'n Greep van dit en dat
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 29 JUNI 1929.
388. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
....LEEFT DE VISCH NOG?....
Het verhaal van een vlsscher.
Door J. O.
By 't leven van m'n vrouw zeit ze tegen
me: 'k Wou maar, dat je nog in de vis-
schersvereeniging was.
De regon brengt het aan het licht!
Hoe een paard te beoordeeleo.
Paarden koepen ia niet iedere zaak. Men
Nadere overweging.
Het trouwe paard.
Lachen. De beste medicijn.
Tob Nooit Hoekje.
NIET TE VEEL PRINCIPES.
zyn,
Dr. JOB. DB GOOR.
onontbeeriyk". Noch rijkdom, noch ge-
zyn in staat zulke streelende gevoelens ln
KLEINE WIJSHEDEN.
't Jutte rtje
Zooals hij daar stond in zijn eentje
ietwat achteraf op het vrij drukke
Amersfoortsche perron, zag je onmiddel
lijk aan zijn verwrongen houding en ver
magerd hoekig gezicht, dat ie heel wat
achter den rug had, de ouwe
Z'n wijde, blauwgeruite katoenen kiel,
hing hem winderig om de knokige schou-
ders, terwijl de stevige Manchester ver-
stelde broek stijf uitstond, 't Kleine zwarte
strikje, terzij van zijn donkere pet, was
het teeken van rouw, van treuren over
geleden verlies.
Toen hy me inlichtingen vroeg omtrent
den trein naar Hilversum en de tramaan-
slultlng naar Huizen, 't visschersdorp,
gevoelde ik intuïtief, dat 't er éen was,
die wellicht zyn geheele leven op zee had
gezworven.
Spoedig was het ys gebroken en zat hy
op zyn praatstoel om me te vertellen van
zyn hard bestaan.
„Ja, zeker, m'nheer", zoo begon ie te
vertellen, de sympathieke oude „byna
myn geheele leven vlsscherman geweest.
Dat wil zeggen op de Zuiderzee. Als jon
gen van elf jaar ging ik al mee met vader
met de schuit.
Dan maak je wat mee, als je zoo altyd
maar dobbert op de zee. Want je moet
maar zoo rekenen: Alles, wat van boven
komt, goed en kwaad, dat is voor jou, als
je op 't water bent.
Nou begrypt uwes meteen waarom de
zeeman altyd naar de lucht staat te kyken.
Ik heb wat kou geleden, al die nachten
aan 't roer, want ik liet de ouwe maar
slapen, 'k Dacht zoo by me zeivers: „Biyf
jy maar in de kooi, je hebt er al genoeg
van langs gehad".
De laatste jaren, zoo van m'n veertig
ste tot m'n zestigste heb ik al9 zeilschip-
per gevaren voor een grooten koopman,
die de visch opkocht. Toen ter tyden, had
je nog niet den afslag en kocht je de visch
zoo op zee van den vlsscherman. Ik voer
dan zoo altyd maar naar de vischschuiten
om de vangst op te koopen: bot en schol
en wat er maar voor de hand was.
Voor duizenden guldens heb ik voor
m'n baas omgezet. Dat was altyd maar
handelen op zee. Soms kocht je de bot voor
een dubbeltje dan weer d'reis voor twaalf
centen eeri pond, naardat je 't eens kon
worden met den vlsscherman.
Tot m'n zestigste heb ik zoo als schip
per gevaren. Toen schoot er een zwaar
blok uit de pen en dat kwam op m'n voet
terecht. Zwaar gekneusd natuuriyk! Daar
heb ik toen mee voor de ongevallenwet
geloopen en kreeg 'k drie maanden een
ultkeering van 6 gulden en 88 centen in
de week. Toen is dat opgehouwen: de
dokter zee dat ik myn been wel weer kon
gebruiken. Ja, d'r op staan, maar naar
zee kon 'k niet meer.
,,'k Heb 't werk af, Bet", zee ik tegen
m'n vrouw, en zóó was het ook. M'n baas
heeft 't toen nog voor Utrecht gegooid,
voor de Centrale Raad geloof ik noeme ze
dat, maar 't was afgeloope: fluiten Jan
Berend.
Nu kon m'n baas nog wel „dóórrechten"
maar dat geeft je meestal niemendal.
Zóó ben ik rentenier geworden, begryp
je?.... Of beter gezeid wy samen, want
toen ter tyden was 'k nog getrouwd.
Dat was geen biye boodschap, meneer,
as je daarmee thuis komt, met dat bericht,
van Utrecht bedoel ik. Want nou kwam 't
„krap" om alle verdiensten in eens
we
eg.
De laatste jaren had ik negen gulden
in de week en die moest je nu voortaan
missen..
Wat zegt uwes.... niet veel?
Nee, maar dan moest je vroeger komen,
toen moesten we 't met een gulden of vyf
in de week aanstappen met je vrouw en
je kinderen.
Maar nou hadden we niks meer....
Drie jaar later is m'n vrouw gestorven,
die was 68 en ik ben nu zeventig. En nou
woon 'k al dien tyd alleen. Alles doe 'k
zelf, maar ruim is 't niet, dat begrypt u.
Maar 'k heb gelukkig drie gulden in de
week pensioen, ouderdomsrente zal 'k
maar zeggen. En verder maak 'k er wat bij
van de „fulkies breien". Want ik ken goed
met de naald al zeg ik 't zelf.
Dat geeft toch ook nog wat. Alle och
tenden sta ik om vyf uur op, en dan brei
ik tot 's avonds negen. Maar begryp me
nou goed. 'k Moet d'r wel eens af om me
potje klaar te maken of zoo, dat spreekt!
En in twee dagen brei ik zoo'n fuikie.
Dat benne d'r drie in de week. En van 't
breien kryg ik «en gulden en vyftlen cent
t stuk. Dat is dus drie gulden goed in de
week en daar moet ik het van aanstap
pen.
Dan gaat er eerst de huishuur af, dat is
26 stuivers in de week. In dat huisje mag
ik biyven wonen, zóólang als ik leef....
Hoe lang?.... Ja, dat zal Hy weten (en
hy stak zyn rechterhand op). Ik zeg
matr zöo: ds msnschsn wikken, meer dr
ie er Eén dis beschikt. Zeg je t ook niet?
Ik zal 't u hewyzen ook....
Ik zeg: Waarom Bet? 't Kost toch ook
weer vier gulden!
Ja, zeit ze, maar ik reken d'r vast op,
dat je daar bhjve en ze wees op de zee.
En dan heb ik nog altyd een ryksdaalder
in de week.
En hoe is het afgekomen? Ik zit nou in
't spoor en mijn Bet leit al jaren te rus
ten. Daar is niks van te zeggen, meneer!
Ja zeker, 't heeft wel d'reis krap gestaan
met vliegend weer. Dat m'n maten tegen
me zeien: „We benne weg!"
Dan zei ik: „Die op het kerkhof liggen
die benne weg, wy niet!" En altyd zyn we
d'r doorgekomen.
Maar die eene keer, was 't toch bar.
Toen lagen we met de beide schuiten in
de Lemmer, want m'n baas had twee
sohepen.
'n Weer, verschrlkkeiyk! Zulke zeeën.
De kapteln van de Lemmer boot telegra
feert 's middags naar Amsterdam, dat ie
niet komt; hy durfde niet te varen. Zoo'n
storm..., en zulke zeeën stonden er....
Ik telegrafeer ook naar Amsterdam
naar m'n Daas, hoe moet het met de vlsoh
en dat de Lemster boot niet vaart. Toen
telegrafeert ie weerom, dat er vast één
schuit door moet met visch naar Amster
dam.
Nou zeg ik tegen m'n maat, dat is wat.
Maar jy Denne de oudste, ik zal varen.
En wy maakten de boel vast; alles dicht
natuuriyk. 's Middags om vier uur gingen
we de Lemmer uit. Ik zei: „nou komen
we nog boven de Lemster boot uit, want
die durft gieniens". Maar de mensohen
aan de wal riepen: „Die komme nooit
weer in de Lemmer terug!"
't Was een reis meneer! Maar toch
waren we den anderen morgen om zeven
uur te Amsterdam aan den Harllnger
steiger net een uur te laat.
En daar stond m'n baas al.
„Leeft de visch nog?" zeit ie.
Ik zeg: „Wees maar biy dat wy nog
leve, want dat is je een reis geweest".
En geen enkel vissie was d'r gestorven.
Ja meneer, vlsscherman, dat is een bar
leven, en toch trekken we altyd maar weer
naar de zee, om de visschies te vangen.
Maar ik heb 't werk af ik kan niet
meer op zee tenminste.
Is dat Hilversum al meneer? Dat gaat
vlug als je zoo zit te praten".
Even later ging ie 't perron af, de ver-
pekelde ouwe en onwillekeurig dachten
we nog even na over de vraag van den
baas: „Leeft de visch nog?"
DE „KAAPSCHE" VADER.
En de domme schoolmeesters
Op 't „Kerrekhof" in Amsterdam op Zaterdag
hij vieren,
Heb ik een nutte les verstaan, verstaan van
stomme dieren.
Dan' zie je daar de hondenclub, waar ze de
honden leeren,
Dan zie je hoe een wijze baas, zoo'n beest
weet te dresseeren.
De baas die kleedt zich in een pak van leer
en .dikke watten,
En leert dan aan zijn eigen lijf, den hond de
dieven vatten.
Hij leert hem liggen era gaan, staan en blaffen
naar believe
En wat je verder weten moet, voor 't ambt
van detective.
Daar was temidden, 't slim bedrijf van de
politiehonden
Een mian, die had' een logge taks stijf aan een
touw gebonden.
Een taks, een dikke domme gast, een beest
met kromme acheemen,
Een taks die niets dan eten kan, en bijkans
zonder beenen.
Die wou hem leeren na te doen, wat daar die
honden leeren,
Die wou hem leeren snel te gaan en dieven
apporteeren.
Maar ziet het dier was bijster dom en blaft
waar hij moet zwijgen,
En zwijgt daar waar hij blaffen moet en kan
den dief niet krijgen.
Zijn baas, die geeft hem leverworst, zijn baas,
die geeft hem trappen.
Maar wat hij doet, of hij niet doet, de hond
kan het niet snappen.
Ziet, zoo ook weet ik een geval, 't zal niet in
Helder wezen,
Maar aan de Kaap of waar dit blad niet zoo
veel wordt gelezen,
Daar was een heer van hoogen stand, een man
van zware zaken,
Die ook wist, dat uit koekedeeg, geen
hakbijl is te maken,
Die had een zoon, waar-le van hield, eera echte
Kaapsche jongen.
Een kwant gegroeid al» boerekool, en met ge
zonde longen.
Maar 't voediel van, 4e wetenschap, de thema's
en de sommen,
Die vonden ln den jongenskop maar nauw een
onderkommen,
't I» paradox der hersenpan, hoemeer of
zooeen hol is,
Wanneer Je er wat ln gaat doen, hoe «nelier
hij dan vol ls.
Maar dat begreep de vader niet, die kon dat
niet verdouwen.
Hij dacht, het waa de ruimte niet, 't was de
manier van stouwen.
Hij zei, de jongen kan heel goed, het ia mijn
eigen jongen,
Wanneer er met het lieve kind, maar goed
wordt omgesprongen.
Maar op da ickeol, waar hij op fin*, daar
waren te niet wijaar,
Daar smeedden ze geen koekedeeg, daar
kneedden re geen ijzer.
Daar wa» het hulawerk veel te veel, ze hadden
geen metbode,
Daar was de meester ouderwetsch, de boeken
uit de mode.
Ze wisten wat ln 't ventje stak, volstrekt niet
te waardeeren,
Hij nam zijn spruitje van die school, om elders
te gaan leeren.
Het was een deftig Instituut, waar nu de
knaap verzeilde,
Waar men de kinderziel begreep en paedago-
gisch peilde,
Maar ziet daar ging het ook al niet, want toen
de cursus om was,
Toen zei de meester eigenwijs, dat deze leer
ling dom was.
Dat was te veel, er wss een school, alwaar ze
't beter weten,
Waar men een kind al spelend leert om nooit
meer te vergeten.
Daar li de jongen heengegaan, men stond er
ook verlegen,
Te broeden uit een leege dop: die kunst i»
nooit verkregen.
Toch zou hjj naar de H.B.S., met stoom en
extra lessen,
Met tranen en met kinderleed, kreeg hij vol
doende zessen.
De vader prijs z'n wijs beleid, wat daar het
kind gebracht had,
Hij wist wat ln zijn jongen school, en „dat hij
't wel gedacht had",
Nu echter op de H.B.S. begon pas de ellende,
Daar bleef geen middel onbeproefd, als 't jog
zijn les maar kende.
Hij sukkelt door de eerste klas, blijft steken
ln de tweede,
En Pa komt bij den directeur, die luistert niet
naar rede.
De physdca is te abstract, bij Duitsch is 't de
verbuiging,
Maar mathematiach is ie goed, dat iB pa's
overtuiging.
't I» lederen avond extra let, men jaagt het
kind tot atulpen,
't Systeem der oude Kaapsche spreuk, van
pompen of verzuipen,
't Gaat voort de derde en vierde klas, men
blijft den jongen tloopen,
't Geheim van (a plu* b)' ligt niet voor ieder
open.
Daar 't heele volkiatammen zijn, die dat nooit
kunnen leeren,
Kan men van lederen Kaapschen knaap, die
wijlheid niet begeeren.
De vader had 't wel verstaan, het wns de
overlading,
Daar watde 't gloeiend over eens met mannen
van zijn gading.
De school met overvoerd program, daar lagen
de gebreken,
Alsof je van een vette mops een herdershond
kan kweeken.
Toch ls de jongen aangeland, waar hij hem
hebben wilde,
Dank zij het moordende systeem, waar hij
zijn «eest mee drilde.
Hjj brengt het einddiploma thuis, de vrucht
van negen jaren,
En nu naar Delft, daar zal hij 't met de prof
fen beter klaren.
Daar zat-le als een eerstejaars, hij zat er met
driehonderd.
Daar kreeg de jortgen ruimtevrees met kennis
overdonderd.
Daar bleef 'hij steken, gaf het op, de vader
bleef als ijzer,
Maar hoe of hij ook razen mocht, de jongen
was nu wijzer.
Hij zocht een vak, een nuttig ding, waarin hij
was presteerde,
De wereld biedt meer ruimte dan de arena der
geleerde.
Maar naar een vader zooals die, waarvan u
hier mocht lezen,
Wanneer je daarnaar zoeken wil, dien je aan
de Kaap te wezen.
H. B. S.
Op een riddergoed tusschen Leipzig
en Grimma verdwenen plotseling vyftig
stuks korenzakken, die niettegenstaande
alle nasporingen niet te vinden waren,
hoewel ze allemaal het* merkteeken van
het landgoed droegen en bovendien van
oploopende cyfers waren voorzien.
Toen na een jaar de beheerder van het
landgoed begraven werd en het dien dag
regende trokken alle arbeidersvrouwen,
die mee in den ïykstoet liepen haar boven-
kleeren over het hoofd en de verbaasde
ambachtsheer las in volgorde op de on
derrokken: Landgoed P.... en de nrs.
16, 24, 86 enz.
Volkseigenaardigheden.
De bekende schryver Edmond About
moest eens, op verzoek eener dame, de
eigenaardigheden van enkele groote
natiën opnoemen. Het eerst kregen de be
woners der Vereenigde Staten een beurt.
„Een Amerikaan", zeide hy, „heeft op zyn
25ste jaar reeds 12 verschillende wegen
ingeslagen om tot zyn geluk te raken. In
dien tyd heeft hy viermaal een groot ver
mogen verworven, een bankroet gemaakt,
drie menschen met zyn revolver doodge
schoten een negerin vrygekocht en een
eiland genomen".
„De Engelschman heeft op genoemden
leeftyd reeds twee examens afgelegd,
werd by een gezantschap aangesteld, heeft
een Bank geopend, is tot een ander geloof
overgegaan, heeft een reis om de wereld
gemaakt in 80 of meer dagen, en al de
werken van Walter Scott doorgelezen".
„De Franschman daarentegen heeft een
treurspel geschreven voor twee dagbladen,
geïnterviewd en gereporteerd, drie kwet
suren opgeloopen, tweemaal zelfmoord
beproefd en negentien maai zyn poli
tieke beginselen veranderd.
„De Dultscher heeft een dozyn vrien
den met lltteekens ln het aangezicht ver
sierd, zestig vaten bier en de wysbegeer-
te van Hegel verslonden, elf duizend lie
deren gezongen en een kwart millioen
pijpen gerookt".
zal wel doen zoo men er geen verstand
van heeft, als volgt te werk te gaan.
Vooreerst neem zijn hoofd in je handen
en kyk het dier terdege in de oogen. Ais
't niet achteruit gaat, maar u goed aanziet,
dan 1b 't een gemoedeiyk dier, neem dat
veilig aan.
Offreer het dan een beschuitje of een
appelbol, dit zal het dier nopen aen mond
te openen, en gy zult ongekunsteld de
gelegenheid hebben om te zien, hoeveel
tanden het heeft. Als het er zes-en-dertig
van boven en acht-en-veertig van onderen
heeft, dan heeft het genoeg voor eenig
paard ter wereld. Mocht gy echter een
stukje gouddraad in 't oog krijgen, wees
er dan op bedaoht dat het paard valsche
tanden, misschien wel een geheel valsoh
gebit heeft; dat ls natuuriyk een over
wegend nadeel, want het moet er eiken
avond uitgenomen en lederen morgen
weer ingezet worden. In den regel zal de
stalknecht daar iets tegen hebben.
Om te zien of een paard niet wild is, gaat
e er achter st»an, neemt de staart, ver
eelt het haar in vieren en maak er een
fraaie vlecht van; wilt ge volkomen zeker
zyn, trek er dan een paar maal aan met
een korten krachtlgen ruk. Een goed huis
middeltje ook is, om een der belde aohter-
beenen te omzwachtelen.
Ais het dier stil biyft staan en geen
noemenswaardige teekenen van onge
duld geeft volgt dan gerust myn raad
koop het paard dan, als ge tenminste
geld hebt. Zoo niet, leen dan. 't Zou jam
mer zyn zoo'n dier te laten gaan. Het
komt als viervoetig gedierte een braaf en
gemoedeiyk mensch 7t meest naby. Elgen-
ïyk is het te goed voor een aardschen
stal.
Als ge iets om myn raad geeft, koop
het!
Professor D. was een geleerde, die zich
weinig met het achoone geslacht ingelaten
had, maar toen hy tot hoogleeraar be
noemd werd, waagde hy het tooh eens een
dame van zijn kennis te polsen.
Zy wandelden samen en de gewichtige
vraag werd gedaan, zonder veel voorbe
reiding of inleidende woorden te ver
spillen.
En de jonkvrouw gaf dan ook, met even
weinig omslag ten antwoord: „Neen".
Daarmee was de zaak afgehandeld.
Een paar weken later ontmoetten zy
elkander weder.
„Herinnert u zich nog", vroeg de jonge
dame na eenig aarzelen, „wat u me laatst
gevraagd hebt?"
De professor zei dat hy 't zich herinner
de.
„En weet u nog, wat ik toen geantwoord
heb?"
„O ja", zeide hij.
„Nu, mynheer D.", ging zy voort, „ik
heb de zaak eens rypehjk overwogen
en ik heb my bedacht".
„Ik ook", antwoordde de professor koel
tjes; hy groette beleefd, liet haar staan
en is nog altyd ongehuwd.
In het jaar 1809 werd ln een gevecht
tusschen de Oostenrykers en de Fran-
schen, een Fransch huzaar van zyn paard
geschoten. Het paard, meenende dat zyn
meester sliep legde zich naast hem neder.
Hy schopte en beet de andere huzaren,
die hem van het ïyk van zyn heer wilde
weghalen. Een der huzaren werd ge
kwetst en wilde het met zyn sabel door
steken, toen Napoleon toevallig voorby-
kwam. Van de toedracht der zaak onder
richt, overtuigde hy zich van den weder
stand die het trouwe dier bood, by elke
poging die men aanwendde, om het te
verwyderen. Napoleon beval de huzaren,
het paard rustig te laten liggen, en hy
droeg een sergeant, die niet ver van daar
geposteerd was, de zorg op te passen, dat
het dier onaangeroerd bleef, ook gaf hy
last dat men hem van den afloop nauw
keurig verslag zou doen.
Het bericht luidde aldus: Het paard
bracht den nacht by zyn heer door. Toen
de zon was opgegaan, zagen wy het ver
scheidene malen rondom het lijk loopen
en geheel beruiken. Waarschyniyk was
het nu overtuigd dat zyn meester dood
was, want eensklaps hief het arme dier
een akelig gehinnik aan, dat echter meer
naar kermen geleek, en na aan alle kan
ten rondom zioh heen getrapt te hebben,
rende het heen en verdween voorgoed.
Als wy meer lachen, zouden wy allen
gelukkiger en gezonder zyn, en het is
waarlyk te betreuren, dat wij niet meer
lachen, dat wy ons zelf niet prikkelen, als
het noodig is. Want wy allen weten, dat
een flink lachen de beste medicyn is. De
artsen verklaren, dat niets het mensche-
lyk lichaam zoo sterk beïnvloedt als vroo-
lykheid en opgeruimdheid. Als opwekkend
middel is vroolyk lachen onovertrefbaar,
als middel om de longen te verruimen
kan er geen ander by in de schaduw
staan. Het maakt ook het hart en gezicht
jong. Alle andere medicynen zyn min of
meer geld verspilling. Als de menigte
meer zou lachen, dan hadden de doktoren
byna niets te doen. Zouden wy ons min
der in zaken afbeillen, dan zouden wy ook
meer laohen. Van droefgeestigheid tot
lachen is één sohrede. Zouden wy deze
sohrede meer ondernemen, dan zouden wy
ook spoedig weder harteiyk leeren
lachen. Hiermede ls niet bedoeld het dood
gewone grynzen dat velen voor laohen
uitgeven, helaas maar al te vaak te goe
der trouw. Ook het gleohelen zooals vele
vrouwen zoo gaarne plegen te doen, dat
ls geen lachen, maar alleen een uiting
van een ziekeiyken toestand van het
zenuwstelsel. Wat wy in de maatschappy
noodig hebben, zyn meer harteiyke
lachers, menschen die lachen tot de lever
er van schudt en niet lieden, die niets
kunnen dan grynzen, gleohelen of als uit
zondering eens glimlachen.
Veel wordt bewezen, dat tooh
ln den grond niet waar ls;
En veel ls eeuwig waar, of
schoon 't bewya niet daar la.
De Génestet
Er zyn altyd menschen, die zoo graag
eens gewichtig willen redeneeren. Ze heb
ben altijd hun oordeel klaar, dat dan ln
ellenlange betoogen wordt voorgedragen,
ze dragen voortdurend meer bewijzen
aan. En eindigen met: „dus je ziet, bet
1 s zoo, bewyzen genoeg".
En toch.... en tooh.... 't Is waar, er
zijn altyd voorbeelden genoeg, die bIb be
wijs moeten dienen. Men kan zoggen: de
mensoh is slecht, altijd weer tot het
slechte geneigd. Bewijzen. O, Ik zou
tot morgen voorbeelden aan kunnen
halen van menBohen, die konden kiezen
tussohen goed en kwaad en die het Bleohte
kozen, van menaohen, die in staat wer
den gesteld het goede te doen en tooh
weer naar het slechte teruggingen.
Bewyzen genoeg. En uitzonderingen?
Die zyn er Immers om de regels te be
vestigen?
Ziezoo. Dat ls bewezen. Maar is het ook
waar? Of ls het soms toch onwaar, on
danks die bewyzen?
Wy menschen kunnen zooveel redenee
ren. Niemand belet het ons. We zitten
vol met spitsvondigheden en.... drog-
We kunnen
redenen.
zelf overtuigd zyn,
maar op een goeden dag beginnen
Hfelen. Dan komt one gevoel
•dje meespreken. We vragen ons
we te twyfelen
een woor
dat onze bewyzen werkelijke bewyzen
om
af; zouden we wel heelemaal geiyk heb
ben? Zyn er niet een beetje te veel uit
zonderingen. Is alles wel juist zooals we
dachten
Bewyzen. We bewyzen elkaar, hoe Je
het beste zaken doet, hoe Je het vertrou
wen van je meerderen of ondergeschikten
kunt winnen, we bewyzen wat goed,
wat Kwaad ls. We zyn zelf overtuigd.
En dan opeens staan we voor een geval,
dat onze overtuiging doet wankelen. Ons
gevoel spreekt sterker dan de „bewezen
waarheden".we aarzelen. Zou dan tooh
niet.
We wagen een uitzondering te maken,
,ve handelen hjnrecht tegen onze vroe
gere redeneering ln. En we voelen ons er
wel by. Omdat we ons zuivere gevoel volg
den, omdat we voelden, dat er toch ook
nog wel andere dingen waar kunnen zyn,
dingen, die niet te bewyzen zyn, maar die
spreken tot bns groot-menscheiyta ge
voel. Dan houden alle overwegingen van
goed en kwaad, van welvaart en voor
uitgang op. We gehoorzamen aan een an
dere wet, die bulten ons verstandelyke zelf
ligt. Iets van een andere, eeuwige
waarheid heeft ons overmeesterd. En ten
slotte zyn we gelukkig, dat we vatbaar
zyn voor dat groote, breede gevoel en
dat we niet vastzitten en verstikt zyrf ln
onze dogma's.
Vrager te H.: Onder leiding van Dr. de
Cock verschynt ook een maandblad „Tob
Nooit!" Dit maandblad wordt aan belang
stellenden op aanvrage gratis gedurende
twee maanden toegezonden.
Prys per abonnement 2.60 per Jaar.
Lezer te H.: Arbeid geeft levensvreug
de. Zoek u dus een werkkring waarin gy
nuttig kunt zyn. Sohopenhauer heeft ge
zegd: „Werkzaamheid, iets doen, zoo mo-
geiyk Iets maken, of ten minste Iets lee
ren, ls voor het geluk van den mensch
zondheid, noch wetensohap, nooh kunst,
den mensoh te wokken als het warme ge
voel, dat de werkzame heeft, wanneer hy
zyn plioht heeft gedaan en even verpoost
en geniet van de voldoening, die de vol
brachte arbeid schenkt.
Verz. brieven: G. D. te H.; X. te N.
Voor de lezers van ons blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Jos. de
Cock, van Merlenstraat 120, 'a-Graven-
hage .gratis zielkundige adviezen, o.m.
over de wyze waarop zy hun geest kun
nen verfrisschen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld ln dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan direct sohrifte-
iyk aan de aanvragers.
Ondervinding maakt evenveel dwazen
slecht, als zy er verbetert.
Zonder strijd geen ontwikkeling, geen
vooruitgang, geen overwinning.
Langs de straat van „straks", komt
men aan het huis van „nooit".
Wanneer Iemand een rijksbetrekking
kan krijgen, dan weet hy zichzelven ge
makkelijk te overtuigen dat hy een patriot
is.
Toen lk geboren werd, huilde lk, en
iedere dag zegt my waarom.
Indien gy bepaald exoentrlek wilt schy-
nen, tracht dan eeriyk te zyn.
De man die praat als hy slaapt ls lang
zoo vervelend niet als de man die slaapt
als hy praat.
De eerste stap tot het goede, is het
kwade na te laten.
Het geluk ligt meestal dicht bfl ons,
maar stofwolken van ona zeiven en van
vreemden beletten ona het te zien.