Mevrouw: Marie, ik wil niet datje
dien man telkens in de keuken ontvangt.
Marie: Dat geeft niet, hoor mevrouw,
't Is 'n eenvoudige jongen uit mijn dorp
en hij zou maar verlegen worden als ik
hem in de salon ontving.!
KLEINE WIJSHEDEN.
Armoede is geen schande, maar je wordt
er toch op aangekeken.
Wie aan den weg timmert, wordt be
stormd door woningzoekenden.
Wie als ezel geboren is, kan niet anders
verwachten dan gevild te worden.
Niemand sterft vóór zijn tijd, maar de
meesten vinden dat de klok van den dood
vóórloopt.
Voor een hart van goud, geeft de bank
nog minder dan een Sovjet-roebel.
DE GOEDE GENIUS.
De verwisselde brief.
Greta Brandt herlas den ontvangen brief
met groote aandacht. Schouderophalend
zette zij. zich daarna aan haar schrijftafel,
waarop een blank velletje papier gereed
lag.
„Lieve Willy," schreef zij, haar pen in
snelle vaart hanteerend. „Ik begrijp de be
doeling van je brief niet. Vroeger hadden
wij gewoonlijk kijk op de dingen, maar
sinds jij verloofd bent, houdt je er gedach
ten en overwegingen op na, die ik onmoge
lijk kan deelen.
Je schrijft, dat je onaardig bent geweest
tegen Hans. Goed! Dat kan "oorkomen;
ook verloofde mensohen zullen wel eens
kribbigheidsmomeritjes kennen. Hans
werd ten slotte ook onaardig, zeg je. Be-
grijpelijkl En er ontstond een "formeele
kibbelpartij, die je '.den in onmin schei
den deed! Nog alti i begrijp ik de zaak,
al keur ik haar niet goed!
Maar nu verder.
Je weet, dat je ongelijk hebt gehad, jo
hebt spijt van wal je deev1* «n zegt:
zou het graag ongedaan en ongezegd ma
ken en toch.kun je er niet toe komen,
je ongelijk tegenover Hans te bekennen,
anders gezegd, de minste te zijn!
Zie je, daar houdt mijn begrijpen op.
In iouw geval zou ik als een haas naar
mijn liefste toegeloopen zijn, om hem te
vragen, mij te vergeven en hem met dui
zend: kussen beterschap te beloven! Maar
ja..in dit opzicht verschilden wij altijd
wel heel veel van elkanders. Jij bent veel
ingewikkelder, veel meer kruidje-roer
mij-niet dan ik.
Ik geloof heusch, dat je in staat zou
zijn je eigen levensgeluk door die malle,
overdreven gevoeligheid te vernietigen.
Wees geen eend, Wil. Aanvaard de
tocht naar Canossa. Hoe eerder hoe beter.
Je zult het wel heel bont gemaakt hebben.
Vergeef je oude vriendin, dat zij je met
zedepreeken aan boord komt.
vriend van Paul Denis deelde in zijn
antipathie.
De gewichtige dag naderde met rassche
schreden." De belangstelling in de studen
tenwereld was buitengewoon groot en ook
daarbuiten spraken velen over de race,
die zeer spannend beloofde te worden; in
alle sportkringen van de stad overwoog
men de kansen van de mededingers, wier
namen algemeen bekend waren gewor
den.
Dien middag tevoren wendde Otto Ver
meer zich tot Paul Denis met de vraag:
„Kom je vanavond wat bij mij boomen?
„Bij jou?"
„Ja, waarom niet? Heb je andere plan
nen?"
„Neen, dat niet maar
„Breng Smalt mee, ik zou Castor niet
graag van Pollux scheiden, al is het ook
maar voor een enkele keer! Kom je van
avond?"
„Goed," antwoordde Paul, verwonderd
over het verzoek, maar geen uitvlucht
wetend.
„Afgesproken! Ik zal Bouman en Kers
ten ook vragen, dan maken wij er een ge-
zelligen avond van, maar niet te laat met
het oog op morgen!"
„Wij moeten onze krachten sparen,"
glimlachte Paul.
„Juist."
Des avonds bevond zich een klein ge
zelschap in de eenvoudige kamer, door
Otto Vermeer bewoond; de stemming
wilde in het begin niet recht komen, er
hesrschte een zekere gedwongenheid,
Misschien wil je liever niet naar Hans
toegaan, misschien wil je hem zelfs liever
niet schrijven ook. Goed, goed, ik wil er
aan medewerken, om al je gevoeligheidjes
te sparen. Ik zal de dingen gemakkelijker
voor je maken. Ik zal Hans onder een of
ander voorwendsel morgenmiddag naar
mij toelokken. Jij komt ook, heel toevallig
en ik moet jullie zeer tot mijn spijt een
half uurtje alleen laten. Voila. De rest, de
tranen en de kussen zijn voor jouw reke
ning! En als je je gouden bruiloft viert,
vereer je mij nog als de goede genius, die
je beiden weer bijeenbracht. Mijn rol be
gint mij hoe langer hoe beter te bevallen,
maar toch hoop ik, dat ik die maar één
keer behoef te spelen.
Knies niet en zorg, dat je er morgen
lief uitziet! Dat is bevorderlijk voor de
verteedering van den beleedigden Hans.
Je kunt het drie-uur-trammetje nemen
om mijn „buitenverblijf" te bereiken
Adieu! In onveranderlijke vriendschap.
Je Greet.
De schrijfster herlas haar epistel en
knikte hoogst-voldaan; in gedachten tuur
de zij daarna een oogenblik naar den zon-
nigen tuin, waarin geen bloem of blaadje
zich bewoog.
„Ik ben eigenlijk veel te goed," was de
slotsom van haar overpeinzingen. „Ik ken
Hans veel langer dan Willy hem kent.
Hij was altijd erg op mij gesteld en ik ge
loof, dat hij juist van plan was, in ernst
verliefd op mij te worden, toen Willy met
haar blonde schoonheid en haar onweer
staanbaar glimlachje binnen zijn gezichts
kring kwam. En nu haar verwende kin
der-humeurtje een breuk tusschen hen
dreigt te veroorzaken, sloof ik mij uit, om
hen weer bij elkaar te brengen! Ik ben
werkelijk veel te goed".
Met een zuchtje nam zij een nieuw vel
letje, en verzocht Hans Martens, haar een
paar boeken, die hij haar te leen had be
loofd den volgenden middag te komen
brengen, den nadruk erop leggend, dal
zij op een persoonlijke overhandiging was
gesteld.
Den volgenden morgen werd zij aan
haar laat ontbijt verrast door het onver
wachte binnenstuiven van haar vriendin
Willy Veere, die in de grootste opwinding
scheen te verkeeren.
„Willy!" riep zij uit. „Wat is er ge
beurd? Hoe kom je zoo vroeg hier?"
„O Greta!" barstte de blonde Willy uit
„Wat bezielt je toch? Waarom wil je met
alle geweld Hans vanmiddag hier hebben?
Ja, kijk mij maar niet zoo ongeloovig aan!
Je hebt hem geschreven! Maar je hebt
bij vergissing mijn adres op de enveloppe
gezet Hier is je brief. Die vergissing
heeft je leeljjk verraden. Wat wil je van
Hans? Je weet toch dat hij en ik gekib
beid hebben! Waarom haal jij hem nu zoo
aan? Dat is toch..
„Pas op je scherpe tong," waarschuwde
Greta, half-lachend, half-ernstig. „Ik heb
blijkbaar een dubbele vergissing begaan
en de voor jou bestemde brief aan Hans
gestuurd!"
„Een brief voor mij? Aan Hans? Wat
stond er in?...."
„Een aanmaning om hem gauw je on
gelijk te bekennen
„O, Greet, hoe kon je zoo dom zijn? Wat
heb je dan toch geschreven? O, ik schaam
mij, als hij te weten komt hoe bedroefd ik
ben."
„Schaam je je daarvoor?"
„Natuurlijk! Misschien is hij blij, als hij
van mij af isl"
„Kind je praat wartaal. Maar die brief
is nog wel te achterhalen, denk ik."
„Hoe dan?"
„Hans staat schandelijk laat op. Als wij
nu onmiddellijk een auto nemen...."
„Ja, ja, laten wij probeeren, dien briei
terug te krijgen!"
In snelle vaart lieten de vriendinnen
zich stadwaarts rijden, 'maar het was te
laat.
Toen Greta Brandt aan Hans' hospita
begon uit te leggen wat zij kwam doen,
werd de deur van Hans Martens kamer
geopend en zonder zich in het minst aan
de tegenwoordigheid der anderen te sto
ren, nam de jonge man onder een stroom
van verrukte woordjes zijn verloofde in
zjjn armen.
Des middags dronk het verzoende paar
thee bij Greta Brandt.
waarvan de aanwezigen zich bewust wa
ren, zonder er een oorzaak voor te kun
nen vinden.
Langzamerhand kwamen echter de ton
gen los en vloeiden de gesprekken ge
makkelijker voort.
„Ik heb een wit wijntje," sprak de gast
heer, „dat...."
„Contrabande!" klonken een paar stem
men.
„Och kom!"
„Een professional drinkt geen wijn, ah
hij...."
„Wij zijn geen professionals!"
„Leve de amateurs!"
„Leve de witte wijn!"
„Wij varen allen in hetzelfde schuitje,"
drong Otto Vermeer aan. „Wij vormen
een clubje strijders, tussschen wie naai
waarschijnlijkheid de beslissing ligt. Als
dus de één wijn drinkt...."
„Kan de ander het ook doen."
„Wer nicht liebt Wein Weib und Ge-
sang, der bleibt ein Narren sein Leben
lang!"
„Und Narren slnd wir nich!"
„Dus wijn, fiat!"
Otto Vermeer stond op en scharrelde,
zijn rug naar de gasten gekeerd, op het
buffet aan, waarop glazen en flesschcn
gereed stonden.
Onder het drukke gepraat klonk het
geklikklak van den gouden wijn, die in
de glazen stroomde, zacht gerinkel deed
vermoeden, dat de hand van den schen
ker weinig oefening kende.
„Vermeer, wat doe je daar?" vroeg'
„Ik zegen je voor je domme vergissing,
Greet!" sprak Willy Veere geestdriftig.
„Of was het geen vergissing?" vroeg
Hans Martens.
„Half," bekende Greta.
„Half?"
„Ik stopte bij vergissing den brief aan
Willy in de verkeerde enveloppe; toen ik
het bemerkte, bedacht ik plotseling, dat
die vergissing de zaken heel wat verge
makkelijken zou en zoo...."
„De naam van goede genius komt je
eerlijk toe!" verzekerde Hans.
Lachend beloofde Greet, dat zij, als het
ooit noodig mocht blijken, de gespeelde
ról opnieuw zou opnemen.
B.
BABBELUURTJE OVER MODE.
DE SCHOOTHOND-EPIDEMIE IN
LONDEN.
„De goede kameraad."
In Engeland's hoofdstad heerscht tegen
woordig onbeperkt een pet-doggies-waan-
zin en veroorzaakt enorm ongemak. In de
allereerste plaats langs den weg. Het L011-
densche verkeer vereischt reeds alle aan
dacht van den voetganger, maar nu wordt
deze ongelukkige mensch nog in meer
dere mate tot wanhoop gebracht, door de
talrijke hondenkoordjes, aan welks eind
een broos-uitziend uit China geïmpor
teerd hondje trippelt, terwijl het andere
uiteinde gewikkeld zit om een keurig ge-,
ganteerd dameshandje. Al wat loopt heeft
zich dus voor gezegde koordjes te hoeden,
maar al wat rijdt voor het gedierte zelf.
Want een eventueele aanrijding komt een
bestuurder letterlijk zeer duur te staan.
Immers zijn de hondjes vooral als ze
een illusteren stamboom hebben! zeer
kostbaar, ja, hun gewicht en méér dan
dat, aan zuiver goud waard.
Ze zijn voor mrs. John Buil ongeveer
hetgeen de pop, die slapen en spreken
kan, beteekent voor haar 10-jarig doch
tertje. En „men" kan er niet zonder. De
woman of fashion slaapt, eet en gaat uit
in gezelschap van haar pet-dog. Buiten
zit hij soms parmantig op haar arm, en
beoordeelt de menschen, doch meermalen
vindt hij woon in de satijnen voering van
een mof. Hij komt óveral. In het theater
ziet hij met stoïcijnsche kalmte een pre
mière mee aan, en in het restaurant heeft
hij bijna een kleine revolutie ontketend.
Want men wil hem daar niet Men kookt
en dient er alleen voor menschen. En
men vaardigde een entree-verbod voor
honden uit. De woman of fashion heeft er
stil om gelachen. En ziet telkens opnieuw
kans de darling in mof of bontjas mee
naar binnen te smokkelen. Why not?
Tusschen de eerste entre-mets en de
visch duikt doggy dan plotseling op en
zijn „mama" vraagt ook voor hém een
couvert. Zorgvuldig wordt zijn bordje
eten toebereid en de lekkere hapjes heeft
het lieve dier maar te slikken vanaf zil
veren lepels....
Is het nu wonder dat deze weeë vertoo
ning velen restaurantbezoekers aanstoot
geeft? Want al heeft doggie een zeer ge-
distingueerde educatie genoten, zjjn wijze
van dineeren is niet altijd even smake
lijk om te aanschouwen. Ja, zelfs de Lon-
densche Pers verzet zich tegen dit alles
en heeft een serieuse campagne op touw
gezet, teneinde de restaurants weer „hon-
denvrij" te krijgen. Voorloopig echter
lachen de Londensche dames nog wat met
alle verontwaardiging.
B.
Dus uw man praat in zijn slaap? We
zullen hem er wel van af helpen, me
vrouwtje.
Och, dat hoeft niet, dokter, als u al
leen maar maakt dat hij wat duidelijker
praat.
Het prachtige concert.
Hij was door zaken opgehouden en
daar hij te laat kwam voor 't concert
werd hem de toegang tot( de zaal ge
weigerd.
De zangeres staat al op 't podium,
meneer, ik mag u niet meer naar binnen
laten.
Maar ik zal heusch heel zachtjes
loopen en de zangeres niet storen.
Eat is de kwestie niet, meneer,
maar als 't publiek die deur ziet open
gaan, willen ze er misschien allemaal uit
Kijk dien man eens lachen. Hij heeft
zeker een goede mop gehoord.
Neen, hij heeft juist zelf een mop
verteld.
Wat! riep de fabrikant uit, het heele
personeel aan het staken? En waarvoor?
Dat weten ze nog' niet, meneer, ant
woordde de meesterknecht; de vakver-
eenigingsleider is nog niet gearriveerd.
A.: Een paar woorden, door een
ambtenaar gemompeld en je bent ge
trouwd.
B.: Ja en een paar woorden in je
slaap gemompeld en je bent gescheiden.
Wat is dat nu, Marietje, waarom sla
je de poes?
Poes is een vies beest, mammie, hij
spuwt op zijn poot en dan veegt ie 'm
aan zijn gezicht af!
Dame (op een muziekfeestje): Herin
nert u zich waar dit wijsje uit is, doktor?
In m'n jeugd zong iedereen het. Tum-tum-
tum-tum-tum-tum-tum?
Familiedokter: De woorden komen
me bekend voor.
DE ARABIER EN DE ROOVER.
Een in de woestijn wonende Arabier
bezat een paard, dat wijd en zijd beroemd
was om zijn vlugheid en betrouwbaarheid.
Een andere Arabier, die in een naburig
Bedoeïnen-kamp woonde, kreeg last het
mooie dier te koopen, maar wat Daker,
zoo heette de kooplustige ook bood,
Nebar, de gelukkige eigenaar van het
paard, verklaarde, dat hij dit voor niets
ter wereld zou willen verkoopen. Daker
wilde tenslotte een heele karavaan kame'e-
Harry F-'irialt
Doodsche stilte ontstond.
De toon. vaarop die eenvoudige vraag
werd gedaan, had zoo zonderling geklon
ken, verschrikt, dreigend, beschuldigend,
dat allen een naderend onheil voorvoel
den.
Otto Vermeer stond een oogenblik roer
loos.
Toen lieten zijn vingers een voorwerp,
dat zij omklemd hielden, glippen, met een
zachten tik viel het op den grond; hij
wendde zich om, lijkbleek.
„Schurk!" donderde Harry Smalt, op
springend. „Dat was dus je bedoeling.
Zeg op, voor wien was dat glas bestemd."
Een hevig tumult ontstond.
Alle spraken en schreeuwden door el
kaar; alleen de gastheer kon geen woord
over de lippen krijgen.
„Hou jullie je mond dan toch eens
even!" overstemde Harry Smalt de ande
ren. „Laat den schurk tooh eens even aan
het woord! Hij zal opbiechten, wat hij
heeft gedaan. Vooruit. Voor wien was dat
glas bestemd? Kun je niet spreken. Kerel
maak me niet razend! Spreek op, of ik zal
de woorden uit je ranselen! Was dat glas
bestemd voor Paul Denis?"
„Ja," antwoordde Otto Vermeer, die
sidderend tegen het buffet leunde.
„Je wilde hem morgen bij de race lie
ver kwijt zijn?"
„Ja!"
„En daarom....!"
Opnieuw klonken verwarde stemmen
op.
„Wat een gemeene streek!"
„Schurk!"
„Moordenaar!"
„Roep de politie erbij!"
„Giftmenger!"
„Neen, neen!" verdedigde de beschul
digde zich eenklaps met jammerende
stem. „Het is geen vergift! Dat is niet
waar! Dat zweer ik! Het is een onschade
lijk middel."
„Dat lieg je!"
„Waarom wilde je het hem dan laten
drinken?"
„Kalm nu eens even," verzocht Harry
Smalt. „Zóó komen we niet verder. Spreek
op Vermeer. Wat heb je in Paul's glas
gedaan?"
„Iets, dat.... dat hem een paar dagen
slap en moe zou maken, Verder niets. Ik
zweer het. Maak mij niet ongélukkig. Ik
zit tot over mijn ooren in de schuld. De
wedstrijd was mijn laatste kans. Ik waan
de mij zeker van den prijs. Toen hoorde
ik, dat Neis meedingt. Ik kan niet tegen
hem op, ik heb nooit tegen hem op ge
kund. Ik was wanhopig en zon op een
middel, om zijn kans te verniet'gen; ik
vond het. In het laboratorium maakte ik
het klaar. Daar," hij bukte en raapte
het gevallen fleschje op; „daar, neem
het mee. Onderzoek het of laat het onder
zoeken. Het was een gemeene streek,
maar een gifmenger ben ik niet."
Hij zweeg, uitgeput door den hartstocht
van zijn betoog.
Na een oogenblik stilte nam Paul Denis
het woord.
len, ja zelfs al wat hij bezat wel afstaan in
ruil voor het paard^ maar Nebar weigerde
standvastig.
Daker echter gaf het paard niet op en
verzon nu een list.
Hij smeerde zijn gezicht in met modder,
kleedde zich in lompen én bond een van
zijn beenen dubbel, zoodat hij er uitzag
als een bedelaar met één been. Zoo ver
momd trok hy naar een plaats, waar hy
wist, dat Nebar dien dag zou voorby-
komen op zyn paard. Toen hy Nebar zag
naderen, riep hy met zaohte, klagende
stem: „Ik ben een arme vreemdeling! Ik
kan niet loopen, om voedsel te gaan zoe
ken. Al drie dagen en nachten lig ik hier.
O, ga niet heen, voor ge my geholpen
hebt. De hemel zal u zegenen!"
De goede Arabier zeide: „Wel arme
man, kom achter my op myn paard zit
ten, ryd mede naar myn huls en noem
het het uwe zoolang ge verkiest".
Maar de schelm antwoordde: „Ik ben te
zwak. Ik kan niet paardryden".
Nebar sprong nu vol medeiyden op
den grond, beurde met veel moeite de
„stakker" op en zette hem op het paard.
Maar nauweiyks zat Daker in het zadel
of hij strekte zyn kreupelbeen uit, gaf het
paard de sporen en reed weg terwyi hy
uitriep: „Ik ben Daker. Wat je my niet
goedschiks geeft, neem ik kwaadschiks".
Een oogenblik stond Nebar als door de
bliksem getroffen, toen riep hy: „Daker,
luister nog even". Daker, die zich veilig
wist op het paard, bleef op eenigen af
stand staan en keerde zich in het zadel
om. „Je hebt myn paard genomen", zei
Nebar. „Het noodlot heeft het zoo gewild
en ik berust er in. Maar ik smeek jo
Daker, vertel nooit aan iemand, hoé je het
verkregen hebt!"
„En waarom niet?" vroeg Daker hoogst
verbaasd.
„Wel Daker", antwoordde de nobele
Arabier, „een andere man zou werkelijk
ziek kunnen zyn en hulp noodig kunnen
hebben, maar na zoo'n verhaal zou ieder
bang zijn, hem te helpen. Jouw daad zou
de oorzaak kunnen zyn van het weigeren
van barmhartigheid, uit angst van beet
genomen te worden. Ik groet u".
Daker staarde den verdwynenden Ara
bier na, diep getroffen door diens edel
moedige woorden. „Nebar Nebar", rlephy
„Gy zijt té goed. Hier is uw paard terug!"
„Heb dank", zei Nebar warm. „En wees
verder mqn vriend".
En zelden trof men trouwer vrienden
aan dan Nebar en Daker.
RAADSELS.
Oplossing der vorige raadsels.
1. Schoenmaker.
2. Apotheker.
8. Banketbakker.
n
H
Lek
koren
bluffen
Friesland
Herfstaster
aardappel
meester
veter
bel
r
Nieuwe raadsels.
I
Met s ben ik slim, met m niet vlug,
met g een bqtend vocht, met d een metaal.
II
Het geheel is een spreekwoord van
7 woorden of 84 letters.
Een 24—25—25—5—9 -11—17—19—
3231 is een slecht mensch.
14—8101620 is een doip in
Noord-Holland.
8—62—22 is een drank.
24—26—18—21—29—81 is vuil.
27423262983 zyn boomen.
2829802584 is een ander woord
voor bevel.
Een 12—7—13—15—14—19—18 is een
groote ruimte gebruikt om in te dansen.
Go^de oplossingen van beide raadsels
ontvangen van: J. A.; F. A. de B.; W. C.
v. D.; M. G. D.; J. v. E. G.; L. H.; H. K.;
T. W. K.; P. K.; A. v. d. M.; J. J. P.; J.
C. 8.; S. T.; E. V.; G. V.; J. W. en P. W.
plaats aangaat," zei hy. „Ik stel voor, dat
wy allen het zwygen bewaren over wat
hier is gebeurd, eerstens om Vermeer
niet nog dieper in den afgrond te trappen
en tweedens, omdat het gebeurde een
blaam zou werpen op de geheele facul
teit."
„Maar dan moet Vermeer zich morgen
terugtrekken!"
„Waarom?"
„Hy heeft geen recht meer, om...."
„Onzin, Laat hy zyn geluk beproeven.
Zyn toestand moet wel een wanhopige
zyn, anders zou hy niet zyn toevlucht tot
dit middel hebben genomen."
Na eenig gehaspel en tegenspreken
werd Paul's voorstel aangenomen.
Het gezelschap ging stil, in sombere
stemming uitéén.
„Je bent gek!" verweet Harry Smalt, op
straat gekomen, zyn vriend. „Je bent veel
te goed voor dien fielt."
Paul haalde zyn schouders op.
Den volgenden dag won Paul Denis met
gemak den uitgeloofden prijs.
Naar huis terugkeerend. vroeg hy, a's-
of hem plotseling iets Inviel, aan ziJn
vriend:
„Hoe zag je het toch zoo gauw?
De ander begreep terstond waarop nu
doelde en antwoordde:
„In den spiegel van het buffet! Daar
aan had hy niet gedacht, de stommeling.
6.
GOED GENOEG!
EEN KET IN HET SPUIKANAAL!
Een ket liep te grazen,
Heel knus in de wei,
Maar 't gras aan het water,
Daar kon zij niet bij.
Zij viel kopje onder,
Toen in het kanaal;
Dat gaf me een plons
En een reuze kabaal.
De ket deed haar best,
Maar zij kon niet de guit,
De baas en zijn helpers,
Die haalden d'r uit.
Ik geloof haast van wel,
Dat ze water in had,
Maar 't geeft niets,
Dat water komt niet In het vat,
Waar de melk in zit,
Van den baas van de ket.
De klant heeft geen schade,
Dus maak maar geen pret,
Alleen wil ik zeggen:
Ket, hou je fatsoen,
In 't Spuikanaal moet je
Een zwembroek aan doen,
En wachten tot de opening
Van 't nieuw badseizoen.
Den Helder. JAN MENS.
,Jk geloof, dat mij de zaak in de eerete