VA cent
Mavrides'
MIJN BEZOEK AAN WIERINGEN.
amsterdamsche brieven.
I
rSffüBBEBSSS
In Thuya van Tseewflf. Moderne „aardigheid". Mulder tol exit
- Wie volgtP St Nlcolaas en hot Kerstmannetje.
De aardigheid raait er in deze moderne
tflden.aardig af. In den goeden ouden
Mjd had' je nog, op geregelds tijden, <*e zee-
slangen in soorten en kon je, als je weer
eens een stuurman, die om de Kaap uit ue
Oost was thuisgevaren, tegen het Ui 18^*
loopen was, zelfs uitgebreide interviews
publioeeren inet dezen deskundig© en zyn
waarnemingen vergelijken met die van an
deren en dan komen tot het opstellen van
wéér een geheeJe nieuwe theorie over b.v.
het nog voortleven van enkele voorwereld
lijke hagedissoorten in afgelegen berg
meren, die ondergrondische verbindingen
hadden met den oceaan. Je hadt ook, zoo
nu en dan, kans nog eens iets overzee
meerminnen te schrijven, die héusch gezien
waren door zeelieden, die men toch niet
alle kon verdenken van te tijden aan een al
te groote liefde voor het oorlam; en die mo
gelijk, heelemaal uitgesloten was 't toch
maar niet en wat wisten we eigenlijk nog
van zoovele onbekende streken! vrouwe-
lijlke vertegenwoordigsters waren van een
juist de laatste vijf jaren energieke pogin
gen om „heel die kakofonie van geluiden"
die een s.raat voortbrengt, tot wat beschei
dener lawaai terug te brengen. Ook in het
komende jaar zuilen we, volgens het on
langs verschenen bestratingsplan 1929 met
kracht den strijd voortzetten. Vele straten
zullen weer een geluiddempende beurt krij
gen. Tot nu toe kon men zeggen, dat het
groote publiek met deze asphalteeringscam-
pagne vrijwel unaniem zeer ingenomen was.
Een leder hoopte, dat zijn straat nu ook
gauw op het lijstje zou komen te staan.
Maar omdat we nu eenmaal als Hollanders
van huis-uit kankeraars zijn, gingen er den
laatsten tijd e^^men op die mopperden:
„Waar is al isphalteer eigenlijk voor
noodig? Het lawaai, door het gerü veroor
zaakt, wordt, nu alle auto's toch geluiddem
pende banden hebben, vanzelf al veel min
der. En dan ook: de slip-kans wordt met dat
asphalt veel grooter".
iMen heeft het daarom van de zijde van
onze afdeeJing „bestratingen" gewenscht
Ingezonden Mededeellng.
vergeten volksstam, die sedert eeuwen half geoordeeld de asphalteering nog eens te
ln het water geleefd had en zoodoende het rechtvaardigen. Men wees er daarbij op, dat
gebruik der beenen d'ie langzamerhand j er on^er de zware vracht-auto's en -auto-
tot een soort staart waren saamgegroeld, bussen verscheidene zijn met massieve
had verleerd.Maar nu we dan aan diep- banden, die wel degelijk lawaai maken. En
20
EGYPTIAN CIGARETTES
Met 1 Coupon bij 10 Sigaretten.
In Marken bracht Omar ook z'n PRINCE sigaret,
Hij had met de Markers daar reuze veel prett
zee-onderzoek doen, vanuit duikbooten
het onderzee-landschap, mitsgaders de fauna
en flora van den oceaan aan alle kanten
fotografeeren, nu we van de diepst in
donker-Afrika huizende zwarte stammen de
meest gedótaill eerde film-opnamen nemen,
nu we alle luchten doorvlogen, alle ber
gen (op een enkele na) beklommen hebben,
alle woestijinen, met of zonder auto-kara
vanen doorkruist, kruinen we ons helaas
niet meer aan dergelijke „gezellige", roman
tische fantasieën overgeven; we hebben nu
alles, op enkele kleine stukjes by de Po
len en hier en daar in Tiber na netjes ge
registreerd, met een etiketje en een weten-
•chappelijken naam. En wie zich by de
nuchterheid van heel deze gereglementeerde
kennis niet wenscht neer te leggen en als
onverbeterlijk voortgaat met nog „aardig
heid" te verlangen, moet t wel hoogerop
zoeken en geeft, Jaarvan weten we dan
toch nog maar niets zéker! een draad
loos telegram, antwoord betaald op
Mars af. Maar ook die laatste mogelijkheid
van „aardigheid" is eigenlijk hopeloos nuch
ter vergeleken bö die vroegere zeeslang
meermin- en andere theorieën: wat ds er
aan een telegram-formulier, een loketje er
het wachten op een antwoord dat.... niet
komt? En in arren moede gaan we 't nu dan
maar, nu de feiten de aardigheid nie'
meer opleveren het, zooals zoo dikwijls
te doen gebruikelijk is, in de woorden, in de
namen zoeken. Zoo wéten we nu wel, dat
die zeemeerminnen, waarvan vroeger sprake
was, niets anders zijn dan een soort zoo-
gende zeehonden, die we netjes hebben in
gedeeld in het wetenschappelijk lijstje der
dierlijke soorten en families. We wéten en
kennen hun levenswijze; de temperatuur en
het voedsel dat ze noodig hebben, enz., enz.
We wéten ook. dat we ze moeilijk van hun
geliefde verbiyfplaats aan de boven-Ama-
zone naar bier, in onze dierentuinen kunnen
transporteeren. En als zulk een transport
dan tenslotte tóch eens gelukt, zooale dat
dezer dagen ten behoeve van ons „Arti9"
gelukt is, dan weten we, dat we voor een
dergelijk zeldzaam exemplaar een geheel
apart bassin moeten bouwen. Natuurlijk is
't wel aardig het dier. behalve op de foto's
in de wetenschappelijke en andere boeken
nu ook in levende lijve op ons gemak in de
stad zélf te kunnen bewonderen; te kunne-
staren in z'n goedige kalfs-oogen en z'n
stompe voor-vin-pooten te aanschouwen. En
ook wel aardig tegen elkaar te kunnen zeg
gen: daar heb je 'm nou. die beruchte zee
meermin van vroeger. Onze voorvaderen
hadden' blijkbaar niet veel noodig om de
gevaren van de verleiding te voelen.
Maar al deze aardigheid' voldoet toch niet.
De feiten vallen in hun nuchterheid', tegen.
En we zijn, ook hier, dus maar gauw
in het rijk der woorden „gevlucht", waar de
aardigheid van vroeger nog naleeft. We
schreven, en de vondst van onze Artis-
dlreotie is inderdaad niet kwaad boven
het apart gebouwde hok van den nieuwen
aanwinst: In Thuys van Tseewljf
Waarmede we dan tóch nog, geholpen
ook door de schrijfwijze in den goeden
ouden tijd toen er nog aardigheden en zee
meerminnen waren, verplaatst worden....
Het zou onrechtvaardigheid zijn niet te
erkennen, dat „deze moderne tijden" op hun
beurt geen nieuwe aardigheden voor ons in
hun schoot verborgen bielden. Daar hebben
we b.v. de „sprekend© film" en de .geluid
film". Over de toekomst van deze laatste
liet een directeur van een onzer grootste
stedelijke bioscoop-theaters zich onlangs
zeer enthousiast uit. Hjj zag er „veel pers
pectief', ook voor ons land, in. Wat zou het
geen „sterk effect" zijn, verklaarde hy, als
sr „bij de opname van een groot indus
trieel bed dij f, inplaats van het thans tijdens
het afdraaien daarvan door het orkest ge
speelde passende wij,,je, tegelijk met zien
van de gierende vliegwielen, de dreunende
stoomwalsen, de mokerende hamers en alles
wat er in zoo'n fabriek beweegt., meteen ook
de geluiden gehoord' konden worden, die
hierdoor worden voortgebracht? En zou het
niet verrukkelijk zijn als men b.v. bij de
veriooning van een „straatbeeld" uit een
Amerikaansche stad, het getoeter der auto's,
het gedaver der treinen, het geroezemoes
der stemmen, heel die kakofonie van gelui
den, die een straat voortbrengt, op de film
kon vastleggen? „Zitten daar perspec
tieven in of niet?" vroeg deze enthousiaste
directeur, die onze modern© aardigheden
exploiteert.
Waarop men als goed-Amsterdammer ge
neigd is te antwoorden: „Jawéll, maar
geef móan toch maar liever die oude zee
meermin met haar sirene-zang!'....
kwam daarnaast met het economisch argu
ment, dat velen nog niet bekend zal zijn. De
slijtage aan auto's op asphalt is n.1. gebleken
veel geringer te zijn dan op een ander weg
dek. En ook is, omdat de wrijving minder
ia, het benzine-verbruik veel kleiner. De
verhouding van dat verbruik op een asphalt-
weg tot het verbruik op een anderen weg is
op .goede gronden geraamd als zijnde 2 op
3. En, tenslotte, met de methode, die we
bier .toepassen, wordt de slipkans niet veel
grooter dan op klinker- en keiwegen,
We gaan dus, gelukkig, na aldus de en
kele dwarskijkers den mond gesnoerd te
(Mijn aandacht wordt afgeleid door Iets
dat in zee ligt en dezen kant op komt drij
ven. Het spoelt nu tegen de lage paaltjes,
die daar aan den zeekant staan, 't is of het
een kistje is, het drijft weer even terug;
het stoot weer tegen do palen* het duikt
onder; komt weer boven, en ik zeg tegen
Piet, wat ik daar zie. ,,'k Zien 1 niet", zegt
Piet, „weer is 't?" „Daar schuin .tegen
over dat hek, dat je daar ziet voorbij dat
huis", antwoordde ik. „Waarzoo? 0!
ja! nou zien ik deer langs de Tooie keet,
over dat hek, ja! nou hew ik 't zien" en
hebben, onverstoord met ons gezegende ge- zonder meer zet Piet het op 'n loopen, holt
Trouwens 5>j«e ia Amsterdam
wa
luiddempen door
iVan bestratingen gesproken.... moeten
we even een blik werpen op de ontwikke
ling van het Muiderst raatweg-drame. Het
wikkelt zich nog steeds uiterst langzaam af
(Rijk en Provincie denken pas in 1882 ge
heel met de verbetering klaar te zijn!), maar
een enkele van de ontknoopingen, die ten
slotte tot een „blij einde" moeten voeren,
vak er toch reeds te melden. Het opheffen
van den Muidertol! Men is dan, zooals wij
voorspelden, na wat voortgezet loven- en
bieden, tot overeenstemming omtrent de
afkoopsom gekomen en Fioris Vos kon,
spoediger nog dan verwacht werd* victorie
kraaien aan het graf van den Muidenschen
lastpost.
Deze van de baan kan men zich thans,
gesterkt door dit succes en mogelijk weder
om onder de beproefde leiding van dezen
strijdlustigen erfgooier keeren tegen
den volgenden onverlaat, die nu bovenaan
het program slaat: de Gooische stoomtram.
Zooals het met dergelijke onverlaten gaat,
als zjj zich in de knel voelen komen, zet zij
al bij voorbaat een grooten moud op! Eu
gaat zö schelden en schimpen op anderen.
Zoo stookt de Gooische tram de laatste we
ken hard tegen de Gooi-Ex pres, de moto
rische concurrent, en stek zy alles in het
tferk de concessie voor dit nieuwe vervoer
middel, dat ln korten tijd onder het publiek
zeer populair werd, en nog niets op zyn
geweten heeft, te doen intrekken.
De toon, die daarby door de tram-directie
wordt aangeslagen is, op z'n minst geno
men, uiterst brutaal. Van alle kanten wordt
thans, terecht, in het Gooi daartegen gepro
testeerd. Particulieren zetten adresbewe
gingen op touw, de burgemeesters van di
verse gemeenten zonden een telegram aan
gedeputeerden behelzende het verzoek de
concessie aan de Gooi-Expres niet in te
trekken. Of dit afdoende zal helpen?.Of
niet. ook hier het. particulier initiatief van
Fioris Vos en de zynen een practische
daad, mogelijk wederom een doodvon
nis? zal moeten foroeeren?
Intusschen ligt de „stoomboot uit Spanje"
al verborgen in een achteraf deel van onze
haven gemeerd. De gryze bisschop vertoont
zich tenminste reeds hier en daar achter de
winkelruiten. Maar het kan ook zijn, hy
is immers een oud en ouderwetech man
dat hy dezen keer per „aapje" uit zyn verre
land is gekomen. Stond er dezer dagen niet
voor onze Beurs een haast voorwereldlijk
aapje, versierd met allerlei vlaggen en op
den bok een gryze, goedmoedige koetsier?
Dat het vehikel via Weenen, Zflrich en
Miinchen uit Boedapest komt en zyn be
stuurder geen Spaanschen, maar dén Hon-
gaarschen naam Samuel PolgaT draagt, doet
er, voor wie den Sint 'bemint, minder toe.
De goede bisschop reist immers zooveel en
zijn jeugdige aanhangers zullen eerder hem
gelooven dan ons, die hier spreken.'van de
laatste „diroschke" uit Boedapest, die voor
dat hy wordt bijgezet in een museum van
oudheden, nog eens een Europeesche rond
rit maakt!....
Het. Kerstmannetje, anders dan de bis
schop, heeft dit jaar buitengewone modern©
allures! Het zal o. a. met de KL.M., ten
behoeve van onze familie en vrienden ln
de Oost, even, op zijn tyd, naar Indië heen
en weer vliegen. En nu reeds kan gezegd'
worden, dat zyn vliegtuig te klein zal blijr
ken voor alle goede gaven, die wij hem
willen meegeven.... Voor Smirnoff en
zijn retourvlucht was er al zooveel! Wat zal
er dan niet zijn nu het Kerstmannetje gaat?
naar de palen toe, ik achter hem aan, maar
ik kan niet zoo vlug meer loopen en raak
wat op achter. Piet is al by de palen, maar
kan het drijvende d-ing niet pakken, ,,'t Kon
best wat van waarde weze, je weet 't nooit,
't ziet 'r uut of 't van iezer is, viend je ook
niet?" zoo roept Piet opgewonden. Als ik
buiten adem aan kom sukkele moest ik toe
geve, dat het veel van ijzer had en begon
ook te denken, dat er toeft we! eens wat van
waarde in kon zitten, en dacht eraan, dat
ze by ons ook is zoo'n kissle gevonden
hadde, en dat 'r toen rozeolie inzat. „Dat
ken 'n goeie dag worreP zegt Plet.
„Ja!", zeg ik, „dat ken "t net, maar Ik heb
't het eerst gezien, dus is t van myn".
„Nou, dat zeile we nog 'r is zien", bromt
Piet. ,As ik 't te pakke kriege ken, is t
voor my". „Dat is niet eerlijk, Piet, ik
heb 't gezien en het is voor myn". „As
ik 't 'r uut hoal ls 't van my", sputtert Piet
terug. „Late we d'r geen ruzie over
raeke, we kunne 't beter samen deele, dat la
eerlijk, we hebbe d'r allébei even veel recht
op", ls m'n bemidddélend antwoord.
Piet hangt half met z'n lichaam over de
palen en s!laat met z'n handen in 't zee
water, wat ik wel wat gevaartyk vind' en ik
zeg dan ook: „Piet wees voorzichtig, anders
ben je aanstonds drijf en dTyfnat". Maar
Piet ls zoo begeerig, dat hy daar geen acht
op slaat en daar heb je 't al, met een ruk
wind spat het zeewater tegen de palen en
over Piet heen, terwijl het water, dat door
de gaten tus9chen de palen stroomt, z'n
schoenen volgezet heeft.
Inwendig lach ik er om, waarom moet hy
dan ook zoo inhalig weze, Tl heb er net zoo
veel recht op.
Met een vaart springt Piet achteruit en
vloekt op d8t vervloekte zeewater. Zyn be
geerte is echter te groot, hy gaat er weer
op af en jawel hoor, hy heeft het yzeren
ding te pakken, met triomf trekt hy het uit
't water, terwijl het water er aan alle kanten
uitloopt. Ik word nieuwsgieriger en ga
wat dichter by staan, want daar had je nou
de buit, wat zou 't weze, zou 's van waarde
zyn, ik rek me uit en uit, wil verstappe,
maar had t paaltje, dat daar zoo verraderlijk
in de grond stond1, niet gezien, struikel er
over, maak een zwaai zoodat ik op m'n ach
terste in het water, dat door de gaten ge
stroomd is, terecht kom. Piet smyt zijn be
langrijke vondst nijdig naast me neer, dat
het zeewater om m'n ooren spat; daar zit
ik nu, met een nat achterwerk en naast me
de groote buit een blikken benzine bus.
Mopperend sta ik op, mopperend staat
Piet naast me, en slaan we met beide han
den het water van onze kleeren, terw-yi Plet
met beide voeten op den grond stampt, zoo
dat het water er uitsijpelt.
In bedrukte stemming gaan we verder
naar^Lutje. Piet stoot me met z'n elleboog
in m'n zy en zegt: „Niks van zegge hoor,
de menske zouwe ongs mooi uutlechen, as
z't wiste, je moet net doen of 'r niks beurd
is". Ik ben het erg met Piet eens en onze
vrooHjkheid komt alweer terug. Piet begint
te lachen en vertelt, dat het niet zoo erg is
dat we hier een bad genomen hebbe, want
dat er een paar jaar terug, voor het eeTSt,
een paar dames by Lutje gingen zwemmen;
dat er later meer liefhebbers kwamen en
dat het nou heel gewoon was, dat daar man
nen en vrouwen bö elkaar zwommen. Eerst
was er wel' wat over te doen geweest, dat er
zoo maar vrouwen in het water gingen.
Hy kon niet zeggen dat het zwemmen was,
wat ze deden, het was meer ploeteren en
plassen; de laatste tijd ging het al beter, en
waren er al bij die aardig vooruit kwamen,
hy had dat alles gezien, zooals hy zelf
vertelde, hy mocht dat wel zien. Bij
Lutje stond een heel oud bupperhuisje leeg,
daar konden ze (Ft uit- en ankleeje. Voor
heen deden ze dat ook wel eens in de rooie
keet
Als hy begon te vertellen van de Jongens
van de Haukes, dat die zoo konden zwem
men en du'ken, dat ze finaal van de steiger
in de haven doken en met de handen vol
modder boven kwamen, en dat ze zwemmen
konden als eenden, kon je zien dat Plet dat
verbazend belangwekkend vond. Volgens
Piet konne ze over 't algemeen op Wierin-
g«n macht svenuae. «n dat o&> *a eiland, dat
viel me niet erg mee, dan moet je ze by ons
in den Helder zien as ze op den dyk op de
vlotte an de gang benne, 't benne compleet
waterratte.
He vind, dat juist in een visschersplaats
de manne 't zwenun© moeste kenne, want
hoe d'ikwyis is 't niet gebeurd, dat zy die
niet konde zwemme, met stormweer, ver
dronk©, en dat vertelde ik aan Plet en die
was het heelemaal met me eens. Daarop
vertelde Piet me, dat het met stormweer op
Wieringen raar kan spoken. Zoo waren er
is een paar vlsschersjongens, die met mooi
weer, het windje woei uit 't zuid-ooston,
zee ingegaan waren met 't aakje v£u hun
vader; dat het 's nachts vliegend weer werd,
het water over de dijken spatte, het ruwer
en ruwer werd, een orkaan geiyk en dat die
beide jongens nog niet binnen waren ge
komen.
Ze zouden niet ver van huls gaan, ze kon
den dus elk oogenblik terug komen, maar
zy kwamen niet, ze waren niet dicht by ge
bleven, om de Noord waren ze gegaan, en
nou zaten ze in den NoordWeaterstorm.
Het water kwam al hooger en hooger op
zetten. Thuis zaten ze In angst en vreeze te
wachten. Op de haven stonden de visscher-
liri te wachten en te turen.
De storm ging over, en nog waren ze niet
terug, doch niet lang daarna was het bekend
zy waren verdronken. Het aakje was uit
elkaar geslagen.
Later werd de punt van de mast, rechtop
in zee staande, terug gevonden. Het aakje
was over de kop geslagen. De verslagenheid
was groot. Iedere Wlerlnger voelde mee in
deze ramp. De Wieringers zijn dan zoo éét:,
één groote familie en zoo is het altijd ge
weest en zoo zal het altijd biyven, al zullen
er nog veel meer vreemdelingen zich op
Wieringen vestigen, de Wieringers biyven
voelen als Wieringers en voor Wieringen.
Dat het er met stormweer op Wieringen
wel is slecht voor gestaan heeft, kan je aan
de enkele diepe gaten, die achter de dyk
ligge, zien. As je nou langs deze dyk kyk.
zoo vertelde Piet me, dan zie je dat er 'n
bocht in zit, en daar in- die bocht ar. de
binnenkant ls een diep gat, dat heet het
ploempgat, dat is overgebleven van een
doorbraak. As zoo'n dyk met stormweer
doorbreekt, ontstaat er een groote zuiging
door 't water, en zoo ls ook 't Ploempgst
ontstaaa
Zoo had Piet me aldoor verteld, dit hy
een erg in mijn had, maar plotseling zegt
„Wat loop je toch te draaien?" Ik zeg:
„Wat loop jij te sopperen?" Want mijn
broek was nog lang niet droog en Piet z'n
schoenen hadden heel wat water ingekre-
sn. We besloten om maar direct naar de
aukes te gaan en is op te steken. Zoo
gingen we langs een kleine omweg over de
Damster en kwamen voorby een heel dorp
van eendeboerderijen, die daar ln het lage
land van de Haukes stonden. Piet vertelde
me, dat het eendenhouden weer een heel
nieuw bedrijf was op Wieringen. De vis-
scherlui zouden in de toekomst niet meer
kunnen visschen en daarom hadden zy zich
toegelegd op t eendenbedrijf. De eenden
worden voor een groot deel gevoerd met
mosselen, die gekookt en gemalen voor de
eenden gegooid worden. De lucht was er
ook lang niet frisch, maar 't is toch beter
'n minder frissche lucht dan geen eten.
'Piet wyst met zym hand naar de Haukes
en zegt: „Amsterdam is verbrand!" Ver
schrikt vraag ik: „Wat zeg je? Amsterdam
verbrand?" „Ja", antwoordt hy, „Am
sterdam is verbrand! ken dat dan niet?" en
hy vervolgt: „Ik ben d'r zelf by weest!"
Ik begryp er niks van, als Amsterdam gis
ter toch verbrand was, zou ik 't toch wel
geweten hebben, en als *t vandaag gebeurd
is, kon Piet er niet by geweest zyn, want
hy loopt hier naast me, dus geloof Ik, dat
hy me in de maling neemt en zeg dan ook,
maar wel ©enigszins aarzelende: „Zoo! zoo!
verder, dat het een mooi brandje was, en
is Amsterdam verbrand?" en hy vertelde
dat het vroeger gebruikt werd voor wier
pakhuis.
'Mijn verbazing wordt al grooter; ik denk
dat Piet het in z'n hoofd is aangekomen. Hy
vertelt maar rustig verder, dat het pakhuis
van een Amsterdammer was en daarom
hadden ze 't Amsterdam genoemd.
Nou ging me een licht op en wist ik dat
Piet me d'r tusschen genomen had. Hij
ondertusschen doorvertellende, vertelde dat
die Amsterdammer vroeger alle wierwaar-
den gepacht had, de wierwaarden zyn nu
onder gemeentebeheer, dat er toen twaalf
woningen ingebouwd waren met elk twee
kamers, dat het op 'n nacht tot den grond
afgebrand was, dat het een pracht gezicht
was geweest, wat een vuur!, zoo'n houten
loods brandde alsof het een groot teervat
was. Er woonde ook «en Jodenfamilie in en
toen m op een koe* aan aan man, die wat
te diep in t glaasje gekeken had, vn
hoe of de brand begonnen was, antwoordde
hij: „Jood'jaslamp f" Wat
zooveel moest beteekenen alsdat de jood
met zy n jas de lamp had omgeloopen en de
brand zoo was ontstaan.
(Met een „Had ik je nou effe -te pakkt,
ja!, jullie jutters kenne d'r ook nog wel ls
in vlien!" gaf Plet me een stevige klap op
m'n schouders en lachte dat je 'm wel i
z'n 'keel kon zien, omdat hij me zoo fijn
pakken had gehad met Amsterdam.
„Ja, lach jy maar", zeg ik. „Wy hebbe d<
naam van jutters, maar wat jy ben, zulle j
natte kouse toch wel zegge". „Stilt stil!"
zegt Piet, denk er om niks zegge, we bln
zoo in 't café". Ik schud met m'n hoofd, dat
•ik me wel zal stil houwe en voordat we naar
binnen gaan, vertelt Piet ine nog, dat er
achter het café ook nog een groot wierpak
huis staat, -dat .Amerika" heet. Vroeger
kocht de eigenaar s'oopers op, dat zijn
ouwe schepen, d'ie gesloopt moeten worden,
en de mannen, die daar op aan 't werk
waren, hadden een driekant bordje gevon
den waarop „Amerika" stond, en hadden
dat bordje op het wierpakhuis getimmerd;
van toen af heette het .Amerika"; zoo ver
tellende had hy de deur van het café al ge
opend en' met een goeie morgen gingen we
naar binnen*
(Wordt vervolgd).
PEINZEN
De storm is weer voorby.
Veel leed heeft hy laten bestaan en veel
schade heeft hy verqprzaakt.
By dergeiyke natuurrampen peinzen
we en peinzen we en komen niet achter
iet mysterie der dingen.
Diep treffend vooral is het vergaan van
het tjalkschip, waarbij vader, moeder en
tien kinderen het leven lieten.
Het geheele gezin uitgeroeid. Welk een
tragiek by het vernemen van zoo'n ge
beurtenis ontplooit zich voor je gees
tesoog en welk een diepe voor trekt ze in
je ziel.
En het leven gaat zijn gang. Rusteloos
gaat alles voort. Droefheid en vreugde
wisselen elkaar weer af; andere zaken
zaken houden ons denken en bandelen
weer bezig; voort Jaagt het leven.
Sterk kwam dat alles uit op den storm-
avond, toen zooals ook De Telegraaf het
beschrijft, het S.O.S. klonk in de radio,
terwyi met wat verschuiving van de capa
citeit van het toestel, de muziek, die even
eens daverde door den aether, door den
luidspreker werd weergegeven.
Toen wy zelf ook deze ervaring op deden:
bet S. O. S. vernemende, terwijl, met
nauwelijks merkbare verandering, de
wildste dansmuziek werd uitgeschald,
hebben we diep die tegenstellingen ge
voeld en het was een schrynende gewaar
wording, die Je liet peinzen over de dui
zenderlei verschynselen van het leven
zelf.
Een altyd doorgaande botsing tusschen
'iet lief en het leed.
En het leven gaat zyn gang en we laten
<>ns meesleuren door dat leven.
Al klinkt het egoïstisch, toch is het ver-
inoedeUjk het beste er niet te lang by te
biyven stilstaan, wil men zelf niet ten
ondergaan.
Daarvoor behoeft men geen cynicus te
zyn.
Hadden we toch niet de veer- en geest
kracht boven die schrynende dingen uit
te komen, dan zou alles in ons verschrom
pelen en verschroeien, zoodat we ten
slotte naar geest en ziel en lichaam krank
zouden worden.
En nu, terwyi ik dit schryf, is het het
kalmste weer der wereld. Het half-
maantje, hoewel wat achteroverliggend,
blinkt aan den helderen hemel; de sterren
stralen vriendeiyk twinkelend en ln de
natuur ligt zooveel zachte vriendeiyicbeid,
dat je je haast niet kunt voorstellen, dat
er, enkele dagen terug, zoo'n ontzettende
woestheid van haar uitging.
Hoe volkomen soms onze technische
middelen ook ïyken tot beteugeling der
natuurkrachten, toch, als het er op aan
komt, moeten wy het loodje leggen. Dat
stemt dan wat kleintjes en doet Je inbin
den en maakt Je duidelijk, dat bescheiden
heid geboden ls. Want in het groote
heelal blijken we dan niet veel meer te
zyn dan een stofje, dat drijft en voortge
dreven wordt, daarheen, waarheen mach
tiger krachten meenen ons te moeten
drijven.
Het is of ons wordt gezegd: „Bind Je
een beetje in. Je meent, dat je taraeiyk
wat te beduiden hebt, doch je bent niets
dan een speelbal ln myn handen.
En ik geloof, dat het erg goed is, dat
ons zoo nu en dan eens zoo'n broektikje
wordt toegediend.
Want onze aanleg tot verwatenheid is
tamelijk groot en zoo goed er op iedere
machine een rem noodig is, zoo is het ook
goed, dat nu en dan by ons de rem wordt
aangezet.
Een déraillement toch zou anders niet
kunnen uitbiyven.
Een altyd aangezette rem zou ook on
gunstig werken en alles ten slotte ver
lammen.
Daarom is de afwisseling, zoowel in de
natuur als in welk opzicht ook, de motor,
die de prikkel „levendig" houdt en die
aan het leven bekoring en diepte geeft
en dwingt tot vreugde en smart en tot
handelen en overpeinzen.
De variatie toch is het levende water,
dat ons veerkrachtig en geestkrachtig
houdt
-l-
Ingezonden Mededeellng. (719)
'Doos tegen Verstopping!
eoct sssHMaBsss""
Ondergetekende aarzelt niet te ver
klaren, dat het roken voor kinderen zéér
schadelik is. Hij is overtuigd, dat sigaret
ten ten minste even nadelig zyn als
AifSfitn."
Roblnson.