't Juttertje
UIT DE WIJDE WERELD I
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
van Zaterdag 10 Augustus 1929
394. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
EEN HISTORISCHE
HERINNERING.
De stukgegooide vaas.
In het jaar 1848 was de Fransche schrij
ver Feval op den terugtocht van Enge
land in een der eerste hotels van Calais
afgestapt. Terwijl hij zich in de leeszaal
bevond, wilde hij een lexicon van een
plank van den muur nemen om iets op
te zoeken. Het zware boek viel uit zijn
hand op een majolica-vaas, die op den
schoorsteen stond. De vaas viel in stuk
ken. Juist wilde Feval schellen om
de scherven te laten opruimen en den
bezitter schadeloos te stellen, toen 'hij een
groot tumult hoorde. Een kellner kwam
'buiten adem binnenstormen.
„De waard verzoekt u de leeszaal dade
lijk te verlaten, als u een aanhanger van
den koning bentl"
„Ik ben een aanhanger van eiken re-
geeringsvorm, waar ik me goed bij be
vind. Maar zeg eens, kellner, wat is er
dan eigenlijk aai\ de hand?"
„Zijne Majesteit Louis Philip heeft
Parijs verlaten en is met talrijk gevolg
hier afgestapt. Hij zal hier dineeren en
dan naar Engeland oversteken. Het ge-
heele gebouw is ter beschikking van
Zijne Majesteit gesteld. De gasten worden
verzocht zich in hun kamers terug te
trekken."
Daar was niets tegen in te brengen. Fe
val moest het verzoek van den eigenaar
eerbiedigen. Den volgenden morgen reis
de hij naar Parijs en had weldra het ge-
heele voorval vergeten, zoowel als de
vaas.
Vele jaren later, kwam hij weer in Ca
lais en logeerde in hetzelfde hotel. Toen
hij in de leeszaal kwam, viel zijn blik op
een eigenaardige kamerversiering. Op
een klein, met rood fluweel gedrapeerd
tafeltje zag hij namelijk onder een glazen
stolp de scherven van de majolica-vaas^
die hij dadelijk herkende.
„Wat beteekent dat?" vroeg hij den be
zitter.
„O, mijnheer, dat is een heel bijzonder
historisch reliqui, waar ik me tot geen
prjjs van zou willen ontdoen.
Toen koning Louis Philip tijdens zijn
vlucht naar Engeland mijn hotel met een
bezoek vereerde, nam hij deze vaas van
den schoorsteen. Hij slingerde haar weg
en riep daarbij uit: „Zoo zal het ook met
mijn republikeinsche vijanden gaan."
„Wie heeft dat gezien of gehoord?"
vroeg Feval.
HET SIGNALEMENT.
De gouden tand deed het hem.
„Is de krant er al?" riep Greta vanuit
het woonvertrek, toen ze haar man van
kantoor hoorde thuiskomen.
„Ik heb ze net aangenomen, kindje",
lachte Van Rhijn, terwijl hij binnenkwam,
na hoed en jas te hebben afgelegd en dan:
„Wat ben jij toch een nieuwsgierig
aagje", en hij gaf haar een zoen dat het
klapte.
„Geef ze nou toch Henri".
„Ik denk er niet over".
„Ajasses", stampvoette ze ongeduldig
lachend, „jij vervelend monster!"
„Nou daar dan, stoute meid", en weer
zoenden ze elkaar speelsch en lachend;
Die Greta! Vroeger, voor een week nog,
zag ze nooit een krant in. Als er eens iets
bijzonders gebeurde, nou dan vertelde
Henri haar dat wel; maar sinds dien trein-
moord op luitenant Havercotteh.... het
was om te brullen, zooals zijn vrouwtje
plotseling sensatiebelust was op de krant.
Verder dan dien moord ging haar be
langstelling niet, en na een paar minuten,
toen ze het hare gelezen scheen te hebben,
vroeg Van Rhijn: „Wel meisje, hebben ze
hem!?"
„Neen, geen spoor zeg. Hoe vindt je het
toch?"
Toen ze gegeten hadden, brachthet
vrouwtje hem zijn pijp, ging hij lui in een
stoel liggen en begon op z'n dooie gemak
met het hoofdartikel, terwjjl zij bezig was
met het nazien van de knoopjes van zijn
nieuwe overhemd, iets heel fijns Sin-
terklaasgesohenk van haar aan hem en
dat hij weer aan zou trekken, wanneer ze
met Kerstmis voor een dag of acht naar
haar ouders zouden gaan.
Want dat was het leuke van de zaak:
Henri had nog drie en een halven dag
verlof tegoed van 't jaar, en die verbonden
met de Zondagen, waarop de Kerstdagen
direct volgden, maakten met Nieuwjaar er
„Ik zelf," zei de waard met tranen van
ontroering in de oogen.
Feval lachte, maar zweeg.
EEN GOEDBETAALDE DUBBELE
ROL.
Tijdens de regeering van keizer Nico-
laas van Rusland was de tooneelspeler A.
Martynow als de eerste karakterspeler
verbonden aan het keizerlijk theater te
Petersburg. Op zekeren dag wendde Mar
tynow zich tot den intendant van het
theater imet verzoek om een week vacantie
en tevens een voorschot op zijn salaris.
De intendant, die de lichtzinnigheid van
den tooneelspeler kende, weigerde de
vacantie en ook het voorschot. Martynow
verloor den moed nog niet. Hij wist na
melijk, dat de keizer eenige dagen later
den intendant, vorst Wolkowsky zou be
zoeken.
„Wat doet gij hier Martynow?" vroeg
hem de keizer, toen hij passeerde.
„Majesteit ik wilde mijn verzoek om
vacantie nog eens herhalen."
„Kom mee, ik zal uw voorspreker zijn!"
Zoo trad de keizer in gezelschap van
Martynow bij den vorst binnen en sprak
tot dezen: „Ik heb hier iemand meege
bracht ja, maar", wendde hij zich tot
Martynow, „eerst zult gij mij voorstellen,
dus mij imiteeren."
Martynow geraakte in verlegenheid.
„Dat kan zóó niet majesteit, daarvoor
heb ik een garderobe noodig!"
„Gekheid. Speel maar, zooals je bent,
het blijft onder ons."
Zoo moest de tooneelspeler zich hier
naar schikken; hij vroeg of hij den helm
van Zijne Majesteit mocht hebben, en de
keizer reikte hem dien lachend aan.
Martynow zette den helm op, richtte
zich op, strekte den rechtervoet vooruit,
hief het hoofd omhoog en vroeg aan den
intendant, terwijl hij de stem des keizers
nabootste: „Doorluchtigheid, zijt gij met
den tooneelspeler Martynow tevreden?"
Dan, zonder het antwoord af te wach
ten, nam hij snel den helm van het hoofd,
plaatste zich voor den keizer, nam de hou
ding van den intendant aan en antwoord
de met de stem van den laatste met een
buiging:
„Zeer tevreden Majesteit!"
Dadelijk zette hij den helm weer op en
ging in de rol des keizers verder:
„Als u met Martynow tevreden zijt geeft
hem dan drie weken vacantie en laat
hem duizend roebels uitbetalen." Dan
ging hij als intendant verder:
„Het zal geschieden, Majesteit
De keizer lachte onbedaarlijk en sprak
bij wel negen vrije dagen uit. Dat was een
mooie vacantie! Dat zou gezellig worden!
„Ja, jij bent een prachtige krantenlees-
ter!" spotte Van Rhijn op eenmaal. „Jij
hebt je kleine hersens zoo vol met gedach
ten aan thuis, dat je niet eens meer be
hoorlijk uitkijkt naar de dingen, waarvan
jc beweert, dat ze je interesseeren".
„Maar wat is er dan, jO?" sprong ze op
en wipte meteen naar hem toe.
Afblijven en rustig zitten!" meesterde
Van Rhijn, „ik zal wel voorlezen".
En toen uit het laatste nieuws las hij
voor:
Bij de politie alhier heeft zich gemeld
Juffrouw K., hoofdverkoopster bij een
onzer eerste modemagazijnen, die ver
klaarde, verleden Zaterdagavond, den
avond van het misdrijf, tot tweemaal toe
door^ den couloir te zijn gegaan van het
rijtuig, waarin, naderhand het lichaam
van luitenant Havercotten werd gevon
den. Mej. K. was op weg naar haar fa
milie te M. en ging door den couloir
naar de waterleiding. Ze herinnert zich
zeer beslist, een luitenant in een der
coupé's te hebben gezien, en daartegen
over een nog vrij jonge man, plus-minus
dertig, haren blond, scheiding, blozende
wangen en zeer blonde snor, donker
costuum, boord en hemd blauw en wit
gestreept. Bovendien had die persoon
een gouden tand. Aangezien zich nie
mand bij de politie heeft gemeld, die aan
een dergelfjk signalement beantwoordt,
ofschoon er voldoende harerzijds nadruk
op gelegd is, dat ieder die eenige inlich
ting kon geven, zich behoorde aan te
melden, is men er bij het commissariaat
van politie wan overtuigd, dat men hier
althans een zeer gewichtige aanwijzing
heeft verkregen, die leiden kan tot het
brengen van licht in deze tot nu toe
duistere zaak.
„Geef gauw hier, Henri, laat lezen", en
ze was al bij hem, boog zich over hem
heen. Maar hij weerde haar af: „Er staat
heusch niets meer in, kind".
„Geef de krant toch, vervelend mis-
puht".
En toen ze gelezen had en weer terug
ging naar haar stoel, raapte ze het hemd
ten slotte: „Daar Martynow u in mijn
naam beval hem duizend roebel te ge
ven, zoo geef ze hem, hij is ze waard als
volmaakt komiek.
Ik dank u, Martynow, gij hebt ons zeer
vermaakt, amuseer u in uw vacantie."
Deze aneodote vertelde Marynow altijd
met genoegen.
DE OUDSTE BIBLIOTHEEK VAN
DE WERELD.
De steenen boeken.
De glazen bol met water
als leesglas.
(Nu de openbare bibliotheken als pad
denstoelen uit den grond verrijzen, is het
aardig om eens na te gaan, sinds wanneer
eigenlijk voor het eerst een „bibliotheek"
in de spraak te pas kwam.
Toen de Engelsche gezant in Oonstan-
tinopel, Sir Austin Layard, in 1850 de
ruïnen van Ninivé onderzocht, kwam hij
op een dag in een zaal, die een lengte van
27 mieter en een breedte van 6 meter had.
Zij was tot een hoogte van een halven
meter met wandplaten bedekt, die beston
den uit leem- en die allerlei teekens be
vatten. De grootsten van die platen waren
23 c.M. bjji 12 c.M- Ze .waren verschillend
van kleur: zwart, grijs, paars eUz.
Men 'begreep hier te doen te hebben
met het Assyrische rijksarchief en de iee-
men bibliotheek van Sardanapalus (668
626 v. Christus).
Het schrift, dat op de wandplaten stond,
was klein, vaak zelfs zóó klein, dat het
zonder vergrootglas niet te lezen was.
Men neemt daardoor aan, dat den Baby-
loniërs het vergrooten van voorwerpen
door middel van met water gevulde hollen
bekend was, of dat lezers en schrijvers
zioh bij wijze van bril, van een dichte stof
bedienden, die slechts een kleine, op het
oog berekende opening had.
De door de arbeiders van Layard ver
zamelde wandplaten (het waren er onge
veer twee duizend) ontleenden hun inhoud
aan verschillende werken op het gebied
van geschiedenis, grammatica, mytholo
gie, natuurkunde en astrologie.
Ieder wandplaatje was genummerd en
vormde om zoo te zeggen een bladzij;
door samenvoeging van een rij van zulke
bladen werd dan het boekdeel gevormd.
Zonder twijfel waren deze in één zelfde
vak van de biblitheek op elkaar gestapeld.
EEN SOMBERE STATISTIEK.
Ambtelijke vérdulstorlngen.
Het verslag der Algemeene Reken
kamer over 1928 bevat een sombere
statistiek over ambtelijke verduisterin
gen. Het college kreeg kennis van ge
durende het verslagjaar voorgekomen 496
gevallen van onregelmatigheden op het
gebied van geldelijk en materieel beheer,
voor het meerendeel van frauduleuzen
aard.
Onder die gevallen zijn begrepen tekor
ten in comptabel beheer, hetzij door de
comptabelen, hetzij door niet comptabele
landsdienaren veroorzaakt, zoomede an
dere schaden, aan het Land toegebracht
door niet-comptabele landsdienaren. In
120 gevallen bedroeg het tekort 60 of
minder; in 50 gevallen van 60 tot 100;
in 86 gevallen van 100 tot 600; in 40
gevallen van 500 tot 1000; in 40 ge
vallen van 1000 tot 6000; in B geval
len van 6000 tot 10.000, terwijl zioh 9
gevallen van boven de 10.000 hebben
voorgedaan. In 140 gevallen was het be
drag nog niet vastgesteld.
De verdeeling daarvan over de ver
schillende departementen was als volgt:
Justitie
Financiën
B. B.
Onderwijs
Landbouw
B. O. W.
Gouvernem.
bedrijven
Oorlog
27 gevallen
161
59
14
4
128
78
20,O62.71/\
252,500.981/.
11,045.861/,
10,467.08
4,807.24
88,926.94
87,108.59
Totaal 496 gevallen ƒ480,918.411/.
met dien versta-de dat, zooals boven
reeds is vermei u, in 140 gevallen het be
drag der schaèe nog niet was vastge
steld.
Ten aanzien van de niet-oomptabele
landsdienaren werd gedurende het ver
slagjaar door de regeering in 68 geval
len eene schadevergoeding opgelegd; In
64 gevallen werd door haar beslist dat
van schadeverhaal wordt afgezien, ter
wijl in 37 andere gevallen aan de schuldi
gen een termijn werd gesteld voor de in
diening van een schriftelijke verdedi
ging.
Bedrag der schade nog niet vastge
steld.
op en zei toen opeens:
„Net zoo'n hemd had-ie aan, Henri!"
„Waarachtig" lacht» hij en zij daarop:
„O, mannie, het heele signalement kon
wel op jou slaan; jouw leeftijd, de kleur
van je haar en van je knevel, de blos op
je wangen, en dan niet het minst je gou
den tand".
,,'t Is waarachtig", lachte hij toen, en
toen hij zag, dat zijn vrouwtje een beetje
benepen keek, lachte hij luid en ging naast
haar zitten: „nou geef jij den moordenaar
dan maar eens een lekkeren zoen; ik heb
het anders heusch niet gedaan, hoor".
„Ja, jongen* maar als ze nu eens meen
den, dat jij het gedaan had?"
„Dom kind, wat zou het dan nog?" grap
jaste hij .verder „ik word nog beroemd
op die manier en jij er bij. Ik zie mezelf
al gearresteerd worden en het plechtig
eerherstel naderhand. Dan komen onze
portretten in de krant! Dan word ik sLga-
renmerk en
„Henri, houd op, ik .bid er je om; Ik
ben zoo vreeselijk nerveus er van".
„Nou kindje, naai jij er de knoopjes
maar goed aan en dan gaan we, zooals
we trouwens al lang plan hadden, morgen
vroeg met dien eersten trein ijlings op de
vlucht naar moeder. Als we het nog maar
kunnen redden tot het station; misschien
ben ik al eerder ingerekend. Misschien
heb ik het wel .gedaan ook" en-in eens
heel ernstig: „Weet je wel heel zeker,
dat jouw Henri geen moordenaar is?"
Maar Greta begon te huilen en snikte:
„Och houd toch op alsjeblieft; je maakt
me zoo ontzettend naa.Ja" (ze onder
brak zichzelf voortdürend met snikken)
.bet is werkelijk zoo dwaas niet, dat
ik (bang ben.weet jij niet meer ver
leden jaar.die moord op dien hout
vester en hoe die polderwerker werd
aangehouden, ook op zoo'n idioot signale
ment, dat een domme boer gegeven
had?.Toen kon do man gemakkelijk
zijn alibi bewijzen; maar jij zou dat niet
kunnen? Hebben we niet den heelen Za
terdagavond op Frits zitten wachten, die
maar niet kwam* ofschoon hij beloofd
had?En onze meid was toch ook net
naar huis.
Henri keek nu toch wel een beetje sip
en vond op eens zijn positie niet meer zoo
vreeselijk grappig. 'Er zat toch wel iets
waars in, in wat zijn vrouwtje zei en pein
zend keek hij voor zich uit-
JOHN PHILIP SOUSA.
50.000.— voor één uur dlrl-
goeren.
SousaWie kent hem niet, den on
overtroffen dirigent van Amerika's groot
ste harmonieoorps en de vermaardste
marschkoning?
Ondanks zijn meer dan 70-jarigen ouder
dom en de verovering van de Jazz in de
States, is Sousa nog niet vergeten, blijft
hij nog een van de populairste musici in
de Nieuwe wereld!. De „Star end Stripea",
„Washington Post", „Liberty Bell" e.a.
marschen nemen nog een vaste plaats in
bij elk ensemble en vinden nog hetzelfde
sucoes als 26 a 80 jaren geleden. Sousa
heeft nog niet afgedaan, zoo min hij als
zijn muziek.
Dit bleek weer eens uit een bericht dat
wij verleden week In „De Telegraaf" von
den. Optredend voor de „Vitaphone-films"
van Warner Bros (het onovertroffen ap
paraat dat het verhandelde op het witte
doek als levend voor ons doet verschijnen,
do z.g- sprekende en zingende film) wordt
Sousa met eventjes twintigduizend dollar
betaald, ten einde enkele zijner marschen.
voor de „Shorttalkies-serie" te dirlgeeren.
Deze filmpjes duren gewoonlijk tien mi
nuten. Men denkt niet lanager dan een
uur noodig te hebben om Sousa op deze
wijze te vereeuwigen. Vijftigduizend gul
den voor een uur dirigéeren.Wat zul
len Bruno Walter, Toscanlnl, Monteux,
Mengelberg, Schneevoigt e.a. vermaarde
dirigenten wel denken, als zij dat lezen?
Sousa heeft met dit aanbod tevens het
record van Paul Whiteman geslagen.
Deze, genoemd de „grootste" jazz-dirigent
twee jaren geleden, heeft hij een tour-
née door ons land gemaakt gold tot
nogtoe als de hoogst gehonoreerde diri
gent van de wereld. De „Tel." schrijft:
„dat men in Amerika terecht nieuwsgie-
„En als Je er dan zoo volkomen hope
loos bij staat en je weet niets te zeggen,
dan dat j© met je vrouw thuis hebt ge
zeten. O, wat voel Ik me ongelukkig."
Henri keek nu wel heel beteuterd. BQj
herinnerde zich die geschiedenis van ver
leden jaar ook nog. Het kind had beslist
gelijk en hij' nam de krant nog eens in
handen, las nog eens woord voor woord
het noodlottige „Laatst© NieuiwS"-bericht
door en zag nogmaals, dat alles klopte. Ja,
hij kon het inderdaad wezen. Blond haar
in een scheiding. Hij was blond en had'
een scheiding. Blozende wangen. Zijn
wangen waren nu eenmaal sterk blozend.
dan zijn knevel, blond, had nij al
weer en toch was dat alles nog niets, als
er maar niets over dien fatalen tand had
bijgestaan, die beroerd© gouden tand, dien
hij zich op een of ander waanzinnig
oogenbllk had laten aanmeten, die zoo
verschrikkelijk ordinair stond' en die hem
nog püin deed bovendien. En hij ging
voor dien spiegel staan en bekeek zioh
zqlf nog eens goed en precies en hij zag,
dat hiji nog altijd blond was, en dat hij
nog altijd dien eüendigen tand in zijn
mond had-staan en plotseling keerdle hij
zich naar Greta en zeide ontsteld: „D$e
tand, kind, die tand, dat is het ergste van
alles."
Op eenmaal: „We gaan morgen niet op
reis, Greta, we blijven thuis".
„Neen, we gaan niet, we telegrafeeren
maar af, van avond nog Weet je. wat we
zullen doen'? Jij blijft maar rustig thuis
al die dagen je hebt nog een heden tijd
voor je en binnen acht dagen heeft de
politie allicht het goede spoor te pakken!"
Helaas ja!" mompelde Van Rhijn-
„Zie je en ik telegrafeer mioeder dan
wel, dat je kou hebt gevat, iets wat bij
dit weer natuurlük best te begrHnen is,
en dat het niet waagt d© eerste dagen
op reis te gaan. Je blijft dus rusti» thuis,
vertoont j© niet op straat; want je begrijpt
wel, dat vooral nu het berioht nog versoh
is, jij onmiddellijk in de gaten zoudt
loopen, en de ©en of andere idioot het
maar in z'n hoofd te halen heeft, en1 je
bent er mooi mee; en gesteld dat je mis
schien wel vrij komt, wegens gebrek aan
bewijs, dan toch zal, zoolang de moorde
naar niet gevonden is, er nog altijd door
meer dan een gezegd worden, dat het met
dien Van Rhijn toch geen sulver zaakje
geweest ia"
Tob Nooit Hoekje.
BEGIN NIET ONDOORDACHT.
Prtnclprls opsta.
(Weerstaat hei begin).
„Wat ben Ik begonnen!"
Hebben we dat allemaal wel niet eens
uitgeroepen? Wat ben ik 'begonnen, waar
in heb ik mij gewaagd? En dan: hoe kom
ik er weer alt? „Bezint eer ge begint, de
grieve volgt de grap" Ja, soms beginnen
we iets bij wijze van grap. Bet lijkt zoo
onbelangrijk, zoo makkelijk te volbren
gen ook. Maar wat blijkt er allemaal niet
aan vast te zitten. Hadden we dat maar
vooruit geweten! We hadden het künnen
weten, als we maar hadden bezonnen eer
we begonnen.
Als Iets eenmaal begonppn ia, dan moet
het in de meeste gevallen ook ten einde
worden gebracht Bedenk dus goed wèt
ge begint!
Het ongeluk van vele menschen is, dat
ze van alles ondernemen en niets tot een
rd einde kunnen brengen. Ondernemen
gemakkelijk genoeg, het begin levert
meestal' geen bezwaar op. Daarom juist is
het zoo verleidelijk om te beginnen. Tel
kens weer iets anders te beginnen. Het
een Lukt niet, we kunnen niet verder,
en we zien uit naar iets anders. Zoo
pakken we van alles aan, brengen niets
tot een einde en zitten met de handen
in het haar, als er voltooiing van ons ge-
eisoht wordt. We hebben allés half ge
daan, niets is klaar en we zijn ook
niet in staat iets behoorlijk af te maken.
We hebben ons met czaken ingelaten,
waarvoor onze krachten te kort schieten.
Begin niets, dat ge niet overzien kunt.
Houdt vooraf rekening met uw werk
kracht, uw talenten, en vooral: met uw
ambitie, met uw liefde voor het werk!
Niets is meer in staat ons uit ons even
wicht te brengen dan het moeten werken
met tj<*enzln, zonder eenige lust en vol
doening. Dat is een bespotting van het
werk. Werken moet vreugde zijn. En het
kan nooit vreugde zijn, als we allerlei ar
beid moeten afmaken, die ons tegenstaat,
maar waaraan wij. in een onbezonnen
oogenblik begonnen zijn. Probeer niet van
alles, maar zoek het werk, dat ge aan
kunt en dat uw liefde heeft. Voor ieder
mensoh bestaat er zulk werk, als ge het
maar werkelijk vinden wilt. Dan zult ge
niet bedolven worden onder allerlei ver
plichte arbeid, die ge met den besten wil
van de wereld' toch niet volbrengen kunt-
Van alles te beginnen is de beste ma
nier om in de zorgen te komen! Weer
staat het begin. Denk aan wat volgen zal
en het begin zal niet zoo aanlokkelijk
meer zijn. Denk aan al de verplichtingen,
aan al het vervelende of te moeilijke
dat komen zal.
Alleen als een werk uw liefde heeft
begin het dan!
Dr. JOB- DE OOOK.
Voor <3e tezgra van ona Blad gssft out*
psyehologlSQhé aédswaj&e? Da. Joa. de
GooJa, van Mérienstiymt 120, 'aHraven-
hage gratis zielkundig^ adviezen, Qjn.
over de wijze waarop zij hun geest bun
nen verfrissohen en hun wilskracht en
energie kunnen veraterken.
De vragen worden geregeld to dit blad
behandeld. Moohtgn de besntwoordingen
te uitvoerig worden dan direct schrifte
lijk aan da aanvragen.
rig zal zijn wat de jazz-koning nu weer zal
uitdenken om zijn ouden roem te her
stellen."
„Als ik dien tand eens.
„Nu wat bedoel je?"
„Och neen, dat gaat natuurlijk ook niet;
ik dacht er een oogenblik aan hem uit
mijn mond te halen, maar dan loop je bij
je kennissen eerst recht in de gaten. Ja,
dat ia nu het stomme en het ergerlijke
van de heele geschiedenis, dat het per
slot zoo'n vreeselijk Idiote onzin is, dat
je je er grijs over ergert, en dat je je toch
nog "©bondlen voelt, en er feitelijk niets
tegen kunt doen met dat beroerde geval
van verleden jaar voor oogen,"
Daar werd geklopt.
„Binnen," rfep Greta met onvaste stem.
Het gelaat van juffrouw Kraakbeen
vertoonde zioh om den hoek van de deur.
Dat was ook al een slachtoffer van den
moord, net als Greta!
Ze had van den gemeenen moord door
Greta vernomen, en al was ze ook op geen
enkele krant geabonneerd, door de vrien
delijkheid harer onderburen werd ze nu
toch geregeld in staat gesteld er een te
lezen, en trouw kwam ze bijgevolg iede-
ren avond' de vier en twintig treden af-
sukkelen naar haar buren met dezelfde
vraag voortdurend op de lippen: „Is de
krant er al? en hebben meneer en me
vrouw 'm al gelezen?"
En lederen avond trok juffrouw Kraak
been met de krant weer naar haar heilig-
dommetje boven binnen en bestudeerde
met haar merkwaardig sterk gebleven
oogen de spaarzame berichten omtrent het
zoeken van den moordenaar op luitenant
Havercotten.
In de onrust, waaraan ze blootstonden,
kwam het kloppen aan de deur voor de
twee menschen-in-benauwenis toch nog
onverwacht, en toen die juffrouw Kraak
been haar vraag stelde van lederen avond
en informeerde of de krant er al was, was
de eerste impuls, waaraan Greta toegaf,
het eenvoudig ontkennen van het feit, dat
zich in volle open vier pagina's op tafel
uitstrekte. Henri redde onmiddellijk de
situatie en zeide:
„Mijn vrouw verstaat u verkeerd, Juf
frouw Kraakbeen, de krant is er wel, maar
wij hebben hem nog niet uit!"
Het resultaat dat beiden bereiken wil
de, was ten slotte hetzelfde: belden zagen
op hetzelfde moment in die oude vrouw
een mogelijken vijand en bij beiden stond
het vast, dat die krant van van avond on
der geen voorwaarde in handen mocht
B.
Aanwijzingen omtrent den dader van
den moord op luitenant Havercotten.
B.
B.
26