UIT DE OUDE DOOS. PopulairBijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT van Zaterdag 15 September 1928. JOHAN WILLEM RIPPERDA. Van Groningsch Edelman tot Spaansch Grande. Een wan kele Geloofsovertuiging. Een Groningsch edelman, die eerste mi nister van Spanje geworden is, het daar na in dat land tot hertog en tot grande brengt, moet wel een eerzuchtig en onder nemend man geweest zijn. Johan Willem Ripperda, geboren den 7en Maart 1682 te Oldehove, was behalve dat, naar lichaam en geest uitnemend begaafd. Hij behoorde tot een oud geslacht de eerste Ripperda komt voor in een charter van 1282 dat ncfc niet uitgestorven is. In de vader- landsche geschiedenis heeft het naam ge maakt: Wybolt Ripperda was de verdedi ger van Haarlem. JoAn Willem Ripperda kon zich niet beperken tot den engen omtrek van het vadejrlijk erfgoed. Rijk getrouwd, ver kwistte hij grootendeels het geld van zijn vrouw door rechts en links land te koopen en vervolgens de heerlijkheid Aduard, die hij eigenlijk niet betalen kon. Maar zijn schoonmoeder sprong hem in financleelen nood telkens bij. Zoo, zich langzamerhand door zijn annexatiezucht ruineerend, scheen hij voorbestemd op zijn landgoed te blijven leven. Want hij was katholiek en kon in zijn tijd geen staatsambt be- kleeden. Dit was echter voor een karakter als het zijne geen bezwaar. Hij verliet de katholieke kerk, werd protestant en kon toen komen waar hij voorloopig wezen wilde. In 1711 is hij lid van Gedeputeerde Staten van Groningen en in 1712 afge vaardigde van Stad en Lande ter Staten- Generaal. Als zoodanig nam hij deel aan de beraadslagingen over den vrede van Utrecht en had de gelegenheid zijn diplo matiek talent te toonen. Toen de vrede met Spanje gesloten was, en de betrekkingen met dat land hersteld werden, zond men hem in April 1716 als buitengewoon ge zant naar Madrid. Maar de Spaan9che re geering, sterk op punt van etiquette, vond dat men een Ambassadeur had moeten zen den. Nu de Staten-Generaal hadden niets tegen een titel, als die hun maar geen geld kostte en zoo werd Ripperda tot Ambassa deur verheven. In Spanje stonden de eer ste minister en de later zoo bekende Al- beroni tegenover elkaar. De eerste wilde een verbond met Frankrijk, de laatste met Engeland en ons land. Ripperda sloot zich bij Alberoni aan, en in zijn woning te Madrid werd in December 1715 het tractaat gesloten tusschen Engeland on Spanje. In 1717 verloor hij zijn vrouw en zijn welwillende schoonmoeder. Om de be langen van zijn minderjarige kinderen te behartigen ging hij in 1718 naar Hol land terug. Maar reeds een maand of drie later keerde hij naar Spanje terug. Hij wil de in Spaanschen dienst treden. Maar hij was protestanti Welnu hij werd weer katholiek, het hof vierde met groote fees ten zijn bekeering, en de koning benoem de hem tot superintendant van de laken weverijen te Guadelazara. Na den val van Alberoni steeg hij en werd algemeen su- DE MOEDER De eenzame en de jeugd. Warm gezellige kamer. Meubeltjes wat uit den tijd, doch door zorgzame vrou- v enhand, juist dóór den tijd, mooier go worden. Het diep donker glanzende hout, nu matig verlicht door een enkele lamp, geeft aan het geheel een degelijk intiem Ir srflktöT Aan dé taM zit een al eenigszlns grij zende, tengere vrouwenfiguur, type v an echt moedertje. De zoo juist gelezen oou- rant ligt op het tafelblad en in gedachten verzonken tuurt Moedertje voor zich uit. Een weemoedige trek is op het lieve ge- zlabt gekomen. Achter dat zoo kalm schij nend voorhoofd warrelen tegenstrijdige gevoelens door elkaar. Oude herinneringen van uit den tijd toen Vóder, zooals zij haar man in later jaren steeds noemde, nog leefde. Ze ziet hem weer binnenkomen na een vermoei- enden dag, puffend' en druk. Even een kus door «leur wel wat te vluchtig ge worden, toch niet te missen. Dan Vader even op verhaal laten komen en als hij dan wat uitgeblazen en wat rustiger was, even belangstellend vragen naar kleinig- heden van den dag. Dan Bert van boven roepen, van zn studie af, en het eenvoudige maal begin nen. Vader bad altijd voor en Moeder voelde steeds weer, tijdens dat zoo dik wijls gehoord* gebed, «sa stille daj^k- I perintendant van alle Spaanscihe fabrie- ken. Nu verhuisde hij naar Segovla en trouw de een voorname Spaansche dame en trachtte nu den top van den mast te be reiken. Gunstelinge van de koningin, zag Ripperda zijn macht en invloed gedu rig toenemen. Oin een tractaat tot stand te brengen tusschen Spanje en Oostenrijk, vertrok hij naar Weenen, gebruikte er alle geoorloofde en minder geoorloofde middelen en slaagde: het tractaat kwam in 1725 tot stand. Nu was hij de groote man. Hij werd minister van buitenlandsche zaken, daar op van financien, vervolgens van oorlog, marine en koloniën. Hij werd hertog en Grande. De Groningsche edelman regeer de Spanje. Niet lang evenwel: onder be schuldiging van ongeoorloofde financiee- le kunstgrepen' werd hij in 1726 uit al zijn ambten ontslagen en zelfs ten huize van den Engelschen gezant, bij wien hij een schuilplaats had gezocht, in strijd met het volkenrecht gevangen genomen. Nu volgt in de historie van den sluwen diplomaat en politleken Streber een ro mantischs periode. De gevangenbewaar der had een dienstmeid, Josepha Ramos, met wie de hertog al spoedig op zeer in- tiemen voet geraakte, ^let haar hulp en die van een korporaal wist hij in den nacht van den SOsten Augustus 1728 te ontvluch ten. Zijn vrouw was gewaarschuwd, en zij had een vertrouwd persoon, zekeren Ja- cob Bosch, gezonden, die den hertog met de noodige fondsen in een naburig dorp wachtte. Het gezelschap: Ripperda, zijn Josepha, de korporaal en Van den Bosch reisde naar Porto en zeilde vandaar naar Cork, in Ierland. In Engeland maakte Rip perda opgang. De koning ontving hem; hij bewoog zich in de beste kringen. Maar zijn plan om wraak te nemen op Spanje, door Engeland op te zetten tegen dit rijk, mislukte. Daar maakte hij kennis met Perez, een Spaansch renegaat, admiraal in dienst van den keizer van Marokko. Deze beduid de hem, dat hij door in dienst te treden van Marokko, Spanje veel kwaad zou doen, en Ripperda ging daar op in. De keizer van Marokko, ontving den avon turier vriendelijk en handelde met hem over het plan, Ceuta aan Spanje te ont rukken. Maar in dienst van Marokko moest Ripperda, na katholiek, protestant en weer katholiek te zijn geweest, Moha- medaan worden. Men beweert dat hij het inderdaad geworden isl Hoe dit zij, het einde was dat Ripperda tamelijk armoe dig te Tetuan ging wonen, dat zijn knecht Van den Bosch hem bestal, Josepha hem verliet en hij eenzaam-- verlaten en arm den 7en October 1737 stierf. Hij had vier wettige kinderen en waarschijnlijk drie van Josepha Ramos. Van een dezer, Fran- qois Joseph Ripperda, kent men den levensloop. Hij huwde in het Osnabrück- sche zekere Mary Schroeder, en zijn kin deren waren daglooners, boerenarbei ders. En de grootvader was minister en Grande van Spanje. B. Dus uw man praat in zijn slaap? We zullen hem er wel van af helpen, me vrouwtje! Och, dat hoeft niet, dokter, als u al leen maar maakt, dat hij wat duidelijker praat! baarheid over zich komen, dat allee zoo was en niet anders. Veel is er veranderd sinds dien tijd, Vader is nu al tien jaar dOod en de jon gen, och die dolle kop die hij was, kon het bij rustig Moedertje niet uithouden Vrienden verlangden meer tijd en juist altijd dan, als Moeder 's avonds heel laat wachtte. Toen waren er over dat late thuiskomen woorden gevallen en Bert, nu zelf in staat zich zoo wat te bedruipen, had z'n koffer gepakt, en woonde nu op kamers. Ellendig had ze zich gevoeld. Gesmeekt had! ze haar jongen, toch te blijven, niet door te zetten. Maar de weegredenen, d'e zij met haar vertrou wend hart niet kon vermoeden, trokken den jongen weg, Och, dat leed was ook wel iets gezakt Overdag ging het wel, de zorgjes voor het huis, d'e boodschapjes en bezoeken zoo nu en dan aan een enkele oude ken nis of vriendin hielden haar dan wel be zig. Doch de avonden! Die waren niet door te komen, die aloopende en marte lende verlatenheid Vijf en vijftig was ze nu. En juist door dit getal was ze zoo aan het denken ge komen. Want in die krant had ze ge lezen een advertentie van een vrouw, van dien 'eeftijch die huwen wilde. Gek toch eigenlijk zoo naar een man te zoeken. Niets vrouwelijks, of toch wel? En ze poogde zich die andere vrouw voor te stellen, die zich zeker ook een zaam gevoelde. En langzaam waasden haar eigen leven en dat van die andere vrouw door elkaar. En ze stelde zich voor: Zelf had ze die annonoe geplaatst, zelf wachtte ze nu op een antwoordt En ze zag zich een oud' heertje voor den geest, nog niet te oud, vriendelijk prettig gezicht, grijs baardje, glundere oogen achter OONTLNU1TEIT. Voor dit uitheem sohe woord is geen Nederlandsch woord dat zoo juist do be- teekenis weergeeft. De uitdrukking: voot bij stuk houden, die er het dichtst bij komt, is als titel te lang. Zoo vaak heb ik de klacht gehoord': Wat heb ik weinig van mijn leven terecht kunnen brengen. Onder die klagers waren eer voorzeker, van wie de omgeving een gansch ando ren dunik koesterde, en wier onvoldaan heid het gevolg was van de steeds wjjdtere horizonten1 die zich openden voor hun voortdurend meer omvattenden blik. Maar de klacht was ook meermalen ge grond; en nu kan het zijn, dat er ondter degenen, die haar ook thans nog uiten, zijn, die, terugziende op het leven, voor- zoover dit achter hen ligt, daarin duide lijk kunqen waarnemen een gebrek aan continuiteit. Ik spreek niet zoozeer tot de genen, die door een ijzeren noodzakelijk heid reeds vroegtijdig in een1 vaste rich ting werden gedreven en reden hadden daar later dankbaar voor te zijn. Ik spreek tot diegenen wier omstandigheden meer tijd en vrijheid van beweging toe laten en voor wie de verleiding om tel kens van het pad1 dat zij hebben ingesla gen af te wijken, geenszins denkbeel dig 1& Immers lang niet altijd.' is die eerste keuze het gevolg van een grondige nei ging of van een bepaalden aanleg. Dikwijls genoeg wordt zij gedaan onder den invloed vaH neigingen, die een tijde lijke omgeving in ons doet geboren wor den of onder dten indruk van een per soonlijkheid, die ons bewondering inboe zemt en op wie wij gaarne zouden willen gelijken. Komen wij dan straks weer in aanra king met andere personen of voert ons lot ons naar een andere omgeving, dan maken d'e eerste neigingen voor andere plaats en drijven ons, zoo we er niet op bedacht zijn, in gansch andere richting. Wanneer zich dit proces eenige malen herhaalt, blijven we aan de oppervlakte zoowel van het een als van het andere en worden we ons niet bewust dat al wat werkelijk belangrijk is, daar beneden ligt. Diep in mij bedolven ligt het onver- valsohte goud, in de diepte der zeeën lig gen de kostbare paarlen, en voor hen, die slechts lichtelijk den bodem betreden, is het als bestonden ze niet. Goudzoekers op bet gebied van den geest zijn we allen, kunnen we allen zijn. Zullen we dan^ wanneer we nimmer op eenige plek ge graven hebben, klagen, dat we niets go- vonden hebben? Hebben we reden ont moedigd te zijn, als we met een vluchtige kennismaking tevreden, na elk kortston dig verblijf onze schredten naar elders richten? Neen, voorwaar, wie aldus te werk gaat, hfj doet met anders dan zijn geest tevreden stellen met vergankelijk goed. Om iets te bereiken is het noodig dat er een hooger begrip in ons zij: we moeten trachten ons, waar dan ook, een weg te banen naar de diepte. „Zoekt en gij zult vinden!" Laat u ndet afschrikken van het een of het ander; tracht te ontkomen aan de vaak valsche voorspiegelingen als zou wat een ander doet gewichtiger zijn, dan wat gij zelf onder handen hebt Het doet er eigenlijk weinig toe, op welk gebied uw aandacht is gevallen, mits uw belangstelling, oprecht, warm en blijvend zij. Uitwendige verschijnselen, die op zich zelf staan, bestaan er niet; alles heeft een achtergrond, waaruit het Is voortgekomen, een ontwikkelingspro ces, een eigen wezen. Maar de' n' *nbaart het alleen aan dongene, die zich giéudüg met iets bezig houdt, die het verstaat continuïteit aan te kweeken in zijn be schouwen en in zijn denken. Bewandel du« uw cdgen wegon en blillf daarbij! Acht uw eigen arboddl niet te gering. Ge zult het ervaren, hoe dieper go graaft, des to moer eenheid zult go vinden. De plant, die naar allo zijden haar bloemknoppeq ontplooit, geeft slechts één wortel. Onderwijzeres: Wilile je mond staat open. Wilile: Ja juffrouw, dat weet ik. Ik heb hem zelf open gedaan. lorgnet. Ze zag hem al zitten tegenover zich en nog aarzelend! door het wel wat vreemde van het geval, zich toch stukje voor stukje geven. Ze hoorde in hem hetzelfde verlangen naar wat lieve gezelligheid, nimmer bui tenshuis te vinden, zij voelde in hem den zelfden angst voor die jaren die nog ko men zouden. Deze beelden verflauwden en zioh over de oogen strijkend als om die gedachten weg te drijven, stond Moedertje ou. Bleef toch weer staan en plotseling flitste het Idee door haar heen, „als Ik nu toch ook eens zoo'n advertentie plaatste. Och ik vraag zoo veel niet meer. Alleen wat vriendschap en samenzijn."1 En de daad bij het woord' voegend, greep Moedertje pen en Inkt, en schreef: „Weduwe, alleenwonend, van middel baren leeftijd, zich erg eenzaam gevoe lend, zou gaarne kennis maken met net- nen heer. Brieven lett.. Verder er maar niets in zetten. Komt toch niets op. Maar de hoop alleen deed Moedertje al wat opvoeren. Je kon toch niet weten. Och ze wilde hem dan wel zoo'n echt rustig leventje bereiden, zoo al die kleine verzorgingen, waar een man op gest eld ia En den volgenden avond stond de an nonoe in de krant. Twee dagen later vraagt Moedertje, met de voile voor het gezicht, blozend van verlegenheid, aan bet loket of ar misschien een brief is. Ze ziet den man, die haar te woord gestaan heeft, snuffe len in een vakje er.ja ^erkelijk, één brief. Haastig neemt ze hem in ontvangst. Thuis wil ze hem lezen, niet op straat. Gek voor een vrouw van mjjn leeft ik1 je zoo op geworden te gevoelen. Thuis gek .men, eerst hoed er. >atét DE UITVINDING VAN HET GROG-JE. Van den nood! 'n deugd gemaakt In het jaar 1739 kwam Engeland in oor log met Spanje en zond den admiraal Ver non met een vloot naar West-Indlë om de Spaansche koloniën aan te vallen. De admiraal was een zonderling en de matrozen noemden hem sohertsend den ouden „grogham". Hy vorscheen name- Ujk nooit anders op het dek dan in een lange, wonderiyke jas, uit gewone grove stof vervaardigd, welke toen in Engeland onder den naam van „Grogham" in den handel werd gebracht Vandaar dus zyn bijnaam. De tocht over den Oceaan was zeer moeiiyk, daar eerst een hevige wind en later een voortdurende windstilte veel ver traging veroorzaakten. Dientengevolge kwam er gebrek aan proviand en de ver schillende porties moesten dus kariger verdeeld worden. Deze noodzakelijkheid begrijpend, lie ten de matrozen zich dit zonder meer wel gevallen, maar met één maatregel van den admiraal konden zy zich niet verzoe nen. Want ook maar de halve hoeveelheid rum zouden zy dageUjks krijgen. Vérnon had bevolen er water by te doen, opdat de porties dezelfde zouden blqven. Hierover nu morden de matrozen en het was byna tot een muiterij gekomen. De kapitein verzocht daarom den admiraal zqn bevel weer in te trekken. De matrozen zouden het gaarne met de helft voor lief nemen, als er maar geen water by moest. „Maar dat smaakt juist zoo goed!" riep Vernon. „Ik heb het natuuriyk eerst zelf geprobeerd. Hoe Is het dan klaar ge maakt? Zeker zoo slecht mogetijk. Roep den proviand meester!" Toen deze versoheen, bulderde Vernon hem toe: „Deedt je water by de rum?" „Jawel, Sir." „Was bet mengsel geheel volgens het voorschrift?" „Nauwkeurig half om half." „Kookte het water flink?" Koken? Daar weet ik niets van. Wy hebben het er koud by gedaan." „En is dat op alle schepen zoo ge schied?" „Jawel Sir."* „Dat Is wat moois," riep de admiraal woedend uit. „Heet, kokend heet, moet het water zijn. Dat smaakt uitstekend, vooral als men er nu een stukje suiker by doet. Maak nog een extra portie voor de man schappen klaar, opdat ze de voortreffeiyk- heid van myn recept leeren kennen!" Zoo geschiedde. En het bleek, dat Ver non volkomen geiyk had. De heete drank beviel den matrozen uitstekend en ter eere van den admiraal noemden zij hem „grog". Ook by de zeevaarders van andere nationaliteiten werd de grog weldra een lievelingsdrank. Tob Nooit Hoekje. BPLlJTZrW AMMEN. Fr. von Behlller (Wilhelm v TslD. Deze woorden uit het bekende vrijheids drama van den groototen Dultsoben drama turg, mogen wij Nederlanders wel eens goed in gedachten houden. Want onlangs hebben wij kunnen lezen, dat er elgeniyk geen Nederlandsohe cultuur mee^ be stond, wel een roomsch-katholieke, een socialistische, een oultuur van hen, voor wie de paradijsslang heeft gesproken on één die de slang laat zwygen als een mof. De spytzwam der verdeeldheid het oude beeld is te aardig om het niet weer eens t© schrijven, ook al omdat het soms aan „gezwam" doet denken tiert welig in ons vaderland en dat wel als gevolg van onze onverdraagzaamheid. En dit is zeer nadeelig voor de kracht van ons volk. Wanneer telkens weer uren verkletst en „verzwamd" worden in gemeenteraad en kamer over bezuiniging, dan vraagt een vetrstandig mensoh zich af, of de heeren niet wat kunnen besparen op hun „zwaru- tyd", wij leven in den tijd van commissies van onderzoek en subcommissies, van ge leuter en sub-geleuter over kleinigheden en afwijkingen van eikaars meeningen en ondertusschen wordt de belasting nog steeds geïnd met of zonder dwangbevel en biyven de directeuren van verscheidene gasfabrieken zonder gasverstikking voortknoeien. Klein land, dat zonder al dat sectarisme en zonder dat kliek A, kliek B spaart, of dat O kliek D beschimpt, mannen telt, die boven al dat gezwam staan en u groot zou den kunnen maken, hoe lang nog zal het duren, vóór gy inziet, dat gy uw onder gang tegemoet gaat door uw verdeeldheid en gebazel over nietige verschilletjes. Het is een allertreurigst verschynsel, dat men gaat twyfelen aan het bestaan van een Ne derlandsohe cultuur. Trachten wy elk voor zich en in zyn kring, de gedachten te doen post vatten, dat wy allen behooren tot één volk, dat een geschiedenis heeft, die het in stijgende Ujn dient te vervolgen. Dr. JOS. DE COCK. i Vrager te H. Wy moeten onze neder lagen en de ellende, die wy ongetwyfeld lallen meemaken in het leven niet al te zeer beschouwen als plagen, die ons slechts tot schade zyn. Neen, er zyn heel veel nederlagen, die te beschouwen zyn als het begin van groote overwinningen. Zie een nederlaag goed onder de oogen en bekyk de zaak van alle kanten, dan zult gy bemerken, dat gy uw opmerkingsgave scherpt en u liohtpunten wyst, die gij nooit van uw leven zoudt hebben gezien, wanneer de zaken op rolletjes liepen. Laat u dus niet te spoedig uit het veld slaan en leer van uw tegenspoed profyt te trek ken. Het groote geheim van hem, die suo- ces hebben ondanks tegenslag is dit, dat ,zy aan de nederlaag de overwinning weten te ontwringen en de hinderpalen, i die zich voordoen kunnen veranderen in even zooveel hulpbronnen, waaruit zy hun succes putten. Zoek lichtpuntjes altijd en overal en uw leven zal steeds zonnig 'zyn. Verzonden brieven: Onderzoeker te EL; G. D. te H.; Schrijver te H.; X. te N. af. Nu rustig eiven leizen. Vooral rustig. Ne»t of je dat dwingen kan. Aan het adres had' ze al geleden, dat het met een mooie hand was geschreven. Ook de brief zelf doet goed aan. Nu lezen. „Mevrouw, Uit uw advertentie is my gebleken, dat u in dezelfde omstandigheden als ik ver keert, d.w.z. dat u, even als Ik behoefte heb aan iets, dat do eenzaamheid weg zal nemen. Ik wil gaarne nader met u kennis ma ken en stel u daarom voor morgenavond 8 uur dcorgang Ryksmuaeum te komen. Misschien wilt u een boek onder den arm nemen? Myn naam wil ik u liever persoonlijk noemen, daarom toeken ik nu, Hoogachtend, Ook een Eenzame." Moedertje houdt nog langen tijd' dezen brief in haar handen. Nu het geval zich vaster vormen stelt, aarzelt ze toch wel. Vrouweiyke schroom, vooroordeel, vech ten met het verlangen naar een ander leven. Dan legt ze den1 brief met een klap op tafel en decideert, „ik ga". Den volgenden avond wandelt Moeder de langzaam naar het Rijksmuseum. Ze nuwachtig is ze, angstig ook. En als ze den schemer van het hooge gewelf over zich voelt, trillen haar beeneni en zijn haar handen klam. Achter één der groote pilaren staan twee jongelui De schrijvers van den brief. Helden van de grap, paljassen tot in hun ziel'. Zy hebben d'e vrouwenfiguur aan het andere einde van den doorgang aan zien komen en in het midden stil zien staan. „Zeg jog, nu moet jij zoo loopen, dat j* achter haar komt, dan tik Je haar op den schouder en zegt: Nu, nog zoo één- raam mevrouw? Koop dén een vetté kat. I mensih, ratn je toch niet 1 psyc Cocl Voor de lezen van ons blad geeft onze chologische medewerker Dr. Jon. de lock, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, o.m. over de wyze waarop zij hun geest kun nen verfrisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen worden geregeld in dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan direct schrifte lijk aan de aanvragers. „Hm, ja, waarachtig, dat is leuk." En één der beiden sluipt in een boog naar Moedertje toe. Ze heeft niets bemerkt, tuurt naar die Weteringscbanszijde. In eens voelt ze een tik op den schouder en vóórdat hij, die dat gedaan heeft, iets heeft kunnen zeggen, draait ze zioh om. Dan een zwak ke kreet. Hoeder, u!" Moedertje zegt niets. Ze loopt langs haar jongen heen, komt ook langs het giebelende heertje. En als ze een paar honderd meter ver der is, zakt ze op één der pleinbanken neer. Langs het strakke, doodbleeke ge zicht branden twee groote tranen. Een uur later zit zij er nog. Niemand te zien in den omtrek. Alles stil en een zaam. Maar de grootste eenzaamheid ia daar in die kleine bleeke vrouw. En schamen zal ze zich haar heele leven lang, omdat ze eens getracht heeft heit lot te helpen. In de Bordelaise zit haar jongen en luistert naar het gewauwel van zijn vriend', over die leuke imop, Dooh als het jonge mensoh vraagt wat dat oude mensch wel gezegd' heeft, staat hfj bruusk op, negeert den vrager volkomen en ver dwijnt v Toen Moedertje een paar uur later thuiskwam, vond rij haar jongen wach ten. En een paar onbeholpen groote jon genshanden streelden het grijze haar én een zoen van haar kind vingen de tra nen1 op, die uit haar goeie lieve oogen rolden. „Moeke, vergeef me! Mag Ik bij de blijven?" H. 't Jutte ti je 347. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). WIJ rijn één volli en «enig ppiiow wy jjanitotan. y

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 7