UIT DE WIJDE WERELD 'li Greep van dit-en dat [!°P"^'r®*ivoe9sel van de HELDERSCHE COURANT, van Zaterdag 1 December 1928. UIT VLEGELJAREN Tob Nooit Hoekje. (Wordt vervolgd). 't Jutte rtje (AUTRURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). IN 'T LOCAALTJE. Een St. Nicolaasvertelllng. Sedert de groote vacantie reisden ze ,.0^nne° wear naar de stad en ze vonden t dolletjes Zoo echt groot als je daar met je boekenzeiltje onder den arm (tas- sohen waren voor de lagere school, be schouwde je ver beneden je waardigheid) in 't locaaltje stapte. „Echt leuk", antwoordden de meisjes, als haar werd gevraagd hoe 't beviel. Dat ze met hun vieren waren, vonden ze al heel gezellig! Ze konden 't best samen vinden over 't algemeen. Voordat ze bij de halte waren was een enkel klein kib- belpartljtje meest direct over. Dat kwam omdat Mies erbij was. Die was een beetje lui van natuur, zoo'n goedige dikzak „te lui om te kibbelen" zeiden de meisjes altijd. Suze en Cato waren een paar bijde handjes en Meta was de vierde van het groepje. Een leuk vrooljjk kind vonden de anderen haar. Ze zat vol grappen en als Mies een enkelen keer ook eens een beetje leven toonde, kon je er zeker van zijn, dat 't door Meta aangewakkerd werd. Met den winterdienst waren de treinen een beetje vervroegd nu waren ze be halve op marktdagen, vrijwel de eenige passagiers in het dierbare locaaltje. November bracht plotseling koude, gure stormdagen. Nu was het wel eventjes een onbehagelijk gevoel, zoo vroeg al op pad. Reisde je 's avonds terug, dan was het ook al weer donker buiten 't licht op in 't locaaltje maar 't ging huistoe mot licht en warmte en gezelligheid in den huiselijkon kring in 't vooruitzicht. Den laatsten tijd bleven de zeiltjes dicht of als de riempjes al werden losge maakt, was 't niet om de boeken te voor schijn te halen! Het waren nu begonnen handwerkjes die er uit kwamen, deze werden over en weer becrltiseerd, bewon derd, er werd om raad gevraagd en 't was gekakel van alle vier de stemmen door el kaar, drukker dan ooit over lessen in den repetitietljd 't geval was. Zelfs Mies dook op uit haar rustige rust en kwam geheel in actie omdat Suze haar kleurenkeus niet mooi durfde noemen. Vanwaar die beweging opeens? Wel, 't liep tegen Sint Nicolaas! Eind November was 't al. Op school werd er ook wat door de vingers gezien; alle hoofden waren immers vervuld met hon derd andere belangrijke dingen. Hoe meer 't feest naderde, des te meer vasten vorm namen de eerst nog vage plannetjes van boodschappen, cadeau tjes en surprises aan. Ze bespraken met elkaar zelfs een prijs uit te loven voor degeen die de mooiste surprise bedacht. Op een morgen stopte 't locaaltje bij de halte dat gebeurde hoogst zelden; als er geen passagiers waren, reden ze ge woon door. Meta las juist een vers voor, waarover ze proestten van 't lachen; even hield ze op om 't ongewone verschijnsel te con- stateeren; „Hé, houden we hier stil." „Toe, lees door!" riepen de anderen, en ze hadden zoo'n pret, dat ze den beschei den, ietwat verlegen groet van een boe- renvrouwtje met een kind, die haar af- door K. 3MELIK. VIII. Echter de leden, met zeemansgroot moedigheid, voelden voor zulk een radi caal ingrijpen slechts matig. En bloc^as men van meening lid dertien nog een kans te moeten geven en werd besloten hem een eisch op korten termijn te stellen. Binnen tweemaal vier-en-twintig uren zou het vuistgevecht plaats gehad moeten heb- b6Dit werd lid dertien medegedeeld. Piet, de neus en Ko en Rust, waren als eere raad afgevaardigd naar de comfortabele woning van „De Rotterdammer aan den Badhuisweg. En daar gekomen hadden ze zich van hun taak gekwetenn „Je moet 'r op eenknokkiBnjó. deelde Piet boosaardig hem mee. „Met wie? vroeg lid dertien in d En8Kog,8die in deze geen grapjes ver stond had met stormstem gebulderd. Met dio vent, waarvan je geen nacht "Twlfd" 'JèFaateHéLiyelIng ontving T)c Rotterdammer", de hem niet bijster tactisch gestelde oisch en vroeg wie daar over beslist -ïad. Wie anders dan onze leden der club?? *Toen pas begreep de rillende Rotter dammer dat-ie met het lidmaatschap, ook eenige verplichtingen op zich genomen had. Ko, met barsche stem, bracht 'm op stevig verstaanbare wijze aan het verstand dat een zeeman, een zeeman is, en geen deeling in kwamen niet eens zagen, laat staan beantwoorden. De^ vrouw ging aan den anderen kant van t doorloopje op gelijke hoogte met de^ vier meisjes zitten. Kindje, een klein meisje met een friscli rond appelsnoetje en groote kij kers, klom op de bank bij 't raampje tegenover haar moeder, 't Had een ouder- wetsch wollen manteltje aan en een ge haakt wollen mutsje op, waar gele haar tjes stijf en spichtig onder uit kwamen. Helder klonk steeds het hooge stem metje. Nu keken de meisjes toch even op. Den volgenden morgen alweer stoppen. „Hé," zeiden ze nu alle vier, zou die vrouw van gisteren er weer zijn met het kleine meisje. Wat een schattig kindje was 't." En ja, ze waren er weer alle twee. Nu knikten ze al over en weer als be kenden en Suze, die dol op kinderen was, probeerde een praatje met 't kleine meis je aan te knoopen. „Dieuwertje", heette ze en „daar woon de zij," en haar rood knuistje wees naar bulten, en nu ging ze met moeder naar vader, die in 't ziekenhuis lag en thuis hadden ze nog meer kinderen en kippen en ook varkens en koeien konijntjes ook al; een heette er Truuske en had roode oogjes! Zoo snapte 't kleine ding. Meta had vandaag niet veel pleizler van haar rijmelarij: Suze had oor noch aan dacht voor iemand anders dan voor Dieu wertje. Cato deed ook mee en begon een praatje over Sint-Nlooluas. Overmorgen zou 't immers al zijn! „Och," zei de vrouw, (en 't was voor eerst dat ze ook eens een woordje mee praatte.) „Dieuwertje weet 't wel, dat Sun- terklaas dit jaar niet bij ons komt. Hij is nou te oud wat zeggen de juffertjes j met een knipoogje van verstandhouding i terwille van 't kind „en de zandweg is zoo slecht en hobbelig, vol kullen daar zou zoo'n oud mensch als Sunterklaas al is, bepaald blijven steken." Even waren de meisjes stil. Suze pro beerde alleen het kind af te leiden van het Sunterklaas-gesprek. Moeders gelaat had een pijnlijke uit drukking. Opeens zich tot de meisjes wen dend, afgekeerd van 't kleine ding, zei ze halfluid: „Och, het is tobben geweest in den laatsten tijd mijn man maanden lang ziek thuis ik kan niet alles alleen doen en dan zoo'n huis vol kinders. Deze hier is mijn jongste, 'k neem d'r maar mee, dan hebben ze thuis de handen wal ruimer en mijn man is altijd zoo blied als hjj haar ziet „Is hij erg.... is hij erg ziek," vroeg Meta. De vrouw zuchtte en knikte, terwijl ze haar oogen afveegde. Het was ongewoon stil in het locaaltje. De meisjes zaten als muisjes. Dieuwertje keek met groote oogen, niet begrijpend, maar toch angstig nuar moe der, die zachtjes voor zich heen schreide. „Zeg ik heb een plan!" klonk het toen het viertal dien middag weer op haar gewone plaats zat en ditmaal was het luie Mies, uit wier mond, dit zoo ongewoon klonk, dat de anderen haar verbaasd aan keken. Als bij onderlinge overeenkomst was er niet meer gesproken over het voorgeval lene in het locaaltje. De tegenstelling van de droefheid van de moeder met hun eigen blijde St. Nicolaasstemming was te groot. Maar nu begon Mies er over, aarzelend, wat verlegen, niet wetend hoe de ande ren het zouden opnemen „Hoe zouden jullie het vinden als wij er eens voor zorgde dat Dieuwertje een prettige St. Nicolaas had?" Het was er uit Mies leunde verlicht achterover. „Ik doe mee!" riep Suze. „Ik ook!" „Ik ook!" klonk hot van de anderen. Ts 3ei aardig plan." „Ik verklaar hierbij dat Mies den prijs krijgt voor de mooiste surprise! riep Meta opeens uit. „Wat zeggen jullie daarvan?" Mot algemeene stemmen werd dit be krachtigd. Toen was het een overleggen en be redeneeren. Druk hudden ze 't weer, die vier, maar 't was een drukte, waarbij de oogen schitterden van nog wat anders dan jolige pret alleen. Den volgenden morgen waren ze vol spanning of er weer zou worden gestopt. Gelukkig wel, want kijk, dat was nu toch zoo aardig.... Sint Nicolaas had voor Dieuwertje gereden in 't locaaltje en 't was toch morgen pas Sint-dag. In triomf werd Dieuwertje meegeno men. Suze tilde haar op, zoodat ze bij het bagagenet kon, liet haar daar in 't mandje kijken....: Speculaasjes, suikerbeestjes, borstplaatjes en een D. van chocolade! En daarbij nog oen paar wantjes van donker- roode wol! Dieuwertjes wangen kleurden zich don kerrood. Moeder schreide weer, maar nu van blijdschap. En de meisjes, wel zoo heerlijk als nu hadden ze nog nooit Sint Nicolaas ge vierd. En het was nog niet afgeloopen. Morgen Sint Nicolaasdag. Vrij van school! Toch gingen ze toen weer met den trein. En het locaaltje stopte weer, maar nu om passagiers uit te laten. Ge raadt wel wie. De mama van Mies was er bij met haar groote jongens, een mand ging mee; die werd met den sportkar uit den bagagewagen gehaald. En de sportkar ging over den hobbeli- gen zandweg. Juist leuk, zoo'n tocht met hindernissen, vonden zo, de meisjes en de jongens. Zoo kwamen ze op het boerderijtje en brachten daar de mand met de compli menten van Sint-Nicolaas aan Dieuwertje en al de anderen. Hun moeder zei later dat ze haar zieken man in geen maanden zoo blij had zien kijken, als toen ze hem van dat bezoek vertelde. Nu zijn de meisjes groot, zitten al voor haar eindexamen, maar wil je gelooven, dat ze nog dikwijls als ze de halte pas- seeren, praten over dien Sint-Nicolaas- dag? een nauw toeloopende kegel, waarin een schroef draait. De wand is doorboord en door die ronddraaiende schroef en de vernauwing komt de pittenmassa onder zoo sterken druk, dat oen doel van de olie dient in de eerste plaats als gewone brandolie, vooral bIb zo gemengd is met raapolie, verder voor het maken van zeep en voor fakiste (een surrogaat en vul middel voor rubbed). Het is eohter ook mogelijk gebleken die olie te raffineeron en den minder aangenamen smaak zoover weg te nemen, dat ze vermengd met olijf olie als spijsolie gebruikt kon worden, Men rekent dat elke 100 K.G. druiven 3.7 K.G. pitten opleveren, zoodat de drui venoogst in Italië, die pl.m. 0.000.000.000 K.G. bedraagt, bij een rendement van 12 olie uit de pitten een hoeveelheid olie zoude kunnen opleveren van onge veer 20.600.000 K.G. indien alles verwerkt werd, hetgeen echter nog op lange na niet het geval is. De kosten bedragen per 100 K.G. ongeveer 15 lire, terwijl de ruwe olie verkooht wordt voor 500 tot 000 lire per 100 K.G. Door de dalende markt voor oliën en vetten is die prijs tegenwoordig nebben nog eenige lager. Ook de koeken waarde. B. koekbakker. En een zeeman mocht tegen geen robbertje opzien. Al was 't ook met een Jack Johnson Meerdere lessen deelde Ko dien avond nog uit: Als toekomstig zeeofficier, met verantwoordelijke post, zouden 'r oogen- blikken kunnen komen waarin meer dan moed kon vereisoht zijn. En wat moest dan een kerel als de Rotterdammer zich toonde? Bovendien: Als 'r nog een greintje riddereer in hem school, kon lid dertien z'n Miep niet verlaten! En tenslotte was de eer van de club ook nog daar!.... Dan was „De Rotterdammer" wel over tuigd geweest en met matte stem vroeg-ie wanneer dan wel de vuistkamp zou moe ten plaats vinden. Rustiger, tevreden over z'n dringende toespraak, vertelde Ko nu dat den anderen dag, te drie uur het spel zou beginnen. Om drie uur achter het badhotel!. Toen was de eereraad afgetrokken.... Het moeten wel zeer sombere uren zijn geweest welke „De Rotterdammer" nog van z'n noodlotsuur scheidden. Steeds meer was hem de overtuiging bijgeko men dat 't sneven voor z'n jonkvrouw, den ridder moeilijker moest zijn gevallen, dan onverantwoordelijke schrijvers wel wenschten te suggereeren. En daarvan was hij nu dé dupe. De leerling had hem per bode doen weten dat-ie lid dertien zonder eenige reserve ln het zand zou doen bijten, en deze, welke wel smakelijker beetjes kende om in te moeten happen, was 'r koortsig van angst door geworden. En z'n hospita kreeg een voordeeligen dag.... Als een ter strop veroordeelde had „Do Rotterdammer" z'n executie afgewacht en wanneer de leden van den eereraad den DRUIVENPITTEN OLIE. De vraag, hoe de afvalproducten der wijnindustrie te benutten, is van zeer groot economisch belang voor de groote wijnbouwende landen, waaronder vooral Frankrijk, Spanje en Portugal te rekenen zijn. De pitten worden hoofdzakelijk in Italië verwerkt, en het is vooral de pers van Smulders uit Utrecht die daar te lan de gebruikt wordt voor het verkrijgen der olie. De pitten hadden in verschen toe stand zooals de distilleerderijen ze afleve ren voor den oorlog een waarde va» onge veer 6 lire, in het begin van 1918 van 60 lire, terwijl de uitgeperste waar nog al tijd 40 lire per 100 K.G. waard was, tegen vroeger 8 tot 4 lire. Het oliegehalte der versche pitten ligt tusschen 12 en 30 De pitten worden zeer fijn vermalen en dan verwarmd tot1 60 bevochtigd met water en dan afge perst liefst in een wringpers van ge noemd fabrikaat. Men verwarmt de ge malen pitten door een cylinder met schroef zonder eind erin, die de massa, langzaam naar het sterk verwarmde uit-1 einde perst. Dan valt de massa in de wringpers, die in hoofdzaak bestaat uit Eerst in het begin dér 19e eeuw wer den schoenen en laarzen als „llnksche" on „rechtseht" gemaakt. Het gehoor is het eenige zintuig, dat bij een pasgeboren kind niet actief is. Het begint pas te werken op den 8den of Men dag. „Julienne-soep" is uitgevonden door Mme. Deschamps, een bekende Parijsche marktvrouw, die omstreeks 1897 overleed, op 94-jarlgen leeftijd. De bekende aartsbisschop Dr. Frede- rick Temple, die een krachtig bevorde raar van de geheel-onthouding was, on derrichtte eens een groep jonge geeste lijken omtrent de praktijk van het huis bezoek bij armen. Nadat hij verschillende methoden had uiteengezet, om arme zie ken toe te spreken zei liij: „Nu zal ik in de kamer hiernaast gaan en op de sofa gaan liggen. Dan moet gij een voor een binnenkomen en met mij spreken, alsof ik een van uw arme gemeente-leden ware." Dr. Temple ging naar de aangrenzende kamer, en de jongelui overlegden fluiste rend hoe ze handelen moesten, allen wa ren min of meer bevreesd voor den stren gen leeraar. Dat had zoo vijf minuten geduurd, toen de aartsbisschop riep: „Hoe is het nu, komt er niemand." Eindelijk vatte een Tersche geestelijke moed en stapte lang zaam naar de aangrenzende kamer. Bij de sofa gekomen, boog hij zioh tot den „pa tiënt" over en sprak op plechtig-verwij- tenden toon: „Frederick, Frederick, al weer die drank.'8 Verzoenend. Vriend: Je moet niet vechten. Eerste ruziemaker: Maar hij heeft mij een uil genoemd. Tweede ruziemaker: En hij heeft mij een ezel genoemd. Vriend: Ja, maar je moet niet dade lijk vechten over een verschil van opinie. Je kunt allebei wel gelijk hebben. Iets anders. Boer: Hier is de broek terug. Je zei, dat ik die broek twee janr kon dragen, en pas had ik ze aan, of er was een scheur in. Mijn geld terug. Koopman: Geld terug? Ik heb ge zegd, dat je de broek kon dragen. Van aantrekken heb ik niet gesproken. anderen dag, hem voor het duel afhaal den, stonden z'n oogen hol en kuilden diep z'n bleeke wangen. „Je bent toch niet ziek, nou?" -— infor meerde Ko. En Rust vroeg: Voel jij je niet lekker??? Maar lid dertien, die een groote afmat ting fbelde, had flauwtjes slechts geglim lacht en weinig zeker beweerd dat-ie vol komen fit was. Een sigaret, hem over- vriendelijk door Rust geboden, bleek bal dadig weerbarstig en vertikte het een voudig tusschen z'n droge lippen in rook op te gaan. Z'n gang was minder zeker, terwijl z'n kloeke kop slechts weifelend overeind blééf. Sombere overpeinzingen pijnigden z'n arm brein en diepe rimpels groefden z'n denkend voorhoofd. Maar toch was-ie fit!!! Want als Ko, met een blik op de wei nig manmoedige colonnex, hartstochtelijk ging loopen razen, en lid dertien dedala bespotte, was deze in een plots opvlam mende vlaag van moed komen vertellen: Dat als de leerling z'n halswervels niet kraakte, hij ,als Rotterdammer jongen, bet zeker hém zou doen! Daar konden de leden op rekenen! Echter, evenredig aan het benaderen der kampplaats, was deze toorts van moed weer getaand en wanneer de droeve co lonnex zoo dichtjes de Kerkhoflaan na derde, was de gang dermate sukkelend geworden, dat een onwetend toeschouwer verwonderd bleef staan kijken. Waar moet dat heen? En Rust, die deze vraag den verwonder den heer van het gelaat las, verklaarde toelichtend: Ja mijnheer, die ruige zee man daar, moet een robbertje gaan bok sen en daarom maakt-ie zoo'n afsohuwe- Ujke haast Hoe dichter men nu het strijdperk na derde, hoe slapper lid dertien z'n beenen werden. Bij de helling achter het badhotel zelfs, moest Ko zoo welwillend zijn z'n rug op te duwen om dusdoende wat gang te be houden. 'Maar wanneer tenslotte de top werd bereikt, waarop zioh het slagveld strekte, was ook deze hulp tevergeefs geworden. Lid dertien lag daar volko men gestopt en Ko raasde onverantwoor delijk. En Rust rukte als aan een kalf dat koppig blijft staan. Nu was 'r voor „De Rotterdammer" werkelijk alle reden tot deinzen. Want een stukje wijd in het mulle zand, daar waren twee lui reeds aan 't boksen. En één daar van was z'n woedende vijand. Aan de stevige punch welke deze bij tijd en wijle op z'n tegenstander probeerde, merkte lid dertien een stootende kracht. En het denkbeeld als punchball daarvoor te worden gebezigd, vervulde hem met verbijsterende ontzetting. Z'n knieën knik ten en weigerden dienst. Met onverantwoordelijke knoopen, die luid het slagveld overklonken, bood Ko aan hem te dragen. En Rust vroeg of-le soms een draagkoetsje wensohte Doch dan was lid dertien wat bijgeko men-. Want drie bekende meisjeskopjes, die op een afstand belangstellend keken, herwekte 'n deel van z'n manlijken moed. En juléhend voerde Ko hem dan maar voor het front. Met verwonderende interesse lntusschen hadden de toeschouwers den vreemd- doenden bokser zien naderen. Lid dertien geleek waarlijk een wandelende doode.. En de leerling braoht daar geen verbete ring in. anneer de belde vuistvechters aan ing W Aucun cheraln de lleurs ne ronduit le gloire. Le Fontalne. Het ia weer waar woord, dat La Fon talne spreekt ln zijn fabel over de avon turiers en de talisman, wanneer hij zegt, dat de weg naar den roem niet langs ro zen guat. Zoo la het preoles: wie in de wereld lota wil bereiken, dat de moeite van het verkrijgen waard is, moet zioh er op voorbereiden, dat 'hij daarvoor strijd zal hebben te voeren. En dat la maar goed ook. Want strijd heeft de menaoh noodlg, strijd houdt hem frlsch en kruchtig en prikkelt hein tot inspanning van zijn beste vermogens. Op ieder teretin kan men de voorbeelden hiervan voor het grij pen vinden. Daar heeft men, bij voorbeeld, in het 19e eeuwsohe muziekleven de figu ren van een Mendelssohn en een Beet hoven. De eerBto kwam voort uit een wel gesteld milieu en hij mooht zich verheu gen in het bezit van kunstzinnige ouders, die hun uiterste best deden om het opval lende muzikale talent van hun zoon tot zoo gunstig mogelijke ontwikkeling te brengen. Mendelssonn vond dan ook zijn bedje als het ware gespreid en hij be hoefde niet te vechten voor het volgen van zijn roeping, noch voor de erkenning van zijn gaven. Deze gemakkelijke, vlotte levensontwikkeling weerspiegelt zioh ook in zjjn kunst, die welluidend en liefelijk is, doch zonder groote diepte en daardoor nauwelijks tegen de tand des tijds be stand. Stel daartegenover nu Beethoven, wiens leven een voortdurende strijd is ge- wetest, die bij het vorderen zijner jaren door een toenemende doofheid werd ge kweld en noohtans tegen het einde zijner levensdagen werken geschreven heeft van zoo wondere diepte, dat zij belangrijk hooger staan dan de talrijke schoone com posities uit zijn vroegere periode, die overi gens toch reeds voor het grootste deel verre boven het werk van Mendelssohn uitrijzen. Het voordeel van den levens strijd is, dat hij ons tot rijpere en diepere mensphen kan maken. Wie dit beseft zal de moeilijkheden, waarmede elkeen op zijn beurt wel te kampen heeft, met een meer wewillend oog beschouwen. HIJ zal zioh gaan afvragen: hoe kan ik deze schijnbare verliesposten in winstposten omzetten? En dat zal dan de eerste stap zijn naar een nieuwe levenshouding, waarvan een blijmoedige strijdlust de in zet zal zijn. Dr. JOS. DE COCIC. N. N. te H. Gij houdt er teveel reke ning mede, hoe de wereld uw werk zal beoordeelen en verspilt daarmede noode- loos energie. Niemand heeft nog iets groots tot stand kunnen brengen, wanneer hij zioh liet afleiden van zijn eigen plan nen en rekening ging houden met het geen anderen wel van zijn werk zouden zeggen. Wie innig bezield wordt door een grootsche gedachte en deze tot werkelijk heid wil maken, gaat zonder talmen op zijn doel af en verbeuzelt geen tijd met getob: „Wat zal mijn buurman er wel van zeggen". Heeft men eenmaal den moed om te arbeiden, dan wordt die moed niet meer gebroken door het oordeel van an deren. De tohber echter vreest vóór zijn daad reeds het oordeel der wereld, terwijl de moedige door zijn daad onbewust de aandaoht der wereld op zich vestigt en haar eerbied afdwingt. Nog steeds heeft de wereld bewondering voor het werk van mannen met durf en de tobber, die het oordeel der menschen vreest, kent de grilligheden en omstandigheden der men schen niet, die heden vergoeden wat zij gisteren verguisden. Vader te N. Uw groote neerslachtig heid drukt natuurlijk op uw geheele ge zin. Ga dus eerst tot zelfverbetering over, alvorens gij anderen wilt veranderen. Verzonden brieven: Denker te H., K. L. te H„ V. te H„ M. J. te N. Schilder: Da's me ook wat, daar ben ik op mijn palet gaan zitten. Tweede schilder: Da's niets, knip het stuk uit je pantalon, zet het in een mooi lijstje, zend het naar de eerste expositie, en dan heb je een werk gemaakt, zoo als niemand het je na zal doen. wezig waren, was 'r met bekwamen spoed een wijde kring gevormd en voor er iemand nog aan dacht, sprong wild de leerling in 't midden. Als een woedende stier, de vuisten manoeuvreerend in 't rond, was-ie voor „De Rotterdammer" gaan staan, die gedwee aan den kant nog te kijken stond. En zeer zeker zou deze aan de dringende invitaties van den leer ling: nou 'r is op te komen! nog geen gevolg hebben kunnen geven, ware het niet dat Ko het tekort aan moed wat aan vulde, door met een formidabele duw in den rug, „De Rotterdammer" in 't mid den van den ring te stompen. En in de onwaarachtige tuimeling welke deze daar bij maakte, gaf „De Rotterdammer" zoo waar nog de eerste klap. Z'n eerste, maar ook z'n eenigste en laatste. Met zieke oogen, verbaasd en beangst, merkte „De Rotterdammer" dat-ie warem pel de eerste stomp nog geproduceerd had en deze den leerling even deed wei felen. Maar wanneer de laatste zag dat z'n vijand geen verder kwaad in den zin had, stormde hij als een brleschende leeuw op z'n tegenstander los, sprong hoog tegen hem op en teisterde diens kaak door een koene slag. „Dat was een klap van een daalder!" Hartstochtelijk was het gejuich in des leerlings kamp. Van angst en ontzetting was „De Rot terdammer" terzijde gesprongen en in z'n vrees voor den tooriienden léerlmg, ver baasd, verschrikt en ontzet, hingen z'n holle oogen scheel ln hun cliepe kasaen. Want ioo'n tik was tooh wel wat al te wreed...'. (.4

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 15