Voor de Kinderen. HET MARKIESJE. Het eenzame kindje. HOE ZIET DE WERELD ER TEGENWOORDIG UIT? Het oordeel van een predikant. Eindelijk gewroken. Oorlog en ongeluk. x. Dat kleine Markiesje! Een eclite rak ker eigenlijk, maar tegelijkertijd zoo onbeschrijfelijk lief en gevoelig, dat je nooit boos kon zijn, al waren haar gui tenstreken soms van dien aard, dat je wel heel ernstig moest kijken! Arm'klein Markiesje! Hoeveel jaren zjjn er voorbij gegaan sinds den tijd dat ik haar kende en toch kan die ge dachte aan haar me nog diep weemoedig maken. Wonderlijk, dat ik van geen van mijn leerlingen zoo'n sterk ^ep reken de herinnering heb! Soms lijkt het me, of het eerst gisteren was, dat ik kennis met haar maakte. Het was op een warmen dag in Sep tember, terwijl ik bezig was in een dertig half gesmolten hersentjes de belangstel ling voor Karei de Groote op te wekken. Ik herinner we, dat het niet erg vlo-te om de slaperige atmosfeer te verdrijven, die in het lokaal hing. Mijn eigen stemming en die van de kinderen leed onder de on- verdragelijke hitte en van weerskanten was er niet veel animo voor den grooten Karei. Door het open raam1 klonk het een tonig geroep van een venter en van de overzijde der straat drongen de tonen van een viool tot ons door. De violist zwoegde bepaald onder de warmte en zijn transpireerende vingers, wat me uit zijn uitingen duidelijk bleek. Arme ziel, het was hem niet kwalijk te nemen, maar toch maakte hij me met zijn buitengewoon volhardingsvermogen beslist kregelig. Toen plotseling ging de deur open en trad de directrice met het Markiesje bin nen. „Pardon mijnheer Post," zei ze vrien delijk, „dat ik u stoor. Ik kom u echter even een ni?uw leerlingetje brengen." Ik keek naar «het nieuwelingetje. Het was een klein tenger meisje met een eenvoudig katoenen matrozenjurkje aan. Het eenige wat me op dat oogenblik trof, was de trotsche zelfbewuste houding van bet kind en ook op de leerlingen maakte dat indruk, want ik ving de half gefluis terde woorden op: „2e lijkt wel een Markiezin." Een Markiezin werd db naam van het nieuwelingetje, maar. het harde woord verzachtte weldra tot den liefkoozenden klank: „Markiesje". De directrice verliet het lokaal, nadat ze het nieuwe meisje een plaats in de achterste bank aangewezen had. Toen schoot het me te binnen, dat ik nog geen naam wist. „Hoe heet je, kleintje?" vroeg ik zon der veel belangstelling. ,,Stella van der Boeg!" Het was de naam van een oud vriend van me, waar ik lang geleden mee gebroken had. Er was iets tusschen ons gekomen, dat nooit opgehelderd kon worden. Het leven had ons gescheiden! Dat is het ergste en on- overkomeljjkste wat den mensch scheiden kan, en wat hem eens lief is. Van der Boeg! Ik wist niet veel van zijn later leven met ouders, die elkaar niet meer getrouwd was en dat hij slechts ter wille van zijn kind niet van zijn vrouw scheid de. Dat leek me eerst zoo loffelijk van hem, maar later toen ik Markiesje kende, kwam het me voor, dat die wreedheid van het noodlot jegens het kind de® te groo- ter wordt op die manier. Het iederen dag loeven met ouders, die elkaar niet meer verstaan, treft het kinderhart dieper dan de wetenschap, dat vader en moeder heen ging omdat zij niet van elkaar hielden. 't Is verbazend -zoo gauw als de ge dachten van een mensch gaan. Ik weet zeker, dat er slechts een paar seconden voorbij waren, voor ik de les vervolgde. Terwijl ik vertelde, beschouwde ik het nieuwe kindergezichtje, in de rij voor me, wat nauwkeuriger. Het was mooi noch aardig te noemen, maar toch voelde ik me onweerstaanbaar aangetrokken door de groote sprekende oogen en het ver standige hoofd onder het korte krullende haar. De kin en de mond troffen me het meest. Het waren de kin en de mond van een mensch, die veel geleden beeft. Zoo streng, zoo vastberaden, zoo vol ingehou den leed. Nu begreep ik ook den trots en de zelfbewustheid, waarmee ze straks binnenkwam, en bat stemde me onver klaarbaar Vanaf het eerste uur, dat bet Mar kiesje haar plaats in de achterste bank •innam, werd ze de uitverkoren lieveling bij de kinderen en de zondebok bij; bet onderwijzend personeel. Voor die twee feiten was slechts één oorzaak te vinden. Het Markiesje was in alle opzichten een vrijbuiter en vrijbui ters zijn nu eenmaal bemind bij het volk en gehaat bij de overheid. Zoo was het beslist een gewoonte van het Markiesje, dat ze nooit op tijd binnenkwam. Even, nadat de bel geluid had, rende ze nog met een paar Engelsche laarzen met het noo- dige geweld door de gang en een paar minuten later werd de gelukkige bezit ster daarvan in de klas ontvangen met een ijskoud: „Je bent erg laat!" „Ja, juffrouw," klonk het dan gemoe delijk toestemmend. Een verontschuldi ging volgde nooit. Het Markiesje droeg alle ellende van de schoolwereld met blij moedigheid. Ik vermoed, dat daardoor haar doopceel zoo ongunstig luide. Arm Markiesje, je was wel een minderwaar dig wezen in Juffrouw Idema's oogen. Lui, brutaal, onverschillig en onordelijk heette je te zijn, maar ik kende den an deren kant van je karakter. Ik kende je peinzende fijngevoeligheid en het is me nog een weemoedig genoegen, dat ik den handschoen zoo dikwijls voor je heb op genomen. Ieder gezegde van het kind veroorzaakte steeds groote hilariteit in de klas. Niet, omdat het zoo grappig was, wat Markiesje beweerde, maar om dat Markiesje het beweerde. De Markies kon nu eenmaal niets doen zonder in hevige mate de lachlust op te wekken. Kinderen benoemen altijd één makkertje tot hof komiek. Arme hofko- miek, je straffen worden er gewoonlijk daar die betrekking niet lichter op. Meer malen werd Markies door een paar on schuldige woorden „au grenier" verban nen. Menigen keer had ik dan verdacht glinsterende oogen gezien en eens was ik het Markiesje zoo spoedig mogelijk naar haar verbanningsoord gevolgd. Ik had tot mijn niet geringe ontsteltenis den zolder verlaten gevonden, maar reeds het volgende oogenblik had ik den kleinen peinizenden filosoof in de goot ontdekt. Even had ik geaarzeld, maar ik had di- rech-t daarop gevoeld, dat Markiesje alleen was zonder eenzaam te zijn. Toen had ik me stil teruggetrokken. Kort daarop werd Markies naar Ide ma's Siberië (vergeef me de heiligschen nis) verbannen, omdat ze met te veel pathos „Elize's vlucht" reciteerde. Wat he.b ik toen gelachen! Zonde, dat zoo weinig mensohen zin voor humor hebben! Eens in de maand werd de school in het gymnastieklokaal geroepen en moes ten de leerlingen, die daartoe aangewe zen werden, iets reciteeren. Op zekeren noodlottigen dag moest Markies de kunst haar offer brengen. Plechtig en afgemeten schreed ze, zoo dra haar naam afgeroepen werd, op het podium toe, met een gezicht, als ware ze volkomen zeker van het succes. Toen begon ze met rollende oogen en een sombere sidderende stem: „Ja, ik heb het vreeselijk woord ver staan." Iedereen was een oogenblik verbluft, maar nog voor de woorden: „Zeshonderd dollars was de som," door de zaal klonken barstte het auditorium in een daverend gelach los en brulde de jury, deels uit woede, deels om zich ver staanbaar te maken: „Au grenier, Stella van der Boeg!" „Ik dacht nog wel, dat ik het zoo goed dee," merkte de arme actrice zachtzinnig op, en verdween haastig, wat in alle om standigheden het beste was wat ze doen kon. Een half uur later kon ik haar onge merkt volgen en toen vond ik haar voor een groote oude boekenkast geheel ver diept in.... Shakespeare. Ik had nooit geweten, dat het Markiesje zooveel En- gelsch machtig was om hem1 te volgen. En toch maakten de kleur en die schit terende oogen me dat feit volkomen dui delijk. Heel, heel dikwijls werd Markiesje nog „au grenier" verbannen, maar ik heb haar nooit meer in haar ballingschap ge volgd. In eenzaamheid wordt de mensch ge vormd en ik ben vast overtuigd, dat „ie grenier" voor het Markiesje heilig land werd. Lief Markiesje, hoeveel zou ik van je kunnen vertellenl Je was zoo'n wonderlijk persoontje, dat je moeilijk te begrijpen was. Zoo jong en dartel en tegelijkertijd zoo oud en ernstig. Na al die jaren is het me of ik je hoor jodelen op de plaats. Flinik en krachtig, in-muzikaal! Niemand kende het zooals jij. Na al die jaren is het me weer alsof ik je de trapleuning af zie glijden, on danks alle mogelijke straf kon je dat niet laten, evenmin als om de trap met twee treden tegelijk op te vliegen. Markiesje, waar is de tijd' gebleven, dat je luidruchtig door de school op de plaats rende, en met een sprong bij den eschdoorn was, waar je altijd met open armen ontvangen werd: Lief Markiesje, waar is de tijd geble ven, toen we samen naar huis wandelden. Dan was je altijd ernstig en weemoedig. Hoe meer je je huis naderde, des te min der sprak je. Als ik je dan aanzag was alle joligheid uit je snuitje verdwenen, was het wel vol ingehouden leed, zooals op den morgen toen je voor het eerst de school binnentrad. 01 hoe moe en mat klom je je eigen stoep op, hoe zacht en bescheiden schelde je aan je eigen huis, na een weemoedig glimlachje tot afscheid Hoe heel anders luidde je de schoolbel. Toen gebeurde het vreeselijke, het on- zettende, en toch Markiesje was de dood waarschijnlijk barmhartiger voor je dan het leven. Op zekeren dag verscheen Markiesje niet. Het doet me nu nog goed te her inneren, hoe die afwezigheid: de geheele klas hinderde. Eerst bij' eftven kwam1 de droeve bood schap. Markiesje was den avond te voren van de trap gevallen en dien nacht overleden. Dien dag klonken er geen joelende lachende stemmetjes, geen vroolijke trap pelende voetjes in het gebouw. Zelfs de kleintjes waren onder den indruk. Het Markiesje zou nooit meer vertellen van de prinses en den toovenaar! 's Middags ging ik naar mijn ouden vriend. De dood van het Markiesje ver- eenigde ons weer. In een hoekje van zijn studeerkamer zat hij bleek en ontdaan. Hoe oud en grijs was hij geworden! „Jan," zeide hij bewogen en hij greep mijn hand. „Dank je dat je komt. Ik hoorde van je door mijn kind en toch, daar is zooveel tusschen ons, wat. „Wat voorbij is," fluisterde ik ont roerd en ik zag hem in zijn trouwhartige oogen. Dezelfde oogen van vroeger, maar o, hoeveel leed was er in gekomen. Lang zaten we heel stil bij elkaar, toen begon hij te spreken. Eerst moeilijk en stroef en later .gemakkelijker als deed het hem goed. „Zo had niet tusschen ons moeten ko men, Jan. Ze was het niet waard. Gisteren avond na een hevige scène verliet ze me. Ik smeekte haar te blijven ter wille van het kind. Ze wilde haar leven tenslotte voor zichzelf hebben. Toen viel de deur achter haar dicht. Boven aan de trap stond' Stella opge schrikt uit haar slaap. Jan, dat witte, lijdende gezicht. Ze moet alles verstaan hebben. Zachtjes riep ik haar om bij nie te komen. Ze deed een paar stappen, toen viel ze voorover. Ze is niet meer bij kennis geweest!" B. ristisch woord boven de schaduwvlek, die hun bestaan met zich voert, uitkou,eI}- Wanneer ge dan zoo'n grwT >>U8 stranden" bij elkaar ziet en die tr*cht°" door ijsberen en zware vertellingen den tijd dood te krijgen, dan davert het meestal van den lach en ge krijgt nu den indruk, dat ze van chagrijn zullen omkomen. Nu zitten ze weer extra geboeid. Het is of er een heel dorpje zich daar aan het eind1 van de Binnenhaven heeft gevestigd. Dat het voor de neringdoenden in de buurt van eenige beteekenis is, laat zich denken. Het wintertje met den nasleep, laat zich, op het moment dat ik dit schrijf, nog geducht voelen. "Vrouwendag is lang reeds voorbij1 en tóch zag ik die waaghalzerige jongens op het zeeijs loopen, terwijl de deining der zee de golving in het zeeijs bracht. Een bravourstukje, dat lang niet zonder ge vaar was en dat liever niet herhaald moet .worden, want ook de voorbijgan gers zouden voor het feit kunnen worden gesteld hun leven voor dergelijke roeke- loozen in de waagschaal te stellen. En dat zou een bittere nasleep zijn. Robinson. HET WEER IN FEBRUARI. De maand Februari brengt, naast ster ken neerslag, vóór alles mist, overigens evenwel tamelijk gelijkmatig verdeelde weersgesteldheden. De eerste dagen bren gen tamelijk zacht weer, eerst na den Öden zal vermoedelijk veel sneeuw vallen. In deze periode komen ook eenige zwakke aardschokken. Dan volgt weer zacht weer, en tot den 16den der maand stijging dei- temperatuur bij geringe bewolking. In dezen tijd vallen ook een paar stormach tige, voor het vliegverkeer kritieke, da gen. Vermoedelijk omstreeks 12 of 13 Februari, die voor het zeeveerkeer even wel gevaarlijk zijn dan voor het luchtver keer. Omstreeks den 16den komen weer krachtige depressies, welke zich aankon digen door sneeuw en regen. Do neerslag neemt evenwel meer en meer af, en om streeks den 25sten kan weer op fraai weer worden gerekend, hetwelk tot aan het einde der maand zal aanhouden. De in ons nummer van 19 Januari af gedrukte voorspelling voor Januari is over het algemeen aardig goed uitgeko men. Men herinnert zich, dat gesproken is van een over het geheel aangename maand, meer droog dan vochtig, en dat in het laatste gedeelte (dat zjjn de laatste tien dagen) veel sneeuw zou vallen. Ook dit is inderdaad het geval geweest; onze lezers kunnen nu nagaan of de voorspel ling van Februari zal worden verwezen lijkt. NASLEEP. Waar do mist naar toe gaat, Daar komt strak? de wind vandaan. Dat is een oud gezegde, dat vermoede lijk zijn beteekenis nog niet heeft ver loren. iDe mist ging Dinsdag naar het Oosten en ziet: Woensdagochtend stond de wind uit het Oosten. Dergelijke oude gezegden, die hun ontstaan danken aan de ervaringen üi reeksen van jaren opgedaan, hebben ook vaak nu nog waarde. Wel hechten we thans meer aan de wetenschappelijke uit spraken en zijn die oude gezegden wat in discrediet geraakt, doch als dan, los jesweg, zoo'n oud gezegde weer eens ge lanceerd wordt en je ervaart dat de uit komst dat gezegde kloppend maakt, dan kom je er toch weer toe om die ervarin gen van vroegere geslachten maar niet zoo maar te negeeren. Ik heb het ten minste weer eens in mijn laadje gelegd om eventueel later nog eens de proef op de som te nemen. Wij hollen wel voort en meenen alles zoo'n beetje in onze macht te hebben, maar dan plotseling wordt er een barri cade opgeworpen, waar we onmogelijk overheen kunnen komen. Stampvoeten geeft dan niet veel. We hebben ons er bij: neer te leggen en daar mee basta. Eertijds gold het, dat van Kerstmis tot Vrouwendag de binnenscheepvaart zoo goed als stilgelegd werd. Daarvan is nu geen sprake. Stoom- en motorbooten, ze jakkeren maar door. Gaat liet niet over de Zuiderzee, dan maar door het Gr. N.-H. Kanaal en Nieuwediep naar Harlingen en zoo ver der. Maar moeder natuur heeft er een stokje voor gestoken en zei: „nu is het welle tjes". Zoodat er aan het eind' van de Binnenhaven een groot aantal booten, motor- en zeilschuiten liggen, die ge laten afwachten, wat er in den raad der natuur verder zal worden beslist. De meesten der opvarenden nemen het geval niet al te tragisch op. Hun leven is niet zoo heel gemakke lijk. Ze weten van geen geregelde werk tijden; haast ongelimiteerd staan ze soms op hun post. Vooral veel nacht waken staat op hun.werkprogram. Een hunner vertelde me, dat hij het vorig jaar een dikke 160 nachten aan het roer had doorgebracht. Nu echter heb ben zo gelegenheid een goeden „boere- nacht" te maken en velpn is dat niet on welgevallig. Meen nu chter niet, dat ze downhearfed zijn. Misschien was daartoe aanleiding. Er is ook geen doffe berusting, zooals zooals dat bij de oosterlingen b.v. schijnt voor te komen, die gelooven aan en zich neerleggen bij h£t „fatum". In het algemeen is het geên geest van opgewektheid, die deze menschen be- heerscht. Oojr weer geen geest van laissez aller, doch meer een sarcastisch humo ristische opgewektheid. Ze zijn geen zuurpruimen, die jeri- mieeren en klaagliederen aanheffen, doch de veerkr ach tigen, die door een humo Een predikant in Essex schrijft de toe name der echtscheidingen toe aan de aleoht ge ruk te huwelljksacten. Na een. reuzensnoeik aan den haak te heb ben gesiagen, werd een hengelaar door de visch m het water getrokken. De snoek be weert stokstijf, dat de hengelaar minstens 100 kilo woog. Een buikje als reden van ontslag. Alle personen, die b;j mij werken, zijn mager en zenuwachtig. Als ze dik worden, geef ik hun ontslag. Een buikje werkt na- deelig op lichamelijke en bijgevolg ook op geestelijke werkzaamheid. Edison. Roestvrij ijzer. Na roestvrij' staaJ is nu ook roestvrij: ijzer uitgevonden. Na messen, vorken, lepels, pannen en traproeden, die niet meer behoe ven te worden geschuurd, zullen nu hon derden andere dingen komen, die minder arbeid zullen eischen dan voorheen. Yorkshire Post,# Gedurende de 19 maanden, dat de Ver- eenigde Staten aan dien grooten wereldoor log deelnamen, werden. 48.000 man gedood of Stierven aan hun wonden, In dezelfde periode verloren 91.000 menschen hun leven door ongevallen op straat, waaronder 25.000 schoolkinderen. Je moet niet denken, dat mét Kenau Hasselaar het type van de moedige vrouw is verdwenen. O neen; ik zag verleden nog een dame, die een kelner 21/» cent fooi gaf. Is één boord genoeg, mevrouw? vroeg de winkelbediende, eenigszins ver wonorrd. Wat lucht o dat ik er m< er dan één man op na 1 oud? was de bitse weder vraag. Ik zou V aarachtig denken dat de siaart van dien hond van jou met den dag larter wordt. Dat is ook ?oo Ik snij er iederen dag i mi stukje af cm het beest, niet zooveel pijn inééns te doen. Mijn man zegt dat ik zjjn rechter hand ben. Nu dan hoop ik voor jou dat hij niet tot die soort van mannen behoort, die hun rechterhand niet laten weten, wat de linker doet. Ik vond verleden in een lade een heel pak brieven, die ik in mijn engage mentstijd aan mijn vrouw had geschreven. En wat heb je ermee gedaan? De data veranderd en ze haar nóg eens gestuurd, toen ze drie weken bij haar moeder logeerde. Zit mijn scheiding in het midden? vroeg de student. Jawel, waarom vraag je dat? vroeg zijn vriend. Wel vanmiddag hebben we prijs- roeien en dan wil ik niet dat mijn wherry over één kant hangt, was het antwoord. De wereldreiziger was bij den Chinees ten eten genoodigd. De Chinees sprak geen pnkel woord vreemde taal, en de reiziger verstond geen Chineesch, zoo dat het maal zwijgend verliep. De laatste schotel vooral s'.reelde het verhemelte van den vreemdeling hoogst aangenaam. Het was een malsch, sappig stuk vleesch, dat er zeer appetijtelijk uitzag en Smaakte dis wilde eend. Na afloop van -den maal- tijd vouwde de reiziger de handen op den buik, en vroeg met een hoofdbewe ging naar den met zooyeel smaak ge- ledigden schotel: Kwék-kwék-kwék? Dóch ontkennend het hoofd schuddend antwoordde de Chinees: Wóf-wóf-wóf! .Ta VAN EEN FLINK MEISJE EN. Tineke's ouders zouden een verjtar- feestje mee maken, doch nu trof het slecht, dat juist de moeder van Bttje, 't dienstmeisje, ernstig ziek waB, zoadat Betje reeds een week thuis had moeten blijven. Wie moest er dien avond nu op Tineke passen? Tineke zelf vond het onzin, dat moeder zich daar't hoofd over brak. Ze vond, dat een meisje dat re<ds in de 1ste klas van de H.B.S. zat, toch zeker wel alleen thuis kon blijven voor één avond. Eerst wilde moeder daar niet van weten, doch ten slotte liet moeder zich overhalen en kreeg Tineke haar zin. Moeder zou wat later gaan, opdat Tineke niet te lang alleen zou zijn. En zoo ge beurde Toen moeder pas weg was, vond Tineke 't eerst wel heel interessant om een avond alleen thuis te zijn, vooral daar moedor, gezorgd had, dat er voor Tineke wa,t thee en lekkers klaar stond. Eerst ging' Tineke haar lessen voor school nog eenB doornemen, doch daar ze eene vlugge"''- leerlinge was, was ze daar spoedig mee klaar. Toen ging ze een poosje piano spelen, maar terwijl ze voor de piano zat, meende ze achter zich iets te hooren. Eens even kijken, neen in de suite en de serre was niets te zien. Misschien had de poes 't wel gedaan, doch nauwelijks zat ze weer te spelen of ze hoorde 't weer! Hé, wat was dat nu vervelend,'t was net of ze 't alleen thuis zijn niet meer zoo prettig vond en toch wist ze bijna zeker, dat er niets belangrijks kon zijn. Kom, ze wilde er niet aan toegeven, doch zou maar wat gaan zitten lezen in den salon. Daar zat Mimi de poes met gespannen j aandacht voor de haard, die uit was. In eens moest Tineke lachen, wat ze gehoord had, was vast een muis geweest, die nu ergens weggekropen was. Ze nam Poes op schoot en raakte zoo In haar boek verdiept, dat vader en moeder thuis waren voor ze er erg in had. Ze vroegen hoe hun meiske 't gehad had en toen Tineke ver telde, dat ze meende wat gehoord te hebben, dachten vader en moeder ook, dat 't een muis geweest was, vader ging nog even overal kijken, doch zag ook niets, dat niet in den haak was. Toen moeder echter den volgenden morgen alleen in de kamer was, hoorde ze toch ook geritsel en dacht ook eerst, dat 't een muis was. Maar toen ze etns ging kijken, zat poes met z'n poot tan 't haarddeurtje te morrelen. Moeder djed 't deurtje eens open en daar vloog va- rempel een muschje rond. Gauw wjrd poes de kamer uitgezet en pakte moeier 't muschje, maar ach, wat zag 't er uit, zoo zwart als een schoorsteenveger en z'n oogjes zaten heelemaal toe van het zwart. Moeder nam een doekje met witef en veegde hem zoo goed mogelijk schoon en weekte daarna wat brood in melk, walt ze 't beestje voerde. Daarna zette ze 'n op een hoekje van 't serreraam in t zonnetje en in een minimum van tijd, zit er een heele bende musschen om 'm heel, die allemaal kwetterden en te keer gingin van belang, 't Leek wel een troep kwa jongens, die allemaal te gelijk van «n ondeugend vriendje wilden weten war hij geweest was en hoe hij 'thad gehri. Zoo bleven ze wel 5 minuten zitten tjiljnn en kwetteren en toen vloog de heele schare weg met den teruggevonden vrietd in het midden. 1 Toen Tinekt s middags thuis kwam m van moeder hoorde, wat er gebeurd wis,, kunnen jullie begrijpen hoe jammer je r 't vond, dat ze 's avonds zelf niet ontdert had, wat 't geritsel toch eigenlijk wasjql dat ze er nu niets van gezien had! RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. I Hooge boomen vangen veel wind. II Schaar, naald, draad, vingerhoed Nieuwe raadsels. I Ik ben een vogel. Het eerste deel is de naam van een bekend Spanjaard uil den '1 80-jarigen oorlog, het tweede deel rindt men op ieder schip. Ingezonden door J. J. Pootjss. II r» XXXXXXXXX Op de kruisjesltjnen X komt de naam vai; een J bekend vliegenier. X Op de tweede rij de X oorspronkelijke be- woners van Amerika X Op de derde rij dirt iüjj X gen bij het naaien ge lji X t bruikt. Op de vierde rij een plaats in Overijsa. Op de vijfde rij een meisjesnaam. Op de zesde rij een plaats in Gelderlanl. Op de zevende rij een knaagdier. Op de achtste rij de gebiedende wjs enkelv. van een werkwoord. Op de negende rij een medeklinker. Goede oplossingen van beide raadsels ontvangen van: A. A.; E. en P. B.; F. A. de B.; H. R; T. v. B.; Jac. B.; J. B.; W. O. v. D.; en A. D.; W. F.; D. R. I.; N. en S. K.; C. en G. K.; P. K; T- W. K.; O. K.; J. de, M.; J. M.; L. J. v. d. M.; P. v. d. N.; K. O.'-. I. v. d. P.; J. P.; Jac. P.; D. R.; J. K. Sj J. v. S.; S. T.; B. v. <d: V.; H. V.; J. en' v P. W.; M. en S< v. Z. Wim F., Dik I., Oorrie K. en Jan P« ik bedank jullie hartelijk voor de inge zonden raadsels. Er zijn heel goede bij: Jullie zullen dan in de volgende Juttei- tjes wel zien, welke geplaatst worden, misschien wel allemaal. Jo. K. S. natuurlijk mag je weer mee doen. Doe maar flink je best. Misschien ben je nu fortuinlijker.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 8