VA cent Mavrides' MIJN BEZOEK AAN WIERINGEN. amsterdamsche brieven. I rSffüBBEBSSS In Thuya van Tseewflf. Moderne „aardigheid". Mulder tol exit - Wie volgtP St Nlcolaas en hot Kerstmannetje. De aardigheid raait er in deze moderne tflden.aardig af. In den goeden ouden Mjd had' je nog, op geregelds tijden, <*e zee- slangen in soorten en kon je, als je weer eens een stuurman, die om de Kaap uit ue Oost was thuisgevaren, tegen het Ui 18^* loopen was, zelfs uitgebreide interviews publioeeren inet dezen deskundig© en zyn waarnemingen vergelijken met die van an deren en dan komen tot het opstellen van wéér een geheeJe nieuwe theorie over b.v. het nog voortleven van enkele voorwereld lijke hagedissoorten in afgelegen berg meren, die ondergrondische verbindingen hadden met den oceaan. Je hadt ook, zoo nu en dan, kans nog eens iets overzee meerminnen te schrijven, die héusch gezien waren door zeelieden, die men toch niet alle kon verdenken van te tijden aan een al te groote liefde voor het oorlam; en die mo gelijk, heelemaal uitgesloten was 't toch maar niet en wat wisten we eigenlijk nog van zoovele onbekende streken! vrouwe- lijlke vertegenwoordigsters waren van een juist de laatste vijf jaren energieke pogin gen om „heel die kakofonie van geluiden" die een s.raat voortbrengt, tot wat beschei dener lawaai terug te brengen. Ook in het komende jaar zuilen we, volgens het on langs verschenen bestratingsplan 1929 met kracht den strijd voortzetten. Vele straten zullen weer een geluiddempende beurt krij gen. Tot nu toe kon men zeggen, dat het groote publiek met deze asphalteeringscam- pagne vrijwel unaniem zeer ingenomen was. Een leder hoopte, dat zijn straat nu ook gauw op het lijstje zou komen te staan. Maar omdat we nu eenmaal als Hollanders van huis-uit kankeraars zijn, gingen er den laatsten tijd e^^men op die mopperden: „Waar is al isphalteer eigenlijk voor noodig? Het lawaai, door het gerü veroor zaakt, wordt, nu alle auto's toch geluiddem pende banden hebben, vanzelf al veel min der. En dan ook: de slip-kans wordt met dat asphalt veel grooter". iMen heeft het daarom van de zijde van onze afdeeJing „bestratingen" gewenscht Ingezonden Mededeellng. vergeten volksstam, die sedert eeuwen half geoordeeld de asphalteering nog eens te ln het water geleefd had en zoodoende het rechtvaardigen. Men wees er daarbij op, dat gebruik der beenen d'ie langzamerhand j er on^er de zware vracht-auto's en -auto- tot een soort staart waren saamgegroeld, bussen verscheidene zijn met massieve had verleerd.Maar nu we dan aan diep- banden, die wel degelijk lawaai maken. En 20 EGYPTIAN CIGARETTES Met 1 Coupon bij 10 Sigaretten. In Marken bracht Omar ook z'n PRINCE sigaret, Hij had met de Markers daar reuze veel prett zee-onderzoek doen, vanuit duikbooten het onderzee-landschap, mitsgaders de fauna en flora van den oceaan aan alle kanten fotografeeren, nu we van de diepst in donker-Afrika huizende zwarte stammen de meest gedótaill eerde film-opnamen nemen, nu we alle luchten doorvlogen, alle ber gen (op een enkele na) beklommen hebben, alle woestijinen, met of zonder auto-kara vanen doorkruist, kruinen we ons helaas niet meer aan dergelijke „gezellige", roman tische fantasieën overgeven; we hebben nu alles, op enkele kleine stukjes by de Po len en hier en daar in Tiber na netjes ge registreerd, met een etiketje en een weten- •chappelijken naam. En wie zich by de nuchterheid van heel deze gereglementeerde kennis niet wenscht neer te leggen en als onverbeterlijk voortgaat met nog „aardig heid" te verlangen, moet t wel hoogerop zoeken en geeft, Jaarvan weten we dan toch nog maar niets zéker! een draad loos telegram, antwoord betaald op Mars af. Maar ook die laatste mogelijkheid van „aardigheid" is eigenlijk hopeloos nuch ter vergeleken bö die vroegere zeeslang meermin- en andere theorieën: wat ds er aan een telegram-formulier, een loketje er het wachten op een antwoord dat.... niet komt? En in arren moede gaan we 't nu dan maar, nu de feiten de aardigheid nie' meer opleveren het, zooals zoo dikwijls te doen gebruikelijk is, in de woorden, in de namen zoeken. Zoo wéten we nu wel, dat die zeemeerminnen, waarvan vroeger sprake was, niets anders zijn dan een soort zoo- gende zeehonden, die we netjes hebben in gedeeld in het wetenschappelijk lijstje der dierlijke soorten en families. We wéten en kennen hun levenswijze; de temperatuur en het voedsel dat ze noodig hebben, enz., enz. We wéten ook. dat we ze moeilijk van hun geliefde verbiyfplaats aan de boven-Ama- zone naar bier, in onze dierentuinen kunnen transporteeren. En als zulk een transport dan tenslotte tóch eens gelukt, zooale dat dezer dagen ten behoeve van ons „Arti9" gelukt is, dan weten we, dat we voor een dergelijk zeldzaam exemplaar een geheel apart bassin moeten bouwen. Natuurlijk is 't wel aardig het dier. behalve op de foto's in de wetenschappelijke en andere boeken nu ook in levende lijve op ons gemak in de stad zélf te kunnen bewonderen; te kunne- staren in z'n goedige kalfs-oogen en z'n stompe voor-vin-pooten te aanschouwen. En ook wel aardig tegen elkaar te kunnen zeg gen: daar heb je 'm nou. die beruchte zee meermin van vroeger. Onze voorvaderen hadden' blijkbaar niet veel noodig om de gevaren van de verleiding te voelen. Maar al deze aardigheid' voldoet toch niet. De feiten vallen in hun nuchterheid', tegen. En we zijn, ook hier, dus maar gauw in het rijk der woorden „gevlucht", waar de aardigheid van vroeger nog naleeft. We schreven, en de vondst van onze Artis- dlreotie is inderdaad niet kwaad boven het apart gebouwde hok van den nieuwen aanwinst: In Thuys van Tseewljf Waarmede we dan tóch nog, geholpen ook door de schrijfwijze in den goeden ouden tijd toen er nog aardigheden en zee meerminnen waren, verplaatst worden.... Het zou onrechtvaardigheid zijn niet te erkennen, dat „deze moderne tijden" op hun beurt geen nieuwe aardigheden voor ons in hun schoot verborgen bielden. Daar hebben we b.v. de „sprekend© film" en de .geluid film". Over de toekomst van deze laatste liet een directeur van een onzer grootste stedelijke bioscoop-theaters zich onlangs zeer enthousiast uit. Hjj zag er „veel pers pectief', ook voor ons land, in. Wat zou het geen „sterk effect" zijn, verklaarde hy, als sr „bij de opname van een groot indus trieel bed dij f, inplaats van het thans tijdens het afdraaien daarvan door het orkest ge speelde passende wij,,je, tegelijk met zien van de gierende vliegwielen, de dreunende stoomwalsen, de mokerende hamers en alles wat er in zoo'n fabriek beweegt., meteen ook de geluiden gehoord' konden worden, die hierdoor worden voortgebracht? En zou het niet verrukkelijk zijn als men b.v. bij de veriooning van een „straatbeeld" uit een Amerikaansche stad, het getoeter der auto's, het gedaver der treinen, het geroezemoes der stemmen, heel die kakofonie van gelui den, die een straat voortbrengt, op de film kon vastleggen? „Zitten daar perspec tieven in of niet?" vroeg deze enthousiaste directeur, die onze modern© aardigheden exploiteert. Waarop men als goed-Amsterdammer ge neigd is te antwoorden: „Jawéll, maar geef móan toch maar liever die oude zee meermin met haar sirene-zang!'.... kwam daarnaast met het economisch argu ment, dat velen nog niet bekend zal zijn. De slijtage aan auto's op asphalt is n.1. gebleken veel geringer te zijn dan op een ander weg dek. En ook is, omdat de wrijving minder ia, het benzine-verbruik veel kleiner. De verhouding van dat verbruik op een asphalt- weg tot het verbruik op een anderen weg is op .goede gronden geraamd als zijnde 2 op 3. En, tenslotte, met de methode, die we bier .toepassen, wordt de slipkans niet veel grooter dan op klinker- en keiwegen, We gaan dus, gelukkig, na aldus de en kele dwarskijkers den mond gesnoerd te (Mijn aandacht wordt afgeleid door Iets dat in zee ligt en dezen kant op komt drij ven. Het spoelt nu tegen de lage paaltjes, die daar aan den zeekant staan, 't is of het een kistje is, het drijft weer even terug; het stoot weer tegen do palen* het duikt onder; komt weer boven, en ik zeg tegen Piet, wat ik daar zie. ,,'k Zien 1 niet", zegt Piet, „weer is 't?" „Daar schuin .tegen over dat hek, dat je daar ziet voorbij dat huis", antwoordde ik. „Waarzoo? 0! ja! nou zien ik deer langs de Tooie keet, over dat hek, ja! nou hew ik 't zien" en hebben, onverstoord met ons gezegende ge- zonder meer zet Piet het op 'n loopen, holt Trouwens 5>j«e ia Amsterdam wa luiddempen door iVan bestratingen gesproken.... moeten we even een blik werpen op de ontwikke ling van het Muiderst raatweg-drame. Het wikkelt zich nog steeds uiterst langzaam af (Rijk en Provincie denken pas in 1882 ge heel met de verbetering klaar te zijn!), maar een enkele van de ontknoopingen, die ten slotte tot een „blij einde" moeten voeren, vak er toch reeds te melden. Het opheffen van den Muidertol! Men is dan, zooals wij voorspelden, na wat voortgezet loven- en bieden, tot overeenstemming omtrent de afkoopsom gekomen en Fioris Vos kon, spoediger nog dan verwacht werd* victorie kraaien aan het graf van den Muidenschen lastpost. Deze van de baan kan men zich thans, gesterkt door dit succes en mogelijk weder om onder de beproefde leiding van dezen strijdlustigen erfgooier keeren tegen den volgenden onverlaat, die nu bovenaan het program slaat: de Gooische stoomtram. Zooals het met dergelijke onverlaten gaat, als zjj zich in de knel voelen komen, zet zij al bij voorbaat een grooten moud op! Eu gaat zö schelden en schimpen op anderen. Zoo stookt de Gooische tram de laatste we ken hard tegen de Gooi-Ex pres, de moto rische concurrent, en stek zy alles in het tferk de concessie voor dit nieuwe vervoer middel, dat ln korten tijd onder het publiek zeer populair werd, en nog niets op zyn geweten heeft, te doen intrekken. De toon, die daarby door de tram-directie wordt aangeslagen is, op z'n minst geno men, uiterst brutaal. Van alle kanten wordt thans, terecht, in het Gooi daartegen gepro testeerd. Particulieren zetten adresbewe gingen op touw, de burgemeesters van di verse gemeenten zonden een telegram aan gedeputeerden behelzende het verzoek de concessie aan de Gooi-Expres niet in te trekken. Of dit afdoende zal helpen?.Of niet. ook hier het. particulier initiatief van Fioris Vos en de zynen een practische daad, mogelijk wederom een doodvon nis? zal moeten foroeeren? Intusschen ligt de „stoomboot uit Spanje" al verborgen in een achteraf deel van onze haven gemeerd. De gryze bisschop vertoont zich tenminste reeds hier en daar achter de winkelruiten. Maar het kan ook zijn, hy is immers een oud en ouderwetech man dat hy dezen keer per „aapje" uit zyn verre land is gekomen. Stond er dezer dagen niet voor onze Beurs een haast voorwereldlijk aapje, versierd met allerlei vlaggen en op den bok een gryze, goedmoedige koetsier? Dat het vehikel via Weenen, Zflrich en Miinchen uit Boedapest komt en zyn be stuurder geen Spaanschen, maar dén Hon- gaarschen naam Samuel PolgaT draagt, doet er, voor wie den Sint 'bemint, minder toe. De goede bisschop reist immers zooveel en zijn jeugdige aanhangers zullen eerder hem gelooven dan ons, die hier spreken.'van de laatste „diroschke" uit Boedapest, die voor dat hy wordt bijgezet in een museum van oudheden, nog eens een Europeesche rond rit maakt!.... Het. Kerstmannetje, anders dan de bis schop, heeft dit jaar buitengewone modern© allures! Het zal o. a. met de KL.M., ten behoeve van onze familie en vrienden ln de Oost, even, op zijn tyd, naar Indië heen en weer vliegen. En nu reeds kan gezegd' worden, dat zyn vliegtuig te klein zal blijr ken voor alle goede gaven, die wij hem willen meegeven.... Voor Smirnoff en zijn retourvlucht was er al zooveel! Wat zal er dan niet zijn nu het Kerstmannetje gaat? naar de palen toe, ik achter hem aan, maar ik kan niet zoo vlug meer loopen en raak wat op achter. Piet is al by de palen, maar kan het drijvende d-ing niet pakken, ,,'t Kon best wat van waarde weze, je weet 't nooit, 't ziet 'r uut of 't van iezer is, viend je ook niet?" zoo roept Piet opgewonden. Als ik buiten adem aan kom sukkele moest ik toe geve, dat het veel van ijzer had en begon ook te denken, dat er toeft we! eens wat van waarde in kon zitten, en dacht eraan, dat ze by ons ook is zoo'n kissle gevonden hadde, en dat 'r toen rozeolie inzat. „Dat ken 'n goeie dag worreP zegt Plet. „Ja!", zeg ik, „dat ken "t net, maar Ik heb 't het eerst gezien, dus is t van myn". „Nou, dat zeile we nog 'r is zien", bromt Piet. ,As ik 't te pakke kriege ken, is t voor my". „Dat is niet eerlijk, Piet, ik heb 't gezien en het is voor myn". „As ik 't 'r uut hoal ls 't van my", sputtert Piet terug. „Late we d'r geen ruzie over raeke, we kunne 't beter samen deele, dat la eerlijk, we hebbe d'r allébei even veel recht op", ls m'n bemidddélend antwoord. Piet hangt half met z'n lichaam over de palen en s!laat met z'n handen in 't zee water, wat ik wel wat gevaartyk vind' en ik zeg dan ook: „Piet wees voorzichtig, anders ben je aanstonds drijf en dTyfnat". Maar Piet ls zoo begeerig, dat hy daar geen acht op slaat en daar heb je 't al, met een ruk wind spat het zeewater tegen de palen en over Piet heen, terwijl het water, dat door de gaten tus9chen de palen stroomt, z'n schoenen volgezet heeft. Inwendig lach ik er om, waarom moet hy dan ook zoo inhalig weze, Tl heb er net zoo veel recht op. Met een vaart springt Piet achteruit en vloekt op d8t vervloekte zeewater. Zyn be geerte is echter te groot, hy gaat er weer op af en jawel hoor, hy heeft het yzeren ding te pakken, met triomf trekt hy het uit 't water, terwijl het water er aan alle kanten uitloopt. Ik word nieuwsgieriger en ga wat dichter by staan, want daar had je nou de buit, wat zou 't weze, zou 's van waarde zyn, ik rek me uit en uit, wil verstappe, maar had t paaltje, dat daar zoo verraderlijk in de grond stond1, niet gezien, struikel er over, maak een zwaai zoodat ik op m'n ach terste in het water, dat door de gaten ge stroomd is, terecht kom. Piet smyt zijn be langrijke vondst nijdig naast me neer, dat het zeewater om m'n ooren spat; daar zit ik nu, met een nat achterwerk en naast me de groote buit een blikken benzine bus. Mopperend sta ik op, mopperend staat Piet naast me, en slaan we met beide han den het water van onze kleeren, terw-yi Plet met beide voeten op den grond stampt, zoo dat het water er uitsijpelt. In bedrukte stemming gaan we verder naar^Lutje. Piet stoot me met z'n elleboog in m'n zy en zegt: „Niks van zegge hoor, de menske zouwe ongs mooi uutlechen, as z't wiste, je moet net doen of 'r niks beurd is". Ik ben het erg met Piet eens en onze vrooHjkheid komt alweer terug. Piet begint te lachen en vertelt, dat het niet zoo erg is dat we hier een bad genomen hebbe, want dat er een paar jaar terug, voor het eeTSt, een paar dames by Lutje gingen zwemmen; dat er later meer liefhebbers kwamen en dat het nou heel gewoon was, dat daar man nen en vrouwen bö elkaar zwommen. Eerst was er wel' wat over te doen geweest, dat er zoo maar vrouwen in het water gingen. Hy kon niet zeggen dat het zwemmen was, wat ze deden, het was meer ploeteren en plassen; de laatste tijd ging het al beter, en waren er al bij die aardig vooruit kwamen, hy had dat alles gezien, zooals hy zelf vertelde, hy mocht dat wel zien. Bij Lutje stond een heel oud bupperhuisje leeg, daar konden ze (Ft uit- en ankleeje. Voor heen deden ze dat ook wel eens in de rooie keet Als hy begon te vertellen van de Jongens van de Haukes, dat die zoo konden zwem men en du'ken, dat ze finaal van de steiger in de haven doken en met de handen vol modder boven kwamen, en dat ze zwemmen konden als eenden, kon je zien dat Plet dat verbazend belangwekkend vond. Volgens Piet konne ze over 't algemeen op Wierin- g«n macht svenuae. «n dat o&> *a eiland, dat viel me niet erg mee, dan moet je ze by ons in den Helder zien as ze op den dyk op de vlotte an de gang benne, 't benne compleet waterratte. He vind, dat juist in een visschersplaats de manne 't zwenun© moeste kenne, want hoe d'ikwyis is 't niet gebeurd, dat zy die niet konde zwemme, met stormweer, ver dronk©, en dat vertelde ik aan Plet en die was het heelemaal met me eens. Daarop vertelde Piet me, dat het met stormweer op Wieringen raar kan spoken. Zoo waren er is een paar vlsschersjongens, die met mooi weer, het windje woei uit 't zuid-ooston, zee ingegaan waren met 't aakje v£u hun vader; dat het 's nachts vliegend weer werd, het water over de dijken spatte, het ruwer en ruwer werd, een orkaan geiyk en dat die beide jongens nog niet binnen waren ge komen. Ze zouden niet ver van huls gaan, ze kon den dus elk oogenblik terug komen, maar zy kwamen niet, ze waren niet dicht by ge bleven, om de Noord waren ze gegaan, en nou zaten ze in den NoordWeaterstorm. Het water kwam al hooger en hooger op zetten. Thuis zaten ze In angst en vreeze te wachten. Op de haven stonden de visscher- liri te wachten en te turen. De storm ging over, en nog waren ze niet terug, doch niet lang daarna was het bekend zy waren verdronken. Het aakje was uit elkaar geslagen. Later werd de punt van de mast, rechtop in zee staande, terug gevonden. Het aakje was over de kop geslagen. De verslagenheid was groot. Iedere Wlerlnger voelde mee in deze ramp. De Wieringers zijn dan zoo éét:, één groote familie en zoo is het altijd ge weest en zoo zal het altijd biyven, al zullen er nog veel meer vreemdelingen zich op Wieringen vestigen, de Wieringers biyven voelen als Wieringers en voor Wieringen. Dat het er met stormweer op Wieringen wel is slecht voor gestaan heeft, kan je aan de enkele diepe gaten, die achter de dyk ligge, zien. As je nou langs deze dyk kyk. zoo vertelde Piet me, dan zie je dat er 'n bocht in zit, en daar in- die bocht ar. de binnenkant ls een diep gat, dat heet het ploempgat, dat is overgebleven van een doorbraak. As zoo'n dyk met stormweer doorbreekt, ontstaat er een groote zuiging door 't water, en zoo ls ook 't Ploempgst ontstaaa Zoo had Piet me aldoor verteld, dit hy een erg in mijn had, maar plotseling zegt „Wat loop je toch te draaien?" Ik zeg: „Wat loop jij te sopperen?" Want mijn broek was nog lang niet droog en Piet z'n schoenen hadden heel wat water ingekre- sn. We besloten om maar direct naar de aukes te gaan en is op te steken. Zoo gingen we langs een kleine omweg over de Damster en kwamen voorby een heel dorp van eendeboerderijen, die daar ln het lage land van de Haukes stonden. Piet vertelde me, dat het eendenhouden weer een heel nieuw bedrijf was op Wieringen. De vis- scherlui zouden in de toekomst niet meer kunnen visschen en daarom hadden zy zich toegelegd op t eendenbedrijf. De eenden worden voor een groot deel gevoerd met mosselen, die gekookt en gemalen voor de eenden gegooid worden. De lucht was er ook lang niet frisch, maar 't is toch beter 'n minder frissche lucht dan geen eten. 'Piet wyst met zym hand naar de Haukes en zegt: „Amsterdam is verbrand!" Ver schrikt vraag ik: „Wat zeg je? Amsterdam verbrand?" „Ja", antwoordt hy, „Am sterdam is verbrand! ken dat dan niet?" en hy vervolgt: „Ik ben d'r zelf by weest!" Ik begryp er niks van, als Amsterdam gis ter toch verbrand was, zou ik 't toch wel geweten hebben, en als *t vandaag gebeurd is, kon Piet er niet by geweest zyn, want hy loopt hier naast me, dus geloof Ik, dat hy me in de maling neemt en zeg dan ook, maar wel ©enigszins aarzelende: „Zoo! zoo! verder, dat het een mooi brandje was, en is Amsterdam verbrand?" en hy vertelde dat het vroeger gebruikt werd voor wier pakhuis. 'Mijn verbazing wordt al grooter; ik denk dat Piet het in z'n hoofd is aangekomen. Hy vertelt maar rustig verder, dat het pakhuis van een Amsterdammer was en daarom hadden ze 't Amsterdam genoemd. Nou ging me een licht op en wist ik dat Piet me d'r tusschen genomen had. Hij ondertusschen doorvertellende, vertelde dat die Amsterdammer vroeger alle wierwaar- den gepacht had, de wierwaarden zyn nu onder gemeentebeheer, dat er toen twaalf woningen ingebouwd waren met elk twee kamers, dat het op 'n nacht tot den grond afgebrand was, dat het een pracht gezicht was geweest, wat een vuur!, zoo'n houten loods brandde alsof het een groot teervat was. Er woonde ook «en Jodenfamilie in en toen m op een koe* aan aan man, die wat te diep in t glaasje gekeken had, vn hoe of de brand begonnen was, antwoordde hij: „Jood'jaslamp f" Wat zooveel moest beteekenen alsdat de jood met zy n jas de lamp had omgeloopen en de brand zoo was ontstaan. (Met een „Had ik je nou effe -te pakkt, ja!, jullie jutters kenne d'r ook nog wel ls in vlien!" gaf Plet me een stevige klap op m'n schouders en lachte dat je 'm wel i z'n 'keel kon zien, omdat hij me zoo fijn pakken had gehad met Amsterdam. „Ja, lach jy maar", zeg ik. „Wy hebbe d< naam van jutters, maar wat jy ben, zulle j natte kouse toch wel zegge". „Stilt stil!" zegt Piet, denk er om niks zegge, we bln zoo in 't café". Ik schud met m'n hoofd, dat •ik me wel zal stil houwe en voordat we naar binnen gaan, vertelt Piet ine nog, dat er achter het café ook nog een groot wierpak huis staat, -dat .Amerika" heet. Vroeger kocht de eigenaar s'oopers op, dat zijn ouwe schepen, d'ie gesloopt moeten worden, en de mannen, die daar op aan 't werk waren, hadden een driekant bordje gevon den waarop „Amerika" stond, en hadden dat bordje op het wierpakhuis getimmerd; van toen af heette het .Amerika"; zoo ver tellende had hy de deur van het café al ge opend en' met een goeie morgen gingen we naar binnen* (Wordt vervolgd). PEINZEN De storm is weer voorby. Veel leed heeft hy laten bestaan en veel schade heeft hy verqprzaakt. By dergeiyke natuurrampen peinzen we en peinzen we en komen niet achter iet mysterie der dingen. Diep treffend vooral is het vergaan van het tjalkschip, waarbij vader, moeder en tien kinderen het leven lieten. Het geheele gezin uitgeroeid. Welk een tragiek by het vernemen van zoo'n ge beurtenis ontplooit zich voor je gees tesoog en welk een diepe voor trekt ze in je ziel. En het leven gaat zijn gang. Rusteloos gaat alles voort. Droefheid en vreugde wisselen elkaar weer af; andere zaken zaken houden ons denken en bandelen weer bezig; voort Jaagt het leven. Sterk kwam dat alles uit op den storm- avond, toen zooals ook De Telegraaf het beschrijft, het S.O.S. klonk in de radio, terwyi met wat verschuiving van de capa citeit van het toestel, de muziek, die even eens daverde door den aether, door den luidspreker werd weergegeven. Toen wy zelf ook deze ervaring op deden: bet S. O. S. vernemende, terwijl, met nauwelijks merkbare verandering, de wildste dansmuziek werd uitgeschald, hebben we diep die tegenstellingen ge voeld en het was een schrynende gewaar wording, die Je liet peinzen over de dui zenderlei verschynselen van het leven zelf. Een altyd doorgaande botsing tusschen 'iet lief en het leed. En het leven gaat zyn gang en we laten <>ns meesleuren door dat leven. Al klinkt het egoïstisch, toch is het ver- inoedeUjk het beste er niet te lang by te biyven stilstaan, wil men zelf niet ten ondergaan. Daarvoor behoeft men geen cynicus te zyn. Hadden we toch niet de veer- en geest kracht boven die schrynende dingen uit te komen, dan zou alles in ons verschrom pelen en verschroeien, zoodat we ten slotte naar geest en ziel en lichaam krank zouden worden. En nu, terwyi ik dit schryf, is het het kalmste weer der wereld. Het half- maantje, hoewel wat achteroverliggend, blinkt aan den helderen hemel; de sterren stralen vriendeiyk twinkelend en ln de natuur ligt zooveel zachte vriendeiyicbeid, dat je je haast niet kunt voorstellen, dat er, enkele dagen terug, zoo'n ontzettende woestheid van haar uitging. Hoe volkomen soms onze technische middelen ook ïyken tot beteugeling der natuurkrachten, toch, als het er op aan komt, moeten wy het loodje leggen. Dat stemt dan wat kleintjes en doet Je inbin den en maakt Je duidelijk, dat bescheiden heid geboden ls. Want in het groote heelal blijken we dan niet veel meer te zyn dan een stofje, dat drijft en voortge dreven wordt, daarheen, waarheen mach tiger krachten meenen ons te moeten drijven. Het is of ons wordt gezegd: „Bind Je een beetje in. Je meent, dat je taraeiyk wat te beduiden hebt, doch je bent niets dan een speelbal ln myn handen. En ik geloof, dat het erg goed is, dat ons zoo nu en dan eens zoo'n broektikje wordt toegediend. Want onze aanleg tot verwatenheid is tamelijk groot en zoo goed er op iedere machine een rem noodig is, zoo is het ook goed, dat nu en dan by ons de rem wordt aangezet. Een déraillement toch zou anders niet kunnen uitbiyven. Een altyd aangezette rem zou ook on gunstig werken en alles ten slotte ver lammen. Daarom is de afwisseling, zoowel in de natuur als in welk opzicht ook, de motor, die de prikkel „levendig" houdt en die aan het leven bekoring en diepte geeft en dwingt tot vreugde en smart en tot handelen en overpeinzen. De variatie toch is het levende water, dat ons veerkrachtig en geestkrachtig houdt -l- Ingezonden Mededeellng. (719) 'Doos tegen Verstopping! eoct sssHMaBsss"" Ondergetekende aarzelt niet te ver klaren, dat het roken voor kinderen zéér schadelik is. Hij is overtuigd, dat sigaret ten ten minste even nadelig zyn als AifSfitn." Roblnson.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 6