeraar hem weerhield met de vraag: „Mag ik weten, wat uw plannen zijn?" „Neen." „Me dunkt, dat lk daarop toch wel eenig recht heb!" „Recht?" „Zeker! Uw belangen en de mijne zijn ten zeerste met elkander verbonden!" „Onze overenkomst laat mij tijd tot morgenmiddag twaalf uur, nietwaar?" I „Juist mijnheer van Hobold!" „Morgen zult u vóór twaalf uur van mij hooren I" „Dat zal mij aangenaam zijn!" Victor van Hobold ging haastig heen in een onweerstaanbare behoeft© aan frissohe buiten!uoht; de valsohe .gladde hoffelijkheid van den vampier die heim tot den laatsfcen dayppel bloed wilde uit zuigen, wekte in hem oen gevoel van moordlust, dat hem benauwde en beang stigde. Alfred Strecker bleef een oogenblik ln gedachten verzonken zitten. „Wel," prevelde hij ten slotte, „de jonge man moet zelf weten, wat hij doet. Het zou jammer zijn van den flinken kerel, als hij tot den kogel moest beslui ten, maar voor mij' zou dat besluit niet ongunstig zijn. De papieren zijn volmaakt Ln orde, ik zou zonder moeilijkheden ln het bezit geraken van het landgoed, waar van Ottilie eenmaal de bekoorlijke chflte- laine zal zijn!" Een genoeglijk lachje gleed bij deze gedachte over het gladgeschoren gelaat, waarop de zwarte ziel geen «tempel had vermogen te drukken. ZEDELIJKE KRACHT. „Want met don rang verzuimt do plicht". Het regeltje, dat hierboven staat zong een zestig jaar geleden de bekendo acteur N. Judels in een bltfspelletjo: „Do school meester ten platten lande". Wij hoorden hem hem, toen hij allang geen tooneel meer speelde nog wel zingen en altijd voegde de geestige tachtigjarige er don bij: „Ja, maar het is waar, ik heb hot dui zenden malen gezien in mijn leven". Wie de geschiedenis der volkeren na gaat ziet, dat het oude Griekenland, toen de kunst haar hoogtepunt had bereikt ten gronde ging en zoo ging het met Rome in den tijd der Keizers eveneens. In het le ven der menschen merken wij hetzelfde op: zij die vroeger hard voort moesten, wien het aan tijd ontbrak om te eten of te slapen, waren menschen die hun plicht deden en zij kwamen vooruit. Maar hoe dikwijls gebeurt het niet, dat dergelijke menschen allen plicht vergeten, hun za ken verwaarloozen en er maar op los leven, wanneer de Fortuin hun gunstig geweest is en zij volop hebben. Er zijn menschen, die het eigenlijk nooit verder hadden moeten brengen, dan tot onderge schikte: zij weten met hun tijd en met hun- geld geen weg, als zij het zelf te behee- ren krijgen. De reden van dit verschijnsel ls, dat de menschen, of zij harde werkers zijn of niet, iets missen, dat noodig is om in even wicht te blijven. Gebrek aan zedelijke kracht is de oorzaak, dat alles zoo slecht gaat bij hen, van wie men iets beters had kunnen verwachten. Hoe meer een mensch stijgt op de maatschappelijke ladder, des te meer zedelijke kracht wordt er van hem verlangd om te blijven, waar hij is. Het is een treurig verschijnsel, dat de ont wikkeling der zedelijke kracht en de maatschappelijke vooruitgang bij den mensch. geen gelijken tred houden. Wie niet oppast, dat de zedelijke kracht in hem groeit met zijn geld, verliest zijn geld. Dr. JOS. DE COCK. Vrager te H. 3Iet belangstelling heb ben wij uw brief gelezen en getracht uit uw vele vragen er enkele te beantwoorden. Voornaam doen is gewoonweg dwaasheid. Er bestaat geen andere voornaamheid dan die, welke men door eerlijken arbeid ver dient. Overijling is altijd schadelijk. Men wordt niet hals over kop overwinnaar in den levenswedstrijd. Dan brengt men het niet verder dan zandruiter. Altijd bij het begin beginnen en dan gestadig vooruit. Een wereld zonder ideaal zou al een heel triesten aanblik opleveren. De menschheid heeft haar idealen even noodig, als het lichaam voedsel voor zijn instandhouding. Hoe vaak wij ook onze idealen ontrouw mogen worden, hoe menigmaal de bittere teleurstelling ons verleidt tot wanhopigen twijfel, toch klemmen wij ons telkens weer vast aan nieuwe idealen, die ons moed kunnen geven voor de toekomst Behoud dus uw idealen, maar handel niet overijld. Verzonden brieven: Onderwijzeres te H., Vader te H., D. G. te H., Zeeman te N., Weetgraag te N. Voor de lezers van ons blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Jos. de Cpck, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, o.m. over de wijze waarop zij hun geest kun nen verfrisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen worden geregeld in dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan direct schrifte lijk aas de aanvragers. Barbaarsch. Hoofd van een school: Is die Jansen nu vandaag weer niet op school? Kunnen jullie me een van allen ook zeggen of hij ziek is? Een leerling: Ja, meneer, ik ben gis teren bij hem geweest en toen was hij er naar aan toe. Hoofd der school: Is 't heusch waar? Kijk dat doet me nu toch pleizier, dat hij inderdaad ziek ls. De woekeraar verliet in zijn blinkende auto het gebouw, waar hij' zijn luguber bedrijf uitoefende en liet zich brengen naar het vriendelijk, vreedzame huis, waarin hij zijn' dochter omringde met alles wat zijn teedere zorgende liefde en zijn verworven schatten haar konden ver sohaffen. Zijn .tevredenheid werd een oogenblik verstoord door de herinnering aan de haatuitdrukking, die even in de oogen van Victor Hobold geliikkerd had, maar spoedig verdween het vage angstgevoel, dat hem bevangen had. „De jonge man- behoort niet tot het type, dat tot een misdaad 'zijn toevlucht neemt," dacht hij. „Maarik zai in ieder geval voor mijn veiligheid waken, zoolang de zaken- tusschen hem en mij niet definitief tot een einde zijn ge bracht!" „Is juffrouw Ottilie thuis?" vroeg hij aan den bediende, die in de hal zijn hoed en jas aannam. „Neen, mijnheer." „Weet je waar ze is?" „Neen, manheer." Alfred Strecker. zooals hij zich alleen ln zaken noemde, een naam die aan geen zijner h-uisgenooten bekend was, ging als ALfred- Turner zijn kamer binnen, stak een sigaar aan, schonk zich uit een ge reedstaande karaf een glas port in en zette zich in een gemakkelijken stoel met een courant, die hij ritselend openvouwde. Hij werd spoedig in zijn lectuur ge stoord door eén ln de hal opklinkende hooge jonge stem, die vroeg: „Is Papa al thuis gekomen?" Een oogenblik later trad zijn docht*» B. B

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 7