'li Greep van dit en dat
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 27 JULI 1929
VAN DE GROOTEN
DER AARDE.
UIT HET LEVEN VAN VIDOCQ.
De beetgenomen Commissaris.
de beer.
Een maskerade-grap.
een groote diamant.
ETEN EN DRINKEN.
DE OUDE HOED.
KLEINE WIJSHEDEN.
Tob Nooit Hoekje.
ONZE WIL.
Schiller.
't Juffertje
392. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
Het volgende voorval uit het leven van
den beroemden Franschen commissaris
van politie Vidocq, die bij het onderzoek
van elke misdaad placht te vragen:Waar
is de vrouw bewijst dat ook de slimste
menschen nog wel eens beetgenomen kun
nen worden.
Op een morgen stak een zijner onder-
eschikten zijn hoofd binnen de deur van
et bureau en zei: 'Mijnheer, daar is een
boer die u verlangt te spreken.*
»Wat wil die man?»
»Hij ziet er zoo onnoozel uit, dat ik
eigenlijk geloof, dat hij het zelf niet weet.»
»Laat hem maar binnenkomen.»
Toen ons boertje bij den beroemden
Eolitieheld werd binnengebracht, groette
ij op een alleronhandigste manier, ter
wijl hij Vicdocq met dien half onnoozelen,
half norschen blik aanzag, welken men
wel meer opmerkt bij menschen wier
hersenen niet normaal zijn.
»Wat is er?« vroeg Vidocq tamelijk
barsch
»Ik wou graag bij u in dienst treden,»
luidde het antwoord »als u er niets op
tegen hebt.»
»Loop heen, wat zou jij kunnen doen?»
„O, u zoudt dienst genoeg van me
hebben, vooral 's nachts. De luidjes, met
wie ik werk, zullen nooit argwaan hebben,
omdat ik er zoo zoo dom uitzie en daar
hun stokslagen me beginnen te vervelen,
wilde ik liever bij u in dienst treden. Ik
ken al de plaatsen, waar het wild, dat u
spoort, zich schuil houdt en ik zal u tal
van inlichtingen kunnen verschaffen, als
u mijn aanbod wilt aannemen."
Vidocq nam met een kennersblik zijn
bezoeker van het hoofd tot de voeten op
de boer wachtte het antwoord op zijn ver
zoek af, terwijl hij zijn pet aanhoudend in
zijn hand heen en weer draaide.
„Nu goed," sprak Vidocq eindelijk.
„Maar ik heb geen zin om mij door jou
te laten beetnemen en wil dus eerst het
bewijs hebben, dat je even slim en be
hendig bent als de gauwdieven, die je
aan mij wilt uitleveren. Je moet dus
eerst een proefje van je bekwaamheid
afleggen
„Wel 10, als het wezen moet, mijnheer,"
zeide het boertje
„We zullen zien." Vidocq tastte in zijn
vestjeszaak. „Hier is een 5-francs-stuk, ga
naar de markt en koopt een kippetje of
eén kalkoentje voor me, dat doet er niet
toe. Ik geef je een half uur den tijd."
„Best, mijnheer, u zult tevreden zijn
over mij." De boer nam het geldstuk weg,
stak het in zijn zak en slungelde weg.
Vidocq gaf terstond bevel aan 3 zijner
beste poiitie-agenten om den man te volgen,
hem in al zijn bewegingen gade te slaan
en hem alleen te arresteeren, in geval
hij niet naar de markt mocht gaan.
Het boertje bracht stipt de bevelen
van Vidocq ten uitvoer, zonder dat de
Het was Casino-bal in het stadje Nest
huizen; de gewichtigste dag van het jaar
voor de jonge dames, die daar leefden.
Want er was maar één bal in hét jaar
de financiën van de sociëteit, die den
weidsohen naam van Casino droeg, ver
oorloofden geen verdere buitensporig-
höden
Maar dit verhoogde dan ook het genot
van dien éénen avond.
Aoht man militaire muziek uit het na
burige garnizoen luisterden den feest
avond op; daarbij allerlei maskerade-
costuums, wat deed 't er toe, of in de an
ders zelden verwarmde zaal het water
langs de wanden liep en dat de petroleum
lampen van louter verwachting flikker
den of walmden?
De ongehuwde heerenwereld bestond
uit den apotheker, twee jonge juristen, een
paar kooplieden en een landedelman, die
in de buurt een soort heerenhuis be
woonde. De danslustige wereld had tot
aanvoerdster juffrouw Malwine. Zij was
nu wel niet mooi of jeugdig meer, maar
vroolijk en opgewekt, en dit moet gezegd
worden, altijd te vinden voor een feestje
of gezellig samenzijn. Daar zij hare
ouders verloren had en nu vrijwel ajle©n
op de wereld stond, was zij naar Nesthui
zen getogen, omdat het leven daar goed
koop was en hare middelen haar niet ver
oorloofden het meer aangename en weel
derige leven ven een wereldetad te genie-
agenten, die op eenigen afstand post
gevat hadden, het minste of geringste
bewijs van diefstal opmerkten. Een half
uur later stond de boer opnieuw voor den
beroemden commissaris.
„Hier is het kapoentje en geld terug.
Na heel wat afdingen heb ik het voor
2J francs gekregen."
Vidocq zag hem met een woedenden
blik aan. Het boertje zette een arme
zondaarsgezicht. „Is dat alles wat je doen
kunt, domkop snauwde Vidooq hem toe.
„Wordt maar niet boos, mijnheer; u
moet me eerst tij d gunnen om uit te pakken
wat ik heb medegebracht."
Hij knoopte zijn wijden kiel los, die
aan de binnenzijde 8 diepe zakken be
vatte en haalde er 2 andere vogels uit,
die hij triomfantelijk op de tafel neerlegde,
v ïdocq was buiten zichzelf van verbazing.
De handige spitsboef zag den commissaris
lachend aan en taste in zijn zak.
„Dat is waar ook," zei hij lachend, „hier
is uw 5-francs-stuk terug." En hij legde
het geldstuk op tafel naast de kippen neer.
Vidocq was letterlijk versteend. Op het
zelfde oogenblik traden de 8 poiitie-agenten
binnen en berichtten, dat zij niets bijzon
ders hadden waargenomen.
Vidocq fronste de wenkbrauwen. „Niet,"
schreeuwde hij driftig. „Deze gauwdief
heeft kans gezien 2 kippen te stelen en
daar hebben jullie niets van gemerkt. Hij
heeft een 5-francs-stuks gestolen, nadat
hij het gewissld had en jullie hebben
niets gezien. Jelui zijn allemaal schaaps
koppen. Kijkt een volgende keer beter
uit je oogen, anders kan ik je niet meer
gebruiken, hoor."
De agenten gingen met hangonde poot
jes weer terug. Op bevel van Vidocq
keerde een hunner terug. „Ga aan de
koopvrouw de gestolen voorwerpen ter
hand stellen," sprak hij.
De agent boog eu voegde zich bij zijn
kameraads.
(o)
„En nu we zoo met zijn tweetjes alleen
zijn, moet je me eens uitleggen, hoe je
alles zoo slim hebt aangelegd."
„Och zoo heel slim ben ik niet eens
te werk gegaan, mijnheer Vidocq. Het
is doodeenvoudig. Veronderstellen we
eens, dat u de koopvrouw bent, omringd
door al uw gedierte. Ik kom bij haar
uitstalling, terwijl zij aan het onderhan
delen is met een kooper, die tamelijk
veel noten op zijn zang heeft. Ik wacht
geduldig. Intusschen laat ik twee kippe
tjes in mijn binnenzak glijden. Het derde
kippetje koop ik eerlijk van haar en daarna
geef ik haar een vijf francsstuk. Daar
de koopvrouwen de gewoonte hebben, om
al hun geld uit hun zak in hun boezelaar
te doen, om't kleine geld er uit te zoeken,
maak ik van dit oogenblik gebruik, om
haar eens onder de kin te strijken kijk
zoozij verweert zich met de andere
hand haal ik een geldstuk uit haar boe
zeiaar weg... om zeker te zijn, dat ik
het goede neem, nies ik verschrikkelijk
hard zij wendt het hoofd af ik neem
mijn kans waar en klaar is kees U
ziet wel, dat het doodeenvoudig is."
„Bravo" je bent wel een gauwdief van
de eerste soort, en ik zal je gaarne in
dienst nemen, Maar waag het niet om
mij beet te willen nemen dan zou er
aardig wat voor je op zitten."
„Maar mijnheer Vidocq, wat denkt u
van -mij I Ik neem wel de luidjes dolgraag
beet, maar ul Dat zal ik wel laten 1"
i „Dat is dus afgesproken je bent bij
mij in dienst voor drie francs per dag,
zonder de extraatjes. Laat ik niet merken,
dat 't mes aan twee kanten bij jouw
snijdt, want dat zou je duur te staan
komen. Je zult op de lijst worden ge
schreven onder den naam van „de handige".
Dat is een hulde aan je talent."
De boer was blijkbaar zeer in zijn schik
met deze lofuiting uit den mond van den
grooten Vidocq.
„Wacht even," riep deze hem na." daar
zou ik haast wat vergeten 1 Waar woon je
Hoe heet je? Waar ben je geboren? Ik
moet dat alles nauwkeurig weten?
„Ik zal u morgen al de stukken geven,
mijnheer." U ziet wel dat ik de waarheid
heb gesproken en dat ik 'ti gauwdief
ben, die u gewiohtige diensten kan be
wijzen.
„Das afgesproken. Tot morgen dan
Het boertje boog als een knipmes en
verliet het bureau van Vidocq zeer in
zijn schik over de vriendelijke ontvangst
welke bij daar genoten had.
ten. Malwine moest wel degelijk de tering
naar de nering zetten en dus op haar ma
nier op de kleintjes passen.
Zij werd in het stadje vriendelijk opge
nomen en ten deele uit medelijden, ten
deele omdat men al zeer spoedig haar wel
lijden mocht, overal bij voorkomende ge
legenheid uitgenoodigcl. En zoo stond bij
haar vast, dat zij in Nesthuizen het ideaal
haars levens, een man vinden, moest en
zou.
Wilde dat gelukken, zoo zou dat ideaal
in de woning van den burgemeester moe
ten verwezenlijkt worden. Daar was een
volwassen, heel mooie dochter. Anna ge-
heeten, en daar verkeerde de gansche
jeunesse-doree van het stadje. Vooral de
genoemde land-edelman, dien we Jaspers
zullen noemen hij was wel gefortu
neerd, maar volstrekt niet van adel
kwam geregeld aan huis. En nauw was
hij binnen de gastvrije muren of men zag
ook spoedig Mawvine opdagen; in hoe
verre 't toeval hierbij in het spel was,
blijve buiten besdiouwing.
„De beide dames zijn intieme vriendin
nen?" had de kleine zwartgebaarde heer
Jaspers eens gevraagd. En daarom was hij
altijd beleefd tegen Malvine en toen zij
den wensch uitdrukte, dat hij voor het bal
masqué eens een aardige grap mocht ar-
rangeeren, was hij vol vuur daarop inge
gaan. Het mocht hem werkelijk gelukken
de anders wel wat trage jongelui er voor
te interesseeren. Iets in te studecren of
van buiten te leeren, daar was niemartd
voor te vinden; maar tot een ontworpen
Zigeuner-optocht wilde men zich wel lee-
nen.
De belde ondernemers Jaspers en Mal
vine, hadden ten huize van den burge
meester menige geheime conferentie,
waaraan als „Dritte im Bunde" dan ook
Anna deelnam. De goede Jaspers was met
hart en ziel bij de zaak en Malvine koes
terde in haar boezem hoopvolle verwach
tingen.
Vidocq van zijn kant was zeer inge^
nomen met zijn nieuwen ondergeschikte
„Van zoo'n schelm zal ik wel profijt
hebben 1" dacht hij en wreef zich verge
noegd in de handen.
Daarna verdiepte hij zich in allerlei
stukken en maakte zich gereed om naar
den prefeot van politie te gaan, met
wien hij een belangrijke beraadslaging
moest houden. Hij nam een bundel papio-
ren, welke hij bij deze gelegenheid noo-
dig had van den sohrijftafel en stak ze
in zijn zak.
Bij deze beweging taste hij met zijn
hand op een voorwerp, dat hij niet in
zijn bezit had gehad. „Dat is al heel
vreemd," daoht hij, terwijl hij het onbe
kende voorworp uit zijn zak te voorschijn
bracht. Hot was een klein kartonnen
doosje." Hij deed het open en zag er een
koperen horloge in liggen, zooals de
kooplui op straat voor enkele stuivers
te koop aanbieden. Op den bodem vun
het doo9je lag een dichtgevouwen strookje
papier. Vidocq opende liet en las: „Toch
beotgonomen mijnheer Vidocq 1" Vidocq
ontstelde zijn gouden horloge was uit
zijn zak verdwenen.
„O die schurk 1" riep hij woedend uit.
„Hij heeft mij bestolen 1"
In menlgen slapeloozen naoht had de
beroemde Vidocq 't onnoozele gezicht van
den pseudo-boer voor zich, die vergeten
had, hem zijn naam en woonplaats op
te geven. 4
Bm
Deze diamant, het tijgeroog, genaamd,
wordt beschreven als een van de prach
tigste diamanten, die ooit in Zuid-Afrika
gevonden zijn. Het vinden van - dezen
steen, die ongeveer even groot is als de
beroemde Koh-i-Noor, toen die in 1860
aan Koningin Victoria werd aangeboden,
geschiedde onder eigenaardige omstan.
digheden.
De vinder, een ex-kapitein, had met zijn
compagnon al zeven maanden hard ge
werkt op een hun ter onderzoeking aan
wezen terrein bij Droogeveld, op circa 60
mijl afstand van Kimberley. Ze hadden
echter geen succes en hadden besloten
het werk op te geven. Ze maakten toebe
reidselen voor hun vertrek om te trach
ten elders hun geluk te beproeven. Daags
voor het vertrek kwam een van de kaffer
jongens zenuwachtig roepend: ,3aas, een
diamantl" en hij overhandigde den kapi-
„Hij bemint mij wis en zeker, hij be
mint mij," dacht zij wakend en droomend.
De Zigeuner-optocht vereisohte onder
scheidene repetities, welke ten huize van
den burgemeester plaats hadden en hen,
die 'er niet aan deelnamen, met bitteren
nijd vervulden. Eindelijk was alles naar
behooren geregeld en de oostuums waren
samengesteld uit een massa goedkoopo
stof, goudpapier, al dan niet gangbare
munten en dergelijke imposante artikelen.
Ademloos van verwachting zaten de
toeschouwers langs de natte wandeu der
zaal daar werd de deur geopend en
de grootsohe optocht kwam opdagen; al
len die er aan deelnamen, waren gemas
kerd. Vooraan schreden Anna en Malvine,
die nagenoeg van gelijke gestalte waren,
oök in hetzelfde costuum met tambouryns
en lang afhangend donkrfr haar, dat bij
beiden toevallig van dezelfde kleur was;
zij stelden dan ook een paar Zigeuner-
tweelingzusters voor. Daarop volgden een
schaar van mannen en vrouwen met in
strumenten van allerlei aard, paarsge
wijze gegroepeerd.
Het slot, een .prachtstuk, van het geheel
vormde een beer, voorgesteld door den
heer Jaspers, met berenleider. De heer
Jaspers was opgehouden en wat Iaat ge
komen; 'hij kwam ademloos in het vertrek
waar de deelnemers van den optooht reeds
gecostumeerd waren en gereed stonden.
Terwijl hij fluks zich in de berenhuid stak
had hij ter nauwernood tijd om de dioht
bij hem staande Malvine toe te fluisteren:
„Hoe bekoorlijk ziet gij er uit!"
Daarop stelde de stoet zich in beweging.
Ja, het was een schoone en heerlijke
avond. Alle aanwezigen waren die mee
ning toegedaan en er werd met ijver en
onvermoeid gedanst. De gemaskerde twee
lingen waren voortdurend op de been; ook
Malvine werd onverwacht veel gevraagd.
Zij was niet weinig trotsch daarop an
ders kwam het wel eens voor, dat zij ge
durende a»JLig dansje bij ds „zwartzijden"
teln een barnsteenkleurige steen van 178,6
karaats.
Dadelijk werden toen orden gegeven
om de maatregelen voor het vertrek te
staken, en het zoeken voort te zetten.
Er volgden toen nog belangrijke vond
sten.
De steen werd in handen gesteld van
een deskundige, en na het kloven en blij-
pen bleef er een prachtige diamant van
61.6 karaats over, een buitengewoon zui
vere steen, zonder een enkel vlekje. De
bewerking heeft drie maanden geduurd,
en 272 pond sterling gekost (8264 gulden).
Dit nam omstreeks het Jaar 1600 bij
lieden In goeden doen bijna den geheelen
dag in beslag. Tenminste vindt men in
een werk, dat de zeden en gewoonten van
dén toenmaligen tijd schildert, een aan
duiding, die zonder twijfel tot die ge-
gevolgtrekking lHdt.
Er staat daa^: „lederen dag wordt zes
maal gegeten, namelijk eerst vóór men uit
bed komt, dan een fatsoenlijk ontbijt, dan
het middagbrood, daarna een namiddag-
maal, dan vesper en eindelijk avond
brood." Het eerste ontbijt voor dat men
uit bed komt, werd zeer vroeg genuttigd,
nJ. om 2 uur 's nachts. Ja, een boek uit
het jaar 1803, de „Almanao de Courman-
da", geeft het middernachtelijk uur nog
als tijd voor het ontbijt aan.
Er kan echter veilig worden aangeno
men, dat men zich na deze lichamelijke
versterking nog eens aan een verkwik
kende slaap overgaf, totdat om 8 uur des
morgens dan het fatsoenlijke ontbijt den
niéuwen dog inluidde.
De bureauohef van een groote maat
schappij, een man die minstens 8000 gul
den Inkomen heeft, liep reeds een jaar
lang met een hoed, waarvan de rand de
sporen van langdurige trouwe diensten
droeg.
Onze bureaucraat, die reeds een gerui-
men tijd de spottende taal van zijn col
lega's had aangehoord, besloot eindelijk
zijn stilzwijgen te verbreken.
„Gij schijilt u telkens vroolijk te maken
over mijn versleten hoed heeren," zelde
hi1, „en gij denkt dat ik zoo zuinig of zoo
gierig ben. Maar ik zal u een zeer bevre
digende opheldering geven. Reeds een
vol jaar geleden heoft mijn vrouw ge
zegd: Zoolang je met dien ouden hoed
loopt, kunt ge er vast op aan, dat ik geen
voet met je op straat zet. Zóó ga ik niet
langer met je langs den weg. Is 't
nu duidelijk?"
Velen vertellen van den berg der op
offering, dien zij voor u zouden willen
beklimmen, maar vergeten de trap op te
gaan, en de kleinigheid te halen, die ge
juist noodig hebt
Het leven is een reis, waarvan niemand
de route kent, dan na er verschillende
stations van te hebben doorloopen.
Het eenige middel om nooit van mee
ning te veranderen, is, niet te denken.
Een gevaar is zelden zoo groot als de
vrees die men er van koestert
Iemand die zich zeiven hoort is niet
dikwijls hij dien men hoort
't Is beter geen vrienden te hebben, dan
te veel op hen te vertrouwen.
Mijn vrouw geeft de voorkeur aan
thee bij het ontbijt en ik aan koffie. We
zijn daarom tot een oompromis gekomen.
Hoe?
We hebben thee bij' het ontbijt
balmoeders bleef zitten, zacht gevoerde
gesprekken over tekortkomingen ven
dienstboden, dure prijzen van levensmid
delen en dergelijke 'belangwekkende on
derwerpen moest aanbooren; om einde
lijk als ontbrekende vis-avis met een on
handig individu in te vallen. Dat heden
het masker en de kleeding, geheel met
die van Anna overeenkomende, redenen
van haar succes konden zijn, dat kwam bij
Malvientje niet op.
Weldra werd het door de ongewone in
spanning haar te warm achter het masker.
Maar voor middernacht zou er niet gede
maskeerd worden. Zij begaf zich naar een
koelere, voor het oogenblik volkomen
ledige aangrenzende kamer en stond
een wijle in de vensternis geleund.
Plotseling hoe was 't zoo gekomen?
was hij daar. In zijn herenhuid ligt hij
pardoes aan haar voeten en stamelt:
„Juffrouw, ik bemin u reeds lang o,
wanneer gij wist, hoe zeer! Hoe gaarne
had ik u al eerder dit verklaard; maar
ik- zag in den laatsten tijd u nooit zonder
vriendin, die altijd als een schaduw ach
ter u was. Toe, zeg mij of ik mag hopen."
Twee berenklauwen werden smeekend
naar haar opgeheven. Zij wilde antwoor
den daar verschenen twee heeren in de
deuropening. De beer springt op, fluis-
terd haar toe: „Tot morgen," en is ver
dwenen.
Als een droom ging de rest van den
avond haar voorbij. Ja, zij was zoo door
het geluk bevangen, dat zij vroegtijdig
naar huis ging en dien nacht sliep zij wei
nig. Zij bad zooveel te denken.
„Mijn meubels verkoop ik; bij hem is al
les uitstekend ingericht. Hoogstens voor
de logeerkamer zou ik iets kunnen ge
bruiken. Mijn bruidstoilet laat ik natuur
lijk uit Parijs komen maar die huls
houdster van hem moet weg; dat mensch
kan ik niet uitstaan."
Den volgenden middag zat Malvine van
één uur af aan het venster, in haar mool-
Alle anderen Dingo mflssen;
der Mensch lsl das Wetten,
welcheti wlll.
Alles wat om ons heen gebeurt, het
moét gebeuren. De aarde draalt, de zon
geeft licht, het regent, het onweert....
Het gebeurt
Geluk wordt ons geboden, ongeluk ach
terhaalt ons, vreugde overstraalt het
leven, de duisternis valt In. Het ge
beurt
Alle levende wezens ondergaan dat ge
beuren. De planten, de dieren.... zij
ondergaan hun lot; hun reactie, hun
medewerken wordt niet gevraagd.
Maar de mensch staat boven planten
en dieren met zijn wil. Hij ook kan aan
de uiterlijke gebeurtenissen niets veran
deren, hij kan den regen niet doen ophou
den, het onweer niet tot zwijgen brengen.
Maar hij is meester over zijn zinnen,
gedachten, gevoelens. HU is meester over
zUn stijging en ondergang.
De plant wordt door een hagelbui ver
nietigd. De mensch kan door een hagelbui
van tegenslagen tot nieuw leven komen.
Een mensoh heeft nooit de verontschuldi
ging dit moést ik doen; de mensch wordt
niet gedwongen, hU handelt volgens zUn
wil.
Dikwijls lijkt het anders. De omstandig
heden drijven ons naar onze daden. Maar
als we niet willen, wèrkelUk niet willen,
dan hoeven wil ons niet te loten drijven.
Over geboorte en dood hebben wil even
weinig te zeggen als andere wezens.
Den dood moeten wij over ons laten ko
men. Maar anders moeten we altijd gereed
staan de gebeurtenissen op te vangen en
te verwerken. We moeten leven, niet onB
laten leven! De ulterillke omstandigheden
mogen ons leven niet bepalen. Het komt
ook niet aan op die uiterlijke omstandig
heden, het komt er op aan, hoe wU er op
reageeren. Ze worden ons alleen gezon
den als voedsel voor ons Innerlijk leven.
Aan ons zelf ligt het, hoe dat voedsel
ons bekomen zal!
Geluk kan oiib soms vergiftigen, on
geluk ons doen horstellen. Onze nobelste
daden kunnen het gevolg zUn van een
uiterlUke vernedering.
De omstandigheden maken het ons
soms moeilijk hot goedo te willen. Ze
dwingen nooit. Wij zün verantwoordelUk
voor onzé daden.
Beoordeel daarom toch een medemensch,
die tot een leelUke daad komt, niet te
hard! Hij is verantwoordelijk, zeker,
maar het kan hem heel moeilük zijn
gemaakt, moeilijker dan 't voor u ooit
was.
Hoop alleen, dat ge zelf onder derge
lijke omstandigheden sterker zoudt zijn
geweest, neem u voor het goede te
willen, voor het goede te strijden, als ge
eens in zijn moeilijkheden zoudt raken.
Veroordeelen kunnen we nooit, omdat we
den strijd niet hebben gekend. Veroor
deelen kunnen wo alleen.... onszelf.
Want van onszelf kunnen we weten hoe
flauw de strijd was, hoe zwak de wil!
Da. JOS. DE OOCJK.
Drager te H. GU denkt te veel aan
uzelf en te weinig aan anderen. In wer
kelijkheid ztjt gij geen gemakkeiük huis
genoot; want iemand die altijd met zich
zelf bezig is en daarbU steeds tobt en
klaagt, is geen aangenaam gezelschap.
Veel zoudt gU tot verbetering van uw
toestand kunnen bijdragen, door eerst uw
eigen fouten te verbeteren en niet meer
te fitten op uw omgeving.
Zorg lederen dag opgewekt en moedig
te zijn dan brengt gjj zonneschijn in uw
hart en in uw huls en de algeheele toe
stand zal er zeer zeker door verbeteren.
Verz. brieven: D. -S. te H.
Voor de lezers vttn ons blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Jos. de
Oook, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, o.m.
over de wijze waarop zij hun geest kun
nen verfrisschen en hun wilskracht en
énergie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld in dit blad
behandeld. Moohten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan direct aohrifte-
lijk aan de aanvragers.
ste gewaad en wachtte.
Daar eindelijk maar wat is dat? Hij
heeft een dame aan den arm het is
Anna. Hoe is dat mogelijk? Zou hij
zou hij dat zou toch schande wezen.
En zoo waar zij staken de straat over en
kwamen regelrecht naar haar toe.
Maar zij kon, zij wilde hen niet ontvan
gen. Men schelde tevergeefs; er werd niet
opengedaan. In stilte vond Jaspers het
niet onaangenaam; want zijn vergissing
den vorigen avond was hem eerst heden,
toen hij Anna nader gevraagd had, dui
delijk geworden en toen had Anna er op
gestaan, dat hun eerste bezoek aan Mal
vine zou zijn, omdat eenige opheldering
onvermijdelijk was, en hij zijn veront
schuldiging behoorde aan te bieden. Door
een en ander was hij minder aangenaam
gestemd. Later zou Malvine, meende hij,
de zaak langzamerhand van de gemoede
lijke zijde op gaan nemen. En daarom
legde hij zich merkwaardig snel neder bij
de onderstelling dat zij niet thuis^was.
Voorloopig lag zij echter ln haar kamer
op de canapee en verdiepte zioh in pessi
mistische beschouwingen over onaange
name verwisselingen en in het bijzonder
in de slechtheid van de mannen.
Van dezen dag af nam de behoefte
aan tandpoeder en dergelijke in de
apotheek beduidend toe. De vriendschap
met Anna brak zij bij nader inzien niet
af en toen de bruiloft naderde, vroeg zij
herhaaldelijk: „Niet waar Antje-lief, ik
krijg onzen vriend den apotheker naast
mij aan tafel."
B.