'li Greep van dit en dat Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 27 JULI 1929 VAN DE GROOTEN DER AARDE. UIT HET LEVEN VAN VIDOCQ. De beetgenomen Commissaris. de beer. Een maskerade-grap. een groote diamant. ETEN EN DRINKEN. DE OUDE HOED. KLEINE WIJSHEDEN. Tob Nooit Hoekje. ONZE WIL. Schiller. 't Juffertje 392. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). Het volgende voorval uit het leven van den beroemden Franschen commissaris van politie Vidocq, die bij het onderzoek van elke misdaad placht te vragen:Waar is de vrouw bewijst dat ook de slimste menschen nog wel eens beetgenomen kun nen worden. Op een morgen stak een zijner onder- eschikten zijn hoofd binnen de deur van et bureau en zei: 'Mijnheer, daar is een boer die u verlangt te spreken.* »Wat wil die man?» »Hij ziet er zoo onnoozel uit, dat ik eigenlijk geloof, dat hij het zelf niet weet.» »Laat hem maar binnenkomen.» Toen ons boertje bij den beroemden Eolitieheld werd binnengebracht, groette ij op een alleronhandigste manier, ter wijl hij Vicdocq met dien half onnoozelen, half norschen blik aanzag, welken men wel meer opmerkt bij menschen wier hersenen niet normaal zijn. »Wat is er?« vroeg Vidocq tamelijk barsch »Ik wou graag bij u in dienst treden,» luidde het antwoord »als u er niets op tegen hebt.» »Loop heen, wat zou jij kunnen doen?» „O, u zoudt dienst genoeg van me hebben, vooral 's nachts. De luidjes, met wie ik werk, zullen nooit argwaan hebben, omdat ik er zoo zoo dom uitzie en daar hun stokslagen me beginnen te vervelen, wilde ik liever bij u in dienst treden. Ik ken al de plaatsen, waar het wild, dat u spoort, zich schuil houdt en ik zal u tal van inlichtingen kunnen verschaffen, als u mijn aanbod wilt aannemen." Vidocq nam met een kennersblik zijn bezoeker van het hoofd tot de voeten op de boer wachtte het antwoord op zijn ver zoek af, terwijl hij zijn pet aanhoudend in zijn hand heen en weer draaide. „Nu goed," sprak Vidocq eindelijk. „Maar ik heb geen zin om mij door jou te laten beetnemen en wil dus eerst het bewijs hebben, dat je even slim en be hendig bent als de gauwdieven, die je aan mij wilt uitleveren. Je moet dus eerst een proefje van je bekwaamheid afleggen „Wel 10, als het wezen moet, mijnheer," zeide het boertje „We zullen zien." Vidocq tastte in zijn vestjeszaak. „Hier is een 5-francs-stuk, ga naar de markt en koopt een kippetje of eén kalkoentje voor me, dat doet er niet toe. Ik geef je een half uur den tijd." „Best, mijnheer, u zult tevreden zijn over mij." De boer nam het geldstuk weg, stak het in zijn zak en slungelde weg. Vidocq gaf terstond bevel aan 3 zijner beste poiitie-agenten om den man te volgen, hem in al zijn bewegingen gade te slaan en hem alleen te arresteeren, in geval hij niet naar de markt mocht gaan. Het boertje bracht stipt de bevelen van Vidocq ten uitvoer, zonder dat de Het was Casino-bal in het stadje Nest huizen; de gewichtigste dag van het jaar voor de jonge dames, die daar leefden. Want er was maar één bal in hét jaar de financiën van de sociëteit, die den weidsohen naam van Casino droeg, ver oorloofden geen verdere buitensporig- höden Maar dit verhoogde dan ook het genot van dien éénen avond. Aoht man militaire muziek uit het na burige garnizoen luisterden den feest avond op; daarbij allerlei maskerade- costuums, wat deed 't er toe, of in de an ders zelden verwarmde zaal het water langs de wanden liep en dat de petroleum lampen van louter verwachting flikker den of walmden? De ongehuwde heerenwereld bestond uit den apotheker, twee jonge juristen, een paar kooplieden en een landedelman, die in de buurt een soort heerenhuis be woonde. De danslustige wereld had tot aanvoerdster juffrouw Malwine. Zij was nu wel niet mooi of jeugdig meer, maar vroolijk en opgewekt, en dit moet gezegd worden, altijd te vinden voor een feestje of gezellig samenzijn. Daar zij hare ouders verloren had en nu vrijwel ajle©n op de wereld stond, was zij naar Nesthui zen getogen, omdat het leven daar goed koop was en hare middelen haar niet ver oorloofden het meer aangename en weel derige leven ven een wereldetad te genie- agenten, die op eenigen afstand post gevat hadden, het minste of geringste bewijs van diefstal opmerkten. Een half uur later stond de boer opnieuw voor den beroemden commissaris. „Hier is het kapoentje en geld terug. Na heel wat afdingen heb ik het voor 2J francs gekregen." Vidocq zag hem met een woedenden blik aan. Het boertje zette een arme zondaarsgezicht. „Is dat alles wat je doen kunt, domkop snauwde Vidooq hem toe. „Wordt maar niet boos, mijnheer; u moet me eerst tij d gunnen om uit te pakken wat ik heb medegebracht." Hij knoopte zijn wijden kiel los, die aan de binnenzijde 8 diepe zakken be vatte en haalde er 2 andere vogels uit, die hij triomfantelijk op de tafel neerlegde, v ïdocq was buiten zichzelf van verbazing. De handige spitsboef zag den commissaris lachend aan en taste in zijn zak. „Dat is waar ook," zei hij lachend, „hier is uw 5-francs-stuk terug." En hij legde het geldstuk op tafel naast de kippen neer. Vidocq was letterlijk versteend. Op het zelfde oogenblik traden de 8 poiitie-agenten binnen en berichtten, dat zij niets bijzon ders hadden waargenomen. Vidocq fronste de wenkbrauwen. „Niet," schreeuwde hij driftig. „Deze gauwdief heeft kans gezien 2 kippen te stelen en daar hebben jullie niets van gemerkt. Hij heeft een 5-francs-stuks gestolen, nadat hij het gewissld had en jullie hebben niets gezien. Jelui zijn allemaal schaaps koppen. Kijkt een volgende keer beter uit je oogen, anders kan ik je niet meer gebruiken, hoor." De agenten gingen met hangonde poot jes weer terug. Op bevel van Vidocq keerde een hunner terug. „Ga aan de koopvrouw de gestolen voorwerpen ter hand stellen," sprak hij. De agent boog eu voegde zich bij zijn kameraads. (o) „En nu we zoo met zijn tweetjes alleen zijn, moet je me eens uitleggen, hoe je alles zoo slim hebt aangelegd." „Och zoo heel slim ben ik niet eens te werk gegaan, mijnheer Vidocq. Het is doodeenvoudig. Veronderstellen we eens, dat u de koopvrouw bent, omringd door al uw gedierte. Ik kom bij haar uitstalling, terwijl zij aan het onderhan delen is met een kooper, die tamelijk veel noten op zijn zang heeft. Ik wacht geduldig. Intusschen laat ik twee kippe tjes in mijn binnenzak glijden. Het derde kippetje koop ik eerlijk van haar en daarna geef ik haar een vijf francsstuk. Daar de koopvrouwen de gewoonte hebben, om al hun geld uit hun zak in hun boezelaar te doen, om't kleine geld er uit te zoeken, maak ik van dit oogenblik gebruik, om haar eens onder de kin te strijken kijk zoozij verweert zich met de andere hand haal ik een geldstuk uit haar boe zeiaar weg... om zeker te zijn, dat ik het goede neem, nies ik verschrikkelijk hard zij wendt het hoofd af ik neem mijn kans waar en klaar is kees U ziet wel, dat het doodeenvoudig is." „Bravo" je bent wel een gauwdief van de eerste soort, en ik zal je gaarne in dienst nemen, Maar waag het niet om mij beet te willen nemen dan zou er aardig wat voor je op zitten." „Maar mijnheer Vidocq, wat denkt u van -mij I Ik neem wel de luidjes dolgraag beet, maar ul Dat zal ik wel laten 1" i „Dat is dus afgesproken je bent bij mij in dienst voor drie francs per dag, zonder de extraatjes. Laat ik niet merken, dat 't mes aan twee kanten bij jouw snijdt, want dat zou je duur te staan komen. Je zult op de lijst worden ge schreven onder den naam van „de handige". Dat is een hulde aan je talent." De boer was blijkbaar zeer in zijn schik met deze lofuiting uit den mond van den grooten Vidocq. „Wacht even," riep deze hem na." daar zou ik haast wat vergeten 1 Waar woon je Hoe heet je? Waar ben je geboren? Ik moet dat alles nauwkeurig weten? „Ik zal u morgen al de stukken geven, mijnheer." U ziet wel dat ik de waarheid heb gesproken en dat ik 'ti gauwdief ben, die u gewiohtige diensten kan be wijzen. „Das afgesproken. Tot morgen dan Het boertje boog als een knipmes en verliet het bureau van Vidocq zeer in zijn schik over de vriendelijke ontvangst welke bij daar genoten had. ten. Malwine moest wel degelijk de tering naar de nering zetten en dus op haar ma nier op de kleintjes passen. Zij werd in het stadje vriendelijk opge nomen en ten deele uit medelijden, ten deele omdat men al zeer spoedig haar wel lijden mocht, overal bij voorkomende ge legenheid uitgenoodigcl. En zoo stond bij haar vast, dat zij in Nesthuizen het ideaal haars levens, een man vinden, moest en zou. Wilde dat gelukken, zoo zou dat ideaal in de woning van den burgemeester moe ten verwezenlijkt worden. Daar was een volwassen, heel mooie dochter. Anna ge- heeten, en daar verkeerde de gansche jeunesse-doree van het stadje. Vooral de genoemde land-edelman, dien we Jaspers zullen noemen hij was wel gefortu neerd, maar volstrekt niet van adel kwam geregeld aan huis. En nauw was hij binnen de gastvrije muren of men zag ook spoedig Mawvine opdagen; in hoe verre 't toeval hierbij in het spel was, blijve buiten besdiouwing. „De beide dames zijn intieme vriendin nen?" had de kleine zwartgebaarde heer Jaspers eens gevraagd. En daarom was hij altijd beleefd tegen Malvine en toen zij den wensch uitdrukte, dat hij voor het bal masqué eens een aardige grap mocht ar- rangeeren, was hij vol vuur daarop inge gaan. Het mocht hem werkelijk gelukken de anders wel wat trage jongelui er voor te interesseeren. Iets in te studecren of van buiten te leeren, daar was niemartd voor te vinden; maar tot een ontworpen Zigeuner-optocht wilde men zich wel lee- nen. De belde ondernemers Jaspers en Mal vine, hadden ten huize van den burge meester menige geheime conferentie, waaraan als „Dritte im Bunde" dan ook Anna deelnam. De goede Jaspers was met hart en ziel bij de zaak en Malvine koes terde in haar boezem hoopvolle verwach tingen. Vidocq van zijn kant was zeer inge^ nomen met zijn nieuwen ondergeschikte „Van zoo'n schelm zal ik wel profijt hebben 1" dacht hij en wreef zich verge noegd in de handen. Daarna verdiepte hij zich in allerlei stukken en maakte zich gereed om naar den prefeot van politie te gaan, met wien hij een belangrijke beraadslaging moest houden. Hij nam een bundel papio- ren, welke hij bij deze gelegenheid noo- dig had van den sohrijftafel en stak ze in zijn zak. Bij deze beweging taste hij met zijn hand op een voorwerp, dat hij niet in zijn bezit had gehad. „Dat is al heel vreemd," daoht hij, terwijl hij het onbe kende voorworp uit zijn zak te voorschijn bracht. Hot was een klein kartonnen doosje." Hij deed het open en zag er een koperen horloge in liggen, zooals de kooplui op straat voor enkele stuivers te koop aanbieden. Op den bodem vun het doo9je lag een dichtgevouwen strookje papier. Vidocq opende liet en las: „Toch beotgonomen mijnheer Vidocq 1" Vidocq ontstelde zijn gouden horloge was uit zijn zak verdwenen. „O die schurk 1" riep hij woedend uit. „Hij heeft mij bestolen 1" In menlgen slapeloozen naoht had de beroemde Vidocq 't onnoozele gezicht van den pseudo-boer voor zich, die vergeten had, hem zijn naam en woonplaats op te geven. 4 Bm Deze diamant, het tijgeroog, genaamd, wordt beschreven als een van de prach tigste diamanten, die ooit in Zuid-Afrika gevonden zijn. Het vinden van - dezen steen, die ongeveer even groot is als de beroemde Koh-i-Noor, toen die in 1860 aan Koningin Victoria werd aangeboden, geschiedde onder eigenaardige omstan. digheden. De vinder, een ex-kapitein, had met zijn compagnon al zeven maanden hard ge werkt op een hun ter onderzoeking aan wezen terrein bij Droogeveld, op circa 60 mijl afstand van Kimberley. Ze hadden echter geen succes en hadden besloten het werk op te geven. Ze maakten toebe reidselen voor hun vertrek om te trach ten elders hun geluk te beproeven. Daags voor het vertrek kwam een van de kaffer jongens zenuwachtig roepend: ,3aas, een diamantl" en hij overhandigde den kapi- „Hij bemint mij wis en zeker, hij be mint mij," dacht zij wakend en droomend. De Zigeuner-optocht vereisohte onder scheidene repetities, welke ten huize van den burgemeester plaats hadden en hen, die 'er niet aan deelnamen, met bitteren nijd vervulden. Eindelijk was alles naar behooren geregeld en de oostuums waren samengesteld uit een massa goedkoopo stof, goudpapier, al dan niet gangbare munten en dergelijke imposante artikelen. Ademloos van verwachting zaten de toeschouwers langs de natte wandeu der zaal daar werd de deur geopend en de grootsohe optocht kwam opdagen; al len die er aan deelnamen, waren gemas kerd. Vooraan schreden Anna en Malvine, die nagenoeg van gelijke gestalte waren, oök in hetzelfde costuum met tambouryns en lang afhangend donkrfr haar, dat bij beiden toevallig van dezelfde kleur was; zij stelden dan ook een paar Zigeuner- tweelingzusters voor. Daarop volgden een schaar van mannen en vrouwen met in strumenten van allerlei aard, paarsge wijze gegroepeerd. Het slot, een .prachtstuk, van het geheel vormde een beer, voorgesteld door den heer Jaspers, met berenleider. De heer Jaspers was opgehouden en wat Iaat ge komen; 'hij kwam ademloos in het vertrek waar de deelnemers van den optooht reeds gecostumeerd waren en gereed stonden. Terwijl hij fluks zich in de berenhuid stak had hij ter nauwernood tijd om de dioht bij hem staande Malvine toe te fluisteren: „Hoe bekoorlijk ziet gij er uit!" Daarop stelde de stoet zich in beweging. Ja, het was een schoone en heerlijke avond. Alle aanwezigen waren die mee ning toegedaan en er werd met ijver en onvermoeid gedanst. De gemaskerde twee lingen waren voortdurend op de been; ook Malvine werd onverwacht veel gevraagd. Zij was niet weinig trotsch daarop an ders kwam het wel eens voor, dat zij ge durende a»JLig dansje bij ds „zwartzijden" teln een barnsteenkleurige steen van 178,6 karaats. Dadelijk werden toen orden gegeven om de maatregelen voor het vertrek te staken, en het zoeken voort te zetten. Er volgden toen nog belangrijke vond sten. De steen werd in handen gesteld van een deskundige, en na het kloven en blij- pen bleef er een prachtige diamant van 61.6 karaats over, een buitengewoon zui vere steen, zonder een enkel vlekje. De bewerking heeft drie maanden geduurd, en 272 pond sterling gekost (8264 gulden). Dit nam omstreeks het Jaar 1600 bij lieden In goeden doen bijna den geheelen dag in beslag. Tenminste vindt men in een werk, dat de zeden en gewoonten van dén toenmaligen tijd schildert, een aan duiding, die zonder twijfel tot die ge- gevolgtrekking lHdt. Er staat daa^: „lederen dag wordt zes maal gegeten, namelijk eerst vóór men uit bed komt, dan een fatsoenlijk ontbijt, dan het middagbrood, daarna een namiddag- maal, dan vesper en eindelijk avond brood." Het eerste ontbijt voor dat men uit bed komt, werd zeer vroeg genuttigd, nJ. om 2 uur 's nachts. Ja, een boek uit het jaar 1803, de „Almanao de Courman- da", geeft het middernachtelijk uur nog als tijd voor het ontbijt aan. Er kan echter veilig worden aangeno men, dat men zich na deze lichamelijke versterking nog eens aan een verkwik kende slaap overgaf, totdat om 8 uur des morgens dan het fatsoenlijke ontbijt den niéuwen dog inluidde. De bureauohef van een groote maat schappij, een man die minstens 8000 gul den Inkomen heeft, liep reeds een jaar lang met een hoed, waarvan de rand de sporen van langdurige trouwe diensten droeg. Onze bureaucraat, die reeds een gerui- men tijd de spottende taal van zijn col lega's had aangehoord, besloot eindelijk zijn stilzwijgen te verbreken. „Gij schijilt u telkens vroolijk te maken over mijn versleten hoed heeren," zelde hi1, „en gij denkt dat ik zoo zuinig of zoo gierig ben. Maar ik zal u een zeer bevre digende opheldering geven. Reeds een vol jaar geleden heoft mijn vrouw ge zegd: Zoolang je met dien ouden hoed loopt, kunt ge er vast op aan, dat ik geen voet met je op straat zet. Zóó ga ik niet langer met je langs den weg. Is 't nu duidelijk?" Velen vertellen van den berg der op offering, dien zij voor u zouden willen beklimmen, maar vergeten de trap op te gaan, en de kleinigheid te halen, die ge juist noodig hebt Het leven is een reis, waarvan niemand de route kent, dan na er verschillende stations van te hebben doorloopen. Het eenige middel om nooit van mee ning te veranderen, is, niet te denken. Een gevaar is zelden zoo groot als de vrees die men er van koestert Iemand die zich zeiven hoort is niet dikwijls hij dien men hoort 't Is beter geen vrienden te hebben, dan te veel op hen te vertrouwen. Mijn vrouw geeft de voorkeur aan thee bij het ontbijt en ik aan koffie. We zijn daarom tot een oompromis gekomen. Hoe? We hebben thee bij' het ontbijt balmoeders bleef zitten, zacht gevoerde gesprekken over tekortkomingen ven dienstboden, dure prijzen van levensmid delen en dergelijke 'belangwekkende on derwerpen moest aanbooren; om einde lijk als ontbrekende vis-avis met een on handig individu in te vallen. Dat heden het masker en de kleeding, geheel met die van Anna overeenkomende, redenen van haar succes konden zijn, dat kwam bij Malvientje niet op. Weldra werd het door de ongewone in spanning haar te warm achter het masker. Maar voor middernacht zou er niet gede maskeerd worden. Zij begaf zich naar een koelere, voor het oogenblik volkomen ledige aangrenzende kamer en stond een wijle in de vensternis geleund. Plotseling hoe was 't zoo gekomen? was hij daar. In zijn herenhuid ligt hij pardoes aan haar voeten en stamelt: „Juffrouw, ik bemin u reeds lang o, wanneer gij wist, hoe zeer! Hoe gaarne had ik u al eerder dit verklaard; maar ik- zag in den laatsten tijd u nooit zonder vriendin, die altijd als een schaduw ach ter u was. Toe, zeg mij of ik mag hopen." Twee berenklauwen werden smeekend naar haar opgeheven. Zij wilde antwoor den daar verschenen twee heeren in de deuropening. De beer springt op, fluis- terd haar toe: „Tot morgen," en is ver dwenen. Als een droom ging de rest van den avond haar voorbij. Ja, zij was zoo door het geluk bevangen, dat zij vroegtijdig naar huis ging en dien nacht sliep zij wei nig. Zij bad zooveel te denken. „Mijn meubels verkoop ik; bij hem is al les uitstekend ingericht. Hoogstens voor de logeerkamer zou ik iets kunnen ge bruiken. Mijn bruidstoilet laat ik natuur lijk uit Parijs komen maar die huls houdster van hem moet weg; dat mensch kan ik niet uitstaan." Den volgenden middag zat Malvine van één uur af aan het venster, in haar mool- Alle anderen Dingo mflssen; der Mensch lsl das Wetten, welcheti wlll. Alles wat om ons heen gebeurt, het moét gebeuren. De aarde draalt, de zon geeft licht, het regent, het onweert.... Het gebeurt Geluk wordt ons geboden, ongeluk ach terhaalt ons, vreugde overstraalt het leven, de duisternis valt In. Het ge beurt Alle levende wezens ondergaan dat ge beuren. De planten, de dieren.... zij ondergaan hun lot; hun reactie, hun medewerken wordt niet gevraagd. Maar de mensch staat boven planten en dieren met zijn wil. Hij ook kan aan de uiterlijke gebeurtenissen niets veran deren, hij kan den regen niet doen ophou den, het onweer niet tot zwijgen brengen. Maar hij is meester over zijn zinnen, gedachten, gevoelens. HU is meester over zUn stijging en ondergang. De plant wordt door een hagelbui ver nietigd. De mensch kan door een hagelbui van tegenslagen tot nieuw leven komen. Een mensoh heeft nooit de verontschuldi ging dit moést ik doen; de mensch wordt niet gedwongen, hU handelt volgens zUn wil. Dikwijls lijkt het anders. De omstandig heden drijven ons naar onze daden. Maar als we niet willen, wèrkelUk niet willen, dan hoeven wil ons niet te loten drijven. Over geboorte en dood hebben wil even weinig te zeggen als andere wezens. Den dood moeten wij over ons laten ko men. Maar anders moeten we altijd gereed staan de gebeurtenissen op te vangen en te verwerken. We moeten leven, niet onB laten leven! De ulterillke omstandigheden mogen ons leven niet bepalen. Het komt ook niet aan op die uiterlijke omstandig heden, het komt er op aan, hoe wU er op reageeren. Ze worden ons alleen gezon den als voedsel voor ons Innerlijk leven. Aan ons zelf ligt het, hoe dat voedsel ons bekomen zal! Geluk kan oiib soms vergiftigen, on geluk ons doen horstellen. Onze nobelste daden kunnen het gevolg zUn van een uiterlUke vernedering. De omstandigheden maken het ons soms moeilijk hot goedo te willen. Ze dwingen nooit. Wij zün verantwoordelUk voor onzé daden. Beoordeel daarom toch een medemensch, die tot een leelUke daad komt, niet te hard! Hij is verantwoordelijk, zeker, maar het kan hem heel moeilük zijn gemaakt, moeilijker dan 't voor u ooit was. Hoop alleen, dat ge zelf onder derge lijke omstandigheden sterker zoudt zijn geweest, neem u voor het goede te willen, voor het goede te strijden, als ge eens in zijn moeilijkheden zoudt raken. Veroordeelen kunnen we nooit, omdat we den strijd niet hebben gekend. Veroor deelen kunnen wo alleen.... onszelf. Want van onszelf kunnen we weten hoe flauw de strijd was, hoe zwak de wil! Da. JOS. DE OOCJK. Drager te H. GU denkt te veel aan uzelf en te weinig aan anderen. In wer kelijkheid ztjt gij geen gemakkeiük huis genoot; want iemand die altijd met zich zelf bezig is en daarbU steeds tobt en klaagt, is geen aangenaam gezelschap. Veel zoudt gU tot verbetering van uw toestand kunnen bijdragen, door eerst uw eigen fouten te verbeteren en niet meer te fitten op uw omgeving. Zorg lederen dag opgewekt en moedig te zijn dan brengt gjj zonneschijn in uw hart en in uw huls en de algeheele toe stand zal er zeer zeker door verbeteren. Verz. brieven: D. -S. te H. Voor de lezers vttn ons blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Jos. de Oook, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, o.m. over de wijze waarop zij hun geest kun nen verfrisschen en hun wilskracht en énergie kunnen versterken. De vragen worden geregeld in dit blad behandeld. Moohten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan direct aohrifte- lijk aan de aanvragers. ste gewaad en wachtte. Daar eindelijk maar wat is dat? Hij heeft een dame aan den arm het is Anna. Hoe is dat mogelijk? Zou hij zou hij dat zou toch schande wezen. En zoo waar zij staken de straat over en kwamen regelrecht naar haar toe. Maar zij kon, zij wilde hen niet ontvan gen. Men schelde tevergeefs; er werd niet opengedaan. In stilte vond Jaspers het niet onaangenaam; want zijn vergissing den vorigen avond was hem eerst heden, toen hij Anna nader gevraagd had, dui delijk geworden en toen had Anna er op gestaan, dat hun eerste bezoek aan Mal vine zou zijn, omdat eenige opheldering onvermijdelijk was, en hij zijn veront schuldiging behoorde aan te bieden. Door een en ander was hij minder aangenaam gestemd. Later zou Malvine, meende hij, de zaak langzamerhand van de gemoede lijke zijde op gaan nemen. En daarom legde hij zich merkwaardig snel neder bij de onderstelling dat zij niet thuis^was. Voorloopig lag zij echter ln haar kamer op de canapee en verdiepte zioh in pessi mistische beschouwingen over onaange name verwisselingen en in het bijzonder in de slechtheid van de mannen. Van dezen dag af nam de behoefte aan tandpoeder en dergelijke in de apotheek beduidend toe. De vriendschap met Anna brak zij bij nader inzien niet af en toen de bruiloft naderde, vroeg zij herhaaldelijk: „Niet waar Antje-lief, ik krijg onzen vriend den apotheker naast mij aan tafel." B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 7