VOOR DE VROUWEN. VAN 'SLEVENS WIJSGEERIGEN KANT xxxxxxxxxxx lasterino. Zet Uitering, *eg Uitering, IDEALEN. Wat zjjn eigenlijk idealen? Zijn het niet voorstellingen van onze verbeelding, die hooger, reiner zijn dan de werkelijkheid? Voorwaar, de werkelijkheid kan ons slechts weinig bevrediging schenken en slechts enkele malen brengt zij ons een voorstelling van het ideale nabij. Het kan gebeuren bijv. dat de aanblik van een kunstwerk of het opgaan ln zeer zuivere wegsleepende muziek ons aan onze om geving ontvoeren en ons een voorsmaak doen genieten van bovenaardsche schoon heid. Het kan ook gebeuren dat we ons in de vrije natuur zóó opgeheven voelen, dat ons niets sohljnt te ontbreken; wanneer b.v. op een windstillen morgen een lichte vorst de aarde heeft aangeraakt om alle bederf en bezoedeling stop te zetten en de zon door de verreinde atmosfeer haar stralen zendt. Een enkele maal kan zelfs de verhouding van msnschen tot men- Bchen aan het ideale grenzen, wanneer ze aan lagere drijfveeren ontwassen, op zui vere onbaatzuchtigheid gegrondvest is. Maar hoewel we het woord meer dan eens ln den mond hebben, we kunnen het toch zelden volkomen verantwoorden. Dat verwonder® ons echter niet te zeerl Im mers, een ideaal doelt op iets onstoffelijks, dat we zeer, zeer moeilijk bereiken kun nen zoolang we aan het stoffelijke zijn gebonden. Toch, al kunnen we het voorshands niet bereiken, is het daarom noodig dat we het verliepen? Ik denk natuurlijk niet aan de wisselende idealen van een kind, dat nog alleen wordt aangetrokken door uiterlijke schijn; van den Jongen die koetsier wil worden, of soldaat, van het kleine meisje dat zich droomt prinses of tooverfee. De leeftijd der Idealen Is niet de kinder leeftijd: het is veeleer de leeftijd van de jeugd. De krachtige jongeling en het van levensernst vervulde meisje, vormen ze dan, als de poort van het zelfstandige leven zich voor hen gaat ontsluiten. Ze zien dan het ideaal van wat ze door hun arbeid meenen te kunnen bereiken, het ideaal van vriendschap, van menschen- liefde, van huwelijkstrouw. Ongetwijfeld overschatten ze in dat tijd perk hun krachten; ze weten nog niet hoe moeilijk de weg zal blijken, hoe afmattend, hoe ontzenuwend de tegenstand zal zijn, hoe hun blik: zal worden verduisterd door het leeiijke grove en lage dat ze zullen ont moeten en waaraan ze wellicht menigmaal in hun leven ten prooi zullen vallen. Hoogstwaarschijnlijk zal het leven niet verwezenlijken wat zij er van wenschen en hopen; maar ik vraag nog eens: is het daarom noodig dat ze hun idealen verlie zen? Is het niet diep treurig dat men zoo- velen op ouderen leeftijd moet hooren ge tuigen: eenmaal had ik ook mijn Idealen, lk heb ze thans niet meerl Doet het geen pijn als men een hooge opvatting van het huwelijk nog slechts vinden kan bij hen, die er in de praktijk niet mee kennis heb ben gemaakt, dat men het geloof aan mensohenliefde en onbaatzuchtigheid slechts aantreft bij hem, die zich geheel en al van de maatschappij hebben afge zonderd? t Maar wat dan? Is het dan mogelijk dat we aan onze idealen vasthouden in een wereld als deze en kunnen we aan een toekomst blijven gelooven, waarin zij tot werkelijkheid zullen geworden zijn? Ja, dat kunnen we, mits we niet de dwaling begaan ze nöar omlaag te trekken en ze te vereenzelvigen met de zooveel lagere levenssfeer, waaraan wij thans zijn ge bonden. Eenmaal heb lk gedweept met een klein gedloht van Ten Kate, waarin hij, na een zeer sohoone ontboezeming aan de sneeuwvlokken besohrijft hoe ze, lager en lager zinkend, bij de aanraking der aarde hun glans en hun heerlijkheid ver liezen en, zich oplossend, ten grond gaan. Dan gaat hij verder: Zóó sterven ook d'idealen van 't leven, Die ln den hemel der jonkheid ontstaan, Smetloos en glanzend een wijl ons omzweven Maar, door den naohtwind der waarheid verdreven, Spoedig in *t slijk dezer aarde vergaan! Ik dweep hiermede thans niet meer. Hoe dichterlijk ook uitgedrukt, het beeld van de sneeuwvlok voor het ideaal is valsch. Het ideaal stamt uit hooger sfeer dan de sneeuwvlok, die zich condenseert uit de dampen der aarde. De sneeuwvlok sterft en vergaat ln het slijk, het ideaal ver mengt zich daarmede niet. Een veel zui verder beeld is dat van den sterrenhemel. Zullen we, in onzen geestelijken nacht als alles somber is in ons en om ons heen, den blik blijven gevestigd houden op de aarde aan onze voeten? Of zullen we hem op heffen naar de oneindige ruimte daar boven, waar alles tintelt van eeuwige be lofte en kracht? Zeker de naohtwind kan voor ons oog tijdelijk den hemel verduis teren; maar de wind der waarheid is hj niet! De wind der waarheid zal eenmaa alle wolken verdrijven en ons ideaal za ongerept vóór ons staan. B. Tevreden. Iemand had het altijd over zijn „stuk grond" en wanneer men hem hoorde spreken over alles wat hij er op verbouw de, moest het een soort aardsch paradijs zijn. Toen een zijner vrienden eenB naar -zijn tulnarbeid ging kijken, zagen zij dat het „stuk grond" een onnoozel vierkant tuintje was, van nog geen zes meter. Toen zij lucht gaven aan hun verwondering, zei- de de tevreden tulnier: „Ja, groot Is het niet, maar denk eens aan de hoogte en diepte". INSECTENPOEDER. Het eigenlijke insectepoeder bestaat uit de gedroogde en fijn gestampte bloem- hoofdjes der pyrethrum cinerariaefolium, die oorspronkelijk op den Balkan en na derhand over 'de geheele wereld in daar voor geschikte klimaten gekweekt werd. In het algemeen werd beweerd, dat de bloemblaadjes geplukt moesten worden vóór ze open gingen, maar een uitvoerig wetenschappelijk onderzoek heeft uitge maakt, dat de hoofdjes in rijpen toestand even goed zijn. In het laatste geval echter gaat bij het plukken veel verloren van deelen, die een even groote giftige kracht hebben, zoodat het vroeg plukken een zuinigheidskwestie is. Een Italiaansche onderzoeker heeft insectenpoeder onder zocht uit Dalmatië, Florence, Scandicci, Palermo, en het gewone handelsartikel en ook de andere onderdeelen der planten. Hij vond, dat de takjes, bladeren en wor tels in goed gedroogden en fijn vermalen Minder aangenaam. A: Ik heb je ln geen eeuwen gezien; waar zit Je tegenwoordig? B: In de klem! toestand evengoed giftig werken als de hoofdjes, maar dat de insectendoodende kracht iets geringer was bij gebruik van gelijke hoeveelheden. De verschillende soorten insectenpoeder vertoonden ongeveer gelijke kracht. Deze werd geprobeerd op de gëwone huisvlieg, hondenvloolen en vlooien van muizen. Verder werden proeven genomen met de giftigheid van ae dampen, die door ver branden van pyrethrumpoeder ontwikkeld werden. Deze bleken wel giftig te zijn, maar niet zoo, dat de insecten er dood door 5aan; ze worden er alleen eenlge uren oor verdoofd. Het juiste gebruik is dus blijkbaar poeder zoo te strooien, dat het ongedierte ermee in aanraking komt, ter wijl de Oostersche pastilles, die dergelijke dampen In een ruimte ontwikkelen, zoo goed als niet helpen. De ontdekking, dat ook de andere dee len van de planten lnsecten-doodende eigenschappen hebben, is wel van belang, omdat daardoor de beschikbare hoeveel heid vergroot wordt, hetgeen in onzen tijd van toenemende verontreiniging in som mige streken een kwestie van groot be lang kan zijn. ANECDOTEN VAN BEROEMDHEDEN. De staatsman Mazarln kreeg onder het piketspelen verschil met zijn medespeler, dat spoedig ln een woordentwist ontaard de, waarbij de omstanders eerbiedig zwegen. Do dichter Benserade, die aan het hof zeer gezien was, kwam toevallig binnen- en zonder iets van de oorzaak van den twist te weten, riep hij dadelijk uit: Uwe eminentie heeft ditmaal onge- Waarom? vroeg Mazarin. Gij weet oog niet eens waarover het gaat en ge geeft me ongelijk. Glimlachend zag de dichter de aanwezi gen aan. Het zwijgen van die heeren bewijst het maar al te duidelijk, zei hij. Als uwe eminentie maar een schijn van recht had, zouden ze allen even hard ge schreeuwd hebben. Van den schilder Podesti uit Ancona worden eenige treffende staaltjes van ver- strooidheid meegedeeld: Gewoonlijk at hij om 12 uur 's middags. Eens was hij echter zoo druk bezig, dat hij zijn eten vergat. Toen hij zich tegen 6 uur hongerig gevoelde, verwonderde dit hem zeer, daar hij meende reeds gegeten te hebben. Toen zijn kpecht hem echter meedeelde, dat hij sinds den vroegen morgen nog niets gegeten had, riep hij woedend: Jij ezel, waarom heb je mij dat niet eerder gezegd? Eens verscheen de kunstenaar bi] een gala-diner, zooals gewoonlijk weer zonder handschoenen. Men zal het wel niet bemerken, zei hij tot zijn tafelbuurman, ik ben heden zoo verstrooid, omdat lk bespeurd heb, dat miln eene been korter is, dan het an- jdere. Is het mogelijk? Na het eten wilde de tafelbuurman Po- desti's merkwaardige beenen eens bekij ken, en wat ontdekte hij? Podesti had twee laarzen met ongelijke hakken aangetrokken. BABBELUURTJE OVER MODE. Schoolkleedlng voor den winter. De schoolkleedlng stelt aparte elschen. Onze kinders hebben graag rokjes aan, waarmee ze vrijuit kunnen hardloopen en springen en groote stappen maken. Het eenige wat er op zit is dus: veel ruimte of plooien. onopgesmukt model, hoewel het niet saai behoeft te zijn. Pijn vinden de Jonge doch ters het om één of twee flinke zakken op hun mantels te hebben. En de mama's vinden het fijn om er lek kere gesloten kraagjes op te zetten, opdat ze de zekerheid hebben dat borst en keel- Ten tweede dienen de Jurken warm te zijn: de meiskes moeten niet bang behoe ven te zijn om eens even de koude gang over te gaan; dus wol dragen is de bood schap. Bovendien zijn lange mouwen en hoogopgesneden halsjes aan te bevelen.. Dan een eenvoudige snit en vooral een vriendelijke kleur. Voor de mantels kleze men vooral een 'tje hunner dochters goed beveiligd zijn tegen kou en wind. Wanneer men boven dien nog een lekkere warme stof kiest l voor de jasjes, dan kunnen de jongelui tegen een (wind) stootje. De modelletjes van onze cllché's zijn uitstekend geschikt voor schoolkleedlng, daar ze aan alle hiervoor gestelde elschen voldoen.... Voor do rechtbank. President: Beklaagde, heb je nog iets ln het midden te brengen? Beklaagde: Dank u, de heeren kun nen gaan! Bij den drogist Jongen: Voor tien stuivers insecten poeder, asjeblieft. Bediende: Sakkerloot, dat is een boel. Jongen: Ja, maar we krijgen ook visite. Eenvoudig. Rechter: Beklaagde, om welke reden heb je die dame haar portemonnaie uit haar zak gehaaald? Zakkenroller: Wel, heel eenvoudig, om dat ze me hem uit 'r zelf toch niet had gegeven. Listig. Zeg, kun je me ook vier tientjes ge ven voor een briefje van veertig! Zeker, kerel. Ooh, leen me dan even tien pop. Correct Millionair (nog in bed liggend): Wat voor weer is 't vandaag, Johan? Johan: Dat zou ik u niet kunnen zeg gen, meneer, 't Mist zoo, dat ik er geen steek van zien kan. Waarschuwing. De onderwijzer: Pas op Jantje, doe dift nu niet meer, anders kom lk eens bij je mama praten. Jantje: Dat zou ik u aanraden niet te doen, meneer, want papa is vreeselijk jaloersch. Slim. Goudvink: Hoe komt het Silbersteln: Jij hebt je dochters niets meegegeven en toch zijn ze alle drie getrouwd; ik geef de mijne elk 1000 gulden mee en nog ben ik er geen enkele kwijt Silberstein: Vraag je dat nog? Bij jou weet ieder wat je meegeeft en bij mij is dat een verrassing. EEN ONDEUGEND KIND OF NIET. Het was den middag van den Óen Dec. en natuurlijk een vrije middag. Je be grijpt dat alle kinderen een beetje in spanning zaten, in afwachting vairae groote pret die hen 's avonds of den vol genden ochtend zou wachten. Alle moe ders zeiden: „Toe ga nu rustig samen spelen, dan is de tijd om eer je het weet". Maar de moeder van Marianne kon niet zeggen: „Ga samen spelen", want Marian ne was eenig kind. Juist op zulke dagen vond ze dat dubbel vervelend. Dan duur de het wachten zoo erg lang. Marianne vroeg haar moeder óf ze alsje blieft in het park mocht gaan sleeën. Dat vond moeder best maar Marianne moest belooven, dat ze niet op het ijs van den vijver zou gaan sleeën. Ze werd warmpjes ingepakt, de slee werd uit de schuur ge haald en daar stak ze de straat over en liep het park in, dat tegenover haar huls was. Al gauw vond ze enkele vriendjes en vriendinnetjes uit de buurt en dat werd me daar een pret, dat ze er het feest van dien avond haast door zouden vergeten. Ze spanden drie sleden achter elkaar en trokken er dan voor in een lange rij van wel acht of tien kinderen. Wie op de sleden zat, vooral op de achter ste moest zich goed vasthouden, om er bii bochten niet afgesllngerd te worden. Maar fijn ging het! Dan weer hielden twee jongens, voor sleden gespannen, een wedstrijd in het hardloopen. Als er dan een uitgleed en met de slede-passagier samen door de sneeuw rolde, dan gilden allen van het lachen. Zoo kwamen ze ook in de buurt bij den vijver. „Kijk, het ijs wordt al dik", zei Hans. „Het is al dik", beweerde Marianne. „Je zou er best op kunnen. Maar ik mag niet van moeder". „Ik ook niet, ik ook niet", riepen een paar anderen. „Mijn moeder heeft niets gezegd", zei Hans weer. „En ik durf best. Kijk maar". En heel voorzichtig stapte Hans van den kant af op het ijs. Een stapje, nog een stapje. Ja het ijs hield. „Kom er toch ook op", riep hij. „Het ijs is al sterk, het kraakt niet eens!" Marianne, die graag wou, dat andere kinderen haar bewonderden, dacht: „Wat moeder merkt er toch niets van. En dan, ik mag niet op het ijs sleden, maar mis schien wel loopen. Daar heeft moeder niets van gezegd". Met kloppend hartje en een vuurroode kleur stapte Marianne ook op het ijs, eerst het linkervoetje, toen het rechter. Ja hoor, het ging best. Marianne werd overmoe- Hans, de belhamel riep: „Hou elkaar vast en geef mij een hand!" Marianne klemde zloh aan den rand van het ijs vast, maar dit brokkelde telkens af. Zoodoende kwam ze gelukkig ook dichter bij den kant zoodat ze Hans' hand grijpen kon. En met vereende krachten trokken de vriendjes en vriendinnetjes haar uit het water. Hardloopend brachten ze haar thuis, waar Hans nog probeerde de schuld op zich te nemen. Maar moeder stopte eerst Marianne ln dekens gewik keld in bed en gaf haar toen een flink standje. Marianne lag luid te snikken in haar warme holletje. Stel je voor, dat moe der alles aan Sinterklaas vertelde; dan zou ze wel niets krijgen. En ze had zoo vreeselijk gehoopt op een poppenwagen. Och, waarom was ze toch zoo ondeugend geweest. Ze wist best, dat moeder bedoel de, dat ze heelemaal niet op het ijs mocht. Wat was Hans lief geweest, om te zeggen, dat het zijn schuld was. Maar Moeder had toch best begrepen, dat Marianne evenveel schuld had. Zoo denkend en telkens nog weer een deuntje huilend als ze aan de poppenwagen daoht, viel Marianne in slaap. Toen moeder weer eens kwam kij ken, was ze erg blij, dat haar meisje zoo rustig lag te slapen. Moeder had nu wel hoop, dat het koude bad haar niet ziek zou maken. Toen Marianne een paar uurtjes gesla pen had, werd ze plotseling wakker van een gestommel in ae slaapkamer. Onmid dellijk wist ze weer alles, wat er gebeurd was. Ze vloog overeind in haar bedje en., zag Sinterklaas bij haar staan, terwijl Plet Juist de slaapkamer binnenstapte. Ma- rlanna werd vuurrood, sloeg de oogen neer en Btamelde: „O, Sinterklaas, lk ben zoo stout geweest en toen ben lk door het ijs gezakt en nu lig lk ln bed en.... en." „Nu, Marianne, wat wou Je nog meer zeggen?" klonk Sinterklaas' vriendelijke stem. ,.Eh.... nu terklaus?" vroeg „Kijk eens, wat Piet bij zich kindje," zei dc bisschop veer. Marianne keek., en zag een mooie pop penwagen. „Zie je, Marianne," zei Sinterklaas. ,Jk heb nog maar één poppenwagen en er krijg ik zeker niets, hè Sin- >eg Marianne verlegen. heeft, zijn'twee meisjes, die er graag een zou den hebben, jij en Lotje, een heel arm meisje! Hoe denk je daarover?" „Geeft u den wagen dan maar aan Lotje," zei Marianna zonder aarzelen. Ik heb geen wagen verdiend en Lotje krijgt natuurlijk niet vaak mooie dingen!" „Best," antwoordde Sinterklaas. „Ik zie, dat je toch wel een lief meisje bent, al was je vanmiddag dan ook erg stout. Mi»- sahien vind je morgen toch nog iets in je schoen. En dan wil je zeker wel beloven, dat je gehoorzaam zult wezen en Moeder geen verdriet doen. Ga nu maar gauw slapen. Dag kindje," „Dag lieve Sinterklaas," antwoordde Marianne. „Dag Piet!" Na een poosje sliep ze weer in en toen ze den volgenden ochtend w akker werd, was haar eerste ge dachte: „Zou ik nog iets gekregen heb ben? Wat zou het zijn? En wat zal Lotje blij wezen met den wagen?" Gelukkig was Marianne heelemaal niet ziek geworden, zoodat ze weer uit bed mocht Vlug waschte en kleedde ze zich en 'holde daarna naar de kamer, om ln haar schoen te kijken. En wat zag ze daar? Niet in, maar naast haar schoen stond... een pracht van een poppenwagen, mooier dan ze nog ooit gezien had. „Wat is Sinterklaas toch heel erg lief," dacht ze. RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. I Edam Hengelo Zeist Kortgene Appelsga. IL X X X X 6e rij een ander woord voor dadelyk op de 7e rtj de naam van een plaats; op de 8e rij een ander woord voor onderwijze uuucivu uaai ucnunumumi, unuuw w hi op de 9e rij een mannelijk viervoetig vervelend, dat ik nu weer niet mag. Maar dier; op de 10e rij een gewicht, op 11e rij een medeklinker. 0 O g 0 m m e n A 1 k m r a Den a a g s t 1 e g Nieuwe raadsels. II Welke naam lees Je hieruit? attizweep X X X X X Op de le rij een medeklinkerop de 2e rij een boom naamop de 8e rij de naam van een rivier in Overijselop de 4e rij een dorp Goede oplossingen ontvangen van: J. A.; F, A. de B.; W. O. v. D^T.E. N. A. K.; T. W. K.; L. v. d. M., D. R-. Sj. F.; J. W.; M. v. Z. en S. J. v. Z. De prijzen werden toegekend aan. Jan Avenariufi, Statior raat 8. dig, stapte verder, eerst voorzichtig, toen F. A. de Boer, Sluisdijkstraat 37. W. O. van Dam, Koningstraat 48. N. A. Klok, Bothastraat 41. T. W. Klok. Sluisdijkstraat 35. wat harder, nog harder. Ik durf best te dansen", riep ze toen uit. „Kijk maar!" „Niet doen!" gilde Hans, op den kant deed het ijs en Marianne zakte er door. Sjoukje Troost, Polderweg 1 rooo. De kinderen op den kant schreeuwden: S. van Zoonen, Torensfraat 1. „Help, helpl" I M. van Zoonen, Torenstraat 1. Je doet mür nleti dan klappen; En overal loop jij in t rond Er alle# uit te flappen. Je vraa®t niet of het waarheid li; I# het niet raak, dan ia 't maar mii. Als jij maar goed kan rwetaen, Kan babbelen en kletsen. Al wat er hier en daar gebeurt. Weet jij van mee te praten, Eén enk'le tin ia al genoeg. Je klapluat loi te laten, Ja daarvoor ben je altijd klaar, Je lastert en je kwebbelt maar, Bij meters uitgemeten Moet ieder 't nieuwtje weten. Zeg weet je niet wat er is gebeurd? Niet? moet je eens even hooren, Ik weet niet goed zoo het verband, Dat zeg ik je te voren, Maar die en die heeft het verteld, Zelfs man en paard er bij vermeld; Ik zou me zeer bedriegen, Als die zoo stond te liegen. Zie zoo, je hebt je plicht gedaan, Er wordt al van gesproken, De hoofden worden hier en daar Al bij elkaar gestoken. Zou 't waar zijn? Jaap of Pieter buur, Nou ja, ik weet het niet secuur, Dat wil ik niet beweren, Maar wie noemt er een koe nou bont Als zij niet zit met vlekken, En zoo zal het ook hier wel zijn, Men tracht te te bedekken. Geloof maar, het mag niet aan 't Jicht, De doofpot in, Jtet deksel dicht; Ze zullen het wel smoren, Wat zal je er van hooren. Wel lastering, wel lastering, Je gif gaat zich verspreiden, Jij hebt er niets meer aan te doen, Het werkt nog lange tijden, Maar heb je nu wel eens bedacht. Wat onheil of je hebt gebracht. Wel neen. want dat zijn zaken, Die jou immers niet raken. JB. MELK. CalUntsoog, Nov. 1928. „Vergiften zl)n reeds tn zeer kleine hoe veelheden gevaarlik voor kinderen. Nico tine, ook een vergift, werkt nadelig op de hersenen en het zenuwstelsel, waarom het roken van sigaren en sigaretten door kin deren ten sterkste Is af te raden." Dr. O. Houwing. d a a o m m e li n H a a n bij Amsterdam; op de 5e rij een lekkernij; op de iVi j As 'V# AVs y springend, maarkrak, krik, krak! Lena v. d. Mey, v. GalenstraatJM.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 8