UIT DE OUDE DOOS.
PopulairBijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
van Zaterdag 15 September 1928.
JOHAN WILLEM RIPPERDA.
Van Groningsch Edelman tot
Spaansch Grande. Een wan
kele Geloofsovertuiging.
Een Groningsch edelman, die eerste mi
nister van Spanje geworden is, het daar
na in dat land tot hertog en tot grande
brengt, moet wel een eerzuchtig en onder
nemend man geweest zijn. Johan Willem
Ripperda, geboren den 7en Maart 1682 te
Oldehove, was behalve dat, naar lichaam
en geest uitnemend begaafd. Hij behoorde
tot een oud geslacht de eerste Ripperda
komt voor in een charter van 1282 dat
ncfc niet uitgestorven is. In de vader-
landsche geschiedenis heeft het naam ge
maakt: Wybolt Ripperda was de verdedi
ger van Haarlem.
JoAn Willem Ripperda kon zich niet
beperken tot den engen omtrek van het
vadejrlijk erfgoed. Rijk getrouwd, ver
kwistte hij grootendeels het geld van zijn
vrouw door rechts en links land te koopen
en vervolgens de heerlijkheid Aduard, die
hij eigenlijk niet betalen kon. Maar zijn
schoonmoeder sprong hem in financleelen
nood telkens bij. Zoo, zich langzamerhand
door zijn annexatiezucht ruineerend,
scheen hij voorbestemd op zijn landgoed
te blijven leven. Want hij was katholiek
en kon in zijn tijd geen staatsambt be-
kleeden. Dit was echter voor een karakter
als het zijne geen bezwaar. Hij verliet de
katholieke kerk, werd protestant en kon
toen komen waar hij voorloopig wezen
wilde. In 1711 is hij lid van Gedeputeerde
Staten van Groningen en in 1712 afge
vaardigde van Stad en Lande ter Staten-
Generaal. Als zoodanig nam hij deel aan
de beraadslagingen over den vrede van
Utrecht en had de gelegenheid zijn diplo
matiek talent te toonen. Toen de vrede met
Spanje gesloten was, en de betrekkingen
met dat land hersteld werden, zond men
hem in April 1716 als buitengewoon ge
zant naar Madrid. Maar de Spaan9che re
geering, sterk op punt van etiquette, vond
dat men een Ambassadeur had moeten zen
den. Nu de Staten-Generaal hadden niets
tegen een titel, als die hun maar geen geld
kostte en zoo werd Ripperda tot Ambassa
deur verheven. In Spanje stonden de eer
ste minister en de later zoo bekende Al-
beroni tegenover elkaar. De eerste wilde
een verbond met Frankrijk, de laatste met
Engeland en ons land. Ripperda sloot
zich bij Alberoni aan, en in zijn woning
te Madrid werd in December 1715 het
tractaat gesloten tusschen Engeland on
Spanje. In 1717 verloor hij zijn vrouw en
zijn welwillende schoonmoeder. Om de be
langen van zijn minderjarige kinderen
te behartigen ging hij in 1718 naar Hol
land terug. Maar reeds een maand of drie
later keerde hij naar Spanje terug. Hij wil
de in Spaanschen dienst treden. Maar hij
was protestanti Welnu hij werd weer
katholiek, het hof vierde met groote fees
ten zijn bekeering, en de koning benoem
de hem tot superintendant van de laken
weverijen te Guadelazara. Na den val van
Alberoni steeg hij en werd algemeen su-
DE MOEDER
De eenzame en de jeugd.
Warm gezellige kamer. Meubeltjes wat
uit den tijd, doch door zorgzame vrou-
v enhand, juist dóór den tijd, mooier go
worden. Het diep donker glanzende hout,
nu matig verlicht door een enkele lamp,
geeft aan het geheel een degelijk intiem
Ir srflktöT
Aan dé taM zit een al eenigszlns grij
zende, tengere vrouwenfiguur, type v an
echt moedertje. De zoo juist gelezen oou-
rant ligt op het tafelblad en in gedachten
verzonken tuurt Moedertje voor zich uit.
Een weemoedige trek is op het lieve ge-
zlabt gekomen. Achter dat zoo kalm schij
nend voorhoofd warrelen tegenstrijdige
gevoelens door elkaar.
Oude herinneringen van uit den tijd
toen Vóder, zooals zij haar man in later
jaren steeds noemde, nog leefde. Ze ziet
hem weer binnenkomen na een vermoei-
enden dag, puffend' en druk. Even een
kus door «leur wel wat te vluchtig ge
worden, toch niet te missen. Dan Vader
even op verhaal laten komen en als hij
dan wat uitgeblazen en wat rustiger was,
even belangstellend vragen naar kleinig-
heden van den dag.
Dan Bert van boven roepen, van zn
studie af, en het eenvoudige maal begin
nen. Vader bad altijd voor en Moeder
voelde steeds weer, tijdens dat zoo dik
wijls gehoord* gebed, «sa stille daj^k-
I perintendant van alle Spaanscihe fabrie-
ken.
Nu verhuisde hij naar Segovla en trouw
de een voorname Spaansche dame en
trachtte nu den top van den mast te be
reiken. Gunstelinge van de koningin,
zag Ripperda zijn macht en invloed gedu
rig toenemen. Oin een tractaat tot stand
te brengen tusschen Spanje en Oostenrijk,
vertrok hij naar Weenen, gebruikte er
alle geoorloofde en minder geoorloofde
middelen en slaagde: het tractaat kwam
in 1725 tot stand.
Nu was hij de groote man. Hij werd
minister van buitenlandsche zaken, daar
op van financien, vervolgens van oorlog,
marine en koloniën. Hij werd hertog en
Grande. De Groningsche edelman regeer
de Spanje. Niet lang evenwel: onder be
schuldiging van ongeoorloofde financiee-
le kunstgrepen' werd hij in 1726 uit al zijn
ambten ontslagen en zelfs ten huize van
den Engelschen gezant, bij wien hij een
schuilplaats had gezocht, in strijd met het
volkenrecht gevangen genomen.
Nu volgt in de historie van den sluwen
diplomaat en politleken Streber een ro
mantischs periode. De gevangenbewaar
der had een dienstmeid, Josepha Ramos,
met wie de hertog al spoedig op zeer in-
tiemen voet geraakte, ^let haar hulp en
die van een korporaal wist hij in den nacht
van den SOsten Augustus 1728 te ontvluch
ten. Zijn vrouw was gewaarschuwd, en zij
had een vertrouwd persoon, zekeren Ja-
cob Bosch, gezonden, die den hertog met
de noodige fondsen in een naburig dorp
wachtte. Het gezelschap: Ripperda, zijn
Josepha, de korporaal en Van den Bosch
reisde naar Porto en zeilde vandaar naar
Cork, in Ierland. In Engeland maakte Rip
perda opgang. De koning ontving hem;
hij bewoog zich in de beste kringen. Maar
zijn plan om wraak te nemen op Spanje,
door Engeland op te zetten tegen dit rijk,
mislukte.
Daar maakte hij kennis met Perez, een
Spaansch renegaat, admiraal in dienst
van den keizer van Marokko. Deze beduid
de hem, dat hij door in dienst te treden
van Marokko, Spanje veel kwaad zou
doen, en Ripperda ging daar op in. De
keizer van Marokko, ontving den avon
turier vriendelijk en handelde met hem
over het plan, Ceuta aan Spanje te ont
rukken. Maar in dienst van Marokko
moest Ripperda, na katholiek, protestant
en weer katholiek te zijn geweest, Moha-
medaan worden. Men beweert dat hij het
inderdaad geworden isl Hoe dit zij, het
einde was dat Ripperda tamelijk armoe
dig te Tetuan ging wonen, dat zijn knecht
Van den Bosch hem bestal, Josepha hem
verliet en hij eenzaam-- verlaten en arm
den 7en October 1737 stierf. Hij had vier
wettige kinderen en waarschijnlijk drie
van Josepha Ramos. Van een dezer, Fran-
qois Joseph Ripperda, kent men den
levensloop. Hij huwde in het Osnabrück-
sche zekere Mary Schroeder, en zijn kin
deren waren daglooners, boerenarbei
ders. En de grootvader was minister en
Grande van Spanje.
B.
Dus uw man praat in zijn slaap? We
zullen hem er wel van af helpen, me
vrouwtje!
Och, dat hoeft niet, dokter, als u al
leen maar maakt, dat hij wat duidelijker
praat!
baarheid over zich komen, dat allee zoo
was en niet anders.
Veel is er veranderd sinds dien tijd,
Vader is nu al tien jaar dOod en de jon
gen, och die dolle kop die hij was, kon het
bij rustig Moedertje niet uithouden
Vrienden verlangden meer tijd en juist
altijd dan, als Moeder 's avonds heel laat
wachtte. Toen waren er over dat late
thuiskomen woorden gevallen en Bert, nu
zelf in staat zich zoo wat te bedruipen,
had z'n koffer gepakt, en woonde nu op
kamers. Ellendig had ze zich gevoeld.
Gesmeekt had! ze haar jongen, toch te
blijven, niet door te zetten. Maar de
weegredenen, d'e zij met haar vertrou
wend hart niet kon vermoeden, trokken
den jongen weg,
Och, dat leed was ook wel iets gezakt
Overdag ging het wel, de zorgjes voor
het huis, d'e boodschapjes en bezoeken
zoo nu en dan aan een enkele oude ken
nis of vriendin hielden haar dan wel be
zig. Doch de avonden! Die waren niet
door te komen, die aloopende en marte
lende verlatenheid
Vijf en vijftig was ze nu. En juist door
dit getal was ze zoo aan het denken ge
komen. Want in die krant had ze ge
lezen een advertentie van een vrouw, van
dien 'eeftijch die huwen wilde.
Gek toch eigenlijk zoo naar een man te
zoeken. Niets vrouwelijks, of toch wel?
En ze poogde zich die andere vrouw
voor te stellen, die zich zeker ook een
zaam gevoelde. En langzaam waasden
haar eigen leven en dat van die andere
vrouw door elkaar. En ze stelde zich voor:
Zelf had ze die annonoe geplaatst, zelf
wachtte ze nu op een antwoordt En ze zag
zich een oud' heertje voor den geest, nog
niet te oud, vriendelijk prettig gezicht,
grijs baardje, glundere oogen achter
OONTLNU1TEIT.
Voor dit uitheem sohe woord is geen
Nederlandsch woord dat zoo juist do be-
teekenis weergeeft. De uitdrukking: voot
bij stuk houden, die er het dichtst bij
komt, is als titel te lang.
Zoo vaak heb ik de klacht gehoord':
Wat heb ik weinig van mijn leven terecht
kunnen brengen.
Onder die klagers waren eer voorzeker,
van wie de omgeving een gansch ando
ren dunik koesterde, en wier onvoldaan
heid het gevolg was van de steeds wjjdtere
horizonten1 die zich openden voor hun
voortdurend meer omvattenden blik.
Maar de klacht was ook meermalen ge
grond; en nu kan het zijn, dat er ondter
degenen, die haar ook thans nog uiten,
zijn, die, terugziende op het leven, voor-
zoover dit achter hen ligt, daarin duide
lijk kunqen waarnemen een gebrek aan
continuiteit. Ik spreek niet zoozeer tot de
genen, die door een ijzeren noodzakelijk
heid reeds vroegtijdig in een1 vaste rich
ting werden gedreven en reden hadden
daar later dankbaar voor te zijn. Ik
spreek tot diegenen wier omstandigheden
meer tijd en vrijheid van beweging toe
laten en voor wie de verleiding om tel
kens van het pad1 dat zij hebben ingesla
gen af te wijken, geenszins denkbeel
dig 1&
Immers lang niet altijd.' is die eerste
keuze het gevolg van een grondige nei
ging of van een bepaalden aanleg.
Dikwijls genoeg wordt zij gedaan onder
den invloed vaH neigingen, die een tijde
lijke omgeving in ons doet geboren wor
den of onder dten indruk van een per
soonlijkheid, die ons bewondering inboe
zemt en op wie wij gaarne zouden willen
gelijken.
Komen wij dan straks weer in aanra
king met andere personen of voert ons
lot ons naar een andere omgeving, dan
maken d'e eerste neigingen voor andere
plaats en drijven ons, zoo we er niet op
bedacht zijn, in gansch andere richting.
Wanneer zich dit proces eenige malen
herhaalt, blijven we aan de oppervlakte
zoowel van het een als van het andere en
worden we ons niet bewust dat al wat
werkelijk belangrijk is, daar beneden ligt.
Diep in mij bedolven ligt het onver-
valsohte goud, in de diepte der zeeën lig
gen de kostbare paarlen, en voor hen, die
slechts lichtelijk den bodem betreden, is
het als bestonden ze niet. Goudzoekers
op bet gebied van den geest zijn we allen,
kunnen we allen zijn. Zullen we dan^
wanneer we nimmer op eenige plek ge
graven hebben, klagen, dat we niets go-
vonden hebben? Hebben we reden ont
moedigd te zijn, als we met een vluchtige
kennismaking tevreden, na elk kortston
dig verblijf onze schredten naar elders
richten?
Neen, voorwaar, wie aldus te werk
gaat, hfj doet met anders dan zijn geest
tevreden stellen met vergankelijk goed.
Om iets te bereiken is het noodig dat er
een hooger begrip in ons zij: we moeten
trachten ons, waar dan ook, een weg te
banen naar de diepte. „Zoekt en gij zult
vinden!" Laat u ndet afschrikken van het
een of het ander; tracht te ontkomen aan
de vaak valsche voorspiegelingen als zou
wat een ander doet gewichtiger zijn,
dan wat gij zelf onder handen hebt
Het doet er eigenlijk weinig toe, op
welk gebied uw aandacht is gevallen,
mits uw belangstelling, oprecht, warm en
blijvend zij. Uitwendige verschijnselen,
die op zich zelf staan, bestaan er niet;
alles heeft een achtergrond, waaruit het
Is voortgekomen, een ontwikkelingspro
ces, een eigen wezen. Maar de' n' *nbaart
het alleen aan dongene, die zich giéudüg
met iets bezig houdt, die het verstaat
continuïteit aan te kweeken in zijn be
schouwen en in zijn denken. Bewandel
du« uw cdgen wegon en blillf daarbij! Acht
uw eigen arboddl niet te gering. Ge zult
het ervaren, hoe dieper go graaft, des to
moer eenheid zult go vinden. De plant,
die naar allo zijden haar bloemknoppeq
ontplooit, geeft slechts één wortel.
Onderwijzeres: Wilile je mond staat
open.
Wilile: Ja juffrouw, dat weet ik. Ik
heb hem zelf open gedaan.
lorgnet. Ze zag hem al zitten tegenover
zich en nog aarzelend! door het wel wat
vreemde van het geval, zich toch stukje
voor stukje geven.
Ze hoorde in hem hetzelfde verlangen
naar wat lieve gezelligheid, nimmer bui
tenshuis te vinden, zij voelde in hem den
zelfden angst voor die jaren die nog ko
men zouden.
Deze beelden verflauwden en zioh over
de oogen strijkend als om die gedachten
weg te drijven, stond Moedertje ou. Bleef
toch weer staan en plotseling flitste het
Idee door haar heen, „als Ik nu toch ook
eens zoo'n advertentie plaatste. Och ik
vraag zoo veel niet meer. Alleen wat
vriendschap en samenzijn."1 En de daad
bij het woord' voegend, greep Moedertje
pen en Inkt, en schreef:
„Weduwe, alleenwonend, van middel
baren leeftijd, zich erg eenzaam gevoe
lend, zou gaarne kennis maken met net-
nen heer. Brieven lett..
Verder er maar niets in zetten. Komt
toch niets op. Maar de hoop alleen deed
Moedertje al wat opvoeren. Je kon toch
niet weten. Och ze wilde hem dan wel
zoo'n echt rustig leventje bereiden, zoo
al die kleine verzorgingen, waar een man
op gest eld ia
En den volgenden avond stond de an
nonoe in de krant.
Twee dagen later vraagt Moedertje,
met de voile voor het gezicht, blozend
van verlegenheid, aan bet loket of ar
misschien een brief is. Ze ziet den man,
die haar te woord gestaan heeft, snuffe
len in een vakje er.ja ^erkelijk, één
brief.
Haastig neemt ze hem in ontvangst.
Thuis wil ze hem lezen, niet op straat.
Gek voor een vrouw van mjjn leeft ik1 je
zoo op geworden te gevoelen.
Thuis gek .men, eerst hoed er. >atét
DE UITVINDING VAN HET GROG-JE.
Van den nood! 'n deugd gemaakt
In het jaar 1739 kwam Engeland in oor
log met Spanje en zond den admiraal Ver
non met een vloot naar West-Indlë om de
Spaansche koloniën aan te vallen.
De admiraal was een zonderling en de
matrozen noemden hem sohertsend den
ouden „grogham". Hy vorscheen name-
Ujk nooit anders op het dek dan in een
lange, wonderiyke jas, uit gewone grove
stof vervaardigd, welke toen in Engeland
onder den naam van „Grogham" in den
handel werd gebracht Vandaar dus zyn
bijnaam.
De tocht over den Oceaan was zeer
moeiiyk, daar eerst een hevige wind en
later een voortdurende windstilte veel ver
traging veroorzaakten. Dientengevolge
kwam er gebrek aan proviand en de ver
schillende porties moesten dus kariger
verdeeld worden.
Deze noodzakelijkheid begrijpend, lie
ten de matrozen zich dit zonder meer wel
gevallen, maar met één maatregel van
den admiraal konden zy zich niet verzoe
nen. Want ook maar de halve hoeveelheid
rum zouden zy dageUjks krijgen.
Vérnon had bevolen er water by te
doen, opdat de porties dezelfde zouden
blqven.
Hierover nu morden de matrozen en het
was byna tot een muiterij gekomen. De
kapitein verzocht daarom den admiraal
zqn bevel weer in te trekken. De matrozen
zouden het gaarne met de helft voor lief
nemen, als er maar geen water by moest.
„Maar dat smaakt juist zoo goed!" riep
Vernon. „Ik heb het natuuriyk eerst zelf
geprobeerd. Hoe Is het dan klaar ge
maakt? Zeker zoo slecht mogetijk. Roep
den proviand meester!"
Toen deze versoheen, bulderde Vernon
hem toe:
„Deedt je water by de rum?"
„Jawel, Sir."
„Was bet mengsel geheel volgens het
voorschrift?"
„Nauwkeurig half om half."
„Kookte het water flink?"
Koken? Daar weet ik niets van. Wy
hebben het er koud by gedaan."
„En is dat op alle schepen zoo ge
schied?"
„Jawel Sir."*
„Dat Is wat moois," riep de admiraal
woedend uit. „Heet, kokend heet, moet het
water zijn. Dat smaakt uitstekend, vooral
als men er nu een stukje suiker by doet.
Maak nog een extra portie voor de man
schappen klaar, opdat ze de voortreffeiyk-
heid van myn recept leeren kennen!"
Zoo geschiedde. En het bleek, dat Ver
non volkomen geiyk had. De heete drank
beviel den matrozen uitstekend en ter
eere van den admiraal noemden zij hem
„grog". Ook by de zeevaarders van andere
nationaliteiten werd de grog weldra een
lievelingsdrank.
Tob Nooit Hoekje.
BPLlJTZrW AMMEN.
Fr. von Behlller (Wilhelm
v TslD.
Deze woorden uit het bekende vrijheids
drama van den groototen Dultsoben drama
turg, mogen wij Nederlanders wel eens
goed in gedachten houden. Want onlangs
hebben wij kunnen lezen, dat er elgeniyk
geen Nederlandsohe cultuur mee^ be
stond, wel een roomsch-katholieke, een
socialistische, een oultuur van hen, voor
wie de paradijsslang heeft gesproken on
één die de slang laat zwygen als een mof.
De spytzwam der verdeeldheid het
oude beeld is te aardig om het niet weer
eens t© schrijven, ook al omdat het soms
aan „gezwam" doet denken tiert welig
in ons vaderland en dat wel als gevolg
van onze onverdraagzaamheid. En dit is
zeer nadeelig voor de kracht van ons volk.
Wanneer telkens weer uren verkletst en
„verzwamd" worden in gemeenteraad en
kamer over bezuiniging, dan vraagt een
vetrstandig mensoh zich af, of de heeren
niet wat kunnen besparen op hun „zwaru-
tyd", wij leven in den tijd van commissies
van onderzoek en subcommissies, van ge
leuter en sub-geleuter over kleinigheden
en afwijkingen van eikaars meeningen en
ondertusschen wordt de belasting nog
steeds geïnd met of zonder dwangbevel en
biyven de directeuren van verscheidene
gasfabrieken zonder gasverstikking
voortknoeien.
Klein land, dat zonder al dat sectarisme
en zonder dat kliek A, kliek B spaart, of
dat O kliek D beschimpt, mannen telt, die
boven al dat gezwam staan en u groot zou
den kunnen maken, hoe lang nog zal het
duren, vóór gy inziet, dat gy uw onder
gang tegemoet gaat door uw verdeeldheid
en gebazel over nietige verschilletjes. Het
is een allertreurigst verschynsel, dat men
gaat twyfelen aan het bestaan van een Ne
derlandsohe cultuur. Trachten wy elk voor
zich en in zyn kring, de gedachten te doen
post vatten, dat wy allen behooren tot één
volk, dat een geschiedenis heeft, die het
in stijgende Ujn dient te vervolgen.
Dr. JOS. DE COCK.
i Vrager te H. Wy moeten onze neder
lagen en de ellende, die wy ongetwyfeld
lallen meemaken in het leven niet al te
zeer beschouwen als plagen, die ons
slechts tot schade zyn. Neen, er zyn heel
veel nederlagen, die te beschouwen zyn
als het begin van groote overwinningen.
Zie een nederlaag goed onder de oogen
en bekyk de zaak van alle kanten, dan zult
gy bemerken, dat gy uw opmerkingsgave
scherpt en u liohtpunten wyst, die gij
nooit van uw leven zoudt hebben gezien,
wanneer de zaken op rolletjes liepen. Laat
u dus niet te spoedig uit het veld slaan en
leer van uw tegenspoed profyt te trek
ken. Het groote geheim van hem, die suo-
ces hebben ondanks tegenslag is dit, dat
,zy aan de nederlaag de overwinning
weten te ontwringen en de hinderpalen, i
die zich voordoen kunnen veranderen in
even zooveel hulpbronnen, waaruit zy
hun succes putten. Zoek lichtpuntjes altijd
en overal en uw leven zal steeds zonnig
'zyn.
Verzonden brieven: Onderzoeker te EL;
G. D. te H.; Schrijver te H.; X. te N.
af. Nu rustig eiven leizen. Vooral rustig.
Ne»t of je dat dwingen kan.
Aan het adres had' ze al geleden, dat
het met een mooie hand was geschreven.
Ook de brief zelf doet goed aan. Nu lezen.
„Mevrouw,
Uit uw advertentie is my gebleken, dat
u in dezelfde omstandigheden als ik ver
keert, d.w.z. dat u, even als Ik behoefte
heb aan iets, dat do eenzaamheid weg
zal nemen.
Ik wil gaarne nader met u kennis ma
ken en stel u daarom voor morgenavond
8 uur dcorgang Ryksmuaeum te komen.
Misschien wilt u een boek onder den arm
nemen?
Myn naam wil ik u liever persoonlijk
noemen, daarom toeken ik nu,
Hoogachtend,
Ook een Eenzame."
Moedertje houdt nog langen tijd' dezen
brief in haar handen. Nu het geval zich
vaster vormen stelt, aarzelt ze toch wel.
Vrouweiyke schroom, vooroordeel, vech
ten met het verlangen naar een ander
leven. Dan legt ze den1 brief met een klap
op tafel en decideert, „ik ga".
Den volgenden avond wandelt Moeder
de langzaam naar het Rijksmuseum. Ze
nuwachtig is ze, angstig ook. En als ze
den schemer van het hooge gewelf over
zich voelt, trillen haar beeneni en zijn
haar handen klam.
Achter één der groote pilaren staan
twee jongelui De schrijvers van den
brief. Helden van de grap, paljassen tot
in hun ziel'.
Zy hebben d'e vrouwenfiguur aan het
andere einde van den doorgang aan zien
komen en in het midden stil zien staan.
„Zeg jog, nu moet jij zoo loopen, dat
j* achter haar komt, dan tik Je haar op
den schouder en zegt: Nu, nog zoo één-
raam mevrouw? Koop dén een vetté kat. I
mensih, ratn je toch niet 1
psyc
Cocl
Voor de lezen van ons blad geeft onze
chologische medewerker Dr. Jon. de
lock, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, o.m.
over de wyze waarop zij hun geest kun
nen verfrisschen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld in dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan direct schrifte
lijk aan de aanvragers.
„Hm, ja, waarachtig, dat is leuk." En
één der beiden sluipt in een boog naar
Moedertje toe.
Ze heeft niets bemerkt, tuurt naar die
Weteringscbanszijde. In eens voelt ze
een tik op den schouder en vóórdat hij,
die dat gedaan heeft, iets heeft kunnen
zeggen, draait ze zioh om. Dan een zwak
ke kreet.
Hoeder, u!"
Moedertje zegt niets. Ze loopt langs
haar jongen heen, komt ook langs het
giebelende heertje.
En als ze een paar honderd meter ver
der is, zakt ze op één der pleinbanken
neer. Langs het strakke, doodbleeke ge
zicht branden twee groote tranen.
Een uur later zit zij er nog. Niemand
te zien in den omtrek. Alles stil en een
zaam. Maar de grootste eenzaamheid ia
daar in die kleine bleeke vrouw. En
schamen zal ze zich haar heele leven lang,
omdat ze eens getracht heeft heit lot te
helpen.
In de Bordelaise zit haar jongen en
luistert naar het gewauwel van zijn
vriend', over die leuke imop, Dooh als het
jonge mensoh vraagt wat dat oude mensch
wel gezegd' heeft, staat hfj bruusk op,
negeert den vrager volkomen en ver
dwijnt
v
Toen Moedertje een paar uur later
thuiskwam, vond rij haar jongen wach
ten. En een paar onbeholpen groote jon
genshanden streelden het grijze haar én
een zoen van haar kind vingen de tra
nen1 op, die uit haar goeie lieve oogen
rolden.
„Moeke, vergeef me! Mag Ik bij de
blijven?"
H.
't Jutte ti je
347. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
WIJ rijn één volli en «enig
ppiiow wy jjanitotan.
y