ff»?
trffife MBasat-saaK
saSs-wa
"XjdlSlKS.t, dan ff
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
UIT VLEGELJAREN
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
Tob Nooit Hoekje.
j
362 (auteurs9re^t Decen>ber 1928.
de balans.
woonïfdïde zlkinml ls bet 8e'
opmaken. Dan kanTthun bala™
•chter de ooren krabhL^n' udat 26 zich
^ezen, dat ze zich in u11 bet ka» ook
•n daarna sriWn banden wrijven
ie laten vallen en X£Lm fauteull
trokken^K? n ?lepe kerf heeft ge-
KenJSa? 1 JK0f00nplaat van het
en hiL dat de vreugde-momenten
«n t gebeurtenissen maar even
S&.m.eer wti tonden Wl™
in onze herinneringen, dan zouden we ho
langer hoe dieper daarin ™«£"ken' z0°'
mimen we ™wel wonder-
"otSinieT^OTcholen kunnen «Ijn, die
volle dingen vewuu uitkomen.
ddat hy ma* blikken naar
da^ ^\h0™°n 6n die n°£ b°P°a kan>
letS boven de kim kan uit-
dat hem belangstelling kan inboe-
2* Yaaraan h« al zÜn geest- en
w geven.
öl? al!een ons n°g de herinnering
.0,15» bej?in^ de levensvonk minder te
gloeien, ze flakkert zoo nu en dan nog
wat op, doch een forsche zucht en het
vonkje is gedoofd.
Laat de balans dus maar wat geflat
teerd er uit zien. De intrede in het nieuwe
jaaf zal ons des te gemakkelijker vallen.
Twaal doffe slagen.
•Natrillend door de lucht.
^aar strompelt stil een grijsaard heen,
En 't is als klinkt een zucht.
Hij gast zoo zacht, men merkt het niet,
Want ieders blik zoekt 't kind',
Dat frisch en vr ooi ijk binnentreedt
En ieders hart reeds wint.
Het Oude Jaar is afgereisd,
Zijn arbeid is volbracht,
Het Nieuwe Jaar, blij ingehaald.
Ons hoopvol tegenlacht.
Beloften brengt het, ja maar ook,
Een taak, die moet gedaan,
Voordat dit jaar na korten tijd,
Weer van ons is gegaan.
Dat elk Nieuwjaar ons verder vindt,
Zóó gaan wij t tegemoet,
Met vromen zin en vroolijk hart.
En frisschen, blijden moed.
door
K. SMELEK.
vu nader onderzoek bleken
Inderdaad, bij eheel onjuist te
Rust's tlworieta waarvan nu was
zijn. Althans bet ^P,dat het dé, ónze
komen vast zich het ge-
schoener was, ver masten, een boeg,
lukkige bez
waarvoor 4 k aan kennis omtrent
steven" bij «^'Sen, op gezag van
meerdere boegbenai^nK bleken
Kust EaflfI^S' alhoewel niet in den
do „touwladder^ ha<Meri voorge-
steld, aUround-zeeman vwr
Rust's naam was het aan hem, den
goed &eve^$L-!, inlichtingen omtrent
vrienden vpnJ versohaffen.
het vaartuig J® gnoet wandelde ht)
Met onbetaaiba en daar verkla-
het dek WfjS aanduidende. Opraer-
rende ben „h? kennis omtrent schip
kellik snel was dln D kluiverboom
Jn Svigatje ^ffiokhout", terwijl
betitelde hij a^f l"bciden maar als gaf-
xeilboom Wijzende op den
fel weiden bot dat die van het
roer was, *e' Uaar wgenbhk echter
Krukken SL>iegei onderstelde. Dat
onder den *«*^ve?klaarde Nick, maar
was dan waar het roer mee
dit was Mithohtts hfj nader toe.
twn boord g -uèus" weer niet met he®
Wat o11 1
In een der noordelijke landen van Eu
ropa woonde een bemiddeld dokter, be
kend oogenspecialiteit.
Die man gaf op een goeden dag zijn
vermogen, dat op minstens 16 ton werd
geschat, weg aan de armen en stelde zijn
wetenschap in dienst van een welbeken
de organisatie.
In Nederlandsch-Indlë, en speciaal op
Java, werd hem een arbeidsveld aange
wezen, waar hij voor luttel loon zich
wijdt aan zijn werk.
Nu weet men, dat buiten!andsche zen
delingenartsen (de bepaling is thans op
geheven!) zich bij hun vestiging in Indië
te Batavia hadden te onderwerpen aan
een onderzoek naar hun kennis (overleg
ging hunner papieren en „bullen" was
natuurlijk mede veredsch'te) door een
daarmee belaste commissie van militaire
geneesheeren.
Deze hadden gehoord1 van den aan
staanden werkkring van den examinan
dus (die géén Hollander is eil dus wel
wat met de taal haspelde) en men poogde
hem eens goed te koejeneeren.
Dat begon het slachtoffer al heel gauw
te vervelen en hij' eischte, zich beroepen
de op een desbetreffende bepaling dat
onmiddellijk de hoogste militaire genees
kundige autoriteit ter plaatse aanwezig,
zou worden geroepen, om bij het „exa-
eens was, die meende dat het roer er ook
wel mee in middenstand werd gehouden.
Uit de botsing der meeningen kwam ook
hier de waarheid naar voren, bij monde
van Woest, die uit de discussie oonolu-
deerde dat de helmstok dus niet het roer
was, doch „de boom, aangebracht op het
roer, om dat in alle gewensohte standen
te kunnen plaatsen".
De definitie wekte aller bewondering.
„Te draaien," trachtte Rust alsnog zijn
geschikt prestige te heroveren,
„Te douw©" defineerde „kleine
Beuseman" ontstellend nauwkeurig.
„Te wentelen" verklaarde Ko, die
aan een) schroef dacht.
,Te drèaien" maakte Rust met na
druk verdere discussie overbodig, zoodat
meerdere tegenspraak achterwege bleef
en hij' zijn verdere uiteenzettingen kon
vervolgen.
Van het roefr naar het kompas is maar
een stap en hier gaf Rust weder van zijn
uitgebreide zeemanskenmis 'blijk, door te
vertellen dat dit „altijd naar het Noorden
'"'31 aar als je nou om de Zuid stoomt?"
'zeemande van Krukken een weinig
sceptisch ten opzichte van Rust's toe-
^Of' westbound?" navigeerde „kleine
BeiMem om d0 oost?" infor-
merde Damman als een bevaren zeerob.
Maar Rust, over alle hindermsjes weg-
loopende, verklaarde heel nuchter, dat je
dan Zuidelijk, Westelijk of Oostelyk
men" tegenwoordig te zijn. Deze kwam,
en nu ontspon zich het volgende gesprek:
Examinandus (wijzende .op studiewer
ken in de kasten langs den wand): „Zijn
dat studiewerken op medisch gebied en
worden die geregeld door u gebruikt?"
De militaire autoriteit (lichtelijk ver
wonderd): „Ja, zeker, ze wenden geregeld
door ons geraadpleegd, maar.
Examinandus: ,',En dat rijtje (boeken
daar, ik meen over oogheelkunde, ia t
niet? Wordt dat ook door u geraad
pleegd?"
Militaire autoriteit: „Dat is het bekende
wvrk van den oogenspecialiteit dr. W.
Examinandus: „Nu, die dr. W. ben ik,
en nu verzoek ik u die kwajongens daar,
die mij raadplegen als ze 't zelf niet we
ten, en me nu trachten te examineeren
op een wijze zooals men geen collega en
allerminst een meerdere examineert, te
gebiedlen aan hun kinderachtig spel een
eind te maken."
Tableau! B.
GROEL
Zooals de rozenknop groeit,
groeit ook onze geest
Er is oneindig veel, dat ons in den vroeg-
zomertijd in verrukking brengt en waarvan
we met al' onze zintuigen genieten; maar er
is ook een stil proces aan het werk, dat we
niet met onze zintuigen kunnen waarnemen
en dat zich desniettegenstaande als hoofd
indruk aan ons opdringt: het proces van den
groei. Er is groei in de bloemen en in de
heesters van onzen tuin, groei in de jonge
vogels, in de kuikens, in de pasgeboren
lammeren en veulens in de weide; we leven
in een atmosfeer van groei. En de geluk
kige jonge moeder, die, te midden van die
wassende weelde, haar kindje in de armen
mag dragen, haar voorzeker zal het hoopvol
in de ooren klinken. Het doet haar blikken
in een wijd geopend verschiet, dat haar
verbeelding met de schoonste kleuren kan
verven.
We zijn niet verwonderd over de groei
kracht die we overal waarnemen, we ver
trouwen zonder voorbehoud op dat stille
voorwaarts gaan, omdat we nog nimmer
hebben ondervonden dat het ons in den
steek heeft gelaten zoolang wij- er van onzen
kant in konden slagen iie baan te effenen
en de voorwaarden te vervullen, waaronder
het gedijen kan. Maar we geven er ons wel
licht te zelden rekenschap van dat we hier
mede ook aan de grens van onze mapbt zijn
gekomen en dat het geheimzinnig gebeuren
zelf buiten onze medewerking geschiedt.
De molenaar weet de wieken van zijn molen
naar den wind te draaien, de zeeman hijsch-t
de zeilen- van zijn vaartuig omhoog, opdat
de bries ze doet zwellen. Geen van beiden
.vermogen ze echter de zwoele matheid van
den dampkring te verbreken, wanneer bet
hun- -lusten zou de pinden tot zich -te roepen-
Zoo ook kan de mensch niet één ei-, niet
één duim -tot zijn- lengte toedoen. De eigen
lijke groeikracht gaat -buiten- ons om; wij
zegenen haar, hoewel ze niet van een ele
ment van weemoed is ontbloot. De knop is
vaak schooner dan de roos na baar ontlui
ken-; de man beantwoordt niet altijd aan de
beloften van het kind. Toch hoe zou het
zijn indien de knop zich nimmer tot roos
ontplooide, indien -de bede in vervulling k-on
gaan door menige móeder in -een oogenblik
van verrukking geslaakt: „Ach, dat mijn
kin-d altijd kind blevel"
Geheimzinniger nog en onnaspeurlijker
doet de geestelijke groei zijn werk; ook
daar kunnen we slechts de resultaten aan
schouwen. Wij- kunnen ook daar niet an
ders dan bouwstoffen aandragen, beletselen
uit den weg ruimen, gunstige voorwaarden
scheppen, bovenal zorgen dat we ons in de
goede richting bewegen. Het eeuwige werk
geschied-t zonder dat wij- het weten, zelfs
in den -nacht en in stilte, en het zijn on
zichtbare handen, die de wijzers van ons
uu-rwerk verzet-ten. Zijin ze echter verzet,
dan zijn de ken-teekenen onmiskenbaar: wat
ons vroeger duister scheen wordt plotseling
moest sturen.
echter, zeer ten genoege van Rust, wien
een tweede aderlating van zijn gezag be
gon te dreigen, achterwege bleef, doordat
Ko, hangende aan de davit van de
soheepsboot, met zijn voeten onzeker op
de doften, plotseling schreeuwde: „Boys!
Boys! In de booten!"
„In de booten," welk een storm van
gedachten aan heroïsche reddingen
en moedige zeemansdad-en wekte het bij
ons, zeelieden, op! Geen sloepenrol, op
welk schip ook, zal ooit met meer enthou
siasme en dienstijver zijn uitgevoerd, ais
deze welke nu volgde. ,Jh no time" hing
Damman aan de tweede davit en
schreeuwde, beter thuis in zijn Engelach
dan bij zijn kennismaking met den En-
gelschen leeraar: „Take that rope, take
that rope, boy!"
„O yes!" brulde d)e toegeschoten Rot
terdammer, als was-1 aan 't menschen-
redden op den Oceaan terug en als een
wildeman begon hij de halende part van
de talie te 'trekken. Wat echter weinig
hielp, doordat, in zijn al te grooten
dienstijver, de Rotterdammer vergat den
looper los van den kikker aan den davit
te maken. Gretig greep Rust deze nooit
meer weerkeerende gelegenheid om zijn
gezag weer steviger te vestigen aan, door
luid te schreeuwen dat de Rotterdammer
eerst „dat end om dien kikker vandaan
moest gooien".
Deze, denkeinde aan de Kralingsch-e
plas e.d., begreep geen lor van „die kik
ker". „That rope, om dien kikker",
combineerde -Damriian zijn Engelsoh en
jtorVh mrvp-f Aor-cffc won Vfo,
Uööl BUULOU» m T't 'Sj J
„moet eerst los" maakte
nog rist veel
lichter, wat ons onmogelijk voorkwam blijkt
bereikbaar. Ons inzicht in toestanden en
personen wordt verhelderd, we zien onzen
weg klaarder vóór ons. Die ondervinding,
dat begrijpen ls zaligheid- Hebben we da-t
eenmaal mogen ervaren, dan wenschen. we
niet anders dan voort te gaan. We weten
het: die weg is de eeuwige weg, waarlangs
terugkeeren onmogelijk is, maar die ons
voert -tot immer hooger, rijker vreugde.
i
Ook die vreugde heeft echter haar scha
duwzijde. Met het helderder inzicht komt
ook het besef van onze dwalingen, de erger
nis over wat we in het licht van- heden
anders zouden willen doen. We waren wel
licht -te goeder trouw, -maar toch dat we
wijzer geweest waren- Die ergernis veroor
zaakt smart. Toch mag ze geen worm zijn-,
die aan onze ziel blijtf-t knagen. We moe-ten
er 'op voorbereid' zijn dat ze zich steeds zal
herhalen. Het kan niet anders, immers zij
is in- zich zelve het sprekendst bewijs voor
onzen vooruitgang.
Neem ons dan, o geestelijke groei-tracht,
in uw onzichtbare armen en draag ons ver
der, altijd verder, mits het in de goede
richting zij!
Het is bekend, dat de reuk van bepaal
de planten, zoo b.v. van valeriaan en krui
zemunt, een groote aantrekkingskracht
bezit voor katten. Heel bijzonder ech
ter werkt de uit China afkomstige slin
gerplant Actinidia polygama, die onder
de meest zeldzame planten van onze broei
kassen behoort, op de katten, die niet al
leen de kleine twijgjes, maar ook de
groote houtachtige stengeldeelen opeten
en zelfs de wortels uitgraven, stuk krab
ben en in stukken scheuren, zoodat iedere
plant door een eigen afsluiting van gaas
tegen de woede der katten beschermd
moet worden.
De voerman zag het jongsken staan,
Zoo vaak hij wederkwam,
En met zijn paarden in „De Zwaan"
Een korten rusttijd nam,
Dan stond het knaapje stil en strak
Maar met een tint'lend oog
Te turen langs den haverbak,
Te turen naar omhoog.
Dan zag het, langs den breeden kop
En 't zware, lompe tuig,
Vol eerbied naar den viervoet op,
Wiens manen, ruw en ruig,
Als slangen golfden om den nek,
En dacht het vol ontzag:
„Hoe toch het ijzer in den bek
Zoo'n dier bedwingen mag!"
En als de voerman nader kwanl
En dit was soms 't geval
De paarden bij de teugels nam
En wegbracht naar den stal.
Dan sprong het knaapje ijlings toe,
En met een blijden greep,
Zag hij zich, ais een vorst te moe,
Bezitter van de zweep.
Maar verder, dan de zware zwesp,
Die als hij klappen wou,
Haast 't vel hem van de vingers kneep.
Bracht hem zjjn stille trouw!
Straks kwam de voerman weer terug
En tilde 't kind bedaard,
Heel boven op den breeden rug,
Van 't sterke makke paard.
Het jongske gierde 't uit van pret,
En riep: „Hoezee! Hoezee!
Zoo'n levend paard, dat lijkt me net!
De voerman lachte mee,
En langzaam leidde hij het spas
Een poosje -heen en weer,
En lachte met den kleinen man,
Die steeds riep: „Toe nog meer!"
Hij dacht toen aan zijn eigen jeugd
En aan dien schoonen dag,
Toen d'oude vader tot zijn vreugd
Voor 't eerst hem rijden zag;
En, dankend aan dien kindertijd,
Riep thans de voerman luid:
„Wees blij maar, nog van zorg bevrijd;
Wellicht is 't later uit!"
J
t
Deze, vreezend© zich- wederom geen
zeeman waardig te kunnen- toonen, rukte
zoo mogelijk nog krachtiger aan het
talie-eind!, verklaarde met respectabel
stemgeluid, „Yes, I know" wachtte,
hopende dat één of andere goede genius
hem voor zou zijn met dat „end van dien
kikker te gooien" op de dingen die
komen zouden.
Rust, bij zooveel domheid, schudde
moedeloos het hoofd.
Ko schuimbekte.
Billy informeerde of-I „nou met zulke
broekkies over don Oceaan moest".
Damman, met verwilderden blik, wees
steeds weer in de richting van den kik
ker, terwijl „de neus", onder die verkla
ring dat „als het dan tooh moest", hij
„wel even op zou fiksen," zijn boeg in
des Rotterdammer's zijde ziette en hem
weinig zachtzinnig, het touw uit handen
nam.
„Nou allemaal een rukkle, boys!" ad
viseerde Ko, een beetje milder gestemd.
„Halen gelijk" nam Damman, staan
de achter het roer, het oomm'ando.
„De neus" voor „de Rotterdammer"
geheel aan bet eind van het touw, trok
ken als bezetenon.
„A-hi-eeea.Trek er aan!" ad
viseerde, al trekkend, de neus dringend.
„O, hi-oü Nog een pul1" brulde
Billy, als had-ie windkracht 10 te over
schreeuwen.
Damman, ais commandant staand© ach.
ter in de boor—zonder zdoh aan
iets vast te hofs U{j¥ op de heen te blijven.
Als een jong \usch die leert vliegen,
balanceert hi*»' zijn arman liwks en
rechts om zkr
Wien velen vreezen, die heeft velen te
vreezen! Het is heel gemakkelijk om in de
wereld een mensoh te zijn, die door velen,
zooal niet gevreesd dan tooh stellig ook
niet bemind wordt. Wie steeds zijn eigen
weg wil gaan, zonder rekening te houden
met de belangen en verlangens van an
deren, wie nimmer de gevoeligheden van
zijn mede-menschen ontziet en slechts
doet wat hijzelf verkiest, zal al heel gauw
iemand zijn, die weinig getapt ls. Dege
nen, die met hem te maken hebben, om
dat zij ln een of ander opzicht in een af
hankelijkheidsverhouding tot hem staan,
zullen zich naar zijn wenschen en invallen
gedragen en zich er aan onderwerpen, om
dat zij niet anders kunnen. Maar men-
sohen, die buiten den kring van zijn zeg
genschap liggen, zullen alras niets met
hem te doen willen hebben, of hem alleen
die uiterlijke hoffelijkheid betoonen, <1 -o
in het maatschappelijk verkeer nu een
maal, vaak noodzakelijk is, doch wa°
bij het hart zwijgt. Nu zijn er lieden, 1
in een dergelijke geisoleerde positie v
behagen scheppen (of zichzelf althans w
maken, dat zij dit doen) en er juist op 1
zijn de hiervoren geschetste eigenscha
nog meer ln het oog te doen springt
Maar: wie staat, zie toe, dat hij niet
Want als dergelijke menschen ee
eens in moeilijkheden geraken en
hun nood! graag 't welwillend© woord z
den hooren, dat zijzelf nimmer tot an<
ren spraken, dan zullen zij als een angB
wekkend iets de leegte gevoelen, die zij
kunstmatig om zich heen hebben gescha
pen. Op den duur hebben alle menschen
elkaar toch noodig, al schijnt het den
mensch in zijn hoogmoed wel eens anders.
Daarom is het goed zijn leven zoodanig in
te riohten, dat er niet velen zijn, die wij
behoeven te vreezen. Want de vijanden
slapen niet en wachten op de ure der ver
gelding. Vooral de vijanden, die wij door
ons eigen gedrag tegen ons in het har
nas hebben gejaagd'.
Winkelier te H. Hoewel wij toegeven,
dat uw omstandigheden moeilijk zijn, moe
ten wij u toch waarschuwen voor de ma
nier, waarop u de zaak bekijkt.
Gij wilt om de gevaren heenzeilen en
brengt zoodoende, de zaak niet in het
reine. Dan blijft u ln de sleur van moei
lijkheden en zorgen en komt er nimmer
geheel boven uit. Beter is het de zaak di
rect met kracht aan te vatten; uzelf mid
den in de moeilijkheden te plaatsen, waar
door gij ze van alle kanten kunt bezien.
Bedenk steeds, dat de brandnetel hem
steekt, die er even voorzichtig aankomt
Samengevat geven wij u dus dezen
raad: Bezie de zaak van alle kanten en
neem na rijp beraad een kloek besluit. Aan
dat besluit houdt gij vast en handelt daar
naar. Strijdende neemt gij in kracht toe,
zoodat ook hier geldt, het eerste begin is
het moeilijkst.
Zoo noodig willen wij u gaarne ook ln
bijzonderheden nog van dienst zijn.
Verzonden brieven: G. te H.; v. te
H.; Mevr. D. te H.; P, te N,
Voor de lezers van ons blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Jos. de
Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, o.m.
over de wijze waarop zij hun geest kun
nen verfrisschen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld ln dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan dirsot schrifte
lijk aan de aanvragers.
Een man met een hoofdwond kwam bij
den dokter.
Hoe is dat gebeurd?
Mijn vrouw gooide met een steen en
raakte me, antwoordde de patiënt.
Nou, het is de eerste keer, dat ik hoor
dat een vrouw raakte waar ze op mikte.
Maar ze mikte niet op mij, dokter.
Ze wilde den steen gooien naar den haan
in het tuintje aan den overkant, ik stond
achter haar.
„O, hi-©o!ü" schreeuwt ,4* öwuf
met een nijdlgen ruk.
„To blocks. Stop li* •ommandeerl
Damman.
„Nou langzaam buitenboord draaien,
mannen" beveelt Damman. „Kleine
Beuseman" en „de Rotterdammer" du
wen met inspanning van alle krachten
bet achterdeel der boot buitenboord.
Damman staat als een bevaren zeerob
nog steeds rechtop te doften.
„Nou het neusje buitenboord"
scihreeuwt-i luid.
De davit draaide als gesmeerd.
„Langzaam vieren!!"
Damman kijkt zegevierend rond en
waant zich op de brug van de „Rotter
dam". „Een beetje harder hè?I"
Vrij langzaam daalde de boot langs hst
schip.
Damman is overgelukkig. Met stralend
oog commandeert hij 'te pas en te onpam
„Je torn maar los, neus!"
„Gelijk vieren!"
„Je torn los, neus!!" schreeuwt-1 ten
tweeden keere, overbodig luid.
„Je bent gek mam" was de neus van
andere meening.
„Ik zeg je, je torn lost Ben. jij schipper
of ik?" informeerde Damman, niet
weinig geraakt, t
De neus herhaalde zijn verklaring.
„Mot ik even bij je komme?" meen
de Damman zijn commando meer kracht
bij fe zetten.
Kikker, een stevig T-vormig kruk
de davit, of
je Aangebracht
plaaDten waas
op die
maakt moei
nacht
Aen ge-
inst In
ïveling
'jenscht
egun-
voor-
n-
•J
1,
1
J#
e
•Y
in
n-
8
r vast gemankt me
(Wordt vwo&t).
yp*-v
©te,
82
RECHTEN VOORBEHQUnp^
gela^ °P Plaat hebben «SS
Een zuivere balans te maken blijft dan
ook een buitengewoon moeilijk werk en
vandaar dan ook vermoedelijk bet ver
schijnsel, dat velen zich die moeite maar
besparen en slechts de toekomst ln het vi
ller houden, terwijl ze het verleden als
een vaag schijnsel achter zich trachten te
voelen, dat nauwelijks een schaduw werpt
voor hun voeten.
l och kan het goed zijn, dat alles nog
even de revue voor het geestoog passeert
en als we er ons op instellen te traohten
het blijde en het vreugdevolle het sterkst
te zien, dan kunnen we er groot voordeel
van hebben en treden opgewekter het
nieuwe jaar ln.
Maar als we er op Ingesteld zijn het
smartelijke en zorgvolle in hoofdzaak te
ilen dan wordt de rimpel in ons hart en
op ons voorhoofd, die daar eens getrok
ken werd, nog weer wat dieper gegroefd
en dan zijn we geneigd bij die smartelijke
oogenbllkken lang te blijven stilstaan,
loodat het ls alsof we geen schrede ver
der kunnen gaan.
En toch moeten we voort, want het
leven dringt ons op; krachtig voelen we
den druk In den rug en soms, ondanks
ons Innerlijk zelf, wordt ons oog gericht
nsar de toekomst, die gereed staat met
aan ons zijn eischen te stellen en ons op-
eischt met geheel onze werkkracht en
met geheel ons geestesleven.
En dat is het verblijdende. Dat houdt
ons veerkrachtig en dat houdt ons geest
krachtig.
Men spreekt van: het heilige moeten.
Hij, die wel eens ln den put heeft gezeten,
weet dat dat heilige moeten voor zijn
leven Inderdaad van een grootsche be-
teekenis is. Hij ervaart, dat dat heilige
moeten voor hem de groote stuwende
kracht is, die hem er weer boven op tilt
en hem heft tot het niveau, waarop hij
weer in staat is al zijn krachten te geven
en de durf ln zich voelt groeien om met
TOllt geeatkracht de toekom,! tegemoet
^Een* terugblik "werpwTgoed, doch niet
^VuSdtS^die nog in het sta-
Robinson.
OUD EN NIEUW.
XL
Torn tooÜB w# Hiermede was
HEERLIJK GEWROKEN.
De examen-candidaat,
Wat vrij duldelilï TOI m W5ln|),nden Kr,a«dattm«
B.
AANTREKKELIJKE PLANTEN.
KINDERVREUGDE.
Wien velen vreezen, die
velen te vreezen. - Onde zegswtjji
Dï. STOS DE GOCX
op
1 touw vast
r-