de dubbelganger. PODuiaii<Di:.i HELDERSCHEe9COUWiNT> v«n Zaterdan :>o n N 1 «WnÖSöS&Si: f. *m kali i*** i* Boaou w» toftutal va» Zonderlinge lotgevallen In het Dagelijksch leven VAN 'SLEVENS WIJSGEERIGEN KANT Tob Nooit Hoekje. 301. (AU 22 D°cember 1928. ■dito* M 100. MID-WINTF.P maar ge- vacantie aai SSMSi'SSSS?®**- Ïtol 01 '«rst k ln het gebied oer. nnH^n f n wmter hu eena 2 graden Jen'nuWfï W66r 6611 paar graden bo" ffiSA1*™». 200 vaQ Kerstmis tot een vorst gebru ^P®/0^61* en meisjes zfln dan vr}j van ■chool en als het niet anders buiten doet dan druipregenen en penzend mistig zijn loepen ze thuis gauw voor de voeten en, na de schoolinapanning moet er toch een ge reactie zijn zetten ze daar den boel weldra op stelten. Als ontplooiing en uitbarsting van levenslust en gedrukte schooltucht, sneeuw- en ijsvermaak een pracht-veld om daaraan dat te veel uit te vieren. Op het moment, dat ik dit schrijf, ljjkt het er werkelijk eenigszins naar, dat (e winter zijn intocht zal gaan maken. Overal beginnen de bloemen op de ra toen te komen en wordt het water met een tjslaagje bedekt. Geen wonder, dat de harten der schoo jeugd hoopvol kloppen en dat hun dachten zijn ingesteld op een van schaatsenrijden. Nu laat ze hun hart maar eens ophalen. De schoollucht gaat er wat af, de boeken- lucht raken ze wat kwijt De opeenstape ling van cijfers, stellingen, thema's, etc., etc., die in hun brein huizenhoog reikt, dreigt in te storten en vóór die débacle laats heeft komt daar de vacantie en al es wordt netsjes geordend, zoodat er geen ineenstorting plaats heeft Boms kun je dat deel van de jonkheid benijden, dat met al die hersengymnastiek niet veel heeft te maken. Na schooltijd schiet er een massa tijc ovor om naar hartelust te ravotten en uit ts buitelen. Ook ik zio daarvan het schaduwkantje maar dat neemt niet weg, dat hun jeugc vaak vrij wat fleuriger is. Later keeren zich vaak de blaadjes om. Maar ik dwaal af. We hadden het over 'den winter. Vaak kan het troosteloos en eindeloos grauw er uit ziet ln de natuur. Maar dan weer zijn de tinten fijn en teer. Een zonsopgang in den winter, die we. uit hoofde van onze zucht tot lang slapen toch vermoedelijk wel kunnen waarne men, zonder dat we daarvoor extra vroeg uit de veeren moeten kruipen, kan zoo buitengewoon schitterend zijn, dat Je niet moede wordt er naar te kijken. Het goud, dat de zon over alles werpt, Is het lijkt wat paradoscaal warmer van kleur dan ln de fel-lichte dagen van den zomer. Het gloeit dieper tegen de voorwerpen en tegen de giganten van wolken, die zoo statig ln den winter kun nen staan hoog aan den horizon, wordt de gloed zoo glanzend geworpen, terwijl in breede contaaren van goud en zilver en in alle kleuren, die daar tusschenin lig gen. de randen dier reuzen zijn afgezet Er zit Iets in van majesteit en kracht En ln de lange schaduwen die de laag staande zon toovert op het landschap middels alle voorwerpen, die daarvoor ln aanmerking komen, zit ook iets grotesks. Met scherpe veegen liggen de silhouet ten op het vale landschap afgeteekend. een KEEST VERHAAL. door H. G. CANNEGIETER. (Nadruk verboden). .Jongens, daar heb je Jotl" PlSng werd het glijen gestaakt en het croepje keek als verstard in de aange- fcetgroepj T.nes den besneeuwden een^liragelachtlg «ezen 3, een I. beml" mompelde -^ChVdfÏSWin hem toch Trtl- en al belangstelling. Jot, met waterige oogen in het ver- Vlfiumd gezioht op zijn gevolg neerkij kend liet zich deze belangstelling welge vallen' hij was aan het wekken van. JL Khuddlng gewend. De jeugd wond hem «en prachtig mikpunt voor grappeu ei grollen en, ofschoon wel ®eM Jrif g kon uitschieten, wanneer het bepaaia w baldadigheid kwam, vond hij zoo n op- i/vr>r,i» toch eigenlijk wel aardig, t Gaf ÏÏt vertier ln zijn saaie landloopersleven. jet was altijd bij dsu weg; soms zat hjj maar'rbfrf £5*? to' wel wit en zwart, boven erk^0 en zwart en daïï hpiipMc S 8an 1 Bewelf de goud- merkbaeJ°ik0reuZ6I\en trekken, haast on- eenr.kSi de gevederde windvanen, nu ®.®n kaars> dan warrelig en i ^"slaande vuurtongen. Dan kan de lucht er uit zien alsof hü gens verlof VUiSt; t6t Khiint oi er er- gfe en lnL?' ®?n oerkracht al zijn ener- gew^ta^ hol hemel- hst h«°ott00S Y811 een intense pracht, is den llefSljK Sa*"** 6n Be*"*dig Maar ook dat forsche en geweldige kan dachting hebb^n' Het wekt andere ge- ander® gevoelens. Ma'ar dit vooral: het gevoel van de on- verscheidenheid, die de natuur w eet te bieden. En in den laten herfst, nu we aan mid-winter toe zy:n en de zonnewende heeft plaats gehad, dragen we bij ons het gevoel, dat de forschheid in de nutuur ons stuwt door de vale triest- worden! aanstonds weer licht zal Zooals het vaak ook In ons leven gaat, dat we door de forsche stuwing gedreven worden naar de lichtende verte. DE STRAF, De veelvraat. Kapitein W. was wat men noemt een echte „ijzervreter". Als hij te paard zat, de sabel getrokken, en zijn bevelen over het exercitieterrein1 uitschreeuwde, dan kon zelfs de verst-verwijderde sectiecomman dant hem met gemak hooren. Gemakke lijk was hij echter niet, vooral in dienst zaken, en wee degenen, die het eenmaal bij hem verkorven hadden. Nu waren de „jongens" van de Europeesche oompagnie, niet bepaald engeltjes, en was er wel een Ijzeren hand noodig, om de orde onder hen te bewaren. Met groote vreugde werd, tegen het einde van den West-moesson, in het kam pement het bericht ontvangen, dat het eentonige kampementsleven zou worden afgewisseld door schiet-manoeuvres in de omstreken van Blitar. Alles was dagenlang bezig de uitrusting in orde te brengen, want je wist vooruit, dat de „ouwe", niet gemakkelijk was bij de inspectie, die aan iet vertrek vooraf ging. Eindelijk was de lang verwachte dag aangebroken, en ging de compagnie des morgens vroeg met den trein van Soera- ba ja naar Blitar, Zooals gewoonlijk hadden eenige inlan ders in den omtrek van het door de sol daten te betrekken bivak, eenige warongs (kraampjes) opgericht, waar de jongens voor enkele centen rijst, versnaperingen en diverse dranken konden bekomen. Een van die warongs werd gehouden door een stokoude inlandsche vrouw, die van den morgen tot den avond, met een stevige sirihpruim in den mond, gehurkt achter ïaar uitgestalde heerlijkheden zat, en over iet algemeen goede zaken maakte. Geen wonder, want nergens kon men zulke heerlijke rijst, en de daarbij behoorende ingrediënten koopen als bij haar. Zoodra dan ook 's middags de schietoefeningen van dien dag afgeloopen waren, haastten de meesten zich naar de warong van Ma Womgso, zooals de oude vrouw heette, om onder het genot van allerlei eetbaars de vermoeienissen van den dag te vergeten. Meestal zat dan ook een groepje van zes of meer man op het armzalige bankje, dat voor de warong geplaatst was, te smullen. Op zekeren dag, toen ds zon buitenge woon fel gestoken had en de oefeningen dus veel van het physiek van den troep gevergd hadden, lag kapitein W. in een zalige dolce far niente in zijn langen rotanstoel te genieten van een whisky- soda, terwijl hij groote rookwolken uit zijn onafscheidelijke pijp blies. Geen wonder, dat hij gramstorig opkeek, toen zijn rust gestoord werd door zijn oppasser, die hem mededeelde, dat een oude vrouw hem wenschte te spreken. Op zijn harsch ge geven bevel, haar binnen te laten, kwam Ma Womgso, die bovenomschreven wa rong hield, met de noodige buigingen binnenschuiven, en hurkte op eenige pas sen afstand van hem neer. Op zijn vraag, wat zij van hem verlangde, vertelde zij, dat een soldaat, die voor drie had zitten smullen, van de door haar verkochte eet waren, zonder betalen was weggeloopen, en dat zij nu de hulp van den groote Heer kwam inroepen, teneinde het genotene betaald te krijgen. Kapitein W.'s gezicht, toch al niet te vriendelijk door de onwelkome stoornis in zijn welverdiende rust, werd onder het verhaal hoe langer hoe gramstoriger. Met een kort woord beduidde hij haar, dat zij vertrekken kon, waarop hij gelastte den schuldige te roepen. Intusschen kleedde de kapitein zich en ging naar buiten, waar de delinquent, niet erg op zijn gemak, reeds stond te wachten op de hem toeko mende straf. „Kom mee," snauwde de ka pitein hem toe, en met hangende pootjes liep hij zijn superieur achterna, honderden gissingen makend, waar dat wel op uit zou draaien. Bij de warong aangekomen, vroeg de kapitein aan de vrouw, of dit de persoon was, die zich zoo buitensporig aan haar eigendommen te goed had ge daan, en op het bevestigend antwoord be val hij: „Maak precies zoo'n portie klaar als hij reeds gehad heeft.". Hoewel ten zeerste verwonderd, durfde Ma .Womgso niets te zeggen, en na een pisangblad tot bord te hebben gevormd, deed zij daarin een hoeveelheid rijst en wat daarbij behoort, waaraan een gewoon mensch drie dagen genoeg zou hebben ge had. Met een diepe buiging overhandigde zij het maal aan den kapitein, die zich ver volgens tot den schuldigen soldaat keer de en zei: „Eet op." Hoewel deze natuur- Hjk door het tevoren genotene reeds ruim verzadigd was, dorst hij toch niets te zeg gen, en begon hij zich met den moed der wanhoop door den berg rijst heen te wer ken. Toen hij echter halverwege was, staakte hij onder het loozen van een zwa- ren zucht verdere pogingen, doch een woord van den kapitein riep hem gauw tot de orde terug, zoodat hij eindelijk blauw het ledige pisangblad liet vallen. „Hoeveel kosten die twee porties?" vroeg de kapitein aan de vrouw. „Vijftig cent, Toewanantwoordde zij, waarop de kapitein een rijksdaalder in haar schoot wierp, en zei: „Neem dit dan als betaling." Tot den soldaat, die zich haast niet meer verroeren kon commandeerde hij: „Inge rukt marach," en glimlachend om de poets, den veelvraat gespeeld, verdween hij in zijn tent om zijn middagrust verder te genieten. B* safruldl dan wei gelijk hebben. De standpunten van twee personen kun nen mijlen ver uit elkaar liggen en elk van de twee kan te goeder trouw meenen dat hij van het zijne kan nooh mag afwij ken zonder aan de waarheid te kort te doen. Gesteld dat twee partijen, die met elkaar in strijd zijn, u achtereenvolgens haar beweegredenen verklaren, dan kan het even goed zijn dat ge allebei gelijk geeft als dat ge aan twee gebouwen, die in verschillende stijl zijn opgetrokken, belden het recht laat wedervaren dat ze een goed geheel vormen. Het eene kan van de hand van een geoefend bouwmees ter zijn, terwijl het andere den beginne ling verraadt, zoo kan er bij twee strij denden een groot verschil zijn ln het sta dium van hun ontwikkeling. En men moge zich inspannen zoo veel men wil, om dergelijke partijen tot elkander te brengen het is moeite tevergeefs. Wel nu, zoo zou men kunnen1 zeggen, laten ze dan den strijd opgeven en elk hij zijn eigen meening Wijven. Maar wanneer het nu geldt een tastbaar belang, een plaats, die beiden meenen in te nemen, een voor deel, waarop elk zijn recht meent te mogen doen gelden, dan kan het nog zijn dat elk van de partijen gelijk heeft, maar dan kan de noodzakelijkheid niet worden vermeden om de zaak tot een beslissing uit te vechten. diende hij met het venten van lucifers zijn kostje. In enkele dorpen kende men ïem en had hij zijn vaste klandizie. Maar nu had hij, na pas weer uit Hoorn ontsla gen te zijn, eensklaps lust in een andere route gekregen. Zucht naar avontuur had ïem er toe gedreven, zijn overgespaarde centen te besteden aan een spoorkaartje voor een urenlang traject en nu zwierf hij hier in een deel van het vaderland, dat ïem volkomen vreemd was. Hij wist nog niet, wat hij zou doen en waar hü den nacht doorbrengen zou. ,u L 't Eenige wat hij wist, was, dat hij het koud had en dat zijn maag rammelde van den honger. In zijn huiverige versuffing drong het maar half tot hem door, dat de ongens hie rin dit verafgelegen dorp de den of ze hem kenden en dat ze hem noemden hij een naam, dien hij nog nooit had gehooid. Jot? 't Was hem goed; hij ïad zooveel namen I Hoe hij eigenlijk heette bij den burgerlijken stand, was hij zelf zoogoed als vergeten; hij was beurte- ings De Slappe, Heintje-Pik, Ootje, en nu was hij weer Jot. Waarom niet Jot? 't Was hem allemaal wel, als hij maar een naam had. De jongens mompelden wat onder el- ö°We moesten een glas bier drinken, voordat je naar huis gingl Op den goe den afloop." ja, dan brengen we je samen naar ïuis." „Ik wil wel!", grinnikte Jot en scheukte van genoegen zijn schouders. D« ia het dorp warea al ep, wamt STRIJD. Het ia ons waarschijnlijk allen wel eens gebeurd, dat wij als scheidsrechter moes ten optreden, al was het alleen om een strijd i/U&schen kinderen te beslechten. En dan hebben we ons ongetwijfeld wel eens bediend van de overbekende formule „Waar twee kijven hebben twee schuld". In veLe gevallen bestaat er dan ook in de praktijk geen beter middel om er zich doorheen te slaan, maar het is verre van rechtvaardig. Want we vergeten wel eens het volgende: het kan ook zeer goed' zijn dat elk van de twee partijen nieit zoozeer Staat de een practsch den ander in den weg, dan is wel geen andere oplos sing mogelijk. Aanlediiig tot strijd is er en zal er altijd zijn zoolang de mensch mensch blijft en het met zijn mediemensohen op den' aard bodem moet trachten te vinden. En tot nu toe namen we nog alleen de gevallen, waarbij de hartstochten niet de eanlei- dende oorzaak waren. Immers, komt er haat, afgunst, hoogmoed, wraakzucht ln het spel dan wordt een deel van den aard bodem het tooneel van zulk afschuwwek kend gebeuren, van zulk een hartver scheurend lijden, dat het ons onmogelijk is dit alles met een koel oog aan1 te zien. Natuurlijk zijn we des te dieper onder den indruk naarmate het tooneel van een dergelijk gebeuren meer of minder in onze nabijheid is; maar, al sluiten we de oogen voor wat er geschiedt in die verte, toch weten we dat er altijd ergens wordt gestreden en geleden en geplunderd-, dat er altijd ergens rechten worden vertrapt en harten met voeten getreden. Voorwaar het „Vrede op Aarde" is nog ver, zoo ver dat we ons niet kunnen voor stellen, dat het ooit bereikbaar zal zijn. Ik geloof, dat het een te hoog ideaal is, om er vooralsnog een levensbeschouwing aan vast te knoopen. Bouwen we onze gedachten op dien grondslag dan zinkt steeds de grond onder onze voeten weg. We moeten er ons bij neerleggen dat er wellicht nog langen tijd als element van zuivering strijd moet zijn en trachten trots dien strijd! voor ons zeiven te komen tot inwendigen vrede. Het is niet de vraag of wij de wereld begrijpen en maar steeds 'n hoop koesteren, die telkens weer wordt teleurgesteld. Het is de groote vraag of wij op dit oogenblik een staf in de hand hebben om verder te gaan; of v oorons van lieverlede uit de grenze- Looze verwarring licht komt dagen of we voor ons zelven de elementen 1-eeren on derscheiden, waaruit toch eenmaal de weldaad der menschen, de vrede, zal kun nen worden1 geboren! de schemering was snel ingevallen op dezen mistigen Kerstdag. In het Groene Anker bestelden de jongens %bier. Jot slurpte zijn schuimend glas in" een paar teugen leeg. 't Deed hemgoed in zijn ver kleumd lijf. En de jongens betaalden een tweede glas voor hun gast. Ze schenen iets bijzonders in hem te zien. Hij begon met argwaan te merken, dat ze hem ditmaal heel anders bejegen den dan hij gewend was. Ze namen hem er niet tusschen, maar behandelden hem met onderscheiding. Alsof hij een fatsoen lijke jongen was, een van huns gelijken. Hij maalde er niet om, wat de reden van dit zonderling gedrag zijn kon; hij moest alles maar aannemen zooals 't hem gege ven werd en hij was blij met dit onge wone fortuintje. „En nou ga je mee naar huis," zei de belhamel van het troepje. „Vooruit jon gens; wat zullen ze blij wezen!" ,Js dat niet fijn: krekt op Kerstmis?!", merkte een der overigen op. „Komaan Jot, ouwe Jongen!" Nog nooit had moeder Kiek zoo lang werk gehad, om zich klaar te maken voor de kerk. Haar handen trilden nog van de ontroering en ze was zoÖ verstrooid, dat ze haar mooie Zondagsche speld onder het aankleeden wel driemaal-* moest zoeken, omdat ze haar telkens v.erlegd bad, zon der daarbij te denken. Och, och! wat zag die jongen er slecht uit! Je zoudt hem amper herkennen. Zoo bleek en zoo suf! Ze koeioneerden een massck daan teek lx de gevangenis. De De toast Hij was de tweede op de lijst van spre kers en was zeer verlegen. Hij besloot maar onmiddellijk aan zijn speech te be ginnen als hij er toe geroepen werd en toen dat gebeurde begon hij: Dames en heeren! Ik voel mij ver eerd, door de uitnoodiging van den oom* missaris voor de toasten. Maar die uit noodiging komt zoo onverwacht, dat ik werkelijk geen tijd had mij voor te berei den, dat ik werkelijk geen tijd had om mij voor te bereiden. En En hij bleef steken. Iedereen had mede lijden met hem, maar zijn vrouw scheen volstrekt niet ontsteld. Zij wendde zich eensklaps tot hem met den uitroep: Maar Charles, vanmorgen kon je het heele ding tooh zoo vlot uit je hoofd opzeggen! stakkerd leek wel zijn spraak kwijtge raakt. Wat had hjj haar en zijn vader met koeiige oogen aangekeken; net alsof hij met vreemden te doen had en niet be greep, dat hij weer thuis was. 't Was ook een heele tijd: vijf jaar zit ten! En gelukkig nog maar, dat hij er met vijf jaar was afgekomen. De volle twaalf jaar, waartoe hij veroordeeld was, zou hij nooit hebben volgehouden. Ze mochten den burgemeester toch wel erg dankbaar zijn, en dominee en dokter en de konin gin, dat ze hem gratie gegeven hadden, 't Was wel heel erg, een moord, dat is waar; maar 't was in drift gebeurd en de vent had hem ondraaglijk gesard. Nu maar gauw alles vergeten en een nieuw leven beginnen. Ze zouden hem vanavond meenemen naar de kerk, dan waren ze maar aan stonds door 't allerergste heen. Want de mensehen zouden eerst wel gapen en pra ten. ,'t Zou voor den armen jongen een moeilijke tijd worden, weer aan de men- schen te wennen, als je zoolang opgeslo ten geweest bent. Ze had nog geen moed gehad, er met hem over te praten, hoe hij 't wel had gehad en 't was ook beter, daarover maar niet te beginnen. Zooiets afschuwelijks! maar 't was nu afgeloopen en na de Kerst dagen moest Jot maar flink aan het werk. Dan zou hij dien somberen tijd wel ver geten en een nieuw mensch worden. In zijn Zondagsche pak wandelde Jot tusseben „Vader" en „Moeder" naar de kerk. veelde MMt onwennig in deze Invldus alterlua macresclt opimï* Horatiua, De mensehen zijn sedert Horatiua bovenstaande uitspraak in zijn Epistolae deed, nog niet veel veranderd. Zij kleeden zich wat anders, hun voeding heeft zich gewijzigd en ook hun genoegens hebben in velerlei opzicht een anderen vorm aangenomen, kortom de uiterlijke omstan digheden hebben wijziging ondergaan, maar wat het innerlijk betreft kan men nog altijd menigeen aanzien hoezeer Ho ratiua' drastische uitspraak, dat „do nij digaard vermagert ht) het zien van eens anders overvloed", een diepe waarheid in houdt Inderdaad bederven velen, wien het in stoffelijk opzicht niet zeer naar den vleesche gaat, hun levon door anderen te benijden, die er beter aan toe zijn. Maar dat is toch een volmaakt nuttelooze bezig heid! Met zich te ergeren over den wel stand van anderen is nog niemand oen stap verder gekomen. Wèl raakt men er nog meer door in de put, doordat men de energie, die door de nijd verloren gaat op doeltreffender wijze produotief had kun nen maken, terwijl trouwens de algeheele gesteldheid van een door nijd verteerd mensch, lichamelijk en geestelijk, alles behalve gunstig is om goede resultaten in het leven te behalen. Neen, wie dergelijke gevoelens bij zichzelf ziet opkomen, doet beter hen dadelijk met wortel en tak uit te rukken. Wanneer het ons minder .goed gaat dan anderen, laten wij dan het oog vestigen op de lichtpunten, die er nog zijn en ons afvragen of wij wel geneigd zouden zijn den prijs op te brengen, die velen voor hun welvaart moeten betalen. Want menigeen, die ln stoffelijk opzicht reden heeft tot tevredenheid, heeft zich daar voor zoozeer moeten inspannen, dat hij een beklagenswaardige slaaf is geworden van de stoffelijke dingen des levens. En bovenal: kop op, borat vooruit, dwars tegen den wind ln! Dat is de beste manier om jong te blijven en sterk en gezond en om te triomfeeren over de moeilijkheden des levens. De slanke lijn moge overeen komstig de mode zijn, maar de slanke lijn van den nijdigaard verkiezen wij toch niet! DE, JOS DE OOCK. Lezer te N. Reizen ls van veel waar de en van groot belang. Men heeft het noodig, tot verfrlssching van den geest, terwijl het iemands horizon verruimt en hem een meer waren kijk geeft op alle dingen in het leven. Het contact, met men- schen van verschillenden aard, dat het reizen geeft, brengt ons op hoogten, waar we steeds een wijd uitzicht hebben. Die verruiming van geest doet ons het leven zien, in al zijn vormen en schakeeringen, waardoor de bekrompenheid verdwijnt, om plaats te maken voor een leven vol kleur en ervaring. Reizen ls volgens onze meening zeer nuttig en in het geheel geen verspilling van geld, mits men het bij mate doet. Verz. brieven: S. J. te H., mevr. H. te £L» Mej. D. te H., Denker te N. LEVENSLESSEN. Gekochte vriendschap leeft, Zoolang men voorschot geeft, Gekochte vriendschap sterft, Zoodra zij 't voorschot derft. Koop dan de vriendschap niet» Dan spaart g*u veel verdriet. De gebreken onzer vrienden Worden vaak ln ons vervuldlgd, Wat w' aan deugd bezitten zijn we Onzen vijand vaak verschuldigd. Als zich aan enk'ler driestheid Al d'and'rer lafheid paart, Heet wat die paring baart 't Product van zooveel dwaasheid Van gladheid en verateening, Vaak: De Openbare Meening. Wadr bleef zoo veler eer? Als 't lintje slechts kon spreken. Vertelde 't menig keer: Verruild voor.... 't eereteeken, - nette kleeren, die hem zoo keurig pasten en hem heuseh op een heer deden Hjken. Sn dan met zoo'n gewasschen lijf! Want hij had zich eerst moeten boenen met warm water en zeep. En daarna had hij zich lekker volgegeten aan aardappelen met vleesoh en kool en een bord karne- melkschepap had hij nog toegekregenl Hij was benieuwd, hoelang dit leventje duren zou. Zoo'n fijne tijd was meestal weer gauw voorbij! De klokken luidden en de maan scheen over die sneeuw. Het maakte Jot behage- lijk slaperig. Met lodderige oogen keek itij naar de verlichte vensters van 't kerk je en toen hij: eenmaal goed en wel in zijn bank zat en 't orgel begon te spelen en de menschen begonnen te zingen, viel hij onmiddellijk in slaap. De menschen keken naar de bank, waarin hij usschen de oudelui Kiek zat en moeder Kiek verontschuldigde zijn slaap met een blik, waarin een beroep op het medelijden met den armen, vermoeiden teruggekeerde te lezen' stond. „Laat hein maar slapen, de stakkerd; hij heeft zoo veel doorgemaakt", scheen zij te zeggen, en de menschen1 begrepen. Ze hadden ta doen met het oude vrouwtje en met den ouden man, die zijn gemoedsaandoenin gen minder liet blijken en zonder een spoor van aandoening ln zijn stem luid» keels meezong, zooals hij dat in elke gods dienstoefening placht. Men hoorde den ouden Kiek in de kerk altijd boren alles uit galmen. De oude man was niet zoo verrukt vax Jot'a ouverwaahten terugkeer al« moede* 't Juttertie "TEURSKECHTEW VOORBEHOUDEN). "Sï'een'vlnoht musrehen viel hrf Jonge j An dan eenzamen wandelaar aan, tjilpend en stoeiend omgaf het hem, één Roblnaon.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 7