Populair Bijvoegsel van de
HELDÊRSCHE COURANT,
van 's levens
wijsgeerigen kant
Tob Nooit Hoek)*»
van ZATERDAG 1 JUNI 1929.
384. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
HET LIEDJE VAN DE WEEK.
ELLA'S EERZUCHT.
(Slot volgt).
't Jutte rt je
VACANTIE.
Vacantie ia r< a tie. Waar zij dat niet is,
mag ze eigenL, haar naam niet dragen.
Voor velen is zij slechts het rekken van
een lange periode van ledigheid, waarin
men door reizen eenige afwisseling tracht
te brengen. Maar voor velen in dezen tijd
is ze ook de gedwongen rust van een over
werkt lichaam en een over-vermoeiden
geest. Dan is ze dikwijls bijna geheel ver
streken vóórdat het tekort is aangevuld en
in vele gevallen duurt ze daarvoor niet
eens lang genoeg. Het lijkt wel alsof er
van vacantie in het geheel geen nieuws te
vertellen valt; en toch.er zijn zoo wei
nigen, die het begrip volkomen tot zijn
recht laten komen. Want het moet eigen
lijk meer zijn dan het afwerpen van een
knellend1 juk, een uitblazen en een her
ademen, het moet zijn een opzien van het
gebogen gaan onder den dageljjkschen
arbeid, een sluiten van boeken, een op
bergen van zorgen en verdrietelijkheden
diep in het gemoed, opdat er een stroom
van verfrisschend', nieuw leven over ons
zal gaan. Het moet zijn een zich vrij maken
om rond te zien en nieuwe indrukken op
te doen, die het gemoed zullen verruimen,
die een ander licht zullen werpen op wat
we niet anders dan van één zijde konden
bekijken.
Alles wordt anders wanneer we in staat
zijn er ons, zij het voor een korte poos
aan te onttrekken, het als buitenstaander
te bezien; al weten we dat we het straks
zullen terugvinden, als een levenslast ons
toebedeeld, die ons niet blijvend van d)e
schouders kan genomen woorden.
„Ja," hoor ik zeggen, „dat is alles goed
en wel en niemand zal het tegenspreken,
maar het is immers in de meeste gevallen
niet mogelijk het te verwezenlijken. Geef
dan althans een middel aan de hand, zoo
gij er een week"
Een middel? Ach ik kan er u wel een
noemen dat ik mjjzelve ook voortdurend
voor oogen houd; maar ik geef toe dat
het niet gemakkelijk is en dat ook ik
meermalen in gebreke blijf bet naar be-
hooren toe te passen. Het is dit: laat niet
alles afhangen van' uw vacantie alleen!
Verwacht niet van haar dat zij wonderen
zal doen. Zij kan u een eind vooruitbren
gen, u de grootst mogelijke weldaad be
wijzen; maar zelve moet ge zorgen dat ge
u in de juiste richting, in de goede con
ditie geplaatst hebt Het is niet voldoende
alleen in de vacantie met u zelf in har
monie te willen zijn, en voor lichaam en
geest gezond te willen voelen. Gij moet
daar eigenlijk naar streven altijd, onder
allerlei omstandigheden, door alles heen!
Hoe moeilijk dat ook schijnt, onmogelijk
is het niet. Er zijn er geweest, die het
bereikt hebben ondanks al wat het leven
hun oplegde te dragen, en dat was vaak
niet weinigl Ge zult ze mogelijk zelf in
uw omgeving kunnen aanwijzen al zijn ze
dan ook vrij dhn gezaaid.
„Maar," Z€gt ge misschien, „dezen heb
ben dan' eigenlijk hun vacantie niet noo-
dig; zij kunnen er wel buiten!" O, zeg dat
niet. Voor hen is vacantie een hoog ver
edelend genot, dat zy des te dankbaarder,
des te voller genieten, naarmate zij er
vatbaarder voor zijn.
Laat ons ten slotte één ding niet ver
geten. Het hangt er ontzettend veel van
af wie onze reisgezel ia Hebben we
iemand naast ons, voor wien we onzen pas
moeten matigen, onze tijdverdeeling wij
zigen, onze onderzoekingglust bedwingen,
ons enthousiasme verbergen.o, voor
zeker, dan zijn we er niet gelukkig aan
toe! Zijn het onze huisgenooten, onze
aangewezen reisgezellen, op wie dat alles
van toepassing is, dan wijst dit alweer op
een tekort, een gebrekkige verhouding
ook in ons dageljjksch leven. We moeten
ons voorzeker in zulk een geval naast
elkander weten te schikken. Maar al
kan ons genot in vele opzichten daarvan
afhankelijk zijn, één reisgezel is er, die
ons overal vergezelt, onafgebroken met
ons mede gaat en hij is in de eerste plaats
die het in zijn macht heeft onze mate van
genieten te bepalen, ons zelfs voor gemis
en beperking vergoeding te schenken.
Die eene zijn we zelf. Gelukkig hij, die
in dat opzicht niet te klagen heeft!
B.
DE KAPITEIN.
Middernacht. Over de verschansing
leunend staar ik in de Zee, wier wit
omrande golfkoppen ziltig schuim om
mijn ooren doen vliegen. Het is volle
maan en zij vleit een zacht licht over
de watereu, en zoodoende een milder
aanblik gevende aan de onstuimige
baren. Wanneer echter een grauw om
zoomde wolk zich voor de maan schuift,
vertoonden de golven, ontdaan van hun
zilveren glans, zich in hun dreigende
werkelijkheid, en zwart en somber rollen
zij tegen het schip, dat krakend en
steunend zijn weg atiegt naar het doel
dat nog zoo ver is
De wind giert in het tuigage en doet
de zeilen met doffe knallen klapperen.
Ik kan met moeite op mijn beenen blijven
staan, en mijn handen klemmen zich
krampachtig aan de reeling vast.
Spookachtig gaat zoo uu en dan op
dek een zwarte schim me voorbij en vang
ik een glimp op van een bleek gezicht.
Het zijn de mannen die waken over
het leven en de veiligheid der passa
giers die zich aan hen toevertrouwd
hebben.
Een dier zwarte schimmen bljjft staan
en kijkt me onderzoekend aan. Ik berken
de Kapitein.
»Nog zoo laat aan dek meneer?» vraagt
hij, «of bent U zeeziek?» »Neen van
zeeziekte heb ik geen last,» antwoord ik,
«maar ik kon den slaap niet vatten, en
daaarom schep ik een luchtje.»
»U kiest anders wel slecht weer,» ver
volgt de Kapitein, «De Elena» heeft er
een zwaren dobber aan. Neen zij heeft
haar beste daagjes achter den rug,
precies als ik. Het is met schepen als
met menschen. Is het schip jong dan
vaart het trotsch en hoopvol uit, doch
de stormen en zeeën beuken er op in,
totdat het zijp waardigheid verliest en
zjjn nietigheid moet erkennen. Sommigen
lijden al jong schipbreuk, anderen op
rijperen leeftijd, weer anderen worden
oud, waarna ze worden afgedankt. Zooals
ik bijvoorbeeld. Veertig jaar vaar ik nu
al op de »Elena«, ik ken hem dus van
zijn jeugd ai'. Ik hoor bij hem en hij
hoort bij mij. En het duurt niet zoo lang
meer en wij hebben onze laatsten reis
v«rdwenen wa*
Zoo'n nacht vergeet ja niet meer. Den
volgenden morgen varen mQn haren
Maar mQn plicht deed ik....»
En weg gaat hij, mij ontroerd achter
latende, mq, die hij deelgenoot maakte
van een zijner tragedie'e.
Daar gaat hij, zijn leed verbergend
achter een etroef en grimmig masker,
bevelen snauwend.
De golveu donderen met geweld tegen
het acbip dat diep dalend en hoog
rijzend zijn weg voortiet.
Plichtsbesef
O. O. D. VAN DKB VET.
IN HET BOOTJE
Stil ie 't in 't bootjen
Dat over 't meirvlak eobiet;
Want de reisgenooten
Kennen elkander niet.
Maar wat zoekt die veldman
Onder zijn jagenstasch?
Vroolijk schalt zijn horen
Over den waterplas.
Haastig schroeft een tweede
't Knoestige roer uiteen,
Smeltend rolt de fluittoon
Over de golfjes heen.
't Meisje zat zoo bloode,
't Mondjen gaf geen geluid,
Nu, bij fluit en horen
Zet ze heur keeltjen uit
Maatvast slaan de roeiers,
Riemen in blij akkoord.
Op muziek gewiegeld
Dobbert het bootjen. voort.
„Land inl wij zijn aan d' oever,
't Is met de pret gedaan.
Treffen we ooit elkander
Weer op één bootjen aan?
L Lt
GEVATTE ANTWOORDEN.
Toen Napoleon I verbaasd over den
jeugdigen leeftijd van den president van
het hooggerechtshof Segnier, uitriep:
„Maar meneer, u is nog zoo jong!" ont
ving hjj ten antwoordt: „Sire ik ben juist
zoo oud; als u was, toen u den slag van
Marengo won!" Dit antwoord imponeerde
Napoleon zóó, dathij1 van dat oogenblik
af Segnier met de meeste achting be
handelde.
Maarschalk Maurits van Saksen schonk
een soldaat, die ter $oodl was veroordeeld,
wegens diefstal van vijf grosohen, genade,
toen deze op zijn toornige vraag: „Kerel
hoe is het zoo ver met je gekomen, <ïat je
je leven op het spel zet voor vijf
groschen," rustig antwoordde: „Dat deed
ik tot nog toe voor de helft". De man hadi
gelijk, daar zijn dagelij ksche soldij als
soldaat slechts twee en een halve grosohen
bedroeg.
Zoo werd van Mozart verteld, dat hij,
toen keizer Joseph H, na de eerste op
voering van de opera „De ontvoering uit
het Serail", bemerkte: ,Zeer schoon,
beste Mozart, bqna te mooi voor onze
ooren en geweldig veel noten erin", tot
antwoord' gaf: .Juist zooveel als noodig
zijn, Majesteit.
De Zwitaersche burger Murray was we
gens zijn slagvaardigheid zeer gevreesd
te Parijs, waar hij, kort voor het uitbre
ken van de revolutie als gezant verbleef.
Toen eens een oude hofdame door zijp
1 eolijk heid geschrokken zich den uitroep
liet ontvallen: „O, wat een monster!" ant
woordde hij kalm: „Wees gerust me
vrouw, ik eet alleen versch vleesoh!"
DE OORZAAK VAN HET KWAAD.
Terwijl wij aaieen w£md in da
(bor»t «tervea,
klagen wij orer kiespijn.
H. Hein*.
Wy voelen onfi naar, ziek, ongelukkig.
En we wijten dat ellendige gevoel aan
allerlei omstandigheden. We geven er
onze vrienden en huisgenooten de edhuld
van, we vinden het weer triestig en
naargeestig, we zoeken om ons heen,
wat het kan wezen en vinden zongen en
zorgjes. Dat alles met elkaar wordt één
mengelmoes van narigheid, we weten
niet waar te beginnen om al die ellende
op te ruimen; is het één weg, dan blijft
toch nog het ender.
Maar meestal heeft zoo'n gedrukte
stemming toch maar één groote oorzaak.
Dikwijls is het alleen vermoeidheid, die
ong alles zoo zwart doet zien. Een paar
avonden vroeg naar bed, eens goed uit
geslapen, en die wereld lacht ons weer
toe. De zorgen blijken toch niet zoo
drukkend, de menschen niet zoo hinder
lijk en het triestige weer heeft geen in
vloed meer op ons. De 'reden van de mis
moedigheid lag bij onszelf.
Speur altijd naar de oorzaak van uw
verdrietige stemming, en zeg niet te
gauw: dèt zal 't wel wezen. Dèt is het
meestal niet. De oorzaak ligt niet zoo
voor 't grijpen. Dikwijls Is onze heede
levenswijze, ons denken en ons voelen er
mee gemoeid. Er is innerlijk iets niet in
orde. Niet het uiterlijke leven zelf maakt
ons ongelukkig en onrustig, maar de ma
nier waarop wij dat uiterlijke leven ont
vangen. We voelen ons zwak en wankel
staan, we hebben ons driftig gemaakt,
ons laten bepraten, we hébben tn eigen
oogen onwaardig gehandeld. In één
woord: we zijn niet opgewassen tegen de
omstandigheden.
Zoek de oorzaak van: uw ontevreden
heid bij; uzelf. Tien! tegen één zult ge ont
dekken, dat ge ontevreden bent over uzelf.
En als eenmaal de oorzaak gevonden is,
is er ook al iets van de sombere stem
ming geweken. Ge moppert niet meer in
het wilde weg. Ge weet op wien ge mop
peren moet en wien ge flinker, standvas
tiger, sterker zoudt wenschen. En
ge staat niet machteloos tegenover dien
persoon, ge hebt invloed op hem. Want
ge zijt het immers zelf!
Het gerval ziet er dus nog zoo bopeftoos
niet uitl
In geestelijke dingen of in zaken
speur naar de oorzaak van uw pessimisti
sche bui
Dr. JOB. D® OCM.
Lezer te 'HL
Wij gelooven niet aan een noodlot, dat
de menschen stelselmatig vervolgt om
hen ten, onder te brengen. Daarvan moge
in weinige uitzonderingsgevallen met
recht gesproken kunnen worden, in verre
weg de meeste gevallen is maatschappe
lijke en zedelijke ondergang toe te schrij
ven aan te weinig wilskracht. Doorgaans
zal dat gemakkelijk zijn aan te wijzen; bQ
voorbeeld, wanneer iemand door de alco
hol ten onder gaat, of zijn geld verdob
beld, of döor nalatigheid zijn positie ver
liest. In sommige gevallen zal het com
plex van factoren meer ingewikkeld zijn
en meer onder het oppervlak verscholen
liggen. Maar ook dan is het aanwezig en
voor dengene, die wil, ook vindbaar!
Verzonden brieven:.
Mevr. D. te H.; N. N. te H.
Voor de lezers van ons blad geeft ons*
psychologische medewerker Dr. Jos. de
Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, öjb.
over de wijze waarop z}j hun geest kun
nen verfrissohen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld in dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan direct schrifte
lijk aan de aanvragen.
Het ontBijt stond klaar in die zitkamer
achter de manufacturen-zaak van Barrett
en Zn. in de High Street-te Morseton.
En aan tafel zaten mevrouw Barrett, een
zware phlegmatieke vrouw, veel gelijkend
op een overrijpe peer, de heer Barrett,
een vlug vlf mannetje, met een scherp,
schrander gezicht, gekleed In een veel te
lange pandjesjas, Reginald Barret, de
oudste zoon des huizes, een geaffecteerde
fat van drie en twintig jaar, en John Bar
rett, een stevige sohooïjongen van veer
tien, die geneigd was bij de minste ge
ringste aanleiding zijn broer en zuster een
schop tegen de schenen te geven.
Meneer Barrett prikte driftig met zijn
vork in het spek en zei: „Ik weet waar
achtig niet hoe het vanmorgen, moet!
Juffrouw Knocks Is ziek, en ik heb nie
mand om voor de linnenafdeeling te zor
gen!"
„Dan kan Ella je toch wel helpen,
beste," zei mevrouw Barrett bedaard.
«Ella?" Meneer Barrett liet een min
achtend gesnuif hoeren. „Dat zou een
mooie boel zijn! Dat kind kan geen wol
len vest van een katoenen lijfje onder
scheiden."
Terwijl hij aldus aan zijn ergernis lucht
gaf, kwam zijn dochter binnen, een knap
meisje van pLm. 20 jaar met donkere oogen
en donker haar, een goed figuur en een
eenigszins aristocratisch optreden, dat
geheel misplaatst was in zulk een om
geving.
„Goeden morgen," zei ze. „Hier hebt u
de post vader".
„Laat als gewoonlijk," bromde Barrett,
naar zijn brieven grijpend, en zich in de
lectuur daarvan verdiepend.
„Ella," zei Reginald, „vader wil dat jij
vandaag de linnenafdeeling op je neemt.
Knocks is ziek."
Ella keek hem geërgerd aan. „Dat kan
ik niet," zei ze kortaf.
„Mag ik vragen waarom niet?" vroeg
Reginald ironisch.
„Omdat er door een professor uit Lon
den een voordracht gehouden wordt over
natuurkunde, en die zou Ik voor geen
geld wHlen missen."
Meneer Barrett keek snel op. Het woord
natuurkunde werkte op hem als een roodo
lap op een stier, ,,'t Is zonde!" riep hij
uit, „je tijd te verknoeien met dergelijken
onzin. Natuurkunde! Kun je daar dé kost
mee verdienen of een man door verove
ren?"
„Er zijn honderden vrouwen vader,"
antwoordde het meisje, „die er een goed
bestaan door hebben als leerares enz. Ik
zelf zou er heel geschikt voor zijn, als ik
er behoorlijk voor werd opgeleid. En wat
een man aangaat ze trok onverschil
lig haar schouders op.
Haar moeder zuchtte. „En dat terwijl
een meesterknecht op een drukkerij, die
zeker eens firmant zal worden, en 10.
per week verdient, waarvan hM minstens
i zeven overhoudt, smoorverliefd op je is
Ella."
„O, moeder, hoe kunt u zooiets zeg
gen," zei Ella met een donkeren blo9.
voor den boeg. Dan wordt hg ge
sloopt door Moken es hamera, en lk
door Vadertje Tijd, die het wel langzamer
doet, maar even onverbiddelijk.
Ik ben een oude man en moet plaats
maken voor de jongere generatie, die
later op haar beurt ook weer moet wijken
voor Jongere krachten. Mijn arbeid is
trouwens toch nutteloos, niemand wacht
meer op m|j. Allen die ml) lief waren zijn
gestorven. Drie jongens heb lk gehad,
maar in een Jaar ttjds zijn ze alle drie
verdronken. Mijn vrouw is niet lang
daarna van verdriet weggekwijnd. Het is
bitter meneer wanneeer je terugkomt
van een reis en er is niemand om Je
te verwelkomen.
Alleen het verleden heeft nog waarde
voor mij, de toekomst boeit mij nif>t yoeer.
Dat is geweest....*
Eenigszins verwonderd staar ik hem
aan. Zijn stoere kop met de diepe
groeven in het gelaat is naar zee gewend
en zijn treurige oogen dwalen rusteloos
over haar oppervlak.
Een groot medelijden voor dien Een
zame welt in me op. Ik leg mijn hand
op zijn schouder en zeg: «Vertel mij
alles als het U verlicht». Hij kijkt me
droevig aan.
«Het zal U misschien toch vervelen,
maar een nacht als deze haalt al die
dingen weer boven. Op zulk een nècht,
heb ik mijn jongste, mijn zoon Hans,
voor mijn oogen als een rat zien ver
drinken.
Het was zijn eerste reis en het zette
zoo prachtig en vreugdevol in. De eerste
dagen van de uitreis hadden we het
mooiste weer van de wereld, en de
«Eiena» zeilde er van door dat het een
lieve lust was. Hans was stuurmansleer
ling en toonde zich overal jongensachtig
enthousiast over. Doch het mocht niet
lang duren. Na een paar dagen begon
het te spoken van je welste en ik ver
zeker U dat ik mijn handen vol werk
had. Dag en nacht was ik in de weer,
want ik droeg de verantwoordelijkheid
voor een kleine vijftig menschen, waar
onder mijn eigen jongen.
Eindelijk na drie dagen en nachten
begon de storm eenigszins af te nemen,
en de nacht daarop was het weer net als nu.
Ik liep op dek te ijsberen, overdenkende
of ik nu maar eens een uiltje zou knap
pen, want ik voelde mij behoorlijk moe.
Ik sta op het punt m'n hut op te zoeken,
toen plotseling Hans verscheen. Ik op
hem af.
«Zeg dekselsche rekel», wat heb jij
met zulk weer hier te schaften. Hier is
geen plaats voor broekjes als jij. Voor
uit naar kooi
«Nou Vader,» zegt hij, »ik wou eens
een kijkje nemen. En als het kan wilde
ik U helpen.»
«Vader brul ik, »Kaptein bedoel
je zeker! Mijn order luidt naar kooi 1
Ingerukt marsch 1 Of anders zal ik met
een eindje talie op je body komei, 1
»Ja kap'tein» zegt-ie, quasi gedwee en
ging nijdig weg. Inmiddels grinnikend
stond ik hem na te kijken. Zoo'n jongen
toch. Hij wou mij helpen. Ja hij hield
van aanpakken.
En toen gebeurde het I
Plotseling slaat een reus van een golf
over boord en angstig gil ik; «Kijk uitl
Grijp je vast 1»
Een paar seconden later, toen de wolk
van schuim opgetrokken was, keek ik
op. De plek waar Hans gestaan had was
leeg....
Radeloos rol ik naar de verschansing
en wierp een blik in zee. En daar zie
ik op eeö honderd meter achter ons schip
een zwarte punt heen en weer gooien
door de bruisende golven.
Een reddingboot uitzetten met zulk
weer was onbegonnen werk. Toen meneer
voerde ik een strijd die kort maar zoo
zwaar was als ik nooit meer hoop mee
te maken. Had ik het recht een zestal
menschen een wissen ondergang tege
moet te zenden om één menschenleven
pogen te redden Zou ik dat ook doen
als een ander dan mijn zoon overboord
geslagen was? Neen!!
Meneer ik ben daar blijven staan en
heb gekeken naar dat kleine donkere
stipje, dat van het eene golfdal in het
andere werd neergekwakt, totdat het
„Och, laat haar maar!" viel meneer
Barrett sussend in, die inwendig trotsch
op zijn dochter was. „Hier kind, daar is
een brief voor je," en hij wierp hem haar
over den ontbijttafel toe.
Ella maakte den brief langzaam open.
Ofschoon een brief iets ongewoons voor
haar was, was ze op het oogenblik niet
in de stemming er belang in te stellen.
Maar toen ze hem las begonnen haar
oogen te schitteren, haar lippen te beven.
En de verandering in haar gezicht was
zoo opvallend, dat John, die op het punt
stond naar school te gaan en er over ge
dacht had' haar een schop te geven, er
van afzag en vroeg: „Wat is er?"
„O moederl" riep Ella verrukt uit.
„Verbeeld u, oom Reginald schrijft, dat
ik voor zijn kosten aan de Academie in
Midohester in de natuurkunde mag gaan
studeeren, waarvoor hij mij driehonderd
pond per paar wil geven, om mij in de
gelegenheid te stellen de acte voor onder
wijzeres te halen. O, hoe dol, hoe zalig!"
Reginald, die naar moeder's broer was
genoemd, floot van verbazing, terwijl
John van die algemeene opwinding ge*
brulk maakte alle suikerklontjes van het
theeblad te nemen en er stil mee van
door te gaan
„Wel, well Heb }e ooit!" zei meneeT
Barrett. „Driehonderd pond! En ik heb
al jaren lang een Fransche kantafdeellng
willen oprichten, maar kon er het kapi
taal niet voor vindén."
„Oom Reginald," zei mevrouw Barrett,
die van een beetje beter komaf was
dan haar man, en wist dat de naam van
haar broer, een celliJbatair en rijken vee
arts, de heele familie altijd ontzag inboe
zemde, „mag gerust voor één van mijn
kinderen zorgen. En als hij bereid is al
dat geld voor de natuurkunde te besteden,
kun je er zeker van zijn, dat hij er licht
in ziet, want mijn broer," vol trots
„is niet iemand, die zijn geld voor niets
uitgeeft."
Meneer Barrett verdtween, nog hoor
baar verbaasd, met wapperende jaspan
den in den winkel. En Ella vloog haar
moeder van verrukking om den hals en
omhelsde haar innig
Twee Jaar later zat ze in een eenvoudig
maar hoogst gedistingueerd wandeloos-
tuum, in een hoekje van het veelbezochte,
gezellige theesalon, de Mikado. Ze was
nog jon,g en meisjesachtig, maar veel
mooier dan vroeger, en1 had een groote
mate van zelfvertrouwen en gratie gekre
gen door den omgang met een besohaaf-
dere wereld dan die van Morseton. Naast
haHr zat een jongeman van zesentwintig
Jaar, met een gladgeschoren, krachtig
vierkant gezicht, netjes, hoewel niet naar
de laatste mode gekleed In een donker
blauw serge pak, en een das, die nietei
geleek op die van de aristocratische jonge
mannen uit Midchester. Maar toch liet
hij zich niet door het deftige theesalon
imponeeren en voelde zich volkomen op
zijn gemak met zijn bedaarde gedistin-
gueerde gezellin.
„Ellalie," zei hij zacht, Je zegt zelf, dat
Je slechts met moeite door je tweede
examen bent gekomen."
Ja, Gharlle, maar toch ben ik geslaagd.
„M&ar dat is geen bewijs, je weet dat
ik je niet wil ontmoedigen, dat Je werke
lijk niet voor het wetenschappelijk leven
geschikt bent? Ik heb het nu financieel
heel goed, ben directeur van de firma
Burt en Basoombe, zooals je weet, één
van de éérste drukkerijen van het land."
„Ik feliciteer je van harte met Je suc
ces, Charlie."
„Neen, daar zeg ik het niet om, dat
weet je Ella, ik heb je lief gehad, sedert
je zestiende jaar, en had gedacht, dat we
allang getrouwd zouden zijn, en die drang
van je, oim je eigen kost te verdienen,
heeft alles bedorven, Begint het je echter,
nu het niet gaat als je gehoopt had, niet
te vervelen? Toe geef je studie op. Je bent
voor heel iets anders geschapen?
„Gharlle" zei ze met trillende stem, Je
vergist je. Ik mag tot nog toe niet veel
gepresteerd hebben, maar je moet niet
vergeten, dat toen ik dien eliendigen win
kel en al daarmee in verband staande
kleinzieligheden voor deze ruime, Intel-
lectueele atmosfeer verwisselde het mij
was, alsof lk uit de gevangenis ontsnapt
was, en het rnjj moeite kostte er aan te
wennen. Het was allemaal zoo nieuw en
heerlijk, dat ik mij niet bij de studie kon
bepalen. Nu ben ik eindelijk tot rust ge
komen. Ik heb nog een heel jaar voor mty
en je zult zien, dat lk de schade zal in
halen." Haar lippen plooiden zich tot een
trotschen glimlach terwijl ze deze woor
den sprak. Ella Barrett was een van die
personen vol verbeeldingskracht, die
reeds bij voorbaat genieten van het suo-
ces, zonder te denken aan den stellen
I heuvel, dien ze moeten bestijgen om dat
I te behalen. Gharles dronk langzaam zijn
kopje thee uit, een pijnlijken trek op zijn
krachtig gezond gezicht. Zfln liefde voor
Ella was zoo oprecht en welgemeend!, dat
hij alle mogelijke lijden zou willen ver
duren om1 haar gelukkig te TTvakwir.