Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van Zaterdag 31 Augustus 1929
De hoed.
EEN NACHTELIJK AVONTUUR
el
Tob Nooit Hoekje.
Dr. JÜ8. DE OOCK.
't Jutter! je
387. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
WOEDING.
Wat is alles, na die lange wintermisère,
goed terecht gekomen.
Men verkeerde in bange verwachting,
Doch, als niet tooverstaf, bloeide alles
fleurig op en het wonder van den schep
pienden groei voltrok zich' in korte
spanne tij da
Groenten en koren gewas, gras en bloe
men, fruit en bloembollen, dat alles kwam
In overvloed en de bangheid der verwach
ting was, voor de zooveelste maal, te niet
gedaan, zooals zoo menigmaal de bang
heid der verwachting in het leven zen
vervaagt als een stofwolkje. Groente is
op eiken disoh, het gras heeft zich 01
tast tot hooi, de bloemen zijn bij moeder
natuur voor het grijpen, bloembollen lig
gen ontbolsterd en gereed In de schuren
fruit ligt lonkend in de winkels en he;
koren staat in schoof of gehoopt op echel
of in schuur.
Voor het oogsten is het weer bij uitstek
gunstig. Het droge, zonnige weer, afge
wisseld door nu en dan een flinke regen
bui, is bevorderlijk voor het zichten en
binden en binnenrijden. Overal zie je
druk gedoe in het land. Het zwengelen
der zichten, het geratel der machines, het
binden en opzetten der scbooven, 't laden
op de wagens, waarvoor de kittige, zwaar
gebouwde paarden, en het optasten der
schelven.
Hier en daar toont een rookpluim bi;
de boerderij reeds dat tot dorsching van
het graan is overgegaan.
En het kouter scheurt alreeds weer de
aarde als voorbereiding voor den bloei
in het volgend jaar.
In het vergankelijke tevens het wor
dende.
De Oostenwind die, ondanks andere
voorspellingen, Maandag is ingezet en
ons, na den formidabelen regen van Za
terdag en de wolkafwisseling van Zon
dag, bracht een staalblauwe lucht, schooi1
de schrompelige blaren van de boomen en
de aanwakkerende wind van den avond,
schuurde ze, als fluisterend geritsel; deed
se kringelen rond een boomstam, patste
ze tegen een richel in de goot en liet ze,
hier en daar, als warrelige hoopjes lig
gen.
Ook op deze wijze worden wij er aan
herinnerd, dat de tijd voortgang; heeft en
hoe schoon en hoe zonnig het in de na
tuur nog is, dat we toch' naderen den
herfst.
De tenten staan aaneengereid aan hei;
strand en op het vlekkeloos witte zand
(zie de desbetreffende étalage) krioelt het
van uitgelaten 'kinderen en van jong en
blij zich voelende ouderen.
De zee, ze blinkt en lacht en Jubelt en
lonkt hen allen en ze wiegt de badenden
en stoeit met hen; ze klopt hen op den
rug en ze laat zich goedig tasten door haar
wuivende manen. Ze grolt en grapt en is
blijde met de levensblijen.
Zoo dartelt het daar nog een korte wijle.
Aanstonds is de vaoantie ofir en de
scholen slokken de zon-gebruinden weer
op en de kantoren en werkplaatsen leggen
de ouderen aan boeien.
Zon en lucht hebben de levensaocumu-
lator weer zijn energie gegeven en die
energie wordt zoo straks weer aangewend
om de raderen der maatschappij nauw
keurig te laten draaien-
De tredmolen kan weer In gang gehou
den worden zonder verslapping.
En het is een verblijdend verschijnsel
dat al meer groepen van mensohen zich
hebben weten los te maken uit den sleur
van den tredmolen en jammer is het, dat
nog zooveel strijd moet worden gevoerd
omi velen in de maatschappij, duidelijk te
maken, dat het in het werkelijk belang
dier maatschappij is, dat 'alle werkers een
poos worden gehaald uit het sleurleven
van den gestadigen tredmolen.
Maar ook daar daeghet het
Wie in langen tijd Huisduinen niet be
zocht, staat verbaasd over hetgeen daar
den laataten tijd is gegroeid.
Velen gaat dat niet hard genoeg, doch
het lijkt me toe, dat juist dat voorzichtige
groeien bevorderlijk is tot^iet 'kweeken
van forsche plant. -
Het gaat cresoendb en de bestaande
huizen doen bij velen het verlangen ont
staan daar ook hun tenten op te slaan. Do
drang naar zeo wordt bij' velen in aen
lande en in het buitenland grooter.
Zon en water, die beide vroeger zoo ge
schuwd werden, komen eindelijk in het
teeken der juiste waardeering en nu een
maal dlie waardeering groeiende is, kan
het niet anders of ons Hollandsche
strand zal eenmaal het beeld bieden van
een eindelooze reeks tenten vanaf Hoek
van Holland tot aan Kaaphoofd.
Zie maar eens wat er aan het worden
Is langs de duinzoom overal
De vervoermiddelen worden gemakke
lijker en goedkooper, de drang naar ze©
wakkert aan en ln den zomer zal er, In af-
zienbaren tijd, een ware exodus zijn naar
het strand.
En ook Huisduinen zal daarvan haar
deel krijgen.
Robtnson.
Zfl: „Waarom nam je je hoed voor die
dame af, je kent haar toch niet?"
'Hij: „Neen, maar mijn broer kent haar,
«n lk heb zijn hoed op".
Zij zaten op Ralph Stetton's kamer ter
weerszijden van den haard, elk weggedo
ken in een clubfauteuil.
Ralph had van zijn reizen verteld, van
luchtige, vluchtige avontuurtje. Nu was
do beurt aan Jill Manhol, den Scotland-
Yard detective. Ralph bracht hem od
gang.
„Hebben jullie nooit meer wat vernomen
van dien spoorloos verdwenen collega van
je?" vroeg hij.
De gulle trek om Jill's mond vergleed.
Een harde uitdrukking lag op zijn ge
zicht toen hij ernstig antwoordde:
„Twee dagen nadat Oliffon verdwenen
was, werd zijn lijk in de Theems gevon
den. Het was deerliik verminkt. Volgens
den dokter, die hem schouwde, moet de
doodsoorzaak-.een val geweest zijn."
„Dus er is geen misdaad in het spel?"
„Dat dachten wij ook. Toen verdween
ook John Giles op zekeren" dag. Even ge
heimzinnig. Zoover wij konden nagaan
waren de omstandigheden gelijk. Giles
was 's avonds op den gewonen tijd naar
huis gegaan, maar verscheen den volgen
den morgen niet op het bureau. Zijn bec
bleek onbeslapen. Twee dagen later vischte
men zijn lijk op uit de Theems. Gedood
door een val."
„Wie was nummer drie?" vroeg Stetton
eenigszins spottend.
„Ik!"
„Wat?" schrok Ralph.
„Ja, ik was het derde slachtoffer, ten
minste ik was als zoodanig gekozen. En
ik ontsnapte ternauwernood".
„Vertel op, kerel!"
Jill Manhold stak een nieuwe sigaret
op, leunde achterover in zijn stoel, deed
een langen behagelijken trek en begon:
,,'k Had laten dienst gehad dien dag en
het moet nog maar kort voor middernacht
geweest zijn, toen ik den sleutel in mijn
huisdeur stak. Op datzelfde oogenblik
snelde een kleine, dicht in een mantel ge-
hulde gestalte van de overzijde van de
straat op me toe, tikte me zacht op den
arm en vroeg met zachte bevende stem:
„Is u mijnheer Manhold?"
„Ja, wat wenscht u?"
„O, sir, ik heb een gewdchtigè boodschap
voor u!"
„Kom dan even mee naar binnen".
„Daar heb ik geen tijd voor", klonk het
angstig, „ik wilde u vragen dadelijk met
mij mee te gaan naar mijn vader. Hij is
stervenede, en hij wil u een bekentenis
doen."
„Mij? Hoe heet hij?"
„Dat zal ik u onderweg wel zeggen. Ga
nu mee! O, als we te laat kwamen, ik heb
al zoo lang op u staan wachten!"
Van onder den hoofddoek, die een klein
handje 'n beetje teruggeslagen had, staar
de een lief meisjesgezichtje me smee-
kend aan.
Even aarzelde ik nog, toen voelde ik
naar mijn browning, opende de deur een
eindje en riep zachtjes m'n hond. Ik had
besloten om mee te gaan. Even protesteer
de het meisje er tegen, dat ik een hond
meenam. Stel je voor, als je op bezoek
gaat bij een stervende. Ik moest beloven
het die in allen gevalle buiten te laten.
Zonder een woord te spreken, liepen we
door een doolhof van straten en stegen,
die hoe langer hoe nauwer en armoediger
werden. We kwamen in een rivierwijk.
Eindelijk bleef het meisje voor een klein
huisje staan.
Terwijl we naar binnen gingen joeg ik
den hond weg. Ik werd door een stikdon
kere gang geleid en een kleine .camer
ainnengeduwd. 't Zag er armoedig genoeg
uit voorzoover lk bij het flauwe schijnse
van een op de tafel staand olielampje kon
zien. Een kast, een tegen den muur ge
plaatst ledikant en een daarnaast staande
stoel vormde het overig meubilair.
„Ben jij het, Peg, en heb je hem mee
gebracht?" vroeg een zwakke stem.
„Ja, vader", antwoordde het meisje.
„Den hemel zij dank, het is hoog tijd, ik
voel, dat het einde nadert. Kom hier bij
me zitten, Mr. Manhold".
.Ik zette me naast het bed, terwijl het
meisje heenging en de deur achter zich
sloot.
Er viel weinig licht op het bed.
De gelaatstrekken van den zieke, die
iet hoofd met doeken omwonden had, kon
k slechts flauw onderscheiden.
't Was doodstil ln het vertrek, even
kreunde de zieke als van pijn. Toen begon
Tij zacht te spreken.
„Ik wilde u graag gewichtige bekente
nissen doen, die u bij het onderzoek van
menige misdaad van dienst zullen zijn.
Wilt u naar mij luisteren?"
„Daarvoor ben ik hier gekomen. Maar
zeg me eerst eens wie je bent".
„Ik ben Stockton de valsche munter".
Ik herinnerde me dien naam nog wel.
Een jjaar of wat geleden werd Stockton
ontslagen na een straf van ruim tien jaren
uitgezetten te hebben, 'k Had destijds den
door zijn gevangenistijd gebroken man
nog geholpen, wat kleeren en wat geld ge
geven.
Misschien was het uit dankbaarheid
daarvoor dat hij juist mij bij zich had ge
roepen.. Na een kort oogenblik gezwegen
te hebben, sprak Stockton verder:
„Twee van uw kameraden zijn spoorloos
verdwenen.ik weet waar zij gebleven
zijn! Zij zijn vermoord door de bende,
die van plan is alle voor hen gevaarlijke
politiemannen uit den weg te ruimen.
Nu is u aan de beurt!"
Kwam het door den toon waarop dit ge
zegd werd, dat ik zoo huiverde? Strak
staarde ik den man aan, het hart klopte
me ln de keel.
Het duurde eenige seconden voor lk
mijn aandoening voldoende meester was
om te kunnen antwoorden.
„Wel, men zal mij niet onvoorbereid
vinden".
De zieke lachte spottend.
„Ge zoudt niet te redden zfln, als lk het
niet goed met u meende. Daar in die kast
ligt een pak papieren links boven in
wilt u het even voor mij krijgen?"
Ik stond op en ging naar de kast. Maar
meer danTwee schreden deed lk niet, want
een plotseling geluid deed me met een ruk
stilstaan.
Het was een kort klagelijk gejank in het
huis en ik voelde dat het Kora m'n hond
was, die van pijn jankte.
Ik keek om.
De zieke had zich opgericht en staarde
in de richting vanwaar het geluid kwam.
De dekens waren een weinig teru;
den en vol schrik bemerkte ik, dat
geheel gekleed te bed lag.
Als een bliksemstraal schoot de gedachte
me door den geest, dat ik in een val ge
raakt was, misschien ln dezelfde als mijn
makkers. Snel trok ik mijn revolver,
richtte haar op den man, die zijn rol ver
geten had, sprong naar de deur en greep
naar den sleutel, die in het slot stak.
Op hetzelfde oogenblik, dat ik den sleu
tel in liet slot omdraaide, liet hij zich uit
het bed vallen. Ik drukte af, maar 't schot
miste. De kerel sprong op en greep me
naar de keel.De revolver viel. We worstel
den lijf aan lijf. De doeken om het hoofd
van mijn tegenstander gingen los, en even
zag ik het groote lidteeken, dat er onder
verborgen was geweest. Ik zag het juist
lang genoeg om er mijn aanvaller aan te
herkennen. Toen stootten we al worste
lende de tafel omver' en de lamp doofde
uit.
In de duisternis, waarin slechts de voor
werpen die vlak bil me waren vaag te on
derscheiden waren, vochten we voort.
Nu ik mijn vijand kende, wist ik, dat
deze worsteling slechts zou eindigen met
den dood van een van ons beiden, want
het was Lyndon, de dief en moordenaar,
de man, die wij bijna altijd op het spoor
waren, steeds als een haas opgejaagd had
den en toch slechts eenmaal bij een weinig
beteekenende inbraak op heeterdaad had
den kunnen betrappen. Al worstelend
tolden we door de kam gr. Geen woord
werd gesproken, er was slechts het geluid
van onze schuifelende voeten. Nu en dan
los van elkaar beukten onze vuisten met
doffe slagen.
Vechtend naderden we de kast, waarin
de waardevolle papieren zouden geborgen
zijn. Ik had me weer los gewerkt en we
boksten verwoed op elkaar in. Lyndon
week langzamerhand achteruit. Toen
sprong hij plotseling op me toe, trachtte
me vast te grijpen. Mijn rechtervuist vloog
omhoog en trof hem onder de kaak. Hij
tuimelde terug, de armen ln de lucht
zwaaiend, dan vloekte hij luid en zonk
weg alsof de aarde hem verzwolg. Even
klonk nog het doffe geluid van een vallend
lichaam, toen was alles rondom me stil,
doodstil.
Ontzet staarde ik naar het groote Inkt
zwarte gat voor mijn voeten, waarachter
vaag omlijnd, de kast stond.
De strijd was geweest als een nacht
merrie en nu was daar plotseling de diepe
stilte, de rust. Een bloedstraaltje gleed
over mijn gezicht, uit het gat steeg een
weeë lijkenlucht op en drong in mijn neus.
Met een schok kwam ik tot mijzelven.
Terstond ging ik naar de deur, draaide
de sleutel om en rende de gang ln. Even
struikelde lk no« peer iets zachts, dat aan
voelde als een lichaam, toen bereikte ik de
buitendeur, die gelukkig niet op slot was,
en vroog de straat op naar het bureau.
Den volgenden morgen hebben we het
huls doorzocht. In de gang lag mijn hond,
dood.
De kamer was een ware ruïne, voor de
kast, gaapte nog het gat.
Het bleek een valluik. In de kast von
den we niets dan een dikke laag stof.
Het valluik gaf toegang tot een diepe
kelder, waarin het verminkte lijk van
Lyndon lag.
Uit den kelder voerde een oud riool naar
de Theems. We konden dus het raadsel
der verdwijning van twee onzer menschen
oplossen".
„En het meisje, de medeplichtigen?"
„Waarschijnlijk zijn zij, zoodra het schot
verried, dat het dezen keer mis was, er
vandoor gegaan. Tot nu toe, is het meisje,
de eenige omtrent wie we eenige aanwij
zingen hebber^ nog niet teruggevonden".
„Heb je misschien een lucifer voor me,
mijn sigaret is uitgegaan".
F. M.
DE KONING EN DE MOLENAAR
Koning Hendrik n van Engeland, die
ln de 12e eeuw leefde, was een edel Vorst,
wiens nagedachtenis in meer dan één oud
volkslied in herinnering is gebleven.
In een dier liederen wordt het volgende
voorval van dezen goeden koning op een-
voudigen, maar toch belangwekk enden
toon verhaald.
Eens was de koning met zijn gevolg op
de hertenjacht gegaan. Urenlang had hij
het wild vervolgd on was door het driftig
nazetten van een edel hert van zijn gevolg
nfgedwaald. De avond viel; de koning wist
geen uitweg in het dichte boech, hij was
bovendien moe en had honger.
Op een eenzamen weg ontmoette hij een
molenaar, die huiswaarts keerde. De ko
ning reed naar hem toe, zeide, dat hij ver
dwaald was, en verzocht hem een nacht
verblijf aan te wijzen.
De molenaar wierp een wantrouwenden
blik op den bestoven jager en gaf niet
onduidelijk te kennen, dat hii hem voor
een struikroover hield.
Ik ben geen roover, maar een eerlijk
edelman, zei de koning, en ik wil u daar
op wel de hand geven.
Neen man, zei de molenaar, in het
donker geef lk niemand de hand. Ga mee
naar mijn wonlrr., die hier dioht bi] is,
dan kan ik je w; t beter bekijken.
De koning volgde glimlaohend zijn ge
leider en was weldra in de woning van den
molenaar, waar de geur van een pas op
gedragen pudding zijn reukzenuwen prik
kelde en hem deed watertanden.
De molenaar nam den vreemdeling op
van het hoofd tot de voeten en zei: - TTw
voorkomen bevalt me, ge ziet er uit alB '-en
eerlijk man, ge kunt heden bij me over
nachten. Ja, ge zult mijn zoon Richard tot
siuapmakker hebben.
De vrouw van den molenaar, die intus-
sohen binnen was gekomen met haar zoon
Richard, maakte nog wed eenige zwarig
heden, maar de koning stelde haar gerust
door te zeggen; het minste is me goed
genoeg.
Het gezelschap schikte nu aan tafel om
den avondmaaltijd te nuttigen. De koning
at met graagte van den pudding; de bier
kruik ging lustig rond,- waarbij men elkan
ders gezondheid bedronk. De tong van den
molenaar raakte meer en meer los, zoodat
het onderhoud zelfs gezellig werd.
De molenaar gaf zijn vrouw een wenk,
om een wildgebraad op te brengen. Dat
laatste gerecht smaakte don koning over
heerlijk, zoodat hij ronduit verklaarde nog
nooit zoo lekker gegeten te hebben.
Bij dit gezegde van den gast, zeide Ri
chard, de zoon van den molenaar: Heer!
voor ons Is zoo Ti pastei geen buitengewone
lekkernij, wij eten haar lederen dag. Ze
kost ons niets. In het bosdh van Sherwood,
waar ge heden den weg niet komdt vinden
is wild in overvloed. Willen we het heb
ben, we gaan maar even op de jacht en het
klaarmaken kost luttel weinig. De koning
mag het evenwel niet weten, dat we zoo
in zijn bosschen nazien, hij zou boos wor
den, omdat we wilddieven zijn.
Stel u gerust, Richard, 'hernam de
vorst; ik zal u niet verklappen bij den
koning.
Kort na dit gesprek gaf de molenaar
het teeken tot naar bed: gaan.
Moeder de vrouw had de bedstede ln
orde gebracht en Richard genoot de hooge
eer naast den koning te mogen inslui
meren.
Deze sliep naast den molenaarszoon
even gerust als in zijn eigen paleis te
Westminster.
Den volgenden morgen na het ontbijt te
hebben gebruikt, maakte de koning zich
ereed tot vertrekken. Hij bedankte vrien-
elijk voor de genoten gastvrijheid en het
gul onthaal. Juist toen de koning to paard
steeg, kwamen zijn edellieden aanrijden,
die, zoodra zij den koning zagen, diep
voor hem bogen, hem beleefd groetten en
hem met den titel van Sire aanspraken.
De molenaar dit ziende, voelde zijn hart
bonzen van angst. Hij dacht aan de ruwe
wijze, waarop hij zijn gast bij de eerste
ontmoeting had toegesproken en aan het
onvoorzichtig ontdekte geheim van wild-
dieverij in 's konings bosschen. Hij dacht
zelfs een oogenblik aan de galg, waaraan
de wilddieven werden opgehangen.
De koning, den angst van zijn gewezen
gastheer bemerkend, trok zonder een
woord te spreken zijn zwaard. De molenaar
vreezende dat het hem het hoofd zou kos
ten, viel op zijn knieën en smeekte om
genade ter wille van zijn vrouw en z'jn
zoon.
De koning zette groote oogen op, eu
sprak op dankbaren toon: „Denkt ge, dat
uw koning uw bewezen gastvrijheid zou
vergelden met u het leven te ontnemen.
Ik heb een geheel andere bedoeling met
dit uitgetrokken zwaard. Ik bewijs u ter
belooning van uw gastvrijheid de eer u tot
ridder te slaan."
De molenaar wist niet of hij waakte of
droomde, toen hfj bij die koninklijke gunst
nog de belofte van een jaargeld ontving.
De koning en zijn gevolg gaven hun
paarden de sporen, de molenaar zag hen
met starende oogen na, keerde, toen zij
uit het gezicht waren, naar zijn woning
terug en maakte zijn vrouw bekend met
het voorgevallene, bij 's konings vertrek.
do rr nowi
Laat het kostelijks van al
Uniet roekeloos ontallppen,
Da's de tijd die snel gaat
glippen
Zonder dat hg kei-ren sal.
Vondel.
Vol grootsohe plannen ztJn *0»
zullen we geweldige dingen doen. Ééns...
Maar waarom nü nletP
Het kan zijn, dat het werk, dat we
eens denken te volvoeren, boven onze
kraohten gaat. Daarom stellen we het
uit, daarom droomen we er alleen maar
van. We zijn maehtelooa.
Maar het kan ook zijn, dat we werkelijk
in staat en in de gelegenheid zijn het
werk te beginnen. We verheugen ons
daarover, we zien met blijdssnap den
toekomstigen vooruitgang in ons werk, in
ons leven Maar we hebben niet de energie
om aaD te pakken. Een mooie langver
wachte toekomst wordt ona geboden. We
grijpen haar dankbaar aan, eindelijk
zullen we ons ideaal bereiken. Maar, let
wel, men opent U den wèg naar dat
ideaal, men geeft U de gelegenheid het
te bereiken. Men biedt het U niet op
een blaadje aan,
Alleen de gelegenheid ia er. Het overige
moet ge zelf doen. En door te fanta-
seeren en te droomen laat ge den tijd
voorbij gaan, laat ge dikwijls Uw heele
leven voorbijgaan 1 De toekomst komt
niet naar U toe, ge moet zelf naar de
toekomst gaan.
Als ge werkelijk iets denkt to kunnen
bereiken, werk er dan voor. Begin met
dat werken niet morgen, maar nü. „Do
it now",
Komt er een mooi plan bQ U op, een
plan dat uitvoerbaar ls, denk dan niet
„hé, ja, dat zal ik ééns gaan doen",
droom dan niet weg in de nog niet be
reikte resultaten. Maar begin het plan
uit te werken, nü. De tijd gaat. Elk oogen
blik kan nieuwe mogelijkheden, nieuwe
plichten brengen. Gebruik dus Uw oogen-
blikken, reken niet altijd op „later". Eens
ls er geen later meer, eens zult ge
dan terug zien op een leven, waarin
onnoemelijk veel ongedaan bleef.
Het ls dikwijls gebrek aan durf, dat
ons doet aarzelen om te beginnen. Het
plan als pl&n ls zooveel veiliger, dat ligt
volmaakt ongesohondenln ons. We moeten
het naar buiten brengen, we missen
de durf en de energie om dat te doen.
Zal het mislukken? Laten we niet bang
zijn. Laten we het probeeren. We zullen
er toch iets mee winnen, al ls het alleen
aan ervaring. En we verlangen Immers
naar resultaten?
Laten we die resultaten dan naar ons
toe halen, laten we probeeren ze te be
reiken, nu we er voor in de gelegenheid
zijn. DO IT NOWI
Mej. J. te H.
Als GIJ in U voelt den drang, tot
dienstvaardigheid, moet U wel eens
minder goede resultaten ervan onder
vonden hebben. Niet terwille van eventueele
hulp ln sleohte tijden moet U zoo zijn,
maar alleen omdat U niet anders kunt.
Reken nimmer op een belooning, maar
doe .het goede, terwille van het goede.
Verz. brieven. 8. G. te H., K. te H.,
L. D. te N., G. P. te N.
Voor de lezers van ons blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Joa. de
Oook, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, o.m.
over de wijze waarop zij hun geest kun
nen verfrlssohen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld ln dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingan
te uitvoerig worden dan direot schrifte
lijk aan de aanvragers.
De koning in zijn palels teruggekeerd,
vertelde het gebeurde met ingenomenheid
en nam zich voor deze eenvoudige lieden
eens aan zijn hof te noodigen.
Op zekeren dag zond hij een bode naar
den molenaar met het verzoek, om zich op
genoemden datum aan zijn paleis te ver
voegen.
Op den bepaalden dag reden de mole
naar, zijn vrouw en zijn zoon in hun Zon-
dagsche 'kleeren1 op een molenaarspaard
naar 'het palels van den koning.
Richard reed vooruit. Hij had zich zoo
goed mogelijk uitgedost. Een haneveer
sierde zijn hoed en een bloemtuil zijn
borst. Schuchter naderden zij het paleis,
waar zij met eerbewijzen werden ontvan
gen. De hovelingen konden zich nauwe
lijks inhouden1 van het lachen, over hun
zonderlinge kleeding en verlegenheid. De
koning evenwel trad hen tegemoet en ver
welkomde hen vriendelijk met de woorden:
welkom heer ridder, en gij edelaardige
vrouw, en gij brave jonker, die mijn slaap-
rr akker zjjt geweest.
Ook de koningin kwam nader, bood de
hand aan de molenaarsvrouw, die stijf als
een plank bleef staan en bij ieder woerd,
dat zij hoorde, een diepe buiging maakte.
De maaltijd was intusschen aangericht.
Vriendelijk noodigde de vorst het drietal
om plaats te nemen tussohen de ridders
van faoogen rang. Het drietal at «n dronk
wat hun werd aangeboden zonder een
woord te zeggen. Aan zooveel pracht wa
ren ze niet gewoon.
Richard kon zich echter, nadat hfl van
eenige geheel hem vreemde spijzen ge
geten had, niet langer inhouden en zei,
dat 'hij zulk een eten niet gewoon was. Zijn
moeder keek hem bestraffend aan, maar
zij kon toch niet verhinderen, dat hij een
stuk pudding uit zijn broekzak haalde, er
van begon te eten zeggende: Dit smaakt
beter dan al'les, wat hier op tafel komt.
Die handeling deed de gasten in een
luid gelach uitbarsten. Richard aio eg zijn
oogen neer en bemerkte, dat hij te zon
derling gehandeld had. De koning nam het
hem echter niet kwalijk.
Na den maaltijd riep de koning den mo
lenaar bij zich en sprak: Gij hebt uw
koning geherbergd, hem gastvrij onthaald,
die daad wil lk beloonen. Voortaan heet
gij Sir John Oookle. Ik stel u aan tot op
zichter der koninklijke bosschen van Sher
wood. Draag zorg, dat niemand uit den
omtrek een wildbraadpastei eet, die 'hem
geen penning kost.
De molenaar boog eerbiedig, keerde met
de zijnen huiswaarts, kwam de bevelen
van zijn vorst getrouw na en verheugde
zich eenige jaren in de gunst van den
koning, die hem nu en dan op zijn jaoht-
partljen ontmoette en steeds een vriende
lijk woord voor hem had.
B.
Beloof nooit iets te zullen doen, als
e vooruit weet, dat ge t toch niet kunt
«b