'n Greep van dit en dat Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 29 JUNI 1929. 388. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). ....LEEFT DE VISCH NOG?.... Het verhaal van een vlsscher. Door J. O. By 't leven van m'n vrouw zeit ze tegen me: 'k Wou maar, dat je nog in de vis- schersvereeniging was. De regon brengt het aan het licht! Hoe een paard te beoordeeleo. Paarden koepen ia niet iedere zaak. Men Nadere overweging. Het trouwe paard. Lachen. De beste medicijn. Tob Nooit Hoekje. NIET TE VEEL PRINCIPES. zyn, Dr. JOB. DB GOOR. onontbeeriyk". Noch rijkdom, noch ge- zyn in staat zulke streelende gevoelens ln KLEINE WIJSHEDEN. 't Jutte rtje Zooals hij daar stond in zijn eentje ietwat achteraf op het vrij drukke Amersfoortsche perron, zag je onmiddel lijk aan zijn verwrongen houding en ver magerd hoekig gezicht, dat ie heel wat achter den rug had, de ouwe Z'n wijde, blauwgeruite katoenen kiel, hing hem winderig om de knokige schou- ders, terwijl de stevige Manchester ver- stelde broek stijf uitstond, 't Kleine zwarte strikje, terzij van zijn donkere pet, was het teeken van rouw, van treuren over geleden verlies. Toen hy me inlichtingen vroeg omtrent den trein naar Hilversum en de tramaan- slultlng naar Huizen, 't visschersdorp, gevoelde ik intuïtief, dat 't er éen was, die wellicht zyn geheele leven op zee had gezworven. Spoedig was het ys gebroken en zat hy op zyn praatstoel om me te vertellen van zyn hard bestaan. „Ja, zeker, m'nheer", zoo begon ie te vertellen, de sympathieke oude „byna myn geheele leven vlsscherman geweest. Dat wil zeggen op de Zuiderzee. Als jon gen van elf jaar ging ik al mee met vader met de schuit. Dan maak je wat mee, als je zoo altyd maar dobbert op de zee. Want je moet maar zoo rekenen: Alles, wat van boven komt, goed en kwaad, dat is voor jou, als je op 't water bent. Nou begrypt uwes meteen waarom de zeeman altyd naar de lucht staat te kyken. Ik heb wat kou geleden, al die nachten aan 't roer, want ik liet de ouwe maar slapen, 'k Dacht zoo by me zeivers: „Biyf jy maar in de kooi, je hebt er al genoeg van langs gehad". De laatste jaren, zoo van m'n veertig ste tot m'n zestigste heb ik al9 zeilschip- per gevaren voor een grooten koopman, die de visch opkocht. Toen ter tyden, had je nog niet den afslag en kocht je de visch zoo op zee van den vlsscherman. Ik voer dan zoo altyd maar naar de vischschuiten om de vangst op te koopen: bot en schol en wat er maar voor de hand was. Voor duizenden guldens heb ik voor m'n baas omgezet. Dat was altyd maar handelen op zee. Soms kocht je de bot voor een dubbeltje dan weer d'reis voor twaalf centen eeri pond, naardat je 't eens kon worden met den vlsscherman. Tot m'n zestigste heb ik zoo als schip per gevaren. Toen schoot er een zwaar blok uit de pen en dat kwam op m'n voet terecht. Zwaar gekneusd natuuriyk! Daar heb ik toen mee voor de ongevallenwet geloopen en kreeg 'k drie maanden een ultkeering van 6 gulden en 88 centen in de week. Toen is dat opgehouwen: de dokter zee dat ik myn been wel weer kon gebruiken. Ja, d'r op staan, maar naar zee kon 'k niet meer. ,,'k Heb 't werk af, Bet", zee ik tegen m'n vrouw, en zóó was het ook. M'n baas heeft 't toen nog voor Utrecht gegooid, voor de Centrale Raad geloof ik noeme ze dat, maar 't was afgeloope: fluiten Jan Berend. Nu kon m'n baas nog wel „dóórrechten" maar dat geeft je meestal niemendal. Zóó ben ik rentenier geworden, begryp je?.... Of beter gezeid wy samen, want toen ter tyden was 'k nog getrouwd. Dat was geen biye boodschap, meneer, as je daarmee thuis komt, met dat bericht, van Utrecht bedoel ik. Want nou kwam 't „krap" om alle verdiensten in eens we eg. De laatste jaren had ik negen gulden in de week en die moest je nu voortaan missen.. Wat zegt uwes.... niet veel? Nee, maar dan moest je vroeger komen, toen moesten we 't met een gulden of vyf in de week aanstappen met je vrouw en je kinderen. Maar nou hadden we niks meer.... Drie jaar later is m'n vrouw gestorven, die was 68 en ik ben nu zeventig. En nou woon 'k al dien tyd alleen. Alles doe 'k zelf, maar ruim is 't niet, dat begrypt u. Maar 'k heb gelukkig drie gulden in de week pensioen, ouderdomsrente zal 'k maar zeggen. En verder maak 'k er wat bij van de „fulkies breien". Want ik ken goed met de naald al zeg ik 't zelf. Dat geeft toch ook nog wat. Alle och tenden sta ik om vyf uur op, en dan brei ik tot 's avonds negen. Maar begryp me nou goed. 'k Moet d'r wel eens af om me potje klaar te maken of zoo, dat spreekt! En in twee dagen brei ik zoo'n fuikie. Dat benne d'r drie in de week. En van 't breien kryg ik «en gulden en vyftlen cent t stuk. Dat is dus drie gulden goed in de week en daar moet ik het van aanstap pen. Dan gaat er eerst de huishuur af, dat is 26 stuivers in de week. In dat huisje mag ik biyven wonen, zóólang als ik leef.... Hoe lang?.... Ja, dat zal Hy weten (en hy stak zyn rechterhand op). Ik zeg matr zöo: ds msnschsn wikken, meer dr ie er Eén dis beschikt. Zeg je t ook niet? Ik zal 't u hewyzen ook.... Ik zeg: Waarom Bet? 't Kost toch ook weer vier gulden! Ja, zeit ze, maar ik reken d'r vast op, dat je daar bhjve en ze wees op de zee. En dan heb ik nog altyd een ryksdaalder in de week. En hoe is het afgekomen? Ik zit nou in 't spoor en mijn Bet leit al jaren te rus ten. Daar is niks van te zeggen, meneer! Ja zeker, 't heeft wel d'reis krap gestaan met vliegend weer. Dat m'n maten tegen me zeien: „We benne weg!" Dan zei ik: „Die op het kerkhof liggen die benne weg, wy niet!" En altyd zyn we d'r doorgekomen. Maar die eene keer, was 't toch bar. Toen lagen we met de beide schuiten in de Lemmer, want m'n baas had twee sohepen. 'n Weer, verschrlkkeiyk! Zulke zeeën. De kapteln van de Lemmer boot telegra feert 's middags naar Amsterdam, dat ie niet komt; hy durfde niet te varen. Zoo'n storm..., en zulke zeeën stonden er.... Ik telegrafeer ook naar Amsterdam naar m'n Daas, hoe moet het met de vlsoh en dat de Lemster boot niet vaart. Toen telegrafeert ie weerom, dat er vast één schuit door moet met visch naar Amster dam. Nou zeg ik tegen m'n maat, dat is wat. Maar jy Denne de oudste, ik zal varen. En wy maakten de boel vast; alles dicht natuuriyk. 's Middags om vier uur gingen we de Lemmer uit. Ik zei: „nou komen we nog boven de Lemster boot uit, want die durft gieniens". Maar de mensohen aan de wal riepen: „Die komme nooit weer in de Lemmer terug!" 't Was een reis meneer! Maar toch waren we den anderen morgen om zeven uur te Amsterdam aan den Harllnger steiger net een uur te laat. En daar stond m'n baas al. „Leeft de visch nog?" zeit ie. Ik zeg: „Wees maar biy dat wy nog leve, want dat is je een reis geweest". En geen enkel vissie was d'r gestorven. Ja meneer, vlsscherman, dat is een bar leven, en toch trekken we altyd maar weer naar de zee, om de visschies te vangen. Maar ik heb 't werk af ik kan niet meer op zee tenminste. Is dat Hilversum al meneer? Dat gaat vlug als je zoo zit te praten". Even later ging ie 't perron af, de ver- pekelde ouwe en onwillekeurig dachten we nog even na over de vraag van den baas: „Leeft de visch nog?" DE „KAAPSCHE" VADER. En de domme schoolmeesters Op 't „Kerrekhof" in Amsterdam op Zaterdag hij vieren, Heb ik een nutte les verstaan, verstaan van stomme dieren. Dan' zie je daar de hondenclub, waar ze de honden leeren, Dan zie je hoe een wijze baas, zoo'n beest weet te dresseeren. De baas die kleedt zich in een pak van leer en .dikke watten, En leert dan aan zijn eigen lijf, den hond de dieven vatten. Hij leert hem liggen era gaan, staan en blaffen naar believe En wat je verder weten moet, voor 't ambt van detective. Daar was temidden, 't slim bedrijf van de politiehonden Een mian, die had' een logge taks stijf aan een touw gebonden. Een taks, een dikke domme gast, een beest met kromme acheemen, Een taks die niets dan eten kan, en bijkans zonder beenen. Die wou hem leeren na te doen, wat daar die honden leeren, Die wou hem leeren snel te gaan en dieven apporteeren. Maar ziet het dier was bijster dom en blaft waar hij moet zwijgen, En zwijgt daar waar hij blaffen moet en kan den dief niet krijgen. Zijn baas, die geeft hem leverworst, zijn baas, die geeft hem trappen. Maar wat hij doet, of hij niet doet, de hond kan het niet snappen. Ziet, zoo ook weet ik een geval, 't zal niet in Helder wezen, Maar aan de Kaap of waar dit blad niet zoo veel wordt gelezen, Daar was een heer van hoogen stand, een man van zware zaken, Die ook wist, dat uit koekedeeg, geen hakbijl is te maken, Die had een zoon, waar-le van hield, eera echte Kaapsche jongen. Een kwant gegroeid al» boerekool, en met ge zonde longen. Maar 't voediel van, 4e wetenschap, de thema's en de sommen, Die vonden ln den jongenskop maar nauw een onderkommen, 't I» paradox der hersenpan, hoemeer of zooeen hol is, Wanneer Je er wat ln gaat doen, hoe «nelier hij dan vol ls. Maar dat begreep de vader niet, die kon dat niet verdouwen. Hij dacht, het waa de ruimte niet, 't was de manier van stouwen. Hij zei, de jongen kan heel goed, het ia mijn eigen jongen, Wanneer er met het lieve kind, maar goed wordt omgesprongen. Maar op da ickeol, waar hij op fin*, daar waren te niet wijaar, Daar smeedden ze geen koekedeeg, daar kneedden re geen ijzer. Daar wa» het hulawerk veel te veel, ze hadden geen metbode, Daar was de meester ouderwetsch, de boeken uit de mode. Ze wisten wat ln 't ventje stak, volstrekt niet te waardeeren, Hij nam zijn spruitje van die school, om elders te gaan leeren. Het was een deftig Instituut, waar nu de knaap verzeilde, Waar men de kinderziel begreep en paedago- gisch peilde, Maar ziet daar ging het ook al niet, want toen de cursus om was, Toen zei de meester eigenwijs, dat deze leer ling dom was. Dat was te veel, er wss een school, alwaar ze 't beter weten, Waar men een kind al spelend leert om nooit meer te vergeten. Daar li de jongen heengegaan, men stond er ook verlegen, Te broeden uit een leege dop: die kunst i» nooit verkregen. Toch zou hjj naar de H.B.S., met stoom en extra lessen, Met tranen en met kinderleed, kreeg hij vol doende zessen. De vader prijs z'n wijs beleid, wat daar het kind gebracht had, Hij wist wat ln zijn jongen school, en „dat hij 't wel gedacht had", Nu echter op de H.B.S. begon pas de ellende, Daar bleef geen middel onbeproefd, als 't jog zijn les maar kende. Hij sukkelt door de eerste klas, blijft steken ln de tweede, En Pa komt bij den directeur, die luistert niet naar rede. De physdca is te abstract, bij Duitsch is 't de verbuiging, Maar mathematiach is ie goed, dat iB pa's overtuiging. 't I» lederen avond extra let, men jaagt het kind tot atulpen, 't Systeem der oude Kaapsche spreuk, van pompen of verzuipen, 't Gaat voort de derde en vierde klas, men blijft den jongen tloopen, 't Geheim van (a plu* b)' ligt niet voor ieder open. Daar 't heele volkiatammen zijn, die dat nooit kunnen leeren, Kan men van lederen Kaapschen knaap, die wijlheid niet begeeren. De vader had 't wel verstaan, het wns de overlading, Daar watde 't gloeiend over eens met mannen van zijn gading. De school met overvoerd program, daar lagen de gebreken, Alsof je van een vette mops een herdershond kan kweeken. Toch ls de jongen aangeland, waar hij hem hebben wilde, Dank zij het moordende systeem, waar hij zijn «eest mee drilde. Hjj brengt het einddiploma thuis, de vrucht van negen jaren, En nu naar Delft, daar zal hij 't met de prof fen beter klaren. Daar zat-le als een eerstejaars, hij zat er met driehonderd. Daar kreeg de jortgen ruimtevrees met kennis overdonderd. Daar bleef 'hij steken, gaf het op, de vader bleef als ijzer, Maar hoe of hij ook razen mocht, de jongen was nu wijzer. Hij zocht een vak, een nuttig ding, waarin hij was presteerde, De wereld biedt meer ruimte dan de arena der geleerde. Maar naar een vader zooals die, waarvan u hier mocht lezen, Wanneer je daarnaar zoeken wil, dien je aan de Kaap te wezen. H. B. S. Op een riddergoed tusschen Leipzig en Grimma verdwenen plotseling vyftig stuks korenzakken, die niettegenstaande alle nasporingen niet te vinden waren, hoewel ze allemaal het* merkteeken van het landgoed droegen en bovendien van oploopende cyfers waren voorzien. Toen na een jaar de beheerder van het landgoed begraven werd en het dien dag regende trokken alle arbeidersvrouwen, die mee in den ïykstoet liepen haar boven- kleeren over het hoofd en de verbaasde ambachtsheer las in volgorde op de on derrokken: Landgoed P.... en de nrs. 16, 24, 86 enz. Volkseigenaardigheden. De bekende schryver Edmond About moest eens, op verzoek eener dame, de eigenaardigheden van enkele groote natiën opnoemen. Het eerst kregen de be woners der Vereenigde Staten een beurt. „Een Amerikaan", zeide hy, „heeft op zyn 25ste jaar reeds 12 verschillende wegen ingeslagen om tot zyn geluk te raken. In dien tyd heeft hy viermaal een groot ver mogen verworven, een bankroet gemaakt, drie menschen met zyn revolver doodge schoten een negerin vrygekocht en een eiland genomen". „De Engelschman heeft op genoemden leeftyd reeds twee examens afgelegd, werd by een gezantschap aangesteld, heeft een Bank geopend, is tot een ander geloof overgegaan, heeft een reis om de wereld gemaakt in 80 of meer dagen, en al de werken van Walter Scott doorgelezen". „De Franschman daarentegen heeft een treurspel geschreven voor twee dagbladen, geïnterviewd en gereporteerd, drie kwet suren opgeloopen, tweemaal zelfmoord beproefd en negentien maai zyn poli tieke beginselen veranderd. „De Dultscher heeft een dozyn vrien den met lltteekens ln het aangezicht ver sierd, zestig vaten bier en de wysbegeer- te van Hegel verslonden, elf duizend lie deren gezongen en een kwart millioen pijpen gerookt". zal wel doen zoo men er geen verstand van heeft, als volgt te werk te gaan. Vooreerst neem zijn hoofd in je handen en kyk het dier terdege in de oogen. Ais 't niet achteruit gaat, maar u goed aanziet, dan 1b 't een gemoedeiyk dier, neem dat veilig aan. Offreer het dan een beschuitje of een appelbol, dit zal het dier nopen aen mond te openen, en gy zult ongekunsteld de gelegenheid hebben om te zien, hoeveel tanden het heeft. Als het er zes-en-dertig van boven en acht-en-veertig van onderen heeft, dan heeft het genoeg voor eenig paard ter wereld. Mocht gy echter een stukje gouddraad in 't oog krijgen, wees er dan op bedaoht dat het paard valsche tanden, misschien wel een geheel valsoh gebit heeft; dat ls natuuriyk een over wegend nadeel, want het moet er eiken avond uitgenomen en lederen morgen weer ingezet worden. In den regel zal de stalknecht daar iets tegen hebben. Om te zien of een paard niet wild is, gaat e er achter st»an, neemt de staart, ver eelt het haar in vieren en maak er een fraaie vlecht van; wilt ge volkomen zeker zyn, trek er dan een paar maal aan met een korten krachtlgen ruk. Een goed huis middeltje ook is, om een der belde aohter- beenen te omzwachtelen. Ais het dier stil biyft staan en geen noemenswaardige teekenen van onge duld geeft volgt dan gerust myn raad koop het paard dan, als ge tenminste geld hebt. Zoo niet, leen dan. 't Zou jam mer zyn zoo'n dier te laten gaan. Het komt als viervoetig gedierte een braaf en gemoedeiyk mensch 7t meest naby. Elgen- ïyk is het te goed voor een aardschen stal. Als ge iets om myn raad geeft, koop het! Professor D. was een geleerde, die zich weinig met het achoone geslacht ingelaten had, maar toen hy tot hoogleeraar be noemd werd, waagde hy het tooh eens een dame van zijn kennis te polsen. Zy wandelden samen en de gewichtige vraag werd gedaan, zonder veel voorbe reiding of inleidende woorden te ver spillen. En de jonkvrouw gaf dan ook, met even weinig omslag ten antwoord: „Neen". Daarmee was de zaak afgehandeld. Een paar weken later ontmoetten zy elkander weder. „Herinnert u zich nog", vroeg de jonge dame na eenig aarzelen, „wat u me laatst gevraagd hebt?" De professor zei dat hy 't zich herinner de. „En weet u nog, wat ik toen geantwoord heb?" „O ja", zeide hij. „Nu, mynheer D.", ging zy voort, „ik heb de zaak eens rypehjk overwogen en ik heb my bedacht". „Ik ook", antwoordde de professor koel tjes; hy groette beleefd, liet haar staan en is nog altyd ongehuwd. In het jaar 1809 werd ln een gevecht tusschen de Oostenrykers en de Fran- schen, een Fransch huzaar van zyn paard geschoten. Het paard, meenende dat zyn meester sliep legde zich naast hem neder. Hy schopte en beet de andere huzaren, die hem van het ïyk van zyn heer wilde weghalen. Een der huzaren werd ge kwetst en wilde het met zyn sabel door steken, toen Napoleon toevallig voorby- kwam. Van de toedracht der zaak onder richt, overtuigde hy zich van den weder stand die het trouwe dier bood, by elke poging die men aanwendde, om het te verwyderen. Napoleon beval de huzaren, het paard rustig te laten liggen, en hy droeg een sergeant, die niet ver van daar geposteerd was, de zorg op te passen, dat het dier onaangeroerd bleef, ook gaf hy last dat men hem van den afloop nauw keurig verslag zou doen. Het bericht luidde aldus: Het paard bracht den nacht by zyn heer door. Toen de zon was opgegaan, zagen wy het ver scheidene malen rondom het lijk loopen en geheel beruiken. Waarschyniyk was het nu overtuigd dat zyn meester dood was, want eensklaps hief het arme dier een akelig gehinnik aan, dat echter meer naar kermen geleek, en na aan alle kan ten rondom zioh heen getrapt te hebben, rende het heen en verdween voorgoed. Als wy meer lachen, zouden wy allen gelukkiger en gezonder zyn, en het is waarlyk te betreuren, dat wij niet meer lachen, dat wy ons zelf niet prikkelen, als het noodig is. Want wy allen weten, dat een flink lachen de beste medicyn is. De artsen verklaren, dat niets het mensche- lyk lichaam zoo sterk beïnvloedt als vroo- lykheid en opgeruimdheid. Als opwekkend middel is vroolyk lachen onovertrefbaar, als middel om de longen te verruimen kan er geen ander by in de schaduw staan. Het maakt ook het hart en gezicht jong. Alle andere medicynen zyn min of meer geld verspilling. Als de menigte meer zou lachen, dan hadden de doktoren byna niets te doen. Zouden wy ons min der in zaken afbeillen, dan zouden wy ook meer laohen. Van droefgeestigheid tot lachen is één sohrede. Zouden wy deze sohrede meer ondernemen, dan zouden wy ook spoedig weder harteiyk leeren lachen. Hiermede ls niet bedoeld het dood gewone grynzen dat velen voor laohen uitgeven, helaas maar al te vaak te goe der trouw. Ook het gleohelen zooals vele vrouwen zoo gaarne plegen te doen, dat ls geen lachen, maar alleen een uiting van een ziekeiyken toestand van het zenuwstelsel. Wat wy in de maatschappy noodig hebben, zyn meer harteiyke lachers, menschen die lachen tot de lever er van schudt en niet lieden, die niets kunnen dan grynzen, gleohelen of als uit zondering eens glimlachen. Veel wordt bewezen, dat tooh ln den grond niet waar ls; En veel ls eeuwig waar, of schoon 't bewya niet daar la. De Génestet Er zyn altyd menschen, die zoo graag eens gewichtig willen redeneeren. Ze heb ben altijd hun oordeel klaar, dat dan ln ellenlange betoogen wordt voorgedragen, ze dragen voortdurend meer bewijzen aan. En eindigen met: „dus je ziet, bet 1 s zoo, bewyzen genoeg". En toch.... en tooh.... 't Is waar, er zijn altyd voorbeelden genoeg, die bIb be wijs moeten dienen. Men kan zoggen: de mensoh is slecht, altijd weer tot het slechte geneigd. Bewijzen. O, Ik zou tot morgen voorbeelden aan kunnen halen van menBohen, die konden kiezen tussohen goed en kwaad en die het Bleohte kozen, van menaohen, die in staat wer den gesteld het goede te doen en tooh weer naar het slechte teruggingen. Bewyzen genoeg. En uitzonderingen? Die zyn er Immers om de regels te be vestigen? Ziezoo. Dat ls bewezen. Maar is het ook waar? Of ls het soms toch onwaar, on danks die bewyzen? Wy menschen kunnen zooveel redenee ren. Niemand belet het ons. We zitten vol met spitsvondigheden en.... drog- We kunnen redenen. zelf overtuigd zyn, maar op een goeden dag beginnen Hfelen. Dan komt one gevoel •dje meespreken. We vragen ons we te twyfelen een woor dat onze bewyzen werkelijke bewyzen om af; zouden we wel heelemaal geiyk heb ben? Zyn er niet een beetje te veel uit zonderingen. Is alles wel juist zooals we dachten Bewyzen. We bewyzen elkaar, hoe Je het beste zaken doet, hoe Je het vertrou wen van je meerderen of ondergeschikten kunt winnen, we bewyzen wat goed, wat Kwaad ls. We zyn zelf overtuigd. En dan opeens staan we voor een geval, dat onze overtuiging doet wankelen. Ons gevoel spreekt sterker dan de „bewezen waarheden".we aarzelen. Zou dan tooh niet. We wagen een uitzondering te maken, ,ve handelen hjnrecht tegen onze vroe gere redeneering ln. En we voelen ons er wel by. Omdat we ons zuivere gevoel volg den, omdat we voelden, dat er toch ook nog wel andere dingen waar kunnen zyn, dingen, die niet te bewyzen zyn, maar die spreken tot bns groot-menscheiyta ge voel. Dan houden alle overwegingen van goed en kwaad, van welvaart en voor uitgang op. We gehoorzamen aan een an dere wet, die bulten ons verstandelyke zelf ligt. Iets van een andere, eeuwige waarheid heeft ons overmeesterd. En ten slotte zyn we gelukkig, dat we vatbaar zyn voor dat groote, breede gevoel en dat we niet vastzitten en verstikt zyrf ln onze dogma's. Vrager te H.: Onder leiding van Dr. de Cock verschynt ook een maandblad „Tob Nooit!" Dit maandblad wordt aan belang stellenden op aanvrage gratis gedurende twee maanden toegezonden. Prys per abonnement 2.60 per Jaar. Lezer te H.: Arbeid geeft levensvreug de. Zoek u dus een werkkring waarin gy nuttig kunt zyn. Sohopenhauer heeft ge zegd: „Werkzaamheid, iets doen, zoo mo- geiyk Iets maken, of ten minste Iets lee ren, ls voor het geluk van den mensch zondheid, noch wetensohap, nooh kunst, den mensoh te wokken als het warme ge voel, dat de werkzame heeft, wanneer hy zyn plioht heeft gedaan en even verpoost en geniet van de voldoening, die de vol brachte arbeid schenkt. Verz. brieven: G. D. te H.; X. te N. Voor de lezers van ons blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Jos. de Cock, van Merlenstraat 120, 'a-Graven- hage .gratis zielkundige adviezen, o.m. over de wyze waarop zy hun geest kun nen verfrisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen worden geregeld ln dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan direct sohrifte- iyk aan de aanvragers. Ondervinding maakt evenveel dwazen slecht, als zy er verbetert. Zonder strijd geen ontwikkeling, geen vooruitgang, geen overwinning. Langs de straat van „straks", komt men aan het huis van „nooit". Wanneer Iemand een rijksbetrekking kan krijgen, dan weet hy zichzelven ge makkelijk te overtuigen dat hy een patriot is. Toen lk geboren werd, huilde lk, en iedere dag zegt my waarom. Indien gy bepaald exoentrlek wilt schy- nen, tracht dan eeriyk te zyn. De man die praat als hy slaapt ls lang zoo vervelend niet als de man die slaapt als hy praat. De eerste stap tot het goede, is het kwade na te laten. Het geluk ligt meestal dicht bfl ons, maar stofwolken van ona zeiven en van vreemden beletten ona het te zien.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 7