Voor de Kinderen.
HET MARKIESJE.
Het eenzame kindje.
HOE ZIET DE WERELD
ER TEGENWOORDIG UIT?
Het oordeel van een predikant.
Eindelijk gewroken.
Oorlog en ongeluk.
x.
Dat kleine Markiesje! Een eclite rak
ker eigenlijk, maar tegelijkertijd zoo
onbeschrijfelijk lief en gevoelig, dat je
nooit boos kon zijn, al waren haar gui
tenstreken soms van dien aard, dat je
wel heel ernstig moest kijken!
Arm'klein Markiesje! Hoeveel jaren
zjjn er voorbij gegaan sinds den tijd dat
ik haar kende en toch kan die ge
dachte aan haar me nog diep weemoedig
maken. Wonderlijk, dat ik van geen van
mijn leerlingen zoo'n sterk ^ep reken de
herinnering heb!
Soms lijkt het me, of het eerst gisteren
was, dat ik kennis met haar maakte.
Het was op een warmen dag in Sep
tember, terwijl ik bezig was in een dertig
half gesmolten hersentjes de belangstel
ling voor Karei de Groote op te wekken.
Ik herinner we, dat het niet erg vlo-te om
de slaperige atmosfeer te verdrijven, die
in het lokaal hing. Mijn eigen stemming
en die van de kinderen leed onder de on-
verdragelijke hitte en van weerskanten
was er niet veel animo voor den grooten
Karei.
Door het open raam1 klonk het een
tonig geroep van een venter en van de
overzijde der straat drongen de tonen
van een viool tot ons door. De violist
zwoegde bepaald onder de warmte en zijn
transpireerende vingers, wat me uit zijn
uitingen duidelijk bleek. Arme ziel, het
was hem niet kwalijk te nemen, maar toch
maakte hij me met zijn buitengewoon
volhardingsvermogen beslist kregelig.
Toen plotseling ging de deur open en
trad de directrice met het Markiesje bin
nen.
„Pardon mijnheer Post," zei ze vrien
delijk, „dat ik u stoor. Ik kom u echter
even een ni?uw leerlingetje brengen."
Ik keek naar «het nieuwelingetje. Het
was een klein tenger meisje met een
eenvoudig katoenen matrozenjurkje aan.
Het eenige wat me op dat oogenblik trof,
was de trotsche zelfbewuste houding van
bet kind en ook op de leerlingen maakte
dat indruk, want ik ving de half gefluis
terde woorden op:
„2e lijkt wel een Markiezin."
Een Markiezin werd db naam van het
nieuwelingetje, maar. het harde woord
verzachtte weldra tot den liefkoozenden
klank: „Markiesje".
De directrice verliet het lokaal, nadat
ze het nieuwe meisje een plaats in de
achterste bank aangewezen had. Toen
schoot het me te binnen, dat ik nog geen
naam wist.
„Hoe heet je, kleintje?" vroeg ik zon
der veel belangstelling.
,,Stella van der Boeg!" Het was de
naam van een oud vriend van me, waar
ik lang geleden mee gebroken had. Er
was iets tusschen ons gekomen, dat nooit
opgehelderd kon worden. Het leven had
ons gescheiden! Dat is het ergste en on-
overkomeljjkste wat den mensch scheiden
kan, en wat hem eens lief is. Van der
Boeg! Ik wist niet veel van zijn later
leven met ouders, die elkaar niet meer
getrouwd was en dat hij slechts ter wille
van zijn kind niet van zijn vrouw scheid
de. Dat leek me eerst zoo loffelijk van
hem, maar later toen ik Markiesje kende,
kwam het me voor, dat die wreedheid van
het noodlot jegens het kind de® te groo-
ter wordt op die manier. Het iederen dag
loeven met ouders, die elkaar niet meer
verstaan, treft het kinderhart dieper dan
de wetenschap, dat vader en moeder heen
ging omdat zij niet van elkaar hielden.
't Is verbazend -zoo gauw als de ge
dachten van een mensch gaan. Ik weet
zeker, dat er slechts een paar seconden
voorbij waren, voor ik de les vervolgde.
Terwijl ik vertelde, beschouwde ik het
nieuwe kindergezichtje, in de rij voor me,
wat nauwkeuriger. Het was mooi noch
aardig te noemen, maar toch voelde ik
me onweerstaanbaar aangetrokken door
de groote sprekende oogen en het ver
standige hoofd onder het korte krullende
haar. De kin en de mond troffen me het
meest. Het waren de kin en de mond van
een mensch, die veel geleden beeft. Zoo
streng, zoo vastberaden, zoo vol ingehou
den leed. Nu begreep ik ook den trots
en de zelfbewustheid, waarmee ze straks
binnenkwam, en bat stemde me onver
klaarbaar
Vanaf het eerste uur, dat bet Mar
kiesje haar plaats in de achterste bank
•innam, werd ze de uitverkoren lieveling
bij de kinderen en de zondebok bij; bet
onderwijzend personeel.
Voor die twee feiten was slechts één
oorzaak te vinden. Het Markiesje was in
alle opzichten een vrijbuiter en vrijbui
ters zijn nu eenmaal bemind bij het volk
en gehaat bij de overheid. Zoo was het
beslist een gewoonte van het Markiesje,
dat ze nooit op tijd binnenkwam. Even,
nadat de bel geluid had, rende ze nog met
een paar Engelsche laarzen met het noo-
dige geweld door de gang en een paar
minuten later werd de gelukkige bezit
ster daarvan in de klas ontvangen met
een ijskoud:
„Je bent erg laat!"
„Ja, juffrouw," klonk het dan gemoe
delijk toestemmend. Een verontschuldi
ging volgde nooit. Het Markiesje droeg
alle ellende van de schoolwereld met blij
moedigheid. Ik vermoed, dat daardoor
haar doopceel zoo ongunstig luide. Arm
Markiesje, je was wel een minderwaar
dig wezen in Juffrouw Idema's oogen.
Lui, brutaal, onverschillig en onordelijk
heette je te zijn, maar ik kende den an
deren kant van je karakter. Ik kende je
peinzende fijngevoeligheid en het is me
nog een weemoedig genoegen, dat ik den
handschoen zoo dikwijls voor je heb op
genomen. Ieder gezegde van het kind
veroorzaakte steeds groote hilariteit in
de klas. Niet, omdat het zoo grappig
was, wat Markiesje beweerde, maar om
dat Markiesje het beweerde.
De Markies kon nu eenmaal niets doen
zonder in hevige mate de lachlust op te
wekken. Kinderen benoemen altijd één
makkertje tot hof komiek. Arme hofko-
miek, je straffen worden er gewoonlijk
daar die betrekking niet lichter op. Meer
malen werd Markies door een paar on
schuldige woorden „au grenier" verban
nen. Menigen keer had ik dan verdacht
glinsterende oogen gezien en eens was
ik het Markiesje zoo spoedig mogelijk
naar haar verbanningsoord gevolgd. Ik
had tot mijn niet geringe ontsteltenis den
zolder verlaten gevonden, maar reeds het
volgende oogenblik had ik den kleinen
peinizenden filosoof in de goot ontdekt.
Even had ik geaarzeld, maar ik had di-
rech-t daarop gevoeld, dat Markiesje alleen
was zonder eenzaam te zijn. Toen had ik
me stil teruggetrokken.
Kort daarop werd Markies naar Ide
ma's Siberië (vergeef me de heiligschen
nis) verbannen, omdat ze met te veel
pathos „Elize's vlucht" reciteerde.
Wat he.b ik toen gelachen! Zonde, dat
zoo weinig mensohen zin voor humor
hebben!
Eens in de maand werd de school in
het gymnastieklokaal geroepen en moes
ten de leerlingen, die daartoe aangewe
zen werden, iets reciteeren.
Op zekeren noodlottigen dag moest
Markies de kunst haar offer brengen.
Plechtig en afgemeten schreed ze, zoo
dra haar naam afgeroepen werd, op het
podium toe, met een gezicht, als ware ze
volkomen zeker van het succes.
Toen begon ze met rollende oogen en
een sombere sidderende stem:
„Ja, ik heb het vreeselijk woord ver
staan."
Iedereen was een oogenblik verbluft,
maar nog voor de woorden:
„Zeshonderd dollars was de som," door
de zaal klonken barstte het auditorium in
een daverend gelach los en brulde de
jury, deels uit woede, deels om zich ver
staanbaar te maken:
„Au grenier, Stella van der Boeg!"
„Ik dacht nog wel, dat ik het zoo goed
dee," merkte de arme actrice zachtzinnig
op, en verdween haastig, wat in alle om
standigheden het beste was wat ze doen
kon.
Een half uur later kon ik haar onge
merkt volgen en toen vond ik haar voor
een groote oude boekenkast geheel ver
diept in.... Shakespeare. Ik had nooit
geweten, dat het Markiesje zooveel En-
gelsch machtig was om hem1 te volgen.
En toch maakten de kleur en die schit
terende oogen me dat feit volkomen dui
delijk.
Heel, heel dikwijls werd Markiesje
nog „au grenier" verbannen, maar ik heb
haar nooit meer in haar ballingschap ge
volgd.
In eenzaamheid wordt de mensch ge
vormd en ik ben vast overtuigd, dat „ie
grenier" voor het Markiesje heilig land
werd.
Lief Markiesje, hoeveel zou ik van je
kunnen vertellenl Je was zoo'n wonderlijk
persoontje, dat je moeilijk te begrijpen
was. Zoo jong en dartel en tegelijkertijd
zoo oud en ernstig. Na al die jaren is
het me of ik je hoor jodelen op de plaats.
Flinik en krachtig, in-muzikaal! Niemand
kende het zooals jij.
Na al die jaren is het me weer alsof
ik je de trapleuning af zie glijden, on
danks alle mogelijke straf kon je dat niet
laten, evenmin als om de trap met twee
treden tegelijk op te vliegen.
Markiesje, waar is de tijd' gebleven,
dat je luidruchtig door de school op de
plaats rende, en met een sprong bij den
eschdoorn was, waar je altijd met open
armen ontvangen werd:
Lief Markiesje, waar is de tijd geble
ven, toen we samen naar huis wandelden.
Dan was je altijd ernstig en weemoedig.
Hoe meer je je huis naderde, des te min
der sprak je. Als ik je dan aanzag was
alle joligheid uit je snuitje verdwenen,
was het wel vol ingehouden leed, zooals
op den morgen toen je voor het eerst de
school binnentrad. 01 hoe moe en mat
klom je je eigen stoep op, hoe zacht en
bescheiden schelde je aan je eigen huis,
na een weemoedig glimlachje tot afscheid
Hoe heel anders luidde je de schoolbel.
Toen gebeurde het vreeselijke, het on-
zettende, en toch Markiesje was de dood
waarschijnlijk barmhartiger voor je dan
het leven.
Op zekeren dag verscheen Markiesje
niet. Het doet me nu nog goed te her
inneren, hoe die afwezigheid: de geheele
klas hinderde.
Eerst bij' eftven kwam1 de droeve bood
schap.
Markiesje was den avond te voren van
de trap gevallen en dien nacht overleden.
Dien dag klonken er geen joelende
lachende stemmetjes, geen vroolijke trap
pelende voetjes in het gebouw. Zelfs de
kleintjes waren onder den indruk. Het
Markiesje zou nooit meer vertellen van
de prinses en den toovenaar!
's Middags ging ik naar mijn ouden
vriend. De dood van het Markiesje ver-
eenigde ons weer. In een hoekje van zijn
studeerkamer zat hij bleek en ontdaan.
Hoe oud en grijs was hij geworden!
„Jan," zeide hij bewogen en hij greep
mijn hand. „Dank je dat je komt. Ik
hoorde van je door mijn kind en toch,
daar is zooveel tusschen ons, wat.
„Wat voorbij is," fluisterde ik ont
roerd en ik zag hem in zijn trouwhartige
oogen. Dezelfde oogen van vroeger, maar
o, hoeveel leed was er in gekomen.
Lang zaten we heel stil bij elkaar, toen
begon hij te spreken. Eerst moeilijk en
stroef en later .gemakkelijker als deed het
hem goed.
„Zo had niet tusschen ons moeten ko
men, Jan. Ze was het niet waard. Gisteren
avond na een hevige scène verliet ze me.
Ik smeekte haar te blijven ter wille van
het kind. Ze wilde haar leven tenslotte
voor zichzelf hebben.
Toen viel de deur achter haar dicht.
Boven aan de trap stond' Stella opge
schrikt uit haar slaap.
Jan, dat witte, lijdende gezicht. Ze
moet alles verstaan hebben. Zachtjes
riep ik haar om bij nie te komen.
Ze deed een paar stappen, toen viel ze
voorover.
Ze is niet meer bij kennis geweest!"
B.
ristisch woord boven de schaduwvlek, die
hun bestaan met zich voert, uitkou,eI}-
Wanneer ge dan zoo'n grwT >>U8
stranden" bij elkaar ziet en die tr*cht°"
door ijsberen en zware vertellingen den
tijd dood te krijgen, dan davert het
meestal van den lach en ge krijgt nu
den indruk, dat ze van chagrijn zullen
omkomen.
Nu zitten ze weer extra geboeid. Het
is of er een heel dorpje zich daar aan het
eind1 van de Binnenhaven heeft gevestigd.
Dat het voor de neringdoenden in de
buurt van eenige beteekenis is, laat zich
denken.
Het wintertje met den nasleep, laat
zich, op het moment dat ik dit schrijf, nog
geducht voelen.
"Vrouwendag is lang reeds voorbij1 en
tóch zag ik die waaghalzerige jongens op
het zeeijs loopen, terwijl de deining der
zee de golving in het zeeijs bracht. Een
bravourstukje, dat lang niet zonder ge
vaar was en dat liever niet herhaald
moet .worden, want ook de voorbijgan
gers zouden voor het feit kunnen worden
gesteld hun leven voor dergelijke roeke-
loozen in de waagschaal te stellen.
En dat zou een bittere nasleep zijn.
Robinson.
HET WEER IN FEBRUARI.
De maand Februari brengt, naast ster
ken neerslag, vóór alles mist, overigens
evenwel tamelijk gelijkmatig verdeelde
weersgesteldheden. De eerste dagen bren
gen tamelijk zacht weer, eerst na den
Öden zal vermoedelijk veel sneeuw vallen.
In deze periode komen ook eenige zwakke
aardschokken. Dan volgt weer zacht weer,
en tot den 16den der maand stijging dei-
temperatuur bij geringe bewolking. In
dezen tijd vallen ook een paar stormach
tige, voor het vliegverkeer kritieke, da
gen. Vermoedelijk omstreeks 12 of 13
Februari, die voor het zeeveerkeer even
wel gevaarlijk zijn dan voor het luchtver
keer. Omstreeks den 16den komen weer
krachtige depressies, welke zich aankon
digen door sneeuw en regen. Do neerslag
neemt evenwel meer en meer af, en om
streeks den 25sten kan weer op fraai weer
worden gerekend, hetwelk tot aan het
einde der maand zal aanhouden.
De in ons nummer van 19 Januari af
gedrukte voorspelling voor Januari is
over het algemeen aardig goed uitgeko
men. Men herinnert zich, dat gesproken
is van een over het geheel aangename
maand, meer droog dan vochtig, en dat in
het laatste gedeelte (dat zjjn de laatste
tien dagen) veel sneeuw zou vallen. Ook
dit is inderdaad het geval geweest; onze
lezers kunnen nu nagaan of de voorspel
ling van Februari zal worden verwezen
lijkt.
NASLEEP.
Waar do mist naar toe gaat,
Daar komt strak? de wind vandaan.
Dat is een oud gezegde, dat vermoede
lijk zijn beteekenis nog niet heeft ver
loren.
iDe mist ging Dinsdag naar het Oosten
en ziet: Woensdagochtend stond de wind
uit het Oosten.
Dergelijke oude gezegden, die hun
ontstaan danken aan de ervaringen üi
reeksen van jaren opgedaan, hebben ook
vaak nu nog waarde. Wel hechten we
thans meer aan de wetenschappelijke uit
spraken en zijn die oude gezegden wat
in discrediet geraakt, doch als dan, los
jesweg, zoo'n oud gezegde weer eens ge
lanceerd wordt en je ervaart dat de uit
komst dat gezegde kloppend maakt, dan
kom je er toch weer toe om die ervarin
gen van vroegere geslachten maar niet
zoo maar te negeeren.
Ik heb het ten minste weer eens in
mijn laadje gelegd om eventueel later nog
eens de proef op de som te nemen.
Wij hollen wel voort en meenen alles
zoo'n beetje in onze macht te hebben,
maar dan plotseling wordt er een barri
cade opgeworpen, waar we onmogelijk
overheen kunnen komen.
Stampvoeten geeft dan niet veel. We
hebben ons er bij: neer te leggen en daar
mee basta.
Eertijds gold het, dat van Kerstmis tot
Vrouwendag de binnenscheepvaart zoo
goed als stilgelegd werd.
Daarvan is nu geen sprake. Stoom- en
motorbooten, ze jakkeren maar door.
Gaat liet niet over de Zuiderzee, dan
maar door het Gr. N.-H. Kanaal en
Nieuwediep naar Harlingen en zoo ver
der.
Maar moeder natuur heeft er een stokje
voor gestoken en zei: „nu is het welle
tjes". Zoodat er aan het eind' van de
Binnenhaven een groot aantal booten,
motor- en zeilschuiten liggen, die ge
laten afwachten, wat er in den raad der
natuur verder zal worden beslist.
De meesten der opvarenden nemen het
geval niet al te tragisch op.
Hun leven is niet zoo heel gemakke
lijk. Ze weten van geen geregelde werk
tijden; haast ongelimiteerd staan ze
soms op hun post. Vooral veel nacht
waken staat op hun.werkprogram.
Een hunner vertelde me, dat hij het
vorig jaar een dikke 160 nachten aan het
roer had doorgebracht. Nu echter heb
ben zo gelegenheid een goeden „boere-
nacht" te maken en velpn is dat niet on
welgevallig.
Meen nu chter niet, dat ze downhearfed
zijn. Misschien was daartoe aanleiding.
Er is ook geen doffe berusting, zooals
zooals dat bij de oosterlingen b.v. schijnt
voor te komen, die gelooven aan en zich
neerleggen bij h£t „fatum".
In het algemeen is het geên geest van
opgewektheid, die deze menschen be-
heerscht. Oojr weer geen geest van laissez
aller, doch meer een sarcastisch humo
ristische opgewektheid.
Ze zijn geen zuurpruimen, die jeri-
mieeren en klaagliederen aanheffen, doch
de veerkr ach tigen, die door een humo
Een predikant in Essex schrijft de toe
name der echtscheidingen toe aan de aleoht
ge ruk te huwelljksacten.
Na een. reuzensnoeik aan den haak te heb
ben gesiagen, werd een hengelaar door de
visch m het water getrokken. De snoek be
weert stokstijf, dat de hengelaar minstens
100 kilo woog.
Een buikje als reden van ontslag.
Alle personen, die b;j mij werken, zijn
mager en zenuwachtig. Als ze dik worden,
geef ik hun ontslag. Een buikje werkt na-
deelig op lichamelijke en bijgevolg ook op
geestelijke werkzaamheid.
Edison.
Roestvrij ijzer.
Na roestvrij' staaJ is nu ook roestvrij: ijzer
uitgevonden. Na messen, vorken, lepels,
pannen en traproeden, die niet meer behoe
ven te worden geschuurd, zullen nu hon
derden andere dingen komen, die minder
arbeid zullen eischen dan voorheen.
Yorkshire Post,#
Gedurende de 19 maanden, dat de Ver-
eenigde Staten aan dien grooten wereldoor
log deelnamen, werden. 48.000 man gedood
of Stierven aan hun wonden, In dezelfde
periode verloren 91.000 menschen hun leven
door ongevallen op straat, waaronder 25.000
schoolkinderen.
Je moet niet denken, dat mét Kenau
Hasselaar het type van de moedige vrouw
is verdwenen.
O neen; ik zag verleden nog een
dame, die een kelner 21/» cent fooi gaf.
Is één boord genoeg, mevrouw?
vroeg de winkelbediende, eenigszins ver
wonorrd.
Wat lucht o dat ik er m< er dan
één man op na 1 oud? was de bitse weder
vraag.
Ik zou V aarachtig denken dat de
siaart van dien hond van jou met den dag
larter wordt.
Dat is ook ?oo Ik snij er iederen dag
i mi stukje af cm het beest, niet zooveel
pijn inééns te doen.
Mijn man zegt dat ik zjjn rechter
hand ben.
Nu dan hoop ik voor jou dat hij niet
tot die soort van mannen behoort, die
hun rechterhand niet laten weten, wat
de linker doet.
Ik vond verleden in een lade een
heel pak brieven, die ik in mijn engage
mentstijd aan mijn vrouw had geschreven.
En wat heb je ermee gedaan?
De data veranderd en ze haar nóg
eens gestuurd, toen ze drie weken bij
haar moeder logeerde.
Zit mijn scheiding in het midden?
vroeg de student.
Jawel, waarom vraag je dat?
vroeg zijn vriend.
Wel vanmiddag hebben we prijs-
roeien en dan wil ik niet dat mijn wherry
over één kant hangt, was het antwoord.
De wereldreiziger was bij den Chinees
ten eten genoodigd. De Chinees sprak
geen pnkel woord vreemde taal, en de
reiziger verstond geen Chineesch, zoo
dat het maal zwijgend verliep. De laatste
schotel vooral s'.reelde het verhemelte
van den vreemdeling hoogst aangenaam.
Het was een malsch, sappig stuk vleesch,
dat er zeer appetijtelijk uitzag en Smaakte
dis wilde eend. Na afloop van -den maal-
tijd vouwde de reiziger de handen op
den buik, en vroeg met een hoofdbewe
ging naar den met zooyeel smaak ge-
ledigden schotel:
Kwék-kwék-kwék?
Dóch ontkennend het hoofd schuddend
antwoordde de Chinees:
Wóf-wóf-wóf!
.Ta
VAN EEN FLINK MEISJE EN.
Tineke's ouders zouden een verjtar-
feestje mee maken, doch nu trof het
slecht, dat juist de moeder van Bttje,
't dienstmeisje, ernstig ziek waB, zoadat
Betje reeds een week thuis had moeten
blijven. Wie moest er dien avond nu op
Tineke passen? Tineke zelf vond het
onzin, dat moeder zich daar't hoofd over
brak. Ze vond, dat een meisje dat re<ds
in de 1ste klas van de H.B.S. zat, toch
zeker wel alleen thuis kon blijven voor
één avond. Eerst wilde moeder daar niet
van weten, doch ten slotte liet moeder
zich overhalen en kreeg Tineke haar zin.
Moeder zou wat later gaan, opdat Tineke
niet te lang alleen zou zijn. En zoo ge
beurde
Toen moeder pas weg was, vond Tineke
't eerst wel heel interessant om een avond
alleen thuis te zijn, vooral daar moedor,
gezorgd had, dat er voor Tineke wa,t
thee en lekkers klaar stond. Eerst ging'
Tineke haar lessen voor school nog eenB
doornemen, doch daar ze eene vlugge"''-
leerlinge was, was ze daar spoedig mee
klaar. Toen ging ze een poosje piano
spelen, maar terwijl ze voor de piano zat,
meende ze achter zich iets te hooren.
Eens even kijken, neen in de suite en de
serre was niets te zien. Misschien had de
poes 't wel gedaan, doch nauwelijks zat
ze weer te spelen of ze hoorde 't weer!
Hé, wat was dat nu vervelend,'t was net
of ze 't alleen thuis zijn niet meer zoo
prettig vond en toch wist ze bijna zeker,
dat er niets belangrijks kon zijn. Kom,
ze wilde er niet aan toegeven, doch zou
maar wat gaan zitten lezen in den salon.
Daar zat Mimi de poes met gespannen j
aandacht voor de haard, die uit was. In
eens moest Tineke lachen, wat ze gehoord
had, was vast een muis geweest, die nu
ergens weggekropen was. Ze nam Poes
op schoot en raakte zoo In haar boek
verdiept, dat vader en moeder thuis waren
voor ze er erg in had. Ze vroegen hoe hun
meiske 't gehad had en toen Tineke ver
telde, dat ze meende wat gehoord te
hebben, dachten vader en moeder ook,
dat 't een muis geweest was, vader ging
nog even overal kijken, doch zag ook
niets, dat niet in den haak was.
Toen moeder echter den volgenden
morgen alleen in de kamer was, hoorde
ze toch ook geritsel en dacht ook eerst,
dat 't een muis was. Maar toen ze etns
ging kijken, zat poes met z'n poot tan
't haarddeurtje te morrelen. Moeder djed
't deurtje eens open en daar vloog va-
rempel een muschje rond. Gauw wjrd
poes de kamer uitgezet en pakte moeier
't muschje, maar ach, wat zag 't er uit,
zoo zwart als een schoorsteenveger en
z'n oogjes zaten heelemaal toe van het
zwart. Moeder nam een doekje met witef
en veegde hem zoo goed mogelijk schoon
en weekte daarna wat brood in melk, walt
ze 't beestje voerde. Daarna zette ze 'n
op een hoekje van 't serreraam in t
zonnetje en in een minimum van tijd, zit
er een heele bende musschen om 'm heel,
die allemaal kwetterden en te keer gingin
van belang, 't Leek wel een troep kwa
jongens, die allemaal te gelijk van «n
ondeugend vriendje wilden weten war
hij geweest was en hoe hij 'thad gehri.
Zoo bleven ze wel 5 minuten zitten tjiljnn
en kwetteren en toen vloog de heele
schare weg met den teruggevonden vrietd
in het midden.
1 Toen Tinekt s middags thuis kwam m
van moeder hoorde, wat er gebeurd wis,,
kunnen jullie begrijpen hoe jammer je r
't vond, dat ze 's avonds zelf niet ontdert
had, wat 't geritsel toch eigenlijk wasjql
dat ze er nu niets van gezien had!
RAADSELS.
Oplossingen der vorige raadsels.
I
Hooge boomen vangen veel wind.
II
Schaar, naald, draad, vingerhoed
Nieuwe raadsels.
I
Ik ben een vogel. Het eerste deel is de
naam van een bekend Spanjaard uil den '1
80-jarigen oorlog, het tweede deel rindt
men op ieder schip.
Ingezonden door J. J. Pootjss.
II r»
XXXXXXXXX Op de kruisjesltjnen
X komt de naam vai; een J
bekend vliegenier.
X Op de tweede rij de
X oorspronkelijke be-
woners van Amerika
X Op de derde rij dirt iüjj
X gen bij het naaien ge lji
X t bruikt.
Op de vierde rij een plaats in Overijsa.
Op de vijfde rij een meisjesnaam.
Op de zesde rij een plaats in Gelderlanl.
Op de zevende rij een knaagdier.
Op de achtste rij de gebiedende wjs
enkelv. van een werkwoord.
Op de negende rij een medeklinker.
Goede oplossingen van beide raadsels
ontvangen van:
A. A.; E. en P. B.; F. A. de B.; H. R;
T. v. B.; Jac. B.; J. B.; W. O. v. D.;
en A. D.; W. F.; D. R. I.; N. en S. K.;
C. en G. K.; P. K; T- W. K.; O. K.; J. de,
M.; J. M.; L. J. v. d. M.; P. v. d. N.; K. O.'-.
I. v. d. P.; J. P.; Jac. P.; D. R.; J. K. Sj
J. v. S.; S. T.; B. v. <d: V.; H. V.; J. en' v
P. W.; M. en S< v. Z.
Wim F., Dik I., Oorrie K. en Jan P«
ik bedank jullie hartelijk voor de inge
zonden raadsels. Er zijn heel goede bij:
Jullie zullen dan in de volgende Juttei-
tjes wel zien, welke geplaatst worden,
misschien wel allemaal.
Jo. K. S. natuurlijk mag je weer mee
doen. Doe maar flink je best. Misschien
ben je nu fortuinlijker.