Populair Bijvoegsel van de HELDÊRSCHE COURANT, van 's levens wijsgeerigen kant Tob Nooit Hoek)*» van ZATERDAG 1 JUNI 1929. 384. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). HET LIEDJE VAN DE WEEK. ELLA'S EERZUCHT. (Slot volgt). 't Jutte rt je VACANTIE. Vacantie ia r< a tie. Waar zij dat niet is, mag ze eigenL, haar naam niet dragen. Voor velen is zij slechts het rekken van een lange periode van ledigheid, waarin men door reizen eenige afwisseling tracht te brengen. Maar voor velen in dezen tijd is ze ook de gedwongen rust van een over werkt lichaam en een over-vermoeiden geest. Dan is ze dikwijls bijna geheel ver streken vóórdat het tekort is aangevuld en in vele gevallen duurt ze daarvoor niet eens lang genoeg. Het lijkt wel alsof er van vacantie in het geheel geen nieuws te vertellen valt; en toch.er zijn zoo wei nigen, die het begrip volkomen tot zijn recht laten komen. Want het moet eigen lijk meer zijn dan het afwerpen van een knellend1 juk, een uitblazen en een her ademen, het moet zijn een opzien van het gebogen gaan onder den dageljjkschen arbeid, een sluiten van boeken, een op bergen van zorgen en verdrietelijkheden diep in het gemoed, opdat er een stroom van verfrisschend', nieuw leven over ons zal gaan. Het moet zijn een zich vrij maken om rond te zien en nieuwe indrukken op te doen, die het gemoed zullen verruimen, die een ander licht zullen werpen op wat we niet anders dan van één zijde konden bekijken. Alles wordt anders wanneer we in staat zijn er ons, zij het voor een korte poos aan te onttrekken, het als buitenstaander te bezien; al weten we dat we het straks zullen terugvinden, als een levenslast ons toebedeeld, die ons niet blijvend van d)e schouders kan genomen woorden. „Ja," hoor ik zeggen, „dat is alles goed en wel en niemand zal het tegenspreken, maar het is immers in de meeste gevallen niet mogelijk het te verwezenlijken. Geef dan althans een middel aan de hand, zoo gij er een week" Een middel? Ach ik kan er u wel een noemen dat ik mjjzelve ook voortdurend voor oogen houd; maar ik geef toe dat het niet gemakkelijk is en dat ook ik meermalen in gebreke blijf bet naar be- hooren toe te passen. Het is dit: laat niet alles afhangen van' uw vacantie alleen! Verwacht niet van haar dat zij wonderen zal doen. Zij kan u een eind vooruitbren gen, u de grootst mogelijke weldaad be wijzen; maar zelve moet ge zorgen dat ge u in de juiste richting, in de goede con ditie geplaatst hebt Het is niet voldoende alleen in de vacantie met u zelf in har monie te willen zijn, en voor lichaam en geest gezond te willen voelen. Gij moet daar eigenlijk naar streven altijd, onder allerlei omstandigheden, door alles heen! Hoe moeilijk dat ook schijnt, onmogelijk is het niet. Er zijn er geweest, die het bereikt hebben ondanks al wat het leven hun oplegde te dragen, en dat was vaak niet weinigl Ge zult ze mogelijk zelf in uw omgeving kunnen aanwijzen al zijn ze dan ook vrij dhn gezaaid. „Maar," Z€gt ge misschien, „dezen heb ben dan' eigenlijk hun vacantie niet noo- dig; zij kunnen er wel buiten!" O, zeg dat niet. Voor hen is vacantie een hoog ver edelend genot, dat zy des te dankbaarder, des te voller genieten, naarmate zij er vatbaarder voor zijn. Laat ons ten slotte één ding niet ver geten. Het hangt er ontzettend veel van af wie onze reisgezel ia Hebben we iemand naast ons, voor wien we onzen pas moeten matigen, onze tijdverdeeling wij zigen, onze onderzoekingglust bedwingen, ons enthousiasme verbergen.o, voor zeker, dan zijn we er niet gelukkig aan toe! Zijn het onze huisgenooten, onze aangewezen reisgezellen, op wie dat alles van toepassing is, dan wijst dit alweer op een tekort, een gebrekkige verhouding ook in ons dageljjksch leven. We moeten ons voorzeker in zulk een geval naast elkander weten te schikken. Maar al kan ons genot in vele opzichten daarvan afhankelijk zijn, één reisgezel is er, die ons overal vergezelt, onafgebroken met ons mede gaat en hij is in de eerste plaats die het in zijn macht heeft onze mate van genieten te bepalen, ons zelfs voor gemis en beperking vergoeding te schenken. Die eene zijn we zelf. Gelukkig hij, die in dat opzicht niet te klagen heeft! B. DE KAPITEIN. Middernacht. Over de verschansing leunend staar ik in de Zee, wier wit omrande golfkoppen ziltig schuim om mijn ooren doen vliegen. Het is volle maan en zij vleit een zacht licht over de watereu, en zoodoende een milder aanblik gevende aan de onstuimige baren. Wanneer echter een grauw om zoomde wolk zich voor de maan schuift, vertoonden de golven, ontdaan van hun zilveren glans, zich in hun dreigende werkelijkheid, en zwart en somber rollen zij tegen het schip, dat krakend en steunend zijn weg atiegt naar het doel dat nog zoo ver is De wind giert in het tuigage en doet de zeilen met doffe knallen klapperen. Ik kan met moeite op mijn beenen blijven staan, en mijn handen klemmen zich krampachtig aan de reeling vast. Spookachtig gaat zoo uu en dan op dek een zwarte schim me voorbij en vang ik een glimp op van een bleek gezicht. Het zijn de mannen die waken over het leven en de veiligheid der passa giers die zich aan hen toevertrouwd hebben. Een dier zwarte schimmen bljjft staan en kijkt me onderzoekend aan. Ik berken de Kapitein. »Nog zoo laat aan dek meneer?» vraagt hij, «of bent U zeeziek?» »Neen van zeeziekte heb ik geen last,» antwoord ik, «maar ik kon den slaap niet vatten, en daaarom schep ik een luchtje.» »U kiest anders wel slecht weer,» ver volgt de Kapitein, «De Elena» heeft er een zwaren dobber aan. Neen zij heeft haar beste daagjes achter den rug, precies als ik. Het is met schepen als met menschen. Is het schip jong dan vaart het trotsch en hoopvol uit, doch de stormen en zeeën beuken er op in, totdat het zijp waardigheid verliest en zjjn nietigheid moet erkennen. Sommigen lijden al jong schipbreuk, anderen op rijperen leeftijd, weer anderen worden oud, waarna ze worden afgedankt. Zooals ik bijvoorbeeld. Veertig jaar vaar ik nu al op de »Elena«, ik ken hem dus van zijn jeugd ai'. Ik hoor bij hem en hij hoort bij mij. En het duurt niet zoo lang meer en wij hebben onze laatsten reis v«rdwenen wa* Zoo'n nacht vergeet ja niet meer. Den volgenden morgen varen mQn haren Maar mQn plicht deed ik....» En weg gaat hij, mij ontroerd achter latende, mq, die hij deelgenoot maakte van een zijner tragedie'e. Daar gaat hij, zijn leed verbergend achter een etroef en grimmig masker, bevelen snauwend. De golveu donderen met geweld tegen het acbip dat diep dalend en hoog rijzend zijn weg voortiet. Plichtsbesef O. O. D. VAN DKB VET. IN HET BOOTJE Stil ie 't in 't bootjen Dat over 't meirvlak eobiet; Want de reisgenooten Kennen elkander niet. Maar wat zoekt die veldman Onder zijn jagenstasch? Vroolijk schalt zijn horen Over den waterplas. Haastig schroeft een tweede 't Knoestige roer uiteen, Smeltend rolt de fluittoon Over de golfjes heen. 't Meisje zat zoo bloode, 't Mondjen gaf geen geluid, Nu, bij fluit en horen Zet ze heur keeltjen uit Maatvast slaan de roeiers, Riemen in blij akkoord. Op muziek gewiegeld Dobbert het bootjen. voort. „Land inl wij zijn aan d' oever, 't Is met de pret gedaan. Treffen we ooit elkander Weer op één bootjen aan? L Lt GEVATTE ANTWOORDEN. Toen Napoleon I verbaasd over den jeugdigen leeftijd van den president van het hooggerechtshof Segnier, uitriep: „Maar meneer, u is nog zoo jong!" ont ving hjj ten antwoordt: „Sire ik ben juist zoo oud; als u was, toen u den slag van Marengo won!" Dit antwoord imponeerde Napoleon zóó, dathij1 van dat oogenblik af Segnier met de meeste achting be handelde. Maarschalk Maurits van Saksen schonk een soldaat, die ter $oodl was veroordeeld, wegens diefstal van vijf grosohen, genade, toen deze op zijn toornige vraag: „Kerel hoe is het zoo ver met je gekomen, <ïat je je leven op het spel zet voor vijf groschen," rustig antwoordde: „Dat deed ik tot nog toe voor de helft". De man hadi gelijk, daar zijn dagelij ksche soldij als soldaat slechts twee en een halve grosohen bedroeg. Zoo werd van Mozart verteld, dat hij, toen keizer Joseph H, na de eerste op voering van de opera „De ontvoering uit het Serail", bemerkte: ,Zeer schoon, beste Mozart, bqna te mooi voor onze ooren en geweldig veel noten erin", tot antwoord' gaf: .Juist zooveel als noodig zijn, Majesteit. De Zwitaersche burger Murray was we gens zijn slagvaardigheid zeer gevreesd te Parijs, waar hij, kort voor het uitbre ken van de revolutie als gezant verbleef. Toen eens een oude hofdame door zijp 1 eolijk heid geschrokken zich den uitroep liet ontvallen: „O, wat een monster!" ant woordde hij kalm: „Wees gerust me vrouw, ik eet alleen versch vleesoh!" DE OORZAAK VAN HET KWAAD. Terwijl wij aaieen w£md in da (bor»t «tervea, klagen wij orer kiespijn. H. Hein*. Wy voelen onfi naar, ziek, ongelukkig. En we wijten dat ellendige gevoel aan allerlei omstandigheden. We geven er onze vrienden en huisgenooten de edhuld van, we vinden het weer triestig en naargeestig, we zoeken om ons heen, wat het kan wezen en vinden zongen en zorgjes. Dat alles met elkaar wordt één mengelmoes van narigheid, we weten niet waar te beginnen om al die ellende op te ruimen; is het één weg, dan blijft toch nog het ender. Maar meestal heeft zoo'n gedrukte stemming toch maar één groote oorzaak. Dikwijls is het alleen vermoeidheid, die ong alles zoo zwart doet zien. Een paar avonden vroeg naar bed, eens goed uit geslapen, en die wereld lacht ons weer toe. De zorgen blijken toch niet zoo drukkend, de menschen niet zoo hinder lijk en het triestige weer heeft geen in vloed meer op ons. De 'reden van de mis moedigheid lag bij onszelf. Speur altijd naar de oorzaak van uw verdrietige stemming, en zeg niet te gauw: dèt zal 't wel wezen. Dèt is het meestal niet. De oorzaak ligt niet zoo voor 't grijpen. Dikwijls Is onze heede levenswijze, ons denken en ons voelen er mee gemoeid. Er is innerlijk iets niet in orde. Niet het uiterlijke leven zelf maakt ons ongelukkig en onrustig, maar de ma nier waarop wij dat uiterlijke leven ont vangen. We voelen ons zwak en wankel staan, we hebben ons driftig gemaakt, ons laten bepraten, we hébben tn eigen oogen onwaardig gehandeld. In één woord: we zijn niet opgewassen tegen de omstandigheden. Zoek de oorzaak van: uw ontevreden heid bij; uzelf. Tien! tegen één zult ge ont dekken, dat ge ontevreden bent over uzelf. En als eenmaal de oorzaak gevonden is, is er ook al iets van de sombere stem ming geweken. Ge moppert niet meer in het wilde weg. Ge weet op wien ge mop peren moet en wien ge flinker, standvas tiger, sterker zoudt wenschen. En ge staat niet machteloos tegenover dien persoon, ge hebt invloed op hem. Want ge zijt het immers zelf! Het gerval ziet er dus nog zoo bopeftoos niet uitl In geestelijke dingen of in zaken speur naar de oorzaak van uw pessimisti sche bui Dr. JOB. D® OCM. Lezer te 'HL Wij gelooven niet aan een noodlot, dat de menschen stelselmatig vervolgt om hen ten, onder te brengen. Daarvan moge in weinige uitzonderingsgevallen met recht gesproken kunnen worden, in verre weg de meeste gevallen is maatschappe lijke en zedelijke ondergang toe te schrij ven aan te weinig wilskracht. Doorgaans zal dat gemakkelijk zijn aan te wijzen; bQ voorbeeld, wanneer iemand door de alco hol ten onder gaat, of zijn geld verdob beld, of döor nalatigheid zijn positie ver liest. In sommige gevallen zal het com plex van factoren meer ingewikkeld zijn en meer onder het oppervlak verscholen liggen. Maar ook dan is het aanwezig en voor dengene, die wil, ook vindbaar! Verzonden brieven:. Mevr. D. te H.; N. N. te H. Voor de lezers van ons blad geeft ons* psychologische medewerker Dr. Jos. de Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, öjb. over de wijze waarop z}j hun geest kun nen verfrissohen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen worden geregeld in dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan direct schrifte lijk aan de aanvragen. Het ontBijt stond klaar in die zitkamer achter de manufacturen-zaak van Barrett en Zn. in de High Street-te Morseton. En aan tafel zaten mevrouw Barrett, een zware phlegmatieke vrouw, veel gelijkend op een overrijpe peer, de heer Barrett, een vlug vlf mannetje, met een scherp, schrander gezicht, gekleed In een veel te lange pandjesjas, Reginald Barret, de oudste zoon des huizes, een geaffecteerde fat van drie en twintig jaar, en John Bar rett, een stevige sohooïjongen van veer tien, die geneigd was bij de minste ge ringste aanleiding zijn broer en zuster een schop tegen de schenen te geven. Meneer Barrett prikte driftig met zijn vork in het spek en zei: „Ik weet waar achtig niet hoe het vanmorgen, moet! Juffrouw Knocks Is ziek, en ik heb nie mand om voor de linnenafdeeling te zor gen!" „Dan kan Ella je toch wel helpen, beste," zei mevrouw Barrett bedaard. «Ella?" Meneer Barrett liet een min achtend gesnuif hoeren. „Dat zou een mooie boel zijn! Dat kind kan geen wol len vest van een katoenen lijfje onder scheiden." Terwijl hij aldus aan zijn ergernis lucht gaf, kwam zijn dochter binnen, een knap meisje van pLm. 20 jaar met donkere oogen en donker haar, een goed figuur en een eenigszins aristocratisch optreden, dat geheel misplaatst was in zulk een om geving. „Goeden morgen," zei ze. „Hier hebt u de post vader". „Laat als gewoonlijk," bromde Barrett, naar zijn brieven grijpend, en zich in de lectuur daarvan verdiepend. „Ella," zei Reginald, „vader wil dat jij vandaag de linnenafdeeling op je neemt. Knocks is ziek." Ella keek hem geërgerd aan. „Dat kan ik niet," zei ze kortaf. „Mag ik vragen waarom niet?" vroeg Reginald ironisch. „Omdat er door een professor uit Lon den een voordracht gehouden wordt over natuurkunde, en die zou Ik voor geen geld wHlen missen." Meneer Barrett keek snel op. Het woord natuurkunde werkte op hem als een roodo lap op een stier, ,,'t Is zonde!" riep hij uit, „je tijd te verknoeien met dergelijken onzin. Natuurkunde! Kun je daar dé kost mee verdienen of een man door verove ren?" „Er zijn honderden vrouwen vader," antwoordde het meisje, „die er een goed bestaan door hebben als leerares enz. Ik zelf zou er heel geschikt voor zijn, als ik er behoorlijk voor werd opgeleid. En wat een man aangaat ze trok onverschil lig haar schouders op. Haar moeder zuchtte. „En dat terwijl een meesterknecht op een drukkerij, die zeker eens firmant zal worden, en 10. per week verdient, waarvan hM minstens i zeven overhoudt, smoorverliefd op je is Ella." „O, moeder, hoe kunt u zooiets zeg gen," zei Ella met een donkeren blo9. voor den boeg. Dan wordt hg ge sloopt door Moken es hamera, en lk door Vadertje Tijd, die het wel langzamer doet, maar even onverbiddelijk. Ik ben een oude man en moet plaats maken voor de jongere generatie, die later op haar beurt ook weer moet wijken voor Jongere krachten. Mijn arbeid is trouwens toch nutteloos, niemand wacht meer op m|j. Allen die ml) lief waren zijn gestorven. Drie jongens heb lk gehad, maar in een Jaar ttjds zijn ze alle drie verdronken. Mijn vrouw is niet lang daarna van verdriet weggekwijnd. Het is bitter meneer wanneeer je terugkomt van een reis en er is niemand om Je te verwelkomen. Alleen het verleden heeft nog waarde voor mij, de toekomst boeit mij nif>t yoeer. Dat is geweest....* Eenigszins verwonderd staar ik hem aan. Zijn stoere kop met de diepe groeven in het gelaat is naar zee gewend en zijn treurige oogen dwalen rusteloos over haar oppervlak. Een groot medelijden voor dien Een zame welt in me op. Ik leg mijn hand op zijn schouder en zeg: «Vertel mij alles als het U verlicht». Hij kijkt me droevig aan. «Het zal U misschien toch vervelen, maar een nacht als deze haalt al die dingen weer boven. Op zulk een nècht, heb ik mijn jongste, mijn zoon Hans, voor mijn oogen als een rat zien ver drinken. Het was zijn eerste reis en het zette zoo prachtig en vreugdevol in. De eerste dagen van de uitreis hadden we het mooiste weer van de wereld, en de «Eiena» zeilde er van door dat het een lieve lust was. Hans was stuurmansleer ling en toonde zich overal jongensachtig enthousiast over. Doch het mocht niet lang duren. Na een paar dagen begon het te spoken van je welste en ik ver zeker U dat ik mijn handen vol werk had. Dag en nacht was ik in de weer, want ik droeg de verantwoordelijkheid voor een kleine vijftig menschen, waar onder mijn eigen jongen. Eindelijk na drie dagen en nachten begon de storm eenigszins af te nemen, en de nacht daarop was het weer net als nu. Ik liep op dek te ijsberen, overdenkende of ik nu maar eens een uiltje zou knap pen, want ik voelde mij behoorlijk moe. Ik sta op het punt m'n hut op te zoeken, toen plotseling Hans verscheen. Ik op hem af. «Zeg dekselsche rekel», wat heb jij met zulk weer hier te schaften. Hier is geen plaats voor broekjes als jij. Voor uit naar kooi «Nou Vader,» zegt hij, »ik wou eens een kijkje nemen. En als het kan wilde ik U helpen.» «Vader brul ik, »Kaptein bedoel je zeker! Mijn order luidt naar kooi 1 Ingerukt marsch 1 Of anders zal ik met een eindje talie op je body komei, 1 »Ja kap'tein» zegt-ie, quasi gedwee en ging nijdig weg. Inmiddels grinnikend stond ik hem na te kijken. Zoo'n jongen toch. Hij wou mij helpen. Ja hij hield van aanpakken. En toen gebeurde het I Plotseling slaat een reus van een golf over boord en angstig gil ik; «Kijk uitl Grijp je vast 1» Een paar seconden later, toen de wolk van schuim opgetrokken was, keek ik op. De plek waar Hans gestaan had was leeg.... Radeloos rol ik naar de verschansing en wierp een blik in zee. En daar zie ik op eeö honderd meter achter ons schip een zwarte punt heen en weer gooien door de bruisende golven. Een reddingboot uitzetten met zulk weer was onbegonnen werk. Toen meneer voerde ik een strijd die kort maar zoo zwaar was als ik nooit meer hoop mee te maken. Had ik het recht een zestal menschen een wissen ondergang tege moet te zenden om één menschenleven pogen te redden Zou ik dat ook doen als een ander dan mijn zoon overboord geslagen was? Neen!! Meneer ik ben daar blijven staan en heb gekeken naar dat kleine donkere stipje, dat van het eene golfdal in het andere werd neergekwakt, totdat het „Och, laat haar maar!" viel meneer Barrett sussend in, die inwendig trotsch op zijn dochter was. „Hier kind, daar is een brief voor je," en hij wierp hem haar over den ontbijttafel toe. Ella maakte den brief langzaam open. Ofschoon een brief iets ongewoons voor haar was, was ze op het oogenblik niet in de stemming er belang in te stellen. Maar toen ze hem las begonnen haar oogen te schitteren, haar lippen te beven. En de verandering in haar gezicht was zoo opvallend, dat John, die op het punt stond naar school te gaan en er over ge dacht had' haar een schop te geven, er van afzag en vroeg: „Wat is er?" „O moederl" riep Ella verrukt uit. „Verbeeld u, oom Reginald schrijft, dat ik voor zijn kosten aan de Academie in Midohester in de natuurkunde mag gaan studeeren, waarvoor hij mij driehonderd pond per paar wil geven, om mij in de gelegenheid te stellen de acte voor onder wijzeres te halen. O, hoe dol, hoe zalig!" Reginald, die naar moeder's broer was genoemd, floot van verbazing, terwijl John van die algemeene opwinding ge* brulk maakte alle suikerklontjes van het theeblad te nemen en er stil mee van door te gaan „Wel, well Heb }e ooit!" zei meneeT Barrett. „Driehonderd pond! En ik heb al jaren lang een Fransche kantafdeellng willen oprichten, maar kon er het kapi taal niet voor vindén." „Oom Reginald," zei mevrouw Barrett, die van een beetje beter komaf was dan haar man, en wist dat de naam van haar broer, een celliJbatair en rijken vee arts, de heele familie altijd ontzag inboe zemde, „mag gerust voor één van mijn kinderen zorgen. En als hij bereid is al dat geld voor de natuurkunde te besteden, kun je er zeker van zijn, dat hij er licht in ziet, want mijn broer," vol trots „is niet iemand, die zijn geld voor niets uitgeeft." Meneer Barrett verdtween, nog hoor baar verbaasd, met wapperende jaspan den in den winkel. En Ella vloog haar moeder van verrukking om den hals en omhelsde haar innig Twee Jaar later zat ze in een eenvoudig maar hoogst gedistingueerd wandeloos- tuum, in een hoekje van het veelbezochte, gezellige theesalon, de Mikado. Ze was nog jon,g en meisjesachtig, maar veel mooier dan vroeger, en1 had een groote mate van zelfvertrouwen en gratie gekre gen door den omgang met een besohaaf- dere wereld dan die van Morseton. Naast haHr zat een jongeman van zesentwintig Jaar, met een gladgeschoren, krachtig vierkant gezicht, netjes, hoewel niet naar de laatste mode gekleed In een donker blauw serge pak, en een das, die nietei geleek op die van de aristocratische jonge mannen uit Midchester. Maar toch liet hij zich niet door het deftige theesalon imponeeren en voelde zich volkomen op zijn gemak met zijn bedaarde gedistin- gueerde gezellin. „Ellalie," zei hij zacht, Je zegt zelf, dat Je slechts met moeite door je tweede examen bent gekomen." Ja, Gharlle, maar toch ben ik geslaagd. „M&ar dat is geen bewijs, je weet dat ik je niet wil ontmoedigen, dat Je werke lijk niet voor het wetenschappelijk leven geschikt bent? Ik heb het nu financieel heel goed, ben directeur van de firma Burt en Basoombe, zooals je weet, één van de éérste drukkerijen van het land." „Ik feliciteer je van harte met Je suc ces, Charlie." „Neen, daar zeg ik het niet om, dat weet je Ella, ik heb je lief gehad, sedert je zestiende jaar, en had gedacht, dat we allang getrouwd zouden zijn, en die drang van je, oim je eigen kost te verdienen, heeft alles bedorven, Begint het je echter, nu het niet gaat als je gehoopt had, niet te vervelen? Toe geef je studie op. Je bent voor heel iets anders geschapen? „Gharlle" zei ze met trillende stem, Je vergist je. Ik mag tot nog toe niet veel gepresteerd hebben, maar je moet niet vergeten, dat toen ik dien eliendigen win kel en al daarmee in verband staande kleinzieligheden voor deze ruime, Intel- lectueele atmosfeer verwisselde het mij was, alsof lk uit de gevangenis ontsnapt was, en het rnjj moeite kostte er aan te wennen. Het was allemaal zoo nieuw en heerlijk, dat ik mij niet bij de studie kon bepalen. Nu ben ik eindelijk tot rust ge komen. Ik heb nog een heel jaar voor mty en je zult zien, dat lk de schade zal in halen." Haar lippen plooiden zich tot een trotschen glimlach terwijl ze deze woor den sprak. Ella Barrett was een van die personen vol verbeeldingskracht, die reeds bij voorbaat genieten van het suo- ces, zonder te denken aan den stellen I heuvel, dien ze moeten bestijgen om dat I te behalen. Gharles dronk langzaam zijn kopje thee uit, een pijnlijken trek op zijn krachtig gezond gezicht. Zfln liefde voor Ella was zoo oprecht en welgemeend!, dat hij alle mogelijke lijden zou willen ver duren om1 haar gelukkig te TTvakwir.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 7