de dubbelganger.
PODuiaii<Di:.i
HELDERSCHEe9COUWiNT>
v«n Zaterdan :>o n N 1
«WnÖSöS&Si:
f.
*m kali i*** i* Boaou w» toftutal va»
Zonderlinge lotgevallen
In het Dagelijksch leven
VAN 'SLEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
Tob Nooit Hoekje.
301. (AU 22 D°cember 1928.
■dito* M 100.
MID-WINTF.P
maar
ge-
vacantie
aai
SSMSi'SSSS?®**-
Ïtol 01 '«rst
k ln het gebied oer.
nnH^n f n wmter hu eena 2 graden
Jen'nuWfï W66r 6611 paar graden bo"
ffiSA1*™». 200 vaQ Kerstmis tot
een vorst gebru
^P®/0^61* en meisjes zfln dan vr}j van
■chool en als het niet anders buiten doet
dan druipregenen en penzend mistig zijn
loepen ze thuis gauw voor de voeten en,
na de schoolinapanning moet er toch
een ge reactie zijn zetten ze daar den
boel weldra op stelten.
Als ontplooiing en uitbarsting van
levenslust en gedrukte schooltucht,
sneeuw- en ijsvermaak een pracht-veld
om daaraan dat te veel uit te vieren.
Op het moment, dat ik dit schrijf, ljjkt
het er werkelijk eenigszins naar, dat (e
winter zijn intocht zal gaan maken.
Overal beginnen de bloemen op de ra
toen te komen en wordt het water met
een tjslaagje bedekt.
Geen wonder, dat de harten der schoo
jeugd hoopvol kloppen en dat hun
dachten zijn ingesteld op een
van schaatsenrijden.
Nu laat ze hun hart maar eens ophalen.
De schoollucht gaat er wat af, de boeken-
lucht raken ze wat kwijt De opeenstape
ling van cijfers, stellingen, thema's, etc.,
etc., die in hun brein huizenhoog reikt,
dreigt in te storten en vóór die débacle
laats heeft komt daar de vacantie en al
es wordt netsjes geordend, zoodat er geen
ineenstorting plaats heeft
Boms kun je dat deel van de jonkheid
benijden, dat met al die hersengymnastiek
niet veel heeft te maken.
Na schooltijd schiet er een massa tijc
ovor om naar hartelust te ravotten en uit
ts buitelen.
Ook ik zio daarvan het schaduwkantje
maar dat neemt niet weg, dat hun jeugc
vaak vrij wat fleuriger is. Later keeren
zich vaak de blaadjes om.
Maar ik dwaal af. We hadden het over
'den winter.
Vaak kan het troosteloos en eindeloos
grauw er uit ziet ln de natuur. Maar dan
weer zijn de tinten fijn en teer.
Een zonsopgang in den winter, die we.
uit hoofde van onze zucht tot lang slapen
toch vermoedelijk wel kunnen waarne
men, zonder dat we daarvoor extra vroeg
uit de veeren moeten kruipen, kan zoo
buitengewoon schitterend zijn, dat Je niet
moede wordt er naar te kijken.
Het goud, dat de zon over alles werpt,
Is het lijkt wat paradoscaal warmer
van kleur dan ln de fel-lichte dagen van
den zomer. Het gloeit dieper tegen de
voorwerpen en tegen de giganten van
wolken, die zoo statig ln den winter kun
nen staan hoog aan den horizon, wordt de
gloed zoo glanzend geworpen, terwijl in
breede contaaren van goud en zilver en
in alle kleuren, die daar tusschenin lig
gen. de randen dier reuzen zijn afgezet
Er zit Iets in van majesteit en kracht
En ln de lange schaduwen die de laag
staande zon toovert op het landschap
middels alle voorwerpen, die daarvoor ln
aanmerking komen, zit ook iets grotesks.
Met scherpe veegen liggen de silhouet
ten op het vale landschap afgeteekend.
een KEEST VERHAAL.
door
H. G. CANNEGIETER.
(Nadruk verboden).
.Jongens, daar heb je Jotl"
PlSng werd het glijen gestaakt en
het croepje keek als verstard in de aange-
fcetgroepj T.nes den besneeuwden
een^liragelachtlg «ezen
3, een
I. beml" mompelde
-^ChVdfÏSWin hem toch Trtl-
en al belangstelling.
Jot, met waterige oogen in het ver-
Vlfiumd gezioht op zijn gevolg neerkij
kend liet zich deze belangstelling welge
vallen' hij was aan het wekken van. JL
Khuddlng gewend. De jeugd wond hem
«en prachtig mikpunt voor grappeu ei
grollen en, ofschoon wel ®eM Jrif g
kon uitschieten, wanneer het bepaaia w
baldadigheid kwam, vond hij zoo n op-
i/vr>r,i» toch eigenlijk wel aardig, t Gaf
ÏÏt vertier ln zijn saaie landloopersleven.
jet was altijd bij dsu weg; soms zat hjj
maar'rbfrf £5*? to' wel wit en zwart,
boven erk^0 en zwart en daïï
hpiipMc S 8an 1 Bewelf de goud-
merkbaeJ°ik0reuZ6I\en trekken, haast on-
eenr.kSi de gevederde windvanen, nu
®.®n kaars> dan warrelig en
i ^"slaande vuurtongen.
Dan kan de lucht er uit zien alsof hü
gens verlof VUiSt; t6t Khiint oi er er-
gfe en lnL?' ®?n oerkracht al zijn ener-
gew^ta^ hol hemel-
hst h«°ott00S Y811 een intense pracht, is
den llefSljK Sa*"** 6n Be*"*dig
Maar ook dat forsche en geweldige kan
dachting hebb^n' Het wekt andere ge-
ander® gevoelens. Ma'ar dit
vooral: het gevoel van de on-
verscheidenheid, die de natuur
w eet te bieden. En in den laten herfst, nu
we aan mid-winter toe zy:n en de
zonnewende heeft plaats gehad, dragen
we bij ons het gevoel, dat de forschheid in
de nutuur ons stuwt door de vale triest-
worden! aanstonds weer licht zal
Zooals het vaak ook In ons leven gaat,
dat we door de forsche stuwing gedreven
worden naar de lichtende verte.
DE STRAF,
De veelvraat.
Kapitein W. was wat men noemt een
echte „ijzervreter". Als hij te paard zat, de
sabel getrokken, en zijn bevelen over het
exercitieterrein1 uitschreeuwde, dan kon
zelfs de verst-verwijderde sectiecomman
dant hem met gemak hooren. Gemakke
lijk was hij echter niet, vooral in dienst
zaken, en wee degenen, die het eenmaal
bij hem verkorven hadden. Nu waren de
„jongens" van de Europeesche oompagnie,
niet bepaald engeltjes, en was er wel een
Ijzeren hand noodig, om de orde onder
hen te bewaren.
Met groote vreugde werd, tegen het
einde van den West-moesson, in het kam
pement het bericht ontvangen, dat het
eentonige kampementsleven zou worden
afgewisseld door schiet-manoeuvres in de
omstreken van Blitar. Alles was dagenlang
bezig de uitrusting in orde te brengen,
want je wist vooruit, dat de „ouwe", niet
gemakkelijk was bij de inspectie, die aan
iet vertrek vooraf ging.
Eindelijk was de lang verwachte dag
aangebroken, en ging de compagnie des
morgens vroeg met den trein van Soera-
ba ja naar Blitar,
Zooals gewoonlijk hadden eenige inlan
ders in den omtrek van het door de sol
daten te betrekken bivak, eenige warongs
(kraampjes) opgericht, waar de jongens
voor enkele centen rijst, versnaperingen
en diverse dranken konden bekomen. Een
van die warongs werd gehouden door een
stokoude inlandsche vrouw, die van den
morgen tot den avond, met een stevige
sirihpruim in den mond, gehurkt achter
ïaar uitgestalde heerlijkheden zat, en over
iet algemeen goede zaken maakte. Geen
wonder, want nergens kon men zulke
heerlijke rijst, en de daarbij behoorende
ingrediënten koopen als bij haar. Zoodra
dan ook 's middags de schietoefeningen
van dien dag afgeloopen waren, haastten
de meesten zich naar de warong van Ma
Womgso, zooals de oude vrouw heette, om
onder het genot van allerlei eetbaars de
vermoeienissen van den dag te vergeten.
Meestal zat dan ook een groepje van zes
of meer man op het armzalige bankje, dat
voor de warong geplaatst was, te smullen.
Op zekeren dag, toen ds zon buitenge
woon fel gestoken had en de oefeningen
dus veel van het physiek van den troep
gevergd hadden, lag kapitein W. in een
zalige dolce far niente in zijn langen
rotanstoel te genieten van een whisky-
soda, terwijl hij groote rookwolken uit zijn
onafscheidelijke pijp blies. Geen wonder,
dat hij gramstorig opkeek, toen zijn rust
gestoord werd door zijn oppasser, die hem
mededeelde, dat een oude vrouw hem
wenschte te spreken. Op zijn harsch ge
geven bevel, haar binnen te laten, kwam
Ma Womgso, die bovenomschreven wa
rong hield, met de noodige buigingen
binnenschuiven, en hurkte op eenige pas
sen afstand van hem neer. Op zijn vraag,
wat zij van hem verlangde, vertelde zij,
dat een soldaat, die voor drie had zitten
smullen, van de door haar verkochte eet
waren, zonder betalen was weggeloopen,
en dat zij nu de hulp van den groote Heer
kwam inroepen, teneinde het genotene
betaald te krijgen.
Kapitein W.'s gezicht, toch al niet te
vriendelijk door de onwelkome stoornis in
zijn welverdiende rust, werd onder het
verhaal hoe langer hoe gramstoriger. Met
een kort woord beduidde hij haar, dat zij
vertrekken kon, waarop hij gelastte den
schuldige te roepen. Intusschen kleedde
de kapitein zich en ging naar buiten, waar
de delinquent, niet erg op zijn gemak,
reeds stond te wachten op de hem toeko
mende straf. „Kom mee," snauwde de ka
pitein hem toe, en met hangende pootjes
liep hij zijn superieur achterna, honderden
gissingen makend, waar dat wel op uit
zou draaien. Bij de warong aangekomen,
vroeg de kapitein aan de vrouw, of dit de
persoon was, die zich zoo buitensporig
aan haar eigendommen te goed had ge
daan, en op het bevestigend antwoord be
val hij: „Maak precies zoo'n portie klaar
als hij reeds gehad heeft.".
Hoewel ten zeerste verwonderd, durfde
Ma .Womgso niets te zeggen, en na een
pisangblad tot bord te hebben gevormd,
deed zij daarin een hoeveelheid rijst en
wat daarbij behoort, waaraan een gewoon
mensch drie dagen genoeg zou hebben ge
had. Met een diepe buiging overhandigde
zij het maal aan den kapitein, die zich ver
volgens tot den schuldigen soldaat keer
de en zei: „Eet op." Hoewel deze natuur-
Hjk door het tevoren genotene reeds ruim
verzadigd was, dorst hij toch niets te zeg
gen, en begon hij zich met den moed der
wanhoop door den berg rijst heen te wer
ken. Toen hij echter halverwege was,
staakte hij onder het loozen van een zwa-
ren zucht verdere pogingen, doch een
woord van den kapitein riep hem gauw tot
de orde terug, zoodat hij eindelijk blauw
het ledige pisangblad liet vallen.
„Hoeveel kosten die twee porties?"
vroeg de kapitein aan de vrouw. „Vijftig
cent, Toewanantwoordde zij, waarop de
kapitein een rijksdaalder in haar schoot
wierp, en zei: „Neem dit dan als betaling."
Tot den soldaat, die zich haast niet meer
verroeren kon commandeerde hij: „Inge
rukt marach," en glimlachend om de
poets, den veelvraat gespeeld, verdween
hij in zijn tent om zijn middagrust verder
te genieten.
B*
safruldl dan wei gelijk hebben.
De standpunten van twee personen kun
nen mijlen ver uit elkaar liggen en elk
van de twee kan te goeder trouw meenen
dat hij van het zijne kan nooh mag afwij
ken zonder aan de waarheid te kort te
doen.
Gesteld dat twee partijen, die met
elkaar in strijd zijn, u achtereenvolgens
haar beweegredenen verklaren, dan kan
het even goed zijn dat ge allebei gelijk
geeft als dat ge aan twee gebouwen, die
in verschillende stijl zijn opgetrokken,
belden het recht laat wedervaren dat ze
een goed geheel vormen. Het eene kan
van de hand van een geoefend bouwmees
ter zijn, terwijl het andere den beginne
ling verraadt, zoo kan er bij twee strij
denden een groot verschil zijn ln het sta
dium van hun ontwikkeling. En men
moge zich inspannen zoo veel men wil,
om dergelijke partijen tot elkander te
brengen het is moeite tevergeefs. Wel
nu, zoo zou men kunnen1 zeggen, laten ze
dan den strijd opgeven en elk hij zijn
eigen meening Wijven. Maar wanneer het
nu geldt een tastbaar belang, een plaats,
die beiden meenen in te nemen, een voor
deel, waarop elk zijn recht meent te
mogen doen gelden, dan kan het nog zijn
dat elk van de partijen gelijk heeft, maar
dan kan de noodzakelijkheid niet worden
vermeden om de zaak tot een beslissing
uit te vechten.
diende hij met het venten van lucifers
zijn kostje. In enkele dorpen kende men
ïem en had hij zijn vaste klandizie. Maar
nu had hij, na pas weer uit Hoorn ontsla
gen te zijn, eensklaps lust in een andere
route gekregen. Zucht naar avontuur had
ïem er toe gedreven, zijn overgespaarde
centen te besteden aan een spoorkaartje
voor een urenlang traject en nu zwierf
hij hier in een deel van het vaderland, dat
ïem volkomen vreemd was. Hij wist nog
niet, wat hij zou doen en waar hü den
nacht doorbrengen zou. ,u L
't Eenige wat hij wist, was, dat hij het
koud had en dat zijn maag rammelde van
den honger. In zijn huiverige versuffing
drong het maar half tot hem door, dat de
ongens hie rin dit verafgelegen dorp de
den of ze hem kenden en dat ze hem
noemden hij een naam, dien hij nog nooit
had gehooid. Jot? 't Was hem goed; hij
ïad zooveel namen I Hoe hij eigenlijk
heette bij den burgerlijken stand, was hij
zelf zoogoed als vergeten; hij was beurte-
ings De Slappe, Heintje-Pik, Ootje, en
nu was hij weer Jot. Waarom niet Jot?
't Was hem allemaal wel, als hij maar een
naam had.
De jongens mompelden wat onder el-
ö°We moesten een glas bier drinken,
voordat je naar huis gingl Op den goe
den afloop."
ja, dan brengen we je samen naar
ïuis."
„Ik wil wel!", grinnikte Jot en scheukte
van genoegen zijn schouders.
D« ia het dorp warea al ep, wamt
STRIJD.
Het ia ons waarschijnlijk allen wel eens
gebeurd, dat wij als scheidsrechter moes
ten optreden, al was het alleen om een
strijd i/U&schen kinderen te beslechten. En
dan hebben we ons ongetwijfeld wel eens
bediend van de overbekende formule
„Waar twee kijven hebben twee schuld".
In veLe gevallen bestaat er dan ook in de
praktijk geen beter middel om er zich
doorheen te slaan, maar het is verre van
rechtvaardig. Want we vergeten wel eens
het volgende: het kan ook zeer goed' zijn
dat elk van de twee partijen nieit zoozeer
Staat de een practsch den ander in
den weg, dan is wel geen andere oplos
sing mogelijk.
Aanlediiig tot strijd is er en zal er altijd
zijn zoolang de mensch mensch blijft en
het met zijn mediemensohen op den' aard
bodem moet trachten te vinden. En tot
nu toe namen we nog alleen de gevallen,
waarbij de hartstochten niet de eanlei-
dende oorzaak waren. Immers, komt er
haat, afgunst, hoogmoed, wraakzucht ln
het spel dan wordt een deel van den aard
bodem het tooneel van zulk afschuwwek
kend gebeuren, van zulk een hartver
scheurend lijden, dat het ons onmogelijk
is dit alles met een koel oog aan1 te zien.
Natuurlijk zijn we des te dieper onder
den indruk naarmate het tooneel van een
dergelijk gebeuren meer of minder in
onze nabijheid is; maar, al sluiten we de
oogen voor wat er geschiedt in die verte,
toch weten we dat er altijd ergens wordt
gestreden en geleden en geplunderd-, dat
er altijd ergens rechten worden vertrapt
en harten met voeten getreden.
Voorwaar het „Vrede op Aarde" is nog
ver, zoo ver dat we ons niet kunnen voor
stellen, dat het ooit bereikbaar zal zijn.
Ik geloof, dat het een te hoog ideaal is,
om er vooralsnog een levensbeschouwing
aan vast te knoopen. Bouwen we onze
gedachten op dien grondslag dan zinkt
steeds de grond onder onze voeten weg.
We moeten er ons bij neerleggen dat er
wellicht nog langen tijd als element van
zuivering strijd moet zijn en trachten
trots dien strijd! voor ons zeiven te komen
tot inwendigen vrede. Het is niet de
vraag of wij de wereld begrijpen en maar
steeds 'n hoop koesteren, die telkens weer
wordt teleurgesteld. Het is de groote
vraag of wij op dit oogenblik een staf in
de hand hebben om verder te gaan; of
v oorons van lieverlede uit de grenze-
Looze verwarring licht komt dagen of we
voor ons zelven de elementen 1-eeren on
derscheiden, waaruit toch eenmaal de
weldaad der menschen, de vrede, zal kun
nen worden1 geboren!
de schemering was snel ingevallen op
dezen mistigen Kerstdag. In het Groene
Anker bestelden de jongens %bier. Jot
slurpte zijn schuimend glas in" een paar
teugen leeg. 't Deed hemgoed in zijn ver
kleumd lijf. En de jongens betaalden een
tweede glas voor hun gast.
Ze schenen iets bijzonders in hem te
zien. Hij begon met argwaan te merken,
dat ze hem ditmaal heel anders bejegen
den dan hij gewend was. Ze namen hem
er niet tusschen, maar behandelden hem
met onderscheiding. Alsof hij een fatsoen
lijke jongen was, een van huns gelijken.
Hij maalde er niet om, wat de reden van
dit zonderling gedrag zijn kon; hij moest
alles maar aannemen zooals 't hem gege
ven werd en hij was blij met dit onge
wone fortuintje.
„En nou ga je mee naar huis," zei de
belhamel van het troepje. „Vooruit jon
gens; wat zullen ze blij wezen!"
,Js dat niet fijn: krekt op Kerstmis?!",
merkte een der overigen op.
„Komaan Jot, ouwe Jongen!"
Nog nooit had moeder Kiek zoo lang
werk gehad, om zich klaar te maken voor
de kerk. Haar handen trilden nog van de
ontroering en ze was zoÖ verstrooid, dat
ze haar mooie Zondagsche speld onder het
aankleeden wel driemaal-* moest zoeken,
omdat ze haar telkens v.erlegd bad, zon
der daarbij te denken.
Och, och! wat zag die jongen er slecht
uit! Je zoudt hem amper herkennen. Zoo
bleek en zoo suf! Ze koeioneerden een
massck daan teek lx de gevangenis. De
De toast
Hij was de tweede op de lijst van spre
kers en was zeer verlegen. Hij besloot
maar onmiddellijk aan zijn speech te be
ginnen als hij er toe geroepen werd en
toen dat gebeurde begon hij:
Dames en heeren! Ik voel mij ver
eerd, door de uitnoodiging van den oom*
missaris voor de toasten. Maar die uit
noodiging komt zoo onverwacht, dat ik
werkelijk geen tijd had mij voor te berei
den, dat ik werkelijk geen tijd
had om mij voor te bereiden. En
En hij bleef steken. Iedereen had mede
lijden met hem, maar zijn vrouw scheen
volstrekt niet ontsteld. Zij wendde zich
eensklaps tot hem met den uitroep:
Maar Charles, vanmorgen kon je het heele
ding tooh zoo vlot uit je hoofd opzeggen!
stakkerd leek wel zijn spraak kwijtge
raakt. Wat had hjj haar en zijn vader met
koeiige oogen aangekeken; net alsof hij
met vreemden te doen had en niet be
greep, dat hij weer thuis was.
't Was ook een heele tijd: vijf jaar zit
ten! En gelukkig nog maar, dat hij er met
vijf jaar was afgekomen. De volle twaalf
jaar, waartoe hij veroordeeld was, zou hij
nooit hebben volgehouden. Ze mochten
den burgemeester toch wel erg dankbaar
zijn, en dominee en dokter en de konin
gin, dat ze hem gratie gegeven hadden,
't Was wel heel erg, een moord, dat is
waar; maar 't was in drift gebeurd en de
vent had hem ondraaglijk gesard. Nu
maar gauw alles vergeten en een nieuw
leven beginnen.
Ze zouden hem vanavond meenemen
naar de kerk, dan waren ze maar aan
stonds door 't allerergste heen. Want de
mensehen zouden eerst wel gapen en pra
ten. ,'t Zou voor den armen jongen een
moeilijke tijd worden, weer aan de men-
schen te wennen, als je zoolang opgeslo
ten geweest bent.
Ze had nog geen moed gehad, er met
hem over te praten, hoe hij 't wel had
gehad en 't was ook beter, daarover maar
niet te beginnen. Zooiets afschuwelijks!
maar 't was nu afgeloopen en na de Kerst
dagen moest Jot maar flink aan het werk.
Dan zou hij dien somberen tijd wel ver
geten en een nieuw mensch worden.
In zijn Zondagsche pak wandelde Jot
tusseben „Vader" en „Moeder" naar de
kerk. veelde MMt onwennig in deze
Invldus alterlua macresclt opimï*
Horatiua,
De mensehen zijn sedert Horatiua
bovenstaande uitspraak in zijn Epistolae
deed, nog niet veel veranderd. Zij kleeden
zich wat anders, hun voeding heeft zich
gewijzigd en ook hun genoegens hebben
in velerlei opzicht een anderen vorm
aangenomen, kortom de uiterlijke omstan
digheden hebben wijziging ondergaan,
maar wat het innerlijk betreft kan men
nog altijd menigeen aanzien hoezeer Ho
ratiua' drastische uitspraak, dat „do nij
digaard vermagert ht) het zien van eens
anders overvloed", een diepe waarheid in
houdt Inderdaad bederven velen, wien het
in stoffelijk opzicht niet zeer naar den
vleesche gaat, hun levon door anderen te
benijden, die er beter aan toe zijn. Maar
dat is toch een volmaakt nuttelooze bezig
heid! Met zich te ergeren over den wel
stand van anderen is nog niemand oen
stap verder gekomen. Wèl raakt men er
nog meer door in de put, doordat men de
energie, die door de nijd verloren gaat op
doeltreffender wijze produotief had kun
nen maken, terwijl trouwens de algeheele
gesteldheid van een door nijd verteerd
mensch, lichamelijk en geestelijk, alles
behalve gunstig is om goede resultaten in
het leven te behalen. Neen, wie dergelijke
gevoelens bij zichzelf ziet opkomen, doet
beter hen dadelijk met wortel en tak uit te
rukken.
Wanneer het ons minder .goed gaat dan
anderen, laten wij dan het oog vestigen
op de lichtpunten, die er nog zijn en ons
afvragen of wij wel geneigd zouden zijn
den prijs op te brengen, die velen voor
hun welvaart moeten betalen. Want
menigeen, die ln stoffelijk opzicht reden
heeft tot tevredenheid, heeft zich daar
voor zoozeer moeten inspannen, dat hij
een beklagenswaardige slaaf is geworden
van de stoffelijke dingen des levens. En
bovenal: kop op, borat vooruit, dwars
tegen den wind ln! Dat is de beste manier
om jong te blijven en sterk en gezond en
om te triomfeeren over de moeilijkheden
des levens. De slanke lijn moge overeen
komstig de mode zijn, maar de slanke
lijn van den nijdigaard verkiezen wij toch
niet!
DE, JOS DE OOCK.
Lezer te N. Reizen ls van veel waar
de en van groot belang. Men heeft het
noodig, tot verfrlssching van den geest,
terwijl het iemands horizon verruimt en
hem een meer waren kijk geeft op alle
dingen in het leven. Het contact, met men-
schen van verschillenden aard, dat het
reizen geeft, brengt ons op hoogten, waar
we steeds een wijd uitzicht hebben. Die
verruiming van geest doet ons het leven
zien, in al zijn vormen en schakeeringen,
waardoor de bekrompenheid verdwijnt,
om plaats te maken voor een leven vol
kleur en ervaring. Reizen ls volgens onze
meening zeer nuttig en in het geheel geen
verspilling van geld, mits men het bij
mate doet.
Verz. brieven: S. J. te H., mevr. H. te £L»
Mej. D. te H., Denker te N.
LEVENSLESSEN.
Gekochte vriendschap leeft,
Zoolang men voorschot geeft,
Gekochte vriendschap sterft,
Zoodra zij 't voorschot derft.
Koop dan de vriendschap niet»
Dan spaart g*u veel verdriet.
De gebreken onzer vrienden
Worden vaak ln ons vervuldlgd,
Wat w' aan deugd bezitten zijn we
Onzen vijand vaak verschuldigd.
Als zich aan enk'ler driestheid
Al d'and'rer lafheid paart,
Heet wat die paring baart
't Product van zooveel dwaasheid
Van gladheid en verateening,
Vaak: De Openbare Meening.
Wadr bleef zoo veler eer?
Als 't lintje slechts kon spreken.
Vertelde 't menig keer:
Verruild voor.... 't eereteeken, -
nette kleeren, die hem zoo keurig pasten
en hem heuseh op een heer deden Hjken.
Sn dan met zoo'n gewasschen lijf! Want
hij had zich eerst moeten boenen met
warm water en zeep. En daarna had hij
zich lekker volgegeten aan aardappelen
met vleesoh en kool en een bord karne-
melkschepap had hij nog toegekregenl
Hij was benieuwd, hoelang dit leventje
duren zou. Zoo'n fijne tijd was meestal
weer gauw voorbij!
De klokken luidden en de maan scheen
over die sneeuw. Het maakte Jot behage-
lijk slaperig. Met lodderige oogen keek
itij naar de verlichte vensters van 't kerk
je en toen hij: eenmaal goed en wel in zijn
bank zat en 't orgel begon te spelen en
de menschen begonnen te zingen, viel hij
onmiddellijk in slaap.
De menschen keken naar de bank,
waarin hij usschen de oudelui Kiek zat en
moeder Kiek verontschuldigde zijn slaap
met een blik, waarin een beroep op het
medelijden met den armen, vermoeiden
teruggekeerde te lezen' stond. „Laat hein
maar slapen, de stakkerd; hij heeft zoo
veel doorgemaakt", scheen zij te zeggen,
en de menschen1 begrepen. Ze hadden ta
doen met het oude vrouwtje en met den
ouden man, die zijn gemoedsaandoenin
gen minder liet blijken en zonder een
spoor van aandoening ln zijn stem luid»
keels meezong, zooals hij dat in elke gods
dienstoefening placht. Men hoorde den
ouden Kiek in de kerk altijd boren alles
uit galmen.
De oude man was niet zoo verrukt vax
Jot'a ouverwaahten terugkeer al« moede*
't Juttertie
"TEURSKECHTEW VOORBEHOUDEN).
"Sï'een'vlnoht musrehen viel hrf Jonge
j An dan eenzamen wandelaar aan,
tjilpend en stoeiend omgaf het hem, één
Roblnaon.