't Jutte rtje
'n Greep van dit en dat
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 2 JUNI 1928.
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
Tob Nooit Hoekje.
332. (AUTEURSRECHTFN VOORBEHOUDEN).
HET KORTE LEVEN. -
En hoe lang ls het toch.
Veel en voortdurend wordt er geklaagd
over de kortheid van het leven. „Als in
een droom snellen de weken, de maanden,
de jaren voorbijl Oud is men eer men er
aan denkt en als men voor goed zou wil
len beginnen is het eind daar."
Zoo spreken de menschen en zeggen
het elkander na.
Toch geloof ik dat menigeen, indien hij
er zelfstandig over wilde nadenken, tot
de oonclusie zou komen dat zijn leven toch
niet zoo heel kort ls geweest
Er zijn er velen, wier. levensdraad in
derdaad vroegtijdig is afgesneden gewor
den; maar dat zijn zekerlijk niet de kla-
Ifers geweest, Immers, wanneer men het
even nog vóór zioh meent te hebben, lijkt
het een eindeloos verschietl Het zijn
dus hoofdzaak zulken aan wlen een lengte
van dagen ls ten deel gevallen; en nu kan
het zijn dat ze plotseling door een verlan
gen worden aangegrepen om goed te ma
ken wat ze hebben verzuimd en daarvoor
den stroom des tijds zouden willen tegen
houden. Maar het kan pok zijn dat hun
verleden te veel ls weggevaagd uit huu
herinnering en dat- ze zich bepalen tot
het leven bij den dag.
Er behoort een rustig, bezadigd oogei#
blik toe om neder te zitten bij dat verleden
en onze eigen gestalte op te roepen, zoo
als ze zich bewoog, groeide en zich wij
zigde te midden van de schimmen van het
weleerl Als we er echter toe komen om
dat werkelijk te doen, dan zien we haar
in de kindheid, in de jeugd, in de jonge
ling- of meisjesjaren, in de voorberei
dingstijd voor betrekking of huwelijk, in
het Eden der jonge liefde, in het eerste
bezit van huis en haard; dan volgt de tijd
van onze kinderen, de geboorte der klein
kinderen, de opvoeding van onze kinde
ren met al de zorg en liefde aan hen be
steed; voor den man de steeds groeiende
belangstelling in ambt of betrekking....
Niet waar, dat alles had zijn tijd, wekte
onze gemoedsaandoeningen, elschte onze
krachten.
Toen we dat alles doorleefd hadden wa
ren we nog slechts op de middaghoogte
van ons leven; misschien moesten we ons
verplaatsen, trekken we van de eene
woonplaats naar de andere. Ook velerlei
tegenspoed en beproevingen doemen voor
ons geestesoog weder op, reisgenooten za
gen we rondom ons vallen, dierbaren
moesten we missen uit onze omgeving.
Hun heengaan maakte het leven voor ons
geheel anders, dan het van te voren was
en telkens moesten we ons aanpassen aan
nieuwe omstandigheden, arbeiden onder
gewijzigde gegevens. Eindelijk werden we
ons bewus», dat we het hoogtepunt over
schreden hadden, dat we niet meer stijgen
de waren in de hitte des daags*, maar
zachtken* dialende langs de vreedzame
helling, de avondzon in het verschiet
En nog zijn we dezelfde reizigers, de-
telfde gestalten van voorheei.. Hebben
we dan wel recht tot klagen? Neen, voor
waar, ona leven ls niet zóó kort geweestl
Het komt er maar op aan of het een in
houd heeft gehad, of we werkelijk heb
ben geleefd, dan wel of we slechts over
de oppervlakte zijn heengegleden. Als we
op reis gaan, begeerlg om nieuwe indruk
ken op te doen, dan zijn het de eerste
dagen, die het langzaamst voorbijgaan.
Waarcan? Omdat elke dag ons nieuwe ge
zichtspunten openbaart, ons versohe in
drukken van de landstreek, die we door
kruisen, geeft te verwerken.
We hebben dan noodig opgewekt te
zijn, met belangstelling In ons op te
nemen, onze volledige aandacht te wijden.
Zoo is het ook met de levensreis. Wan
neer we de indrukken diep in ons op
nemen, wanneer we datgene, wat we doen,
alle vermogens van hoofd, handen en
geest waardig keuren, dan zal het leven
voor ons niet zijn saam te vatten in de
drie vage, droefgeestige woorden: „Een
herinnering, een hoop en een zucht!" Dan
zal het vol zijn van bewust, bruisend, er
varen dagen en onze klacht over het snel
vervliegen onzer dagen zal een andere zijn
dan die van voorheen. Zij zal dan klinken
als een innige, diep uit het hart wellende
bede: voorwaar, het leven is groot en be
langrijk, ach ware het ons nog langer ge
geven!
DE BRUIDSCHAT VAN ZIJN
1 DOCHTER.
1 Kan verkeeren.
„Geef mU uitstal, mijnheer Streckerl"
smeekte Victor Hobold.
„Neen, mijnheer Hobold, dat kan ik
niet doen!"
„Ik geloof u, niet!"
„Dat is üw zaak!"
„Ik geloof niet, dat een rijk man als u
werkelijk verlegen kan zijn om het be
drag dat.
„Pa
5ardon, Ik heb volstrekt niet beweerd,
dat lk om 'het geld verlegen zou zittenl"
„Dan was het eerlijker geweest te zeg-
gen: Ik wil geen uitstel geven."
„Goed dan. Ik wil geen uitstel geven."
„O, als lk vooruit had geweten, dat lk
mij in de klauwen van een woekeraar
stortte, toen lk uw hulp aannam, de hulip
die mij zoo vriendelijk werd opgedrongen.
Als lk had kunnen vermoeden, dat ik te
doen had met één van die meedoogenlooze
haaien, die.Maar wat helpt het be
rouw? Het komt te laat!"
„Zeer juist gezien, mijnheer van Ho
bold!" gaf Alfred Strecker onverstoor
baar toe, volkoman ongevoelig voor da
*OQ*<tai vsjj varsahtlug via d>«a tot wip-
De Bruidskrans.
In Duitschland vlecht men de bruids
krans meestal van myrthetakken. In
Frankrijk en Engeland bestaat zij uit
geurige oranjebloesem. In Italië en
Fransch Zwitserland uit rozen, in Spanje
uit roode rozen en bloedroode leliën. In
een deel van Holland uit kleine, witte
tulpenbloesems. Op de Ionische eilanden
wordt zij uit jonge wijnranken gevlochten;
in Bohemen neemt men roosmarijn en in
Duitsch-Zwitserland zeer vaak witte vlier.
Inplaats van natuurlijke bloemen, worden
vaak kunstbloemen genomen, omdat men
de bruidskrans pleegt te bewaren of ze
onder de bruiloftsgasten, speciaal onder
de bruidsmeisjes en bruidsjonkers ver
deelt; want, zooals bekend is, brengt ieder
bloempje uit den bruidskrans geluk aan.
De bewoonsters der Sandwich-eilanden,
dragen overigens de bruidskrans niet in
de haren, maar om den arm en leggen ze
na de huwelijksplechtigheid, af, opdat zij
zich in huis niet in doornen veranderen.
Bij do oude volkeren, Indiërs, Grieken en
Romeinen werd ook de bruidegom be
kranst, wat bij ons heden ten dage op
het platteland nog wel eens zou voor
komen.
Het zout
Het zout vervult een belangrijke rol ln
alle landen. Overal, onder alle wereldstre
ken, voorziet het in een dringende behoef
te, en daar, waar geen zoutmijnen bestaan
of zoutputten, b.v. ln Mldden-Afrika, is
het zout een gewiohtlg handelsartikel. Ka
ravanen brengen het soms van heel ver
aar. en verruilen het tegen de voortbren-
selen van het land.
In Frankrijk ls het zout een uitvoer
artikel.
Het ln Frankrijk gemaakte zout komt,
hetilj uit de mijnen, dat ls het berg- of
•teenzout, hetzij uit de zee, dat ls het zee
zout of keukenzout. Trouwens de wijze
waarop belde aooTten worden bereid, ver
schilt veeL Het zout ls een verbinding van
ohloorzuur en een metaal: het sodiuro,
De meeste zoutmijnen worden door
onderwaterzettingen ontgonnen, dat wil
zeggen, ln de zouthoudende streken graaft
men een put, dien men met water vult.
Het zout lost op. De verzadigde water-
deelen, zwaarder geworden, zinken op den
bodem van den put, vanwaar bulzen die
met een pomp buiten ln verband staan, ze
hoop gebrachten jongen man. „Be
rouw komt altijd te laat! U bent nu een
maal in mijn handen gevallen en u kunt
u daaruit alleen redden door te voldoen
aan de verplichtingen, die ge vrijwillig
op u genomen hebt."
„Vrijwillig!" onderbrak de jongeman
schamper.
„Ik ben onijn deel van de overeenkomst
nagekomen," vervolgde de woekeraar,
„de beurt is nu aan u!"
„U weet, dat het mij onmogelijk Ls."
„Dat spijt mij' voor u. Uw landgoed zal
dus in mijn handen overgaan."
Daarom is het u immers te doen ge
weest, daarop was uw listig spel gerloh't!"
,Jk bewonder uw scherpzinnigheid. Ja,
lk heb mijn zinnen gezet op het kleine,
hijzonder gunstig gelegen landgoed, dat
van geslecht tot geslacht aan uw familie
beeft toebehoord. U ziet, dat ik volmaakt
op de hoogte en openhartig tegenover u
ben. Ik wü zelfs nog verder gaan en u In
vertrouwen vertellen, dat ik het bestemd
heb om dieel uit te maken van den bruid
schat van mijn dochter."
„U hebt een dochter? Arm meisje!"
„U beklaagt haar?"
Waarom?"
„Om den vader, dien zij heeft!'
Alfred Strecker antwoordde niet dade
lijk en Victor von Hobold, zijn gemarteld
slachtoffer, zag dat zijn slag doel getrof
fen had, dat er ln het steenen gemoed
van zijn beul een zachte plek te vinden
was; hjj putte daaruit den moed, om nog
een laatste poging te wagen tot afwen
ding van hot onheil, dat zijn laven ver
nietigen sou.
op den vlakken grond overbrengen. Mon
laat ze dan in vergaarbakken verdampen.
Het ruwe zout wordt in ovens gezuiverd.
Iedere ton gezuiverd zout vertegenwoor
digt een uitgaaf van 446 K.G. steenkool
Het Git
Echt Git ls een vrij kostbare steensoort,
die uit gitmijnen gedolven wordt. De mooi
ste soort komt uit de EiigeTyche mijnen en
vooral de grootere stukken worden duur
betaald. De steen is bros als glas en breekt
veelvuldig onder het slüpen. Dit moet dus
met groote voorzichtigheid geschieden.
Een goedkoopere, maar veel minder glan
zende gitsoort verkrijgt men uit de Spaan-
sche gitmijnen en natuurlijk is er heel
veel imitatie. De held uit Victor Hugo's
„Misérables", Jean Valjean, maakte er
reeds in dezen roman, spelend in het be
gin der 19e eeuw, zijn fortuin mee met
het vervaardigden van namaak-git en
zwart glaswerk en sindsdien is de tech
niek wel voldoende vooruit gegaan om de
Imitatie goed en niet duur te kunnen le
veren. Het is niet onaardig deze bijzon
derheden te kennen, nu git weer meer jen
meer de mode wordt!
DE FENIANS.
De Fenians waren de leden van een ge
nootschap, dat in Amerika opgericht zich
over Canada en Ierland verspreidde en
zich ten doel stelde, Ierland vrij te ma
ken van de EngeLsche heerschappij. Na
den mislukten opstand van 1848 nam ko
lonel John O'Mahony de wijk naar de
Vereenigde Staten en richtte er met
Dobeay in 1857 de zoogenaamde Emmet
Monument Association op, gewoonlijk
aangeduid door de letters KM.A. en ge
noemd jiaar zekeren Robert Eme, die als
oproermaker ter dood veroordeeld werd.
rit deze ontstond de broederschap der
Fenians, welke naam zij van O'Mahony
ontving. Het bestuur over de Fenians be
stond uit 4 personen, die de 4 Iersche ko
ninkrijken Ulster, Munster, Leinster en
Connaught vertegenwoordigden. Aanvan
kelijk werden zij door de Engelsche re
geering als weinig gevaarlijk beschouwd,
toen echter tegen de opening der groote
internationale tentoonstelling in Ierland
(1866) een proclamatie verspreid1 werd met
het opschrift: ,Dood aan de tirannen
1866 tegen 1172" (het jaar toen Enge-
land's heerschappij over Ierland' een
aanvang nam) nam het Engelsche gou
vernement een meer krachtige houding
aan. Meermalen kwamen de Fenians in
opstand; men hoort er nu niet meer van.
Tegenwoordig zijn het de Sinn Feiners,
die de Engelsche regeering handen vol
werk geven.
„IM FLUGE UM DIE WELT."
Weinig heeft de groote wereldreiziger
John L. Stoddard gedacht, toen hij om
streeks het einde der vorige eeuw, in we-
kelljksche afleveringen zijn fraaie werk:
„lm Fluge um die Welt" deed verschij
nen, dat minder dan een halve eeuw later
een wereldvlucht, niet alleen in figuur
lijken, maar' ook in werkelljken zin, tot de
uitvoerbare mogelijkheden zou gaan be-
hooren. Intussohen hoe ongelooflijk
snel zich het machlne-vliegprobleem he
den ten dage ontwikkelt, het zal toch wel
altijd slechts aan een kleine minderheid
gegeven zijn, langs dien daadwerkelijken
weg haar horizont te kunnen uitbreiden
en de groote menigte zal zioh met mede-
deellngen en afbeeldingen hebben tevre
den te stellen. Op het gebied van afbeel
dingen nu lijkt mij deze verzameling een
schat in tegenstelling met de huidige
„wereldvluchten", waarbij de „reis-afbeel-
ding" juist heel© maal in 't gedrang geko
men is. Bij Stoddard vindt men er de
uitmuntend geslaagde wedergave van na-
thurtooneelen uit Noord en Zuid, en Oost
en West, van wereldberoemde bouwwer
ken en stadsgezichten, monumenten en
kunstvoortbrengselen met zorg uit de eln-
deJtooze verscheidenheid gekozen. De
omgeving, waarin geliefde dichters
en romanschrijvers zioh hun helden
fin heldinnen hebben gedacht, gaat
voor ons leven; eh elke afbeelding
vinden we verrijkt imet een onder
schrift dat. in bt^cnopten vorm juist die
vragen soh^nt te beantwoorden, die mon
zich al bladerende en beschouwende telt.
Voor hen, die niet gereisd hebben, zal
de opeenstapeling te groot zijn, en de
volgorde te verwarrend, daar alles, als
een kunstig mozaïek, zonder samenhang,
is dooreengemengd. Maar voor hen, die
wèl gereisd hebben, zij het ook op zeer
beperkte schaal, en die weten, dat hun tijd
thans voorbij is, moet het een genot zijn,
herinneringen te kunnen verlevendigen,
scheeve voorstellingen te wijzigen en het
ontbrekende door verbeelding aan te
vullen.
Karakteristiek is ook de „Inleiding",
waarin het volgende wordt verklaard: Ver
in de Rocky Mountains ontmoette een rei
ziger een priester, wiens sneeuwwitte ha
ren niet zouden doen vermoeden, dat bij
hem nog de noodige moed en kracht aan
wezig zouden zijn om zich in zulke onbe
kende, ver van het vaderland verwijderde
streken te wagen. Toen de reiziger hier
over zijn verwondering deed kennen, gaf
de priester ten antwoord: Vijftig jaar lang
heb ik over een betere wereld gepredikt
en de onze bleef mij nagenoeg onbekend.
Toen bracht mij een zware ziekte aan den
rand van het graf en in zekeren nacht
had ik een wonderlijken droom: Ik stond
reeds voor God, Die mij de vraag stelde:
Welnu, wat dunkt u van de schoon© we
reld, die Ik u tot woonplaats heb gege
ven? Ik sloeg beschaamd de oogen neer
en zweeg; immers lk had haar niet ge
zien I Maar ik deed de gelofte dat, mocht
ik herstellen, die wereld mij niet onbekend
zou blijven. Nu ben ik hier en mijn doel
is een wereldreis.
Ligt hierin niet een wenk voor ons al
len om de oogen te openen voor wat wij
verzuimen te zien in de verte ook soms
zelfs van zeer nabij?
„U weet, mijnheer Strecker," begon hij,
„dat ik niet de hoofdschuldige aan ihïljn
wanhopigen toestand ben% al kan ik mij
niet geheel van alle blaam vrijspreken.
U weet, dat mijn ongelukkige, aan spel
en drank verslaafden vader zijn zaken
hopeloos in de war heeft gestuurd! Mijn
fout is geweest, dat ik niet onmiddellijk
na zijn dood mijn leefwijze veranderd
heb, dat ik in mijn domheid en onverva-
renheid heb ingegaan op de welwillende
voorstellen, die u mij deedt, dat ik zorge
loos genoeg was, om mij te paaien met
de Ijdele hoop, dat alles zich wel schik
ken zou! Door uw toedoen sta- ik nu aan
den rand van den afgrond; als ik mijzelf
redden kan, door alles wat ik bezit aan
u af te staan, zou ik niet klagen; lk zou
trachten door werken den kost te ver
dienen, maar u weet. dat de toestand er
ger is, dat openlijke schande niet ver
meden kan worden, als u niet wilt mede
werken, aan.Mijn hemel, dat dit mij
treffen moest, juist nu ik zoo gelukkig
ben geweest, mij te verzekeren van de we
derliefde van het meisje, dat
„Ha! Misschien kan dat meisje, dat.
„Zwijg schurkl" barstte Victor uit, tot
razernij gebracht door het onbeschaamde
lachje, waarmede zijn vijand deze enkele
woorden uitsprak. „Ik was een gek, toen
lk meende, nog een beroep op uw mede
lijden te kunnen doen!"
„Medeijden is in mijn beroep een mis
plaatst gevoelen, mijnheer van Hobold;
sentimenteel© overwegingen zijn daarin
een hinderlijke ballast, die de goede uit
oefening ervan belemmeren."
Victor van THobold stond op en nam
sijn hoed; hij wild* het weelderig gezaeu-
VAN DE GROOTEN- DER
AARDE.
NIET MEER HET EI VAN COLUMBUS
Maar van Brunelleschl!
Volgens den Franschen schrijver Mi-
chelet was niet, zooals men algemeen ge
looft, Christophorus Columbus* de histo
rische persoon, die een ei overeind zette,
om bij een redewisseling zijn tegenpartij
te overtuigen ,maar komt aan den
Florentynschen bouwmeester Brunelle-
schi de eer toe het vraagstuk van het ei
opgelost te hebben.
Het was bij de gelegenheid, dat de koe;
pel der kathedraal van Florence, het eer
ste dak van dien aard, gebouwd zou wor
den.
Toen de groote bouwmeester zijn plan
inleverde, wilde niemand hem begrijpen.
Hij werd er om uitgelachen.
Iedereen verklaarde dat hij gek was.
Op straat wees men hem na, zeggende:
„Daar gaat die gekke Brunelleschl"
Intusschen kwam geen van de anderen
met een' plan voor den dag, en men ver
waardigde zich hem terug te roepen.
„Welnu laat ons uw model zien." Zij
zouden het ongetwijfeld nageteekend
hebben.
Het antwoord, dat Brunelleschl den
boosaardigen, dommen spotters gaf, was
hunner waardig.
Hij haalde een ei uit den zak.
„Daar is mijn model", zei hij, „zet het
maar neer".
Dat kon natuurlijk niemand.
Toen sloeg hij de punt stuk, en het
stond.
„Niets ls eenvoudiger", riepen allen.
„Waarom zijt gij er dan niet opgeko
men?" voegde hij hun toe.
In aanmerking genomen dat Brunelle
schl ln 1444 gestorven en Christophorus
Columbus in 1436 geboren is, valt de pri
oriteit der uitvinding niet te betwijfelen.
Bovendien is het een veel, logischer be
toog een ei op zijn punt overeind te zet
ten als er sprake is van een koepel te
bouwen, dan wanneer het geldt te bewij
zen wie het eerst een werelddeel heeft
ontdekt
belde kantoor verlaten, toen de stem van
den woekeraar hem weerhield met de
vraag:
„Mag ik weten, wat uw plannen zijn?"
„Neen."
„Me dunkt, dat lk daarop toch wel
eenig recht heb!"
„Recht?"
„Zeker! Uw belangen en de mijne zijn
ten zeerste met elkander verbonden!"
„Onze overenkomst laat mij tijd tot
morgenmiddag twaalf uur, nietwaar?"
I „Juist mijnheer van Hobold!"
„Morgen zult u vóór twaalf uur van mij
hooren I"
„Dat zal mij aangenaam zijn!"
Victor van Hobold ging haastig heen
in een onweerstaanbare behoeft© aan
frissohe buiten!uoht; de valsohe .gladde
hoffelijkheid van den vampier die heim
tot den laatsfcen dayppel bloed wilde uit
zuigen, wekte in hem oen gevoel van
moordlust, dat hem benauwde en beang
stigde.
Alfred Strecker bleef een oogenblik ln
gedachten verzonken zitten.
„Wel," prevelde hij ten slotte, „de
jonge man moet zelf weten, wat hij doet.
Het zou jammer zijn van den flinken
kerel, als hij tot den kogel moest beslui
ten, maar voor mij' zou dat besluit niet
ongunstig zijn. De papieren zijn volmaakt
Ln orde, ik zou zonder moeilijkheden ln
het bezit geraken van het landgoed, waar
van Ottilie eenmaal de bekoorlijke chflte-
laine zal zijn!"
Een genoeglijk lachje gleed bij deze
gedachte over het gladgeschoren gelaat,
waarop de zwarte ziel geen «tempel had
vermogen te drukken.
ZEDELIJKE KRACHT.
„Want met don rang verzuimt
do plicht".
Het regeltje, dat hierboven staat zong
een zestig jaar geleden de bekendo acteur
N. Judels in een bltfspelletjo: „Do school
meester ten platten lande". Wij hoorden
hem hem, toen hij allang geen tooneel
meer speelde nog wel zingen en altijd
voegde de geestige tachtigjarige er don
bij: „Ja, maar het is waar, ik heb hot dui
zenden malen gezien in mijn leven".
Wie de geschiedenis der volkeren na
gaat ziet, dat het oude Griekenland, toen
de kunst haar hoogtepunt had bereikt ten
gronde ging en zoo ging het met Rome in
den tijd der Keizers eveneens. In het le
ven der menschen merken wij hetzelfde
op: zij die vroeger hard voort moesten,
wien het aan tijd ontbrak om te eten of
te slapen, waren menschen die hun plicht
deden en zij kwamen vooruit. Maar hoe
dikwijls gebeurt het niet, dat dergelijke
menschen allen plicht vergeten, hun za
ken verwaarloozen en er maar op los
leven, wanneer de Fortuin hun gunstig
geweest is en zij volop hebben. Er zijn
menschen, die het eigenlijk nooit verder
hadden moeten brengen, dan tot onderge
schikte: zij weten met hun tijd en met hun-
geld geen weg, als zij het zelf te behee-
ren krijgen.
De reden van dit verschijnsel ls, dat de
menschen, of zij harde werkers zijn of
niet, iets missen, dat noodig is om in even
wicht te blijven. Gebrek aan zedelijke
kracht is de oorzaak, dat alles zoo slecht
gaat bij hen, van wie men iets beters had
kunnen verwachten. Hoe meer een mensch
stijgt op de maatschappelijke ladder,
des te meer zedelijke kracht wordt er van
hem verlangd om te blijven, waar hij is.
Het is een treurig verschijnsel, dat de ont
wikkeling der zedelijke kracht en de
maatschappelijke vooruitgang bij den
mensch. geen gelijken tred houden. Wie
niet oppast, dat de zedelijke kracht in hem
groeit met zijn geld, verliest zijn geld.
Dr. JOS. DE COCK.
Vrager te H. 3Iet belangstelling heb
ben wij uw brief gelezen en getracht uit
uw vele vragen er enkele te beantwoorden.
Voornaam doen is gewoonweg dwaasheid.
Er bestaat geen andere voornaamheid dan
die, welke men door eerlijken arbeid ver
dient. Overijling is altijd schadelijk. Men
wordt niet hals over kop overwinnaar in
den levenswedstrijd. Dan brengt men het
niet verder dan zandruiter. Altijd bij het
begin beginnen en dan gestadig vooruit.
Een wereld zonder ideaal zou al een heel
triesten aanblik opleveren. De menschheid
heeft haar idealen even noodig, als het
lichaam voedsel voor zijn instandhouding.
Hoe vaak wij ook onze idealen ontrouw
mogen worden, hoe menigmaal de bittere
teleurstelling ons verleidt tot wanhopigen
twijfel, toch klemmen wij ons telkens weer
vast aan nieuwe idealen, die ons moed
kunnen geven voor de toekomst Behoud
dus uw idealen, maar handel niet overijld.
Verzonden brieven:
Onderwijzeres te H., Vader te H., D. G.
te H., Zeeman te N., Weetgraag te N.
Voor de lezers van ons blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Jos. de
Cpck, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, o.m.
over de wijze waarop zij hun geest kun
nen verfrisschen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld in dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan direct schrifte
lijk aas de aanvragers.
Barbaarsch.
Hoofd van een school: Is die Jansen
nu vandaag weer niet op school? Kunnen
jullie me een van allen ook zeggen of hij
ziek is?
Een leerling: Ja, meneer, ik ben gis
teren bij hem geweest en toen was hij er
naar aan toe.
Hoofd der school: Is 't heusch waar?
Kijk dat doet me nu toch pleizier, dat hij
inderdaad ziek ls.
De woekeraar verliet in zijn blinkende
auto het gebouw, waar hij' zijn luguber
bedrijf uitoefende en liet zich brengen
naar het vriendelijk, vreedzame huis,
waarin hij zijn' dochter omringde met
alles wat zijn teedere zorgende liefde en
zijn verworven schatten haar konden ver
sohaffen.
Zijn .tevredenheid werd een oogenblik
verstoord door de herinnering aan de
haatuitdrukking, die even in de oogen
van Victor Hobold geliikkerd had, maar
spoedig verdween het vage angstgevoel,
dat hem bevangen had.
„De jonge man- behoort niet tot het
type, dat tot een misdaad 'zijn toevlucht
neemt," dacht hij. „Maarik zai in
ieder geval voor mijn veiligheid waken,
zoolang de zaken- tusschen hem en mij
niet definitief tot een einde zijn ge
bracht!"
„Is juffrouw Ottilie thuis?" vroeg hij
aan den bediende, die in de hal zijn hoed
en jas aannam.
„Neen, mijnheer."
„Weet je waar ze is?"
„Neen, manheer."
Alfred Strecker. zooals hij zich alleen
ln zaken noemde, een naam die aan geen
zijner h-uisgenooten bekend was, ging als
ALfred- Turner zijn kamer binnen, stak
een sigaar aan, schonk zich uit een ge
reedstaande karaf een glas port in en
zette zich in een gemakkelijken stoel met
een courant, die hij ritselend openvouwde.
Hij werd spoedig in zijn lectuur ge
stoord door eén ln de hal opklinkende
hooge jonge stem, die vroeg:
„Is Papa al thuis gekomen?"
Een oogenblik later trad zijn docht*»
B.
B