Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van Zaterdag 14 September 1929
De sleutel van den Hemel.
KLEINE WIJSHEDEN.
Tob Nooit Hoekje.
't Juffertje
399. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
EEN PROBAAT MIDDEL.
„Kom binnen", is een vrij zonderlinge
naam voor een villa. Vrienden en beken
den van meneer P. lachen er om, zoowe
als ieder die er voorbijgaat.
„Och neen", zegt meneer P., „ik wil dien
naam liever niet veranderen. Hjj staat er
nu eenmaal, en hij stond er al, toen ik het
spulletje kocht. Als 't kind maar een
naam heeft".
Dat blijft dus zoo. Mocht iemand die
daar toevallig passeert uit het opschrift
meenen te mogen afleiden, dat men maar
naar binnen heeft te gaan, om met open
armen te worden ontvangen, dan vereist
hij zich deerlijk.
Meneer P. is juist buiten gaan wonen,
om wat meer rust te hebben.
Eerst liep het er storm van bezoekers
en van reizigers, in wijn en cognac en si
garen; maar 't duurde geen veertien
dagen of de menschen, die uit nieuwsgie
righeid visites maakten, bleven weg, en
wat nog vreemder is, ook de „reizigers"
lieten zich niet meer zien.
Op welke wijze hij 't had aangelegd om
zich die zoogenaamde taeleefdheidsvisites
van den hals te schuiven, daarvan kwam
niemand iets te weten.
Zooveel te eerder vond men hem be
reid, om de vermakelijke historie van de
„reizigers" ten beste te geven.
Den eersten reiziger, die zich aanmeldde
om wijn en cognao te verkoopen, deed hij
door de meid: weten, dat meneer hem on-
mogelijk kon ontvangen, daar meneer
bezig was met het nemen van scheikun
dige proeven. Indien meneer, meneer het
pleizier wilde doen, vandaag over een
week terug te komen, dan zou meneer
met genoegen hem ontvangen.
Dienzelfden ochtend en een paar vol
gende dagen meldden zich nog verschei
dene reizigers, meerendeels in wijn en
in cognac en in sigaren aan, en allen ont
vingen eeli dergelijk bescheid; met dien
verstande dat voor allen dezelfde dag van
de volgende week wetd opgegeven, als de
dag waarop meneer P. hen gaarne zou
ontvangen.
Te bestemder dag en uur kwamen de
meeste reizigers getrouw terug. Zij wer
den onmiddellijk binnengelaten en door
den heer des huizes in de salon gelaten.
De meesten begonnen dadelijk te ver
tellen, dat zij reizigers whren van het huis
Zus en Zoo, dat zij zoo vrij waren, meneer
attent te maken op de buitengewone kwa
liteiten en de exceptioneel billijke prijzen
van hun artikelen en dat zij zich moreel
overtuigd hielden, dat geen hunner con
currenten zulke voordeelige aanbiedin
gen konden doen.
„Straks spreken we over zaken", zei
meneer P. „Ik zal de heeren even voor
gaan en hun vóór alles den tuin eens
even laten zien".
De heeren vonden 't wel vreemd, en ook
niet erg prettig, zoo met concurrenten bij
een te zijn, maar men hield zich groot en
zette 't beste beentje voor. Dit moest in
elk geval erkend worden, dat men lang
niet overal zóó hartelijk ontvangen werd
als hier.
„En nu, mijne heeren", hernam meneer
P„ „nadat hij 't gezelschap had rondge
leid en men bij het tuinhuis was aange
komen vanwaar men een prachtig uit
zicht had over het aangrenzende wei-
„Stil, daar is ze al. Wilt u het haar
zeggen?"
„Neen, dat laat ik aan jou over. Maar
denk er aan, Stella heeft 'hem lief, hoor!
Bereid er haar langzaam op voor". Met
deze woorden liet kolonel Hereward, de
directeur van de groote krijgsgevangenis,
zijn bezoeker alleen.
Sir George Vale, een man van veertig,
knap en gedistingeerd, zag, zijn blik op
de deur gericht, de dochter van den kolo
nel, een buitengewoon mooi meisje, met
verhitte wangen en schitterende oogen,
van een ritje te paard binnenkomen.
Toen ze Sir George alleen in de direc
teurskamer zag, verdween de kleur uit
haar gezicht, want ze wist, dat deze man,
dien ze vreesde en verfoeide, gekomen was,
om zijn aanzoek te herhalen, haar voor
den derden keer te smeeken hem te geven
wat ze reeds geschonken had aan iemand,
met wien haar vader 'haar verboden had te
trouwen.
„Stella", fluisterde hij hartstochtelijk,
„je weet hoe ik van je houd. Jü bent de
eenige vrouw, die ik ooit heb liefgehad.
Is het daarom te verwonderen, dat ik zelf
land, „nu hoop ik, dat u mij vergunnen
bieden"6611 g^a8 w^n en een msaar aan te
t Spreekt vanzelf dat de heeren zich
naastten aan deze beleefde uitnoodiging
te voldoen. Zij namen op voor hen gereed
gezette stoelen plaats, rondom de tafel,
waarop de noodige flesschen en glazen
bewezen, dat men hen verwacht had.
Toen de glazen gevuld en de sigaren
opgestoken waren, nam de heer des hui
zes het woord.
„Een. oud volksliedje", aldus begon hij,
„bezingt de glorie van den wijn en de
tabak in deze bewoordingen:
„Leve de wijn,
De wijn en de tabak".
„Met uw verlof", zoo viel een van de
heeren, reiziger voor het huis P. en zoon
den spreker in de rede, „dit is het refrein
van het liedje, dat wij menigmaal zingen,
als wij 's avonds onder reizigers in ons
hotel bijeen zijn. Gewoonlijk draagt een
van ons allen de coupletten voor, die er
bij hooren, waarna de overigen in koor
het refrein aanheffen. Als u permitteert;
wij zijn hier nu toch zoo gezellig bijeenl"
Meneer P. vond het een aardig ideé.
En zoo gebeurde het, dat terwijl de gast
heer de glazen vulde, de gasten begon
nen te reciteeren en te zingen.
Toen de laatste tonen van dit hartroe
rend gezang waren weggestorven, nam
de gastheer andermaal het woord. „Wij
kennen", aldus zei de heer P., „op het
uitgestrekte gebied van den landbouw
schier geen voortbrengsel, dat wat smaak
en geur betreft, met den wijn en de tabak
kan wedijveren".
Hier werd de redevoering afgebroken,
door een luid en driewerf hoera van al de
heeren. „Ik verzoek volle glazen!" riep
een van de reizigers in sigaren, vertegen
woordiger van de firma S. van A. en Co.
„Houd je gemak", werd van alle kan
ten geroepen.
„Het is", zoo hernam'mijnheer P.', „een
zeer opmerkelijk verschijnsel, dat, terwijl
ons dierbaar vaderland zoo min rookbare
tabak, als drinkbare wijn voortbrengt, de
klachten over vervalsching en knoeie
rijen in die beide artikelen uitsluitend
van over de grenzen komen. Mij althans
is nog nooit een prijscourant ondèr de
oogen gekomen, waarin sprake was van
zure of aangelengde wijnsoorten. Alle
wijn, dien men ons te koop aanbood, is
zuiver en van prima kwaliteit. Met siga
ren is het evenzoo. Ik krijg geen kistje in
handen, of het is gemerkt: „Havana" en
Superior". Nu zijn er menschen, die be
weren, dat er ten onzent evengoed ge
knoeid wordt als overal elders".
„Ten minste met sigaren!" zoo roept
de reiziger van het huis P. en Zn.
„Met wijn!" schreeuwt de vertegen
woordiger van de firma S. van S. en Co.
,,'t Is mogelijk", herneemt meneer P.
„Ik heb me verbeeld, dat de wijnsoort,
die wij op het oogenblik drinken ('k hoop
dat de heeren zoo vrij zullen zijn, want ik
vergeet nog al eens in te schenken!) dat
deze wijnsoort, die van een zeer gere
nommeerd huis afkomstig is, niet geheel
beantwoordt aan den lof, die men ge
meend had, haar in de prijscourant te
moeten toezwaaien. Juist hetzelfde is,
naar mijn oordeel, het geval met de siga
ren, die wij op het moment rooken. Daar
ik gaarne weten wou, of mijn vermoeden
juist is, ja of neen, hoop ik niet te veel
van uwe goedheid te vergen, heeren,
wanneer ik u, als deskundigen beleefd
verzoek, mij uwe meening te doen ken
nen".
Al de heeren trokken gewichtige ge
zichten. Vanwaar mocht die wijn en van
waar dat kistje sigaren afkomstig zijn?
Naar alle waarschijnlijkheid werd hier
den mannen van het vak een valstrik ge
spannen, die men moest trachten te ont
gaan. De heeren wijnreizigers waagden
het niet hun oordeel uit te spreken. De
flesschen waren blijkbaar opzettelijk van
de etiketten ontdaan. Wie weet of de wijn
niet afkomstig was uit het huis, dat men
vertegenwoordigde! De heeren proefden
en proefden en hielden volle glazen tegen
het licht, en keken elkaar en den gastheer
bedenkelijk aan, maar zeiden niets. Het
geval was zoo gek mogelijk. Een ongun
stig oordeel waagde geen van allen uit te
spreken, uit vrees dat men zoodoende zijn
eigen zaak zou benadeelen, en even ge
vaarlijk was 't in strijd met den heer P„
die zich reeds in ongunstigen zin had uit
gelaten over de kwaliteit van dezen wijn
en sigaren, iets tot aanprijzing te zeggen.
Of meneer P. schik had in hun ver
legenheid?
Misschien maar hij liet er niets van
blijken.
„Ik zal", hervatte hij, toen de heer-
schende stilte benauwend 'dreigde te
worden, „de heeren gelegenheid geven,
zich onderling over de zaak te beraden,
en mij een oogenblik verwijderen".
Hij wandelde hierop den tuin in en liet
de heeren alleen.
Dit mag zoo een kwartiertje hebben
geduurd, toen zijn aandacht werd getrok
ken, door een hevig lawaai van kijvende
stemmen in de richting van het tuinhuis.
Fluks naderbij gekomen, was hij juist
nog getuige van een woordenstrijd, waar
aan al de heeren reizigers om het hardst
deelnamen, en die blijkbaar aanstonds in
een hevige kloppartij zou ontaarden.
„Mijne heeren", riep de heer P., met
verheffing van stem, ,jk stel voor, dat u
de beraadslagingen voortzet in uw hotel".
Dit was olie in het vuur.
Wel voldeden de heeren onmiddellijk
nan het ondubbelzinnig verlangen, maar
't gekijf en getier werd daarbuiten met
verdubbelde hevigheid hervat.
Meneer P. lachte in zijn vuistje.
Hij is verder verschoond gebleven van
bezoeken van reizigers in wijn, cognac
en sigaren, maar treurt er niet bijzonder
om.
Later vertelde hem de hotelhouder, wat
eigenlijk de oorzaak van den twist was
geweest.
De wijnreizigers hadden de sigaren
voor bocht uitgemaakt. Daarentegen had
den de sigarenreizigers hetzelfde ge
tuigd van den wijn en dit was beider
eer te na geweest.
B.
Men moet het geluk de hand bieden
maar gewoonlijk neemt het de aangeboden
hand niet aan.
Op een stokpaardje rijden is dikwijls
veel kostbaarder dan op een levend ros.
Wie zich in den oorlog, op de jacht, of
in de liefde begeeft, kan er niet uitkomen,
juist wanneer hij dat wonecht.
Het leven is een blijspel voor den man
van geest, een drama voor den man van
hart. y~:)
Daar bij vele menschen geld en verstand
hetzelfde is, zoo verwondere men zich ook
niet, dat bij zoovele menschen met het geld
ook het verstand verdwijnt
Het gevoel is sterker dan de gedachte,
evenzoo is de dichter machtiger dan de
denker.
Het gaat met de hersens van een ver
standig mensoh als met een salon; men
moet er niet te veel in stoppen, daar men
er anders een meubelmagazijn van maakt.
Vrijwel de eenige dingen die men tegen
woordig nog voor den ouden prijs kan
bouwen zijn luchtkasteelen.
jaloersch ben op den ongelukkigen ge
vangene, voor wie je lieve woordjes en
glimlachjes hebt?"
„Ik heb medelijden met hem", zei ze
zacht, „maar jij hebt geen medelijden
noodig. Je bent vrij om te gaan waarheen
je wilt, kunt krijgen wit je wenscht".
„O neen", riep hij uit „Ik zou al wat ik
bezit in ruil willen zeven voor jouw
liefde".
„Die kan ik je niet goven", antwoordde
ze beslist. „Mijn hart hoort aan een ander".
„Bedoel je den jongen Esmond?"
„Ja, ons engagement is nog niet publiek,
maar als hij van den oirlog terugkomt
„Ja, ja, dat begrijp ik", viel hij haastig
in. „Ik had gehoopt dat het slechts een
voorbijgaande genegenheid zou zijn, en
dat ik eindelijk de voldoening zou smaken,
je te winnen. Werkelijk, Stella, je bent
een te zeldzame, een te mooie bloem om
in den tuin van een srmen man te verwel
ken. Ik kan je een leven geven vol zonne
schijn, rijkdom en macht
„Ik wil liever verwelken in den tuin van
een armen man, dat door jou geplukt te
worden", viel ze hen in de rede.
„Zooals ik zei had ik gehoopt je voor
mij te winnen, en ii dat geval had ik mij
stil gehouden. Nu hoet ik je de waarheid
echter zeggen. Esnund.is.
Ze keek hem atn met wilde oogen.
„Toch niet.... dooi?" fluisterde zij.
„Niet alleen dooi, maar onteerd. Ik zal
je zeggen wat er gebeurd is. Op een avond,
toen er een vijandelijke aanval verwacht
werd, is hij op zijn post in slaap gevallen,
zoodat zijn generial geen waarschuwing
van den nachtelij ten tocht ontving en
HET JUBILEUMS-GESCHENK.
In het dorpje Blikketoren
Was de goede burgervaer
Al een tijdje burgemeester,
Ja, al vijf en twintig jaar.
Aangezien hij zeer bemind was,
Werd een feest op touvj gezet,
Dat moest worden iets bijzonders,
Iets vol vroolijkheid en pret.
Joris, een der dorpelingen,
Stelde toen ook even1 voor,
Om hem een vat wijn te geven.
Ja, da's goed, sprak men'in koor.
De groote dag, hij was gekomen,
De burgervaer, met zijn geschenk,
Was werkelijk heel opgetogen
En gaf nog eventjes een wenk.
Ik dank jelui, mijn dorpelingen,
Voor dit geschenk, een groot vat wijn,
Ik hoop dat het mij goed zal smaken
En zal beslist heel matig zijn.
Welnu, ik zal meteen maar proeven,
Geef aan een glas mijn beste Miep,
Hoe woedend was de burgemeester,
Toen er water uit het vaatje liep.
Wat beteekent dat? Zoo riep hij woedend,
Da's ongehoord, 'n brutaliteit,
Met mij die grappen uit te halen,
Mijn goedheid en mijn trouw ten spijt.
Vertel eens op, jij vriendje Krelis,
Verklaar dit feit, toe, maak wat voort,
Is dat een grap, jij boerenkinkel,
't Is een schandaal, 't is ongehoord.
En Krelis trad bedeesd naar voren
En sprak: „Ach Edele Heer,
Dat was toch heusch niet de bedoeling,
Dat verzeker ik u, op mijn woord van eer.
Ik dacht: wat zal zal één fleschje schaden,
Eén fleschje water op zoo'n groot vat,
Maar nu blijkt dat alle dorpelingen
Dezelfde gedachte hebben gehad."
J. F. J. VIJVERS.
slechts met groote moeite 'n ramp voor
het leger kon worden voorkomen. Esmond
stond voor den krijgsraad terecht en werd
veroordeeld tot de doodstraf".
Zonder een woord te zeggen, trachtte
Stella wankelend een stoel te bereiken en
viel, voordat Sir George haar kon opvan
gen, in zwijm op den vloer....
Dien avond was de heide met sneeuw
bedekt. En voor het raam van een der
bovenkamers zag Stella Hereward, een
processie van krijgsgevangenen naderen,
bestaande uit een aantal Fransche solda
ten, een dozijn zeelui, onder een krachtig
geleide, en een eindje van de anderen ver
wijderd, een mageren, vermoeiden man,
waarin ze met een schok haar verloofde,
Miles Esmond herkende, die van den dood
bij haar teruggekomen was. Het volgendè
oogenblik was hij verdwenen, had de
groote poort van de gevangenis zich ach
ter hem gesloten.
Ze sloeg de handen voor het gezicht,
haar starre oogen oversluierd van tranen.
Niet dood, maar onteerd! Want wat anders
kon dit beteekenen, dan dat hij zijn ge
rechte straf was ontsnapt, zijn vrijheid
had herkregen door naar den vijand over
te loopen.
Wat zou er met hem gebeuren, als de
commandant hem op zijn dagelijksche
ronde zou herkennen? Of Sir George
Vale, een van de voornaamste rechters uit
den omtrek, die met het toezicht op de
administratie belast was?
Den volgenden morgen verscheen Vale.
Toevallig lag kolonel Hereward met een
verkoudheid te bed en toen Vale aange
Ik het) verleden winter een stuik ge
kocht, dat toen op dertig stond en nu
haalt het bijna de negentig, spjrak Jan
sen tot zijn vriend, die heit over de daling
der Koninklijke had.
Drommels! En wat was dat? vroeg
de andier.
Een thermometer, antwoordde Jan
sen.
WInkeltaaL
„Wat blieft u, juffrouw?"
„Ik zou graag even den patroon willen
spreken?"
,,'t Spijt me zeer. Op het oogenblik niet
voorradig, maar als u misschien iets in
hetzelfde genre kunt gebruiken, zijn zoon
is hiernaast".
Niet gauw tevreden.
De onderwijzer zei tot Moos: „Moos,
hoeveel is 2 maal 2?"
„Vijf, meester!" was het antwoord.
En de onderwijzer werd zoo kwaad, dat
hij Moos de klas uitstuurt. Als Moos weg
is vraagt Levie of hij even naar achteren
mag.
Op de gang zegt hij tegen Moos: „Ga
naar den meester en zeg: Meester, twee
maal twee is vier".
„Wel ja", zegt Moos: „Ik zou je danken,
hij is nog niet eens met vijf tevreden".
Acht-nren dag.
Zoontje is met een mes bezig de wijzer
plaat te bewerken van de klok.
Vader (binnenkomend): „Hè, bengel,
wat voer jij daar uit?"
Zoontje: „Niks vader. U hebt toch zelf
gezegd, dat we den acht-uren-dag hebben
gekregen en daarom schrap ik de laatste
cijfers weg".
Raak.
„Geef maar een rekensom op", sprak
een rekenkunstenaar, „binnen vijf secon
den zal ik u de uitkomst zeggen".
„Dat is gezegd", zegt een aangeschoten
student, en geeft hem de volgende som
op: „Aan den muur van 83 vierkanten
meter, hangen 8333 trossen druiven en
iedere tros bevat 88 druiven, hoeveel
Kunstenaar: „Dat is gemakkelijk ge
noeg, dat is natuurlijk.
Student: „Je moet me laten uitpraten,
hoeveel kost dan een half flesschie
champie?"
diend werd, besloot Stella hem te verzoe
ken haar op de ror.de mee te nemen en te
trachten Esmond door list te redden.
Ze had er in Vale's oogen nog nooit zoo
lief uitgezien, als op dit oogenblik, en hij
was zoo van haar bekoord, dat hij zich
ternauwernood aan haar gezelschap kon
ontrukken. Maar eindelijk stond hij op,
omdat de plicht hem gebood, de gevan
genen te bezoeken, voor de duisternis viel.
„Het zal mijn vader spijten, dat hij niet
met je mee kan gaan", zei Stella. „Er zijn
sedert je laatste bezoek eenige verbete
ringen aangebracht, die hij je had willen
toonen. Maar daar hij altijd met alles mij
raadpleegt, zou ik ze je even goed kunner
wijzen, als je mij wilt toestaan je te verge
zellen".
„Niets zal mij aangenamer zijn", zei Sir
George, met een vurigen blik op haar
glimlachend gezichtje. „Maak je maar
gauw klaar".
De gevangenen namen slechts weinig
notitie van de bezoekers. Sommigen waren
bezig met kaartspel, anderen lagen te
slapen, en aan het einde van de zaal stond
'n jonge man geheel alleen voor 'n smal
getralied rampje naar de sneeuwvlokken
te kijken, die warrelend in dikke massa's
neervielen.
„Het is mijn plicht", zei Vale, met een
mlnzamen glimlach, „om met de gevan
genen te praten. Dèt jongmenseh ginder
ziet er wat minder norsch uit (jan de rest.
En meteen ging hij op hem toe, en tikte
hem op den schouder.
„Esmond.... jij hier?" zei hjj ver
schrikt.
VOLHARDEN.
Slechte bjj treden klimt men
de trap op.
(Turksch spreekwoord).
De geschiedenis van den Amerika an-
sclien miilionnair, die als krantenjongen
begon, is tot vervelens toe verhaald. Het
schijnt een „mode" onder die millionnalrs
te zijn, om bij dit nederige zij het
meestal nog al luidruchtige beroep te
zijn begonnen. Het hoort zoo bjj hun mii
lionnair ^zijn, het geeft er nog even een
tikje romantiek aan. „Er was ereis een
krantenjongen...." Maar al hoeven wfj
dat sprookje niet altijd te gelooven, we
weten toch wel, dat de meeste groote en
rijke mannen in een heel bescheiden be
roep begonnen zijn. Ze waren zoo al
geen krantenjongen dokwerker, tim
merman, jongste bediende in een klein
zaakje. Bijna geen van hen is door een
erfenis of door „een gelukje" in zijn jonge
jaren rijk geworden. Ze hebben er allen
voor moeten werken. En ze zijn Btap voor
stap, trede voor trede opgeklommen. Wat
hielp hen daarbij? Hun goed gesternte,
hun geluk? Misschien min of meer. Maar
ook hun werklust, hun ijver, waardoor
zij wisten uit te blinken, waardoor zij op
vielen tussdhen de andoren. En hl de
eerste plaats hun volharding! Droomde
de krantenjongen er al van eens miilion
nair te zullen zijn? Waarschijnlijk wel.
Droomde hij ervan eens aan het hoofd te
staan van dezelfde krant, die hij nu langs
de straten verkocht? Waarschijnlijk.
Maar hij was niet teleurgesteld, toon zijn
volgende baantje hem maar eenige dollars
meer opleverde. Hij beschouwde dat als
de eerste stap in de goede richting. Er zijn
in het leven veel van die krantenjongens,
die onverstandiger zijn. Ze droomen er
ook van miilionnair te worden, ze willen
aan het hoofd komen van de zaak, waar ze
nu ondergeschikte zijn. Ze wildden dat en
niets anders. Een beetje voordeeliger
baantje wijzen ze van de hand, zoo'n
paar centeü meer, wat heb je daar nu
aan. Nee, als hun iets groots, iets be
langrijks geboden wordt, dan zullen ze
as toehappen. En daarop wachten ze.
laar die groote kans komt maar voor heel
weinigen. Als wij onder aan de trap staan
kunnen wij niet boven komen zonder de
treden te raken. We stijgen, telkens één
treedje, het is een moeizame tocht.
Steeds komen we iets vooruit. We moeten
ook niet wanhopig worden als de trap
langer is dan we eerst dachten. We
moeten alleen elke gelegenheid om te stij
gen dankbaar aanvaarden. We moeten niet
verwachten, dat een luchtstroom ons naar
boven stuwt, we moeten zelf klimmen,
stapje voor stapje. Wie door „het geluk"
naar boven wordt gedreven, en plotseling
op de hoogste hoogte staat, heeft ook
groote kans weer even hard naar benéden
te tuimelen. Hij, die door eigen kracht en
volharding den top bereikt, staat vast en
stevig. Wanhoop dus niet als het lang
zaam gaat. Grijp iedere verbetering, al is
ze nog zoo klein, gretig aan. En volhardti
Blijf niet doelloos droomen, omdat hot
hoogste u niet toegeworpen wordt!
Dr. JOSr DE OOOK.
Mej. N. N. te Den H.: Gij beweert nooit
tijd te hebben, om uw geest eens te ver-
frisschen. Maar heusoh, dan is uw dag-
verdeeling niet juist. Wanneer men zijn
werk, wat het ook zijn moge, aandachtig
en van ganscher harte doet, krijgt men er
altijd een zekere handigheid in, waardoor
men het steeds vlugger gaat doen, zoodat
er weldra meer tijd voor andere dingen
overblijft. Ook is in ieders werk wel iets,
dat de aandacht waard is, misschien alleen
al door iets, dat men ervan leeren kan en
waarmee indirect weer andere belangen te
dienen zijn. Het scheelt zoo ontzettend
veel, met wat voor oogen men de levens
omstandigheden aanziet. Tracht uit de
steenen op uw levenspad een trap op te
bouwen, die u hooger brengt, zij 't niet
maatschappelijk, dan tooh zeker moreel.
Verzonden brieven: Lezer te Den H.;
G. J. te Den H.; Winkelier te Den H.;
S. te N.
Stella werd doodsbloek. „Wil je mij een
oogenblik met hem alleen laten", vroeg ze.
„Neen", was het barsche antwoord,
want ik ben overtuigd, dat de oomman-
dant een gesprek tusschen zijn dochter en
een verrader van zijn land niet zou goed
keuren".
„Je liegt ellendeling!" riep Esmond.
„Je kunt toch zeker niet ontkennen, dat
je door den krijgsraad ter dood veroor
deeld bent en op een Amerikaansch schip
gevangen genomen? Hoe kwam je op dat
schip? Vertel mij dat eens".
„Haal den commandant hier, of breng
mij bij hem. Ik zal hem alles vertellen,
maar ik wil mij niet vernederen, mijn zaak
bij een valschaard als jij te bepleiten".
„Een valschaard?"
„Ja, is er iets valscher, dan deze be
schuldiging van een zoogenaamden
vriend? Ik ben niet van plan nog meer
woorden aan je te verspillen, maar toch
wil ik nog even zeggen, dat ik geen ver
rader, geen schurk ben, en mijn naam
onbezoedeld is", en hij keek Stella recht
in de oogen.
„Ik weet dat je onschuldig bent", zei ze
zacht. „Ik vertrouw je".
Toen triomfeerde de duivel van jaloezie
in Vale's hart. Hij legde de hand op
Stella's arm en zei: „Ik wensch een laatste
woord te spreken met hem, die eens mijn
vriend was".
Met een glimlach naar haar minnaar
ging ze heen.
„Esmond", begon Sir George, „welken
prijs heb je voor je vrijheid over?"
„Vale", was het antwoord, „er is één
ding op de wereld, dat boven eiken prijs