VOOR DE KINDEREN VOOR DE VROUWEN. OP HET GEZONDE KAMPEEREN IN DE VRIJE NATUUR. Voor die er tegen kan! Toen Tc lest eens in Huisduinen badt van doen Zoo wier myn gin gewet daar 'k achtte op t groen, Daar 'k achtte op 't herstel' van aardig aardgewas, Daar 'k achtte op 't kruid en' daar een les in las. Daar stond een groffe plant, brandnetel wen genoemt, Een kruid dat vinnig steekt en nimmer geurt of bloemt Een roode foksia stond naar syn teeren aard En siertyk op syn steel, daar nevenseen geschaard. En ziet een donderbui, als lk daar seffert stond, Kwam razen door do ludht en gieren langs de grond. En als een bulder,bast, dat alles wier gesohond, Maar ls de bul gedaan en 't onweer op syn end, Zoo steekt de betel op en glimpt gezand! en frisch Waurby de foksia geheel onttakelt is. Ik heb een jonge vriend, die hier op kamers leeft En dien 4]n hospita niet trouwe zorg omgeeft, Die zat in zijn fautouü en las In zeker Hoe zenuwachtig is t to wonen in een stad. En hoe je van die kwaal genezen wier, Als je vacant ie nam zooal» een Batavier, Die woonde in het boeoh, die leefde op de hel, Die dronk zoo uit do beek, die sliep daar dat-ie lei, Die las alloen 't boek der lovende natuur, Die leefde heel gezond en daarbij heel niet duur 111} nam een kloek besluit, hij zou kSampoeren gaan En in de wildornia gelijk een Indiaan. Hij las de regels in een handboek opge- Dle een notuurmensoh volgt,, die schooiert, adhter 't veld, Hij leerde 'van t kompas wel zestien soorten wind En hoe je 't noorden met een zakhorloge vindt, Ein hoe je vuurtjes stookt ent wat je weten moet. Bij mug- of zonnesteek en blaren aan je voet. En hoe je grippen graaft en vleesch bakt op de hel, Daar was een roodhuid dan nog maar een jongen bij. HU ging naar Perry toe en sloeg daar alles in, Want d'ees goedkoope zaak, die had een dhur begin. Hij kooht een nieuwe fièta als voor een slagersgast, Daar al zijn mobileer kon worden opgetast. Vooreerst een linnen tent, een pak van 20 pond, En die hij met een paal hecht aan zijn zadel bond. En vooraan, bjj het stuur, daar hobbelde een zak, Waarin hij bussen groen en worst en Jam in stak. Een dikke kloen van touw, een mes ge lijk een zeis, Een op zijn rug een baal met eten voor de reis. Zijn vriend ging met hem mee, die droeg dat over was, Een schop en nsagerei en elk een gummljas. Zij trapten voor den wind naar een ver laten oord, Daar Je geen menschen ziet, daar je geen auto's hoort. Daar vliet een klare beek en sloeigen daaromtrent Bij1 't zingen van een lied in 't struikge was een tent. Een grip kwam rond rondom, zoo stond het in het bode, Zij gingen bij! een 'boer naar bossen stroo op zoek. Zij kookten in een gat en vol natuurgenot, In alluminium hun eerste middagpot, Op gas van spiritus op een patent-kom» foort, Gelijk 't in een moderne wildernis be hoort Zy vingen jiit hun tent de muggen met een licht^ En strekten hun ter rust met alle reten dioht. Maar ,t bed van de natuur, t rustieke llts-jumeaux, Was een spiraalmatras, voor elk een bus- iSö'l' stroo Het handboek bad gezeld, je slaapt gelijk een os, Maar voor hun moede Ujf, daar kwam geen slaap niet los. Dan kriebelde hun oor, en dan hun groote teen, Zy draaiden om en om en vloekten tegenseen, En kwamen met den dag al' geeuwend uit hun teht, Zoo je kampeeren wilt, daar dien je aan gewent Zy: kropen uit het aedl en «bonden op de hei, Daarlangs een kille damp omtrent de struiken lei, Zü rilden van de kou en waren' styf en 'bleeok, En ziet, hun waschtollet, dat was de klare beek. Zy sleepten naar de tent een1 etmmer water mee En stelden hun te werk voor 't zetten van de thee. Het maken van het ontbyt, het schudden i van het stroo En haalden overhoop de heele rommelzoo. En naaiden aan hun broek een afge sprongen knoop, En zaten voor hun tent als Job zat op den hoop. En keken naar die lucht, wat weer het worden zou, En of de wind niet kromp of dat-ie rui men zou. Zy «verleidden dan, waarheen de bocht zou gaan, Maar ziet een zware bui die bracht hun moed tot staan. Zq kropen in het stroo en gluurden door een spleet Het album der natuur telt pagina's vol leed. Ziy zaten 's middags nog, toen langs de grauwe hel, Een bedelaar hem vond!, die leefde zooals rij. Die gaf oolleglaal aan hen een wijze raad, En wees hun by den boer, daar dat de hooischuur staat, Daar al iep-Ie zonder tent en echter droog en vast. Ziet toen de avond viel, toen zyn ze op gekrast, Bn zeulden met hun tent en zaken naar het spoor, En relsdert eerste klas en zoo naar Hel der door. 1 En nog geen week daarop, toen stond! het in de krant: Een ruimte tent te koop, geschikt voor t stille strand. G. B. H. babbeluurtje over mode. Robe de chambre voor de kleine menschjes. Eén van de aardigste tooneeltjes om te zien vind ik, wanneer m'n kleine neef peuter van nog geen twee jaar in zijn pyjama gekleed de kamer komt binnen stappen om z'n nachtkusjes rond té dee- len. 't Is een grappig gezicht, zoo n kleine kerel in z'n lange wijde pantalon te zien voortstappen, 'k Zie ze zóó nog liever dan in het doddigjste gebreide wandelpak. ook het ceintuurtje gemaakt is. Het tweede jasje is van fraise koora- fluweeL Halsje, mouwtjes en zakjes zyn met een zwanendonsje afgezet. Een strik van zijden lint en twee paarlemoer knoo- pen, vormen de eenigste sluiting. No. 3 is een jas voor een kleine jongen en is gemaakt van beige molton. Kraag, revers, mouwomslagen en breede ceintuur zyn van gestreept flanel n.1. blauw met beige. Een groot monogram versiert den zak, dat staat „manlijk" weet ui het liedje van de week. EEN HAMER. Ik weet een dicht besloten kamer, Zoo duister als de zwarte nacht; Daarin klopt, dag en uur een hamer, Te roemen om zyn kracht en macht. Het Is een kleinood, onvolprezen, Meer waardig dan een edelsteen; Maar waar mijn hamer niet mocht wezen Is ook de laatste waarde heen! Wannoer hy, altyd naar zyn kracht, De slagen op zyn tUd verdeelt, Dan kan hy menig leed verrechten, Dan wondt hy niet,1 maar troost en heelt. Brengt hij naar tyd, zyn zachte slagenr Het huisje rust, waarin hy woont; Waar vrooiykheid en vreugde dagen, Wordt, elke slag met heil bekroondl Begint hy met geweld te kloppen En slaat hy door met wild gedruisch, Dan is zyn aandrang niet te stoppen Dan schudt en beeft geheel het huls. Dat valt soms zwaar om te verdragen, Dooh klopt myn kleine hamer niet, Dan is het huis óók te beklagen En binnen vindt men meest verdriet. Dan Is het doodsch door elk verlaten, Men schudt het hoofd en ziet het aan; Daar kan geen bede of raad meer baten Men schuwt heb vluchten, laat het staan. 't, Is als een uurwerk zonder veeren, Onnut, hoe {raai de kast ook zij; Men zal het aanzien, vele keeren, Maar 't oordeel bUjft: „Onnut voor mijl" Bijzondere omstandigheden. Een vreemdeling wilde een museum be zoeken, maar vond het gesloten. Een poli tieagent maakte hem duicfeiyk, dat het museum niet geopend was. Maar ik moet erin, zei de vreemde ling. Ik heb er een vrijen dag voor genomen. 't Is wel mogeiyk meneer, antwoord de de politieagent, maar 't gaat niet. KLEINE WIJSHEDEN. Waar de nietswaardigheid heerscht, zit de deugd in het tuchthuis. Ik ben de conservatieve beginselen toe gedaan, dat geen ware adel is op te heffen. Doorgaans is men slechts geestig ten koste van anderen. De zoogenaamde goede toon geeft dik werf een recht hollen klank. Men torst dikwyis gedurende maanden en jaren het gewicht van een uur! Dik wyis sleept men het voor altyd achter zich aan. Er is niemand die niet één goede hoe danigheid bézit, die beter worden kan, wanneer men haar aankweekt. Dengene, die zegt, dat hy de dienst willige en gehoorzame dienaar der toeval- lge omstandigheden is, heeft de mensche- ïyke natuur geschilderd. De kleinsten zyn dikwyis het meest te vreezen. Er is in de wereld veel geluk, en toch vindt men zoo weinig gélukkigen. Nu is de pyjama al heelemaal ingebur gerd, ook voor meisjes en dames en heeft ze de nachtjapon geloof ik al geheel en al overvleugeld. Wat echter ook allerliefst staat, maar nog lang niet ls ingeburgerd, dat is de robe de chambre of kamerjapon. Natuuriyk ls het wel een kleedingstuk „ten overvloede", maar vooral gedurende de winter ls het nu niet zoo'n geweldige luxe, als men bedenken wil, dat de jeug dige zoon en/of doohter des huizes ln heel veefl gevallen over een meestal koude gang gaan ln hun nachtgoed en ze dan een heeriyke beschutting kunnen hebben aan zoo'n warme robe de chambre. Bovendien staat het ook wel keurig als ze zóó even ln de kamer moeten komen. En in gevallen van ziekte kan dit soort kleedingstuk ook erg van dienst zyn. 't Ligt voor de hand dat de kamerjapon 't allerbeste des winters te pas komt en dan ook in hoofdzaak van warme stof jes gemaakt wordt, zooals: flanellen ratl- né, wollen vyella, molton, wollen trloot, wollen crêpe etc. etc. 't Is ook gewoonte dat de modellen tame- ïyk lang zijn en dat deze meestal van één of twee zakken voo.rzien zyn, voor 't ber gen van een zakdoek. Een alleraardigst stel aangekleede pop- pedyntjes staat ons aan te kyken vanaf de teekening en laten ons nuffig en net jes hun schattige jasjes zien. De eerste draagt een jasje van warme wollen stof welk de grappige naam draagt van Zenahcloky Confettis, wat er op wyst dat de stóf bezaaid ls mot allerlei kleurige vlekjes. Kraagje, mouwtjes en rokje zijn geboord met effen oranje stof, waarvan De kleine dame naast deze „heer" draagt haar jasje van crème wollen crêpe, afgezet met een veel-kleurige bles en ge sloten met fraaie paarlemoerknoopen. Het gedraaid wollen koord is in dezelfde kleuren als de biezen. Dan no. 5, ook een klein heertje draagt een jasje van stijlvol maar veelkleurig 'geteekend flanel-kraag, manchetten en zakken van effen beige stof, brengen het jasje weer tot de vereischte stemmigheid terug, terwyi ook de brandenbourgs slui ting hun best doen om zoo manneiyk mo gelijk te schynen. Zusje-toet ernaast heeft een deftig model van ook weer zéna-cloky maar nu met duizenderlei gekleurde fyne streepjes, 't Is nu geheel in dezelfde stof gehouden en het model ls een namaak van die van mama. Het staat de kleine schattig deftig en zy voelt er zich bepaald groot in.... Hy kwam er te kort door. Grootmoeder, vergroot uw bril? Zeker Jantje, ik zie er alles veel groo- ter door. Grootmoeder, wil u dan asjeblieft voortaan uw bril afzetten, als u weer eens een stuk tulband voor me afsnydt. Voordeellg. Mevrouw Jansen: Dat is nu toch al te bar! Daar ben ik aan het zingen, en nu wordt er van buiten een pantoffel door het raam gegooid. Manheer Jansen: Kolossaal! Zing door, vrouw, misschien komt dan de an dere er ook nog by. Hy was de «enige niet Ik heb je de laatste tien minuten her- baaldelijk het woord ezel hoeren gebrui ken. Dat slaat toch hoop ik allemaal niet op my? Natuuriyk niet! Er zyn buiten jou nog zooveel ezels in de wereld. De dienstbode. Mina, wil je astjéblief niet zingen als je werkt. Mynheer houdt er niet van. Gunst mevrouw, ik werk immers niet. Ik zing alleen maar! Al! Vrouw: O, Henri m'n trouwring is van m'n vinger gegleden en ik kan hem niet meer terug vinden. Man: Wees maar bedaard; ik heb hem in m'n portemonnaie gevonden. Ook. Wat heb Jij den heeelen winter ge daan? Ik ben by m'n vader in de zaak ge weest. En jy? Ik heb ook niets gedaan. EEN KRANKZINNIGE. Op zekeren dag stapte in Amsterdam een lange, slanke heer in den trein, die gereed stond om naar Parys te vertrek ken. De heer zette zyn valies in het ba gagenet, legde zyn hoed er boven op, zocht bedaard een hoekplaatsje uit en ging zit ten. Even later kwam de conducteur reeds langs den trein loopen om de portieren te sluiten. Daar verscheen uit een tunnel een rood dik hoofd boven het perron, een, kleine dikke heer volgde hijgend en bla zend zyn hoofd, stoof op de coupé van onzen slanken reiziger af, rukte het por tier open en stapte in, terwijl hiji toch nog even den tijd nam, om bet nummer van de coupé te lezen. Hij kon nog juist het por tier achter zich dichttrekken, toen de trein reeds vertrok. Ook hij legde hoed en valies in het net, zette zich tegenover den slanken reiziger, wisohte zich het zweet van het voorhoofd en zuchtte voldaan: „Hè, hè, nog juist op tyd. En toch niet vergeten naar het num mer te kyken!" De ander keek hem vragend aan, waar op de dikzak uitlegde: „Dat doe ik altyd moet u weten. Ik let steeds op het nummer van de coupé, waarin lk reis. Dan kan ik er zoo nu en dan eens uit als de trein wat lang stilstaat. Ik heb wel eens behoefte om wat te eten of te drinken onderweg!" „Zoo, zoo," antwoordde zijn medereizi ger, die een glimlach om de gulle beken tenis van den dikkerdi over diens eetlust, nauweiyks kon weerhouden. „En wat is dan wel het nummer van ons comparti ment?" „1648" antwoordde de ander triomfan telijk, waarop de slanke, die zqn kennis van geschiedenis zeker eens luchten wilde of misschien om een ander antwoord ver legen was, zeide: „Dat is gemakkelijk te onthouden, het jaartal van den vrede van Munster." „U is de schooljaren nog niet vergeten," grinnikte de dikke heer. „Ik geloof niet, dat ik nog één jaartal onthouden heb; be halve dat, waarin ik geboren ben." De ander daoht: „Dat ls zeker een heel belangrijke gebeurtenis geweest," maar hy was zoo wijs, die spotterny voor zich te houden. Nu begon de dikke heer een heel ver haal op te hangen over zyn leven, zyn werkkring en zijn reizen, waarby hy vooral goed op de hoogte was van de sta tions, waar men wel en waar men niet <'oed'at en de ander luisterde met een half oor geduldig toe. „Kyk, kyk, daar zyn we al in Den Haag!" onderbrak de dikkerd ineens zyn relaas. Even een kop koffie drinken en een paar croquetjes er j by Ik had vanochtend nauwelijks tijd om te ontbijten," voegde hy er als veront- schuldiging aan toe, en zoo vlug zyn ge zetheid het toeliet, sprong hy uit don trein en draafde hy naar de restauratie. De an der, biy van den babbelaar verlost te zjjn, verdiepte zich in zyn krant. De dikke heer bestelde zjjn koffie en croquetjes, maar moest tamelijk lang op t het bestelde wachten. Haastig moest hij een en ander verorberen, veel te haastig naar den zin van den smulpaap, die liever op zyn gemak, langzaam proevend en keu rend spys en drank genoot. Toen hij af gerekend had, zag hy dat de stationschef reeds klaar stond om het sein tot vertrek ken te geven enhet angstzweet brak hem uit, want hij kon zich onmogeiyk het nummer van zyn coupé meer herin neren. Hij stoof op den statlonsohef af, greep hem by den urm, riep: „O, wacht i even, wacht even! Zeg me ln vredesnaam, wanneer was de vrede van Munster?" „Wat blieft u, mynheer?" vroeg de ohef ten hoogste verbaasd. „Laat alstu blieft myn arm los". „Neen, neen", riep de arme dikkerd opgewonden, „Laat die trein nog niet gaan. Zeg me het Jaartal van den vrede van Munster!" op de dikzak uitlegde: „Dat die ik altyd een paar stationsbeambten, schudde den lastlgen heer van zich af en gaf het sein tot vertrekken. De stationsbeambten grepen den dikkerd stevig vast, voerden hem bulten het station zonder acht te slaan op zyn luid protest en braohten hem ln een auto naar.een ziekenhuis, l waar een geneesheer spoedig vaststelde, dat het vermoeden van den statlonsohef, dat de heer krankzinnig was, gelukkig niet juist was. De heer ging terug naar het station, waar de chef hem zyn verontschuldigin gen aanbood. De goedige dikkerd bood den chef een glas port aan, om op het avontuur te drinken en was geheel met het geval verzoend, toen bleek, dat zyn slanke medepassagier zyn bagage in Rot terdam in bewaring had gegeven. RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. I De een ia een visch, de ander een worm, de man daarboven ia een hengelaar. H Nieuwe raadsels. I Een sneltrein vertrekt om 10 uur 's morgens uit Amsterdam met een snel heid van 50 K.M. per uur naar Utrecht Een boemeltreln vertrekt dienzelfden ochtend om 10.15 uur uit Utrecht met een snelheid van 40 K.M. per uur naar Amsterdam. Welke trein was by de ontmoeting het dichtst by Amsterdam? n Het geheel is een spreekwoord van 18 letters of 3 woorden; Een 1-6-6-18 dient voor verpakking. Een 9 10-11-12-7-4-2 is een samengesteld werktuig. Een 8-5-8 is een soort gewelf. Goede oplossingen van beide rssdsels ontvangen van; F. A. de B.; W. O. v. D.; J. v. E. G.; N. A. K.; T. W. K.; L. v. d. M.; D. R.; J. C. S.; S. T. De prijzen werden toegekend aan: F. A. de Boer, Sluisdijkstraat 87. N. A. Klok, Bothastraat 41. T. W. Klok, Sluisdijkstraat 36. Lena v. d. Mey, van Galenstraat 81. Dora Rykeboer, Hoogstraat 76. Sjoukje Troost, Polderweg 1 rood: Beste jongens en meisjes, Dezen keer moet ik verscheidene van jullie teleur stellen, die waarschyniyk op een prijs hadden gerekend, doch die slechts de laatste weken van de vorige maand hun oplossingen inzonden. Jullie weet toch, dat je, om by de verloting van de 10 prijzen in aanmerking te komen, de raadsels van de heele maand goed moet hebben ingezonden. Begin dus vandaat) en wanneer je ze dan alle vier Zaterdagen juist oplost, maak je veel kans om een prys te krijgen. En dan moet lk jullie nop Iets zeggen. De raadsels, die wij onder „de Kinderrubriek" opnemen zyn voor jullie en moeten dus door jullie worden opgelost en niet, zooals dat wel gebeurt, door je vader of groote broer. Denk je daar dus om en nu aan het werk om de oplossing van bovenstaande raadsels te vinden, de kinderen van al onze abonné's en lezers mogen er aan mee doen, ook die van buiten de stad. blad. ,Corry Bren». S 1 Y s h a L m a hoeveel SYLVE STER koestal k a T e r z E s R

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 8