Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van Zaterdag 14 September 1929 De sleutel van den Hemel. KLEINE WIJSHEDEN. Tob Nooit Hoekje. 't Juffertje 399. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). EEN PROBAAT MIDDEL. „Kom binnen", is een vrij zonderlinge naam voor een villa. Vrienden en beken den van meneer P. lachen er om, zoowe als ieder die er voorbijgaat. „Och neen", zegt meneer P., „ik wil dien naam liever niet veranderen. Hjj staat er nu eenmaal, en hij stond er al, toen ik het spulletje kocht. Als 't kind maar een naam heeft". Dat blijft dus zoo. Mocht iemand die daar toevallig passeert uit het opschrift meenen te mogen afleiden, dat men maar naar binnen heeft te gaan, om met open armen te worden ontvangen, dan vereist hij zich deerlijk. Meneer P. is juist buiten gaan wonen, om wat meer rust te hebben. Eerst liep het er storm van bezoekers en van reizigers, in wijn en cognac en si garen; maar 't duurde geen veertien dagen of de menschen, die uit nieuwsgie righeid visites maakten, bleven weg, en wat nog vreemder is, ook de „reizigers" lieten zich niet meer zien. Op welke wijze hij 't had aangelegd om zich die zoogenaamde taeleefdheidsvisites van den hals te schuiven, daarvan kwam niemand iets te weten. Zooveel te eerder vond men hem be reid, om de vermakelijke historie van de „reizigers" ten beste te geven. Den eersten reiziger, die zich aanmeldde om wijn en cognao te verkoopen, deed hij door de meid: weten, dat meneer hem on- mogelijk kon ontvangen, daar meneer bezig was met het nemen van scheikun dige proeven. Indien meneer, meneer het pleizier wilde doen, vandaag over een week terug te komen, dan zou meneer met genoegen hem ontvangen. Dienzelfden ochtend en een paar vol gende dagen meldden zich nog verschei dene reizigers, meerendeels in wijn en in cognac en in sigaren aan, en allen ont vingen eeli dergelijk bescheid; met dien verstande dat voor allen dezelfde dag van de volgende week wetd opgegeven, als de dag waarop meneer P. hen gaarne zou ontvangen. Te bestemder dag en uur kwamen de meeste reizigers getrouw terug. Zij wer den onmiddellijk binnengelaten en door den heer des huizes in de salon gelaten. De meesten begonnen dadelijk te ver tellen, dat zij reizigers whren van het huis Zus en Zoo, dat zij zoo vrij waren, meneer attent te maken op de buitengewone kwa liteiten en de exceptioneel billijke prijzen van hun artikelen en dat zij zich moreel overtuigd hielden, dat geen hunner con currenten zulke voordeelige aanbiedin gen konden doen. „Straks spreken we over zaken", zei meneer P. „Ik zal de heeren even voor gaan en hun vóór alles den tuin eens even laten zien". De heeren vonden 't wel vreemd, en ook niet erg prettig, zoo met concurrenten bij een te zijn, maar men hield zich groot en zette 't beste beentje voor. Dit moest in elk geval erkend worden, dat men lang niet overal zóó hartelijk ontvangen werd als hier. „En nu, mijne heeren", hernam meneer P„ „nadat hij 't gezelschap had rondge leid en men bij het tuinhuis was aange komen vanwaar men een prachtig uit zicht had over het aangrenzende wei- „Stil, daar is ze al. Wilt u het haar zeggen?" „Neen, dat laat ik aan jou over. Maar denk er aan, Stella heeft 'hem lief, hoor! Bereid er haar langzaam op voor". Met deze woorden liet kolonel Hereward, de directeur van de groote krijgsgevangenis, zijn bezoeker alleen. Sir George Vale, een man van veertig, knap en gedistingeerd, zag, zijn blik op de deur gericht, de dochter van den kolo nel, een buitengewoon mooi meisje, met verhitte wangen en schitterende oogen, van een ritje te paard binnenkomen. Toen ze Sir George alleen in de direc teurskamer zag, verdween de kleur uit haar gezicht, want ze wist, dat deze man, dien ze vreesde en verfoeide, gekomen was, om zijn aanzoek te herhalen, haar voor den derden keer te smeeken hem te geven wat ze reeds geschonken had aan iemand, met wien haar vader 'haar verboden had te trouwen. „Stella", fluisterde hij hartstochtelijk, „je weet hoe ik van je houd. Jü bent de eenige vrouw, die ik ooit heb liefgehad. Is het daarom te verwonderen, dat ik zelf land, „nu hoop ik, dat u mij vergunnen bieden"6611 g^a8 w^n en een msaar aan te t Spreekt vanzelf dat de heeren zich naastten aan deze beleefde uitnoodiging te voldoen. Zij namen op voor hen gereed gezette stoelen plaats, rondom de tafel, waarop de noodige flesschen en glazen bewezen, dat men hen verwacht had. Toen de glazen gevuld en de sigaren opgestoken waren, nam de heer des hui zes het woord. „Een. oud volksliedje", aldus begon hij, „bezingt de glorie van den wijn en de tabak in deze bewoordingen: „Leve de wijn, De wijn en de tabak". „Met uw verlof", zoo viel een van de heeren, reiziger voor het huis P. en zoon den spreker in de rede, „dit is het refrein van het liedje, dat wij menigmaal zingen, als wij 's avonds onder reizigers in ons hotel bijeen zijn. Gewoonlijk draagt een van ons allen de coupletten voor, die er bij hooren, waarna de overigen in koor het refrein aanheffen. Als u permitteert; wij zijn hier nu toch zoo gezellig bijeenl" Meneer P. vond het een aardig ideé. En zoo gebeurde het, dat terwijl de gast heer de glazen vulde, de gasten begon nen te reciteeren en te zingen. Toen de laatste tonen van dit hartroe rend gezang waren weggestorven, nam de gastheer andermaal het woord. „Wij kennen", aldus zei de heer P., „op het uitgestrekte gebied van den landbouw schier geen voortbrengsel, dat wat smaak en geur betreft, met den wijn en de tabak kan wedijveren". Hier werd de redevoering afgebroken, door een luid en driewerf hoera van al de heeren. „Ik verzoek volle glazen!" riep een van de reizigers in sigaren, vertegen woordiger van de firma S. van A. en Co. „Houd je gemak", werd van alle kan ten geroepen. „Het is", zoo hernam'mijnheer P.', „een zeer opmerkelijk verschijnsel, dat, terwijl ons dierbaar vaderland zoo min rookbare tabak, als drinkbare wijn voortbrengt, de klachten over vervalsching en knoeie rijen in die beide artikelen uitsluitend van over de grenzen komen. Mij althans is nog nooit een prijscourant ondèr de oogen gekomen, waarin sprake was van zure of aangelengde wijnsoorten. Alle wijn, dien men ons te koop aanbood, is zuiver en van prima kwaliteit. Met siga ren is het evenzoo. Ik krijg geen kistje in handen, of het is gemerkt: „Havana" en Superior". Nu zijn er menschen, die be weren, dat er ten onzent evengoed ge knoeid wordt als overal elders". „Ten minste met sigaren!" zoo roept de reiziger van het huis P. en Zn. „Met wijn!" schreeuwt de vertegen woordiger van de firma S. van S. en Co. ,,'t Is mogelijk", herneemt meneer P. „Ik heb me verbeeld, dat de wijnsoort, die wij op het oogenblik drinken ('k hoop dat de heeren zoo vrij zullen zijn, want ik vergeet nog al eens in te schenken!) dat deze wijnsoort, die van een zeer gere nommeerd huis afkomstig is, niet geheel beantwoordt aan den lof, die men ge meend had, haar in de prijscourant te moeten toezwaaien. Juist hetzelfde is, naar mijn oordeel, het geval met de siga ren, die wij op het moment rooken. Daar ik gaarne weten wou, of mijn vermoeden juist is, ja of neen, hoop ik niet te veel van uwe goedheid te vergen, heeren, wanneer ik u, als deskundigen beleefd verzoek, mij uwe meening te doen ken nen". Al de heeren trokken gewichtige ge zichten. Vanwaar mocht die wijn en van waar dat kistje sigaren afkomstig zijn? Naar alle waarschijnlijkheid werd hier den mannen van het vak een valstrik ge spannen, die men moest trachten te ont gaan. De heeren wijnreizigers waagden het niet hun oordeel uit te spreken. De flesschen waren blijkbaar opzettelijk van de etiketten ontdaan. Wie weet of de wijn niet afkomstig was uit het huis, dat men vertegenwoordigde! De heeren proefden en proefden en hielden volle glazen tegen het licht, en keken elkaar en den gastheer bedenkelijk aan, maar zeiden niets. Het geval was zoo gek mogelijk. Een ongun stig oordeel waagde geen van allen uit te spreken, uit vrees dat men zoodoende zijn eigen zaak zou benadeelen, en even ge vaarlijk was 't in strijd met den heer P„ die zich reeds in ongunstigen zin had uit gelaten over de kwaliteit van dezen wijn en sigaren, iets tot aanprijzing te zeggen. Of meneer P. schik had in hun ver legenheid? Misschien maar hij liet er niets van blijken. „Ik zal", hervatte hij, toen de heer- schende stilte benauwend 'dreigde te worden, „de heeren gelegenheid geven, zich onderling over de zaak te beraden, en mij een oogenblik verwijderen". Hij wandelde hierop den tuin in en liet de heeren alleen. Dit mag zoo een kwartiertje hebben geduurd, toen zijn aandacht werd getrok ken, door een hevig lawaai van kijvende stemmen in de richting van het tuinhuis. Fluks naderbij gekomen, was hij juist nog getuige van een woordenstrijd, waar aan al de heeren reizigers om het hardst deelnamen, en die blijkbaar aanstonds in een hevige kloppartij zou ontaarden. „Mijne heeren", riep de heer P., met verheffing van stem, ,jk stel voor, dat u de beraadslagingen voortzet in uw hotel". Dit was olie in het vuur. Wel voldeden de heeren onmiddellijk nan het ondubbelzinnig verlangen, maar 't gekijf en getier werd daarbuiten met verdubbelde hevigheid hervat. Meneer P. lachte in zijn vuistje. Hij is verder verschoond gebleven van bezoeken van reizigers in wijn, cognac en sigaren, maar treurt er niet bijzonder om. Later vertelde hem de hotelhouder, wat eigenlijk de oorzaak van den twist was geweest. De wijnreizigers hadden de sigaren voor bocht uitgemaakt. Daarentegen had den de sigarenreizigers hetzelfde ge tuigd van den wijn en dit was beider eer te na geweest. B. Men moet het geluk de hand bieden maar gewoonlijk neemt het de aangeboden hand niet aan. Op een stokpaardje rijden is dikwijls veel kostbaarder dan op een levend ros. Wie zich in den oorlog, op de jacht, of in de liefde begeeft, kan er niet uitkomen, juist wanneer hij dat wonecht. Het leven is een blijspel voor den man van geest, een drama voor den man van hart. y~:) Daar bij vele menschen geld en verstand hetzelfde is, zoo verwondere men zich ook niet, dat bij zoovele menschen met het geld ook het verstand verdwijnt Het gevoel is sterker dan de gedachte, evenzoo is de dichter machtiger dan de denker. Het gaat met de hersens van een ver standig mensoh als met een salon; men moet er niet te veel in stoppen, daar men er anders een meubelmagazijn van maakt. Vrijwel de eenige dingen die men tegen woordig nog voor den ouden prijs kan bouwen zijn luchtkasteelen. jaloersch ben op den ongelukkigen ge vangene, voor wie je lieve woordjes en glimlachjes hebt?" „Ik heb medelijden met hem", zei ze zacht, „maar jij hebt geen medelijden noodig. Je bent vrij om te gaan waarheen je wilt, kunt krijgen wit je wenscht". „O neen", riep hij uit „Ik zou al wat ik bezit in ruil willen zeven voor jouw liefde". „Die kan ik je niet goven", antwoordde ze beslist. „Mijn hart hoort aan een ander". „Bedoel je den jongen Esmond?" „Ja, ons engagement is nog niet publiek, maar als hij van den oirlog terugkomt „Ja, ja, dat begrijp ik", viel hij haastig in. „Ik had gehoopt dat het slechts een voorbijgaande genegenheid zou zijn, en dat ik eindelijk de voldoening zou smaken, je te winnen. Werkelijk, Stella, je bent een te zeldzame, een te mooie bloem om in den tuin van een srmen man te verwel ken. Ik kan je een leven geven vol zonne schijn, rijkdom en macht „Ik wil liever verwelken in den tuin van een armen man, dat door jou geplukt te worden", viel ze hen in de rede. „Zooals ik zei had ik gehoopt je voor mij te winnen, en ii dat geval had ik mij stil gehouden. Nu hoet ik je de waarheid echter zeggen. Esnund.is. Ze keek hem atn met wilde oogen. „Toch niet.... dooi?" fluisterde zij. „Niet alleen dooi, maar onteerd. Ik zal je zeggen wat er gebeurd is. Op een avond, toen er een vijandelijke aanval verwacht werd, is hij op zijn post in slaap gevallen, zoodat zijn generial geen waarschuwing van den nachtelij ten tocht ontving en HET JUBILEUMS-GESCHENK. In het dorpje Blikketoren Was de goede burgervaer Al een tijdje burgemeester, Ja, al vijf en twintig jaar. Aangezien hij zeer bemind was, Werd een feest op touvj gezet, Dat moest worden iets bijzonders, Iets vol vroolijkheid en pret. Joris, een der dorpelingen, Stelde toen ook even1 voor, Om hem een vat wijn te geven. Ja, da's goed, sprak men'in koor. De groote dag, hij was gekomen, De burgervaer, met zijn geschenk, Was werkelijk heel opgetogen En gaf nog eventjes een wenk. Ik dank jelui, mijn dorpelingen, Voor dit geschenk, een groot vat wijn, Ik hoop dat het mij goed zal smaken En zal beslist heel matig zijn. Welnu, ik zal meteen maar proeven, Geef aan een glas mijn beste Miep, Hoe woedend was de burgemeester, Toen er water uit het vaatje liep. Wat beteekent dat? Zoo riep hij woedend, Da's ongehoord, 'n brutaliteit, Met mij die grappen uit te halen, Mijn goedheid en mijn trouw ten spijt. Vertel eens op, jij vriendje Krelis, Verklaar dit feit, toe, maak wat voort, Is dat een grap, jij boerenkinkel, 't Is een schandaal, 't is ongehoord. En Krelis trad bedeesd naar voren En sprak: „Ach Edele Heer, Dat was toch heusch niet de bedoeling, Dat verzeker ik u, op mijn woord van eer. Ik dacht: wat zal zal één fleschje schaden, Eén fleschje water op zoo'n groot vat, Maar nu blijkt dat alle dorpelingen Dezelfde gedachte hebben gehad." J. F. J. VIJVERS. slechts met groote moeite 'n ramp voor het leger kon worden voorkomen. Esmond stond voor den krijgsraad terecht en werd veroordeeld tot de doodstraf". Zonder een woord te zeggen, trachtte Stella wankelend een stoel te bereiken en viel, voordat Sir George haar kon opvan gen, in zwijm op den vloer.... Dien avond was de heide met sneeuw bedekt. En voor het raam van een der bovenkamers zag Stella Hereward, een processie van krijgsgevangenen naderen, bestaande uit een aantal Fransche solda ten, een dozijn zeelui, onder een krachtig geleide, en een eindje van de anderen ver wijderd, een mageren, vermoeiden man, waarin ze met een schok haar verloofde, Miles Esmond herkende, die van den dood bij haar teruggekomen was. Het volgendè oogenblik was hij verdwenen, had de groote poort van de gevangenis zich ach ter hem gesloten. Ze sloeg de handen voor het gezicht, haar starre oogen oversluierd van tranen. Niet dood, maar onteerd! Want wat anders kon dit beteekenen, dan dat hij zijn ge rechte straf was ontsnapt, zijn vrijheid had herkregen door naar den vijand over te loopen. Wat zou er met hem gebeuren, als de commandant hem op zijn dagelijksche ronde zou herkennen? Of Sir George Vale, een van de voornaamste rechters uit den omtrek, die met het toezicht op de administratie belast was? Den volgenden morgen verscheen Vale. Toevallig lag kolonel Hereward met een verkoudheid te bed en toen Vale aange Ik het) verleden winter een stuik ge kocht, dat toen op dertig stond en nu haalt het bijna de negentig, spjrak Jan sen tot zijn vriend, die heit over de daling der Koninklijke had. Drommels! En wat was dat? vroeg de andier. Een thermometer, antwoordde Jan sen. WInkeltaaL „Wat blieft u, juffrouw?" „Ik zou graag even den patroon willen spreken?" ,,'t Spijt me zeer. Op het oogenblik niet voorradig, maar als u misschien iets in hetzelfde genre kunt gebruiken, zijn zoon is hiernaast". Niet gauw tevreden. De onderwijzer zei tot Moos: „Moos, hoeveel is 2 maal 2?" „Vijf, meester!" was het antwoord. En de onderwijzer werd zoo kwaad, dat hij Moos de klas uitstuurt. Als Moos weg is vraagt Levie of hij even naar achteren mag. Op de gang zegt hij tegen Moos: „Ga naar den meester en zeg: Meester, twee maal twee is vier". „Wel ja", zegt Moos: „Ik zou je danken, hij is nog niet eens met vijf tevreden". Acht-nren dag. Zoontje is met een mes bezig de wijzer plaat te bewerken van de klok. Vader (binnenkomend): „Hè, bengel, wat voer jij daar uit?" Zoontje: „Niks vader. U hebt toch zelf gezegd, dat we den acht-uren-dag hebben gekregen en daarom schrap ik de laatste cijfers weg". Raak. „Geef maar een rekensom op", sprak een rekenkunstenaar, „binnen vijf secon den zal ik u de uitkomst zeggen". „Dat is gezegd", zegt een aangeschoten student, en geeft hem de volgende som op: „Aan den muur van 83 vierkanten meter, hangen 8333 trossen druiven en iedere tros bevat 88 druiven, hoeveel Kunstenaar: „Dat is gemakkelijk ge noeg, dat is natuurlijk. Student: „Je moet me laten uitpraten, hoeveel kost dan een half flesschie champie?" diend werd, besloot Stella hem te verzoe ken haar op de ror.de mee te nemen en te trachten Esmond door list te redden. Ze had er in Vale's oogen nog nooit zoo lief uitgezien, als op dit oogenblik, en hij was zoo van haar bekoord, dat hij zich ternauwernood aan haar gezelschap kon ontrukken. Maar eindelijk stond hij op, omdat de plicht hem gebood, de gevan genen te bezoeken, voor de duisternis viel. „Het zal mijn vader spijten, dat hij niet met je mee kan gaan", zei Stella. „Er zijn sedert je laatste bezoek eenige verbete ringen aangebracht, die hij je had willen toonen. Maar daar hij altijd met alles mij raadpleegt, zou ik ze je even goed kunner wijzen, als je mij wilt toestaan je te verge zellen". „Niets zal mij aangenamer zijn", zei Sir George, met een vurigen blik op haar glimlachend gezichtje. „Maak je maar gauw klaar". De gevangenen namen slechts weinig notitie van de bezoekers. Sommigen waren bezig met kaartspel, anderen lagen te slapen, en aan het einde van de zaal stond 'n jonge man geheel alleen voor 'n smal getralied rampje naar de sneeuwvlokken te kijken, die warrelend in dikke massa's neervielen. „Het is mijn plicht", zei Vale, met een mlnzamen glimlach, „om met de gevan genen te praten. Dèt jongmenseh ginder ziet er wat minder norsch uit (jan de rest. En meteen ging hij op hem toe, en tikte hem op den schouder. „Esmond.... jij hier?" zei hjj ver schrikt. VOLHARDEN. Slechte bjj treden klimt men de trap op. (Turksch spreekwoord). De geschiedenis van den Amerika an- sclien miilionnair, die als krantenjongen begon, is tot vervelens toe verhaald. Het schijnt een „mode" onder die millionnalrs te zijn, om bij dit nederige zij het meestal nog al luidruchtige beroep te zijn begonnen. Het hoort zoo bjj hun mii lionnair ^zijn, het geeft er nog even een tikje romantiek aan. „Er was ereis een krantenjongen...." Maar al hoeven wfj dat sprookje niet altijd te gelooven, we weten toch wel, dat de meeste groote en rijke mannen in een heel bescheiden be roep begonnen zijn. Ze waren zoo al geen krantenjongen dokwerker, tim merman, jongste bediende in een klein zaakje. Bijna geen van hen is door een erfenis of door „een gelukje" in zijn jonge jaren rijk geworden. Ze hebben er allen voor moeten werken. En ze zijn Btap voor stap, trede voor trede opgeklommen. Wat hielp hen daarbij? Hun goed gesternte, hun geluk? Misschien min of meer. Maar ook hun werklust, hun ijver, waardoor zij wisten uit te blinken, waardoor zij op vielen tussdhen de andoren. En hl de eerste plaats hun volharding! Droomde de krantenjongen er al van eens miilion nair te zullen zijn? Waarschijnlijk wel. Droomde hij ervan eens aan het hoofd te staan van dezelfde krant, die hij nu langs de straten verkocht? Waarschijnlijk. Maar hij was niet teleurgesteld, toon zijn volgende baantje hem maar eenige dollars meer opleverde. Hij beschouwde dat als de eerste stap in de goede richting. Er zijn in het leven veel van die krantenjongens, die onverstandiger zijn. Ze droomen er ook van miilionnair te worden, ze willen aan het hoofd komen van de zaak, waar ze nu ondergeschikte zijn. Ze wildden dat en niets anders. Een beetje voordeeliger baantje wijzen ze van de hand, zoo'n paar centeü meer, wat heb je daar nu aan. Nee, als hun iets groots, iets be langrijks geboden wordt, dan zullen ze as toehappen. En daarop wachten ze. laar die groote kans komt maar voor heel weinigen. Als wij onder aan de trap staan kunnen wij niet boven komen zonder de treden te raken. We stijgen, telkens één treedje, het is een moeizame tocht. Steeds komen we iets vooruit. We moeten ook niet wanhopig worden als de trap langer is dan we eerst dachten. We moeten alleen elke gelegenheid om te stij gen dankbaar aanvaarden. We moeten niet verwachten, dat een luchtstroom ons naar boven stuwt, we moeten zelf klimmen, stapje voor stapje. Wie door „het geluk" naar boven wordt gedreven, en plotseling op de hoogste hoogte staat, heeft ook groote kans weer even hard naar benéden te tuimelen. Hij, die door eigen kracht en volharding den top bereikt, staat vast en stevig. Wanhoop dus niet als het lang zaam gaat. Grijp iedere verbetering, al is ze nog zoo klein, gretig aan. En volhardti Blijf niet doelloos droomen, omdat hot hoogste u niet toegeworpen wordt! Dr. JOSr DE OOOK. Mej. N. N. te Den H.: Gij beweert nooit tijd te hebben, om uw geest eens te ver- frisschen. Maar heusoh, dan is uw dag- verdeeling niet juist. Wanneer men zijn werk, wat het ook zijn moge, aandachtig en van ganscher harte doet, krijgt men er altijd een zekere handigheid in, waardoor men het steeds vlugger gaat doen, zoodat er weldra meer tijd voor andere dingen overblijft. Ook is in ieders werk wel iets, dat de aandacht waard is, misschien alleen al door iets, dat men ervan leeren kan en waarmee indirect weer andere belangen te dienen zijn. Het scheelt zoo ontzettend veel, met wat voor oogen men de levens omstandigheden aanziet. Tracht uit de steenen op uw levenspad een trap op te bouwen, die u hooger brengt, zij 't niet maatschappelijk, dan tooh zeker moreel. Verzonden brieven: Lezer te Den H.; G. J. te Den H.; Winkelier te Den H.; S. te N. Stella werd doodsbloek. „Wil je mij een oogenblik met hem alleen laten", vroeg ze. „Neen", was het barsche antwoord, want ik ben overtuigd, dat de oomman- dant een gesprek tusschen zijn dochter en een verrader van zijn land niet zou goed keuren". „Je liegt ellendeling!" riep Esmond. „Je kunt toch zeker niet ontkennen, dat je door den krijgsraad ter dood veroor deeld bent en op een Amerikaansch schip gevangen genomen? Hoe kwam je op dat schip? Vertel mij dat eens". „Haal den commandant hier, of breng mij bij hem. Ik zal hem alles vertellen, maar ik wil mij niet vernederen, mijn zaak bij een valschaard als jij te bepleiten". „Een valschaard?" „Ja, is er iets valscher, dan deze be schuldiging van een zoogenaamden vriend? Ik ben niet van plan nog meer woorden aan je te verspillen, maar toch wil ik nog even zeggen, dat ik geen ver rader, geen schurk ben, en mijn naam onbezoedeld is", en hij keek Stella recht in de oogen. „Ik weet dat je onschuldig bent", zei ze zacht. „Ik vertrouw je". Toen triomfeerde de duivel van jaloezie in Vale's hart. Hij legde de hand op Stella's arm en zei: „Ik wensch een laatste woord te spreken met hem, die eens mijn vriend was". Met een glimlach naar haar minnaar ging ze heen. „Esmond", begon Sir George, „welken prijs heb je voor je vrijheid over?" „Vale", was het antwoord, „er is één ding op de wereld, dat boven eiken prijs

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 7