UIT D£ WUDE WERELD 'li Greep van dit en dat heldersche courant, populair Bijvoegsel van de van Zaterdag 14 December 1929 KLEINE WIJSHEDEN. HET LIEDJE VAN DE WEEK. TOB NOOIT HOEKJE. 't Juffertje 412- (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). DE JUVEELfN VAN MEVROUW TREVERS. Mevmrw Treverg behing zich vat al te gaane net het grootst (mogelijke aan tal koslbaa-heden, dat op een toilet maar eenigsz.ns nogelijk was. Dames, die haar onvriendelijc waren gezind, beweerden zelfs, dat nj gewoonlijk de gevaarlijke grens overschreed. Het was een fout, een betreurenswaardige fout in haar, maar overigens ras zij volmaakt: jong, mooi, gracieus, levenslustig en „bonne enfant". Een veroitschuldiging voor haar fout was te vincbn in het beroemd zijn van haar juweelnooilectie, die haars gelijke niet had, inden kring van nietsdoende, altijd nieuw* amusementen zoekenden, waartoe zij behoorde." Juweelen waren haar grootste hartstocht. Haar vrieiden voorspelden haar, dat die hartstocht haar tot een misdaad zou doen vervalen, zooals de verzamelwoede eerlijk aangelegde menschen soms van het prd dei deugd vermag te doen .af dwalen. Die voorspellingen hadden niet veel kans werwejenlijkt te worden, want waar om zoi zij jtelen, wat haar fortuin haar veroorloofd» te koopen? „Mair," fantaseerden zü, wier voorspel lingen evenmin geloof vonden als Oa- sandras wijze waarschuwende woorden, „maar het sou kunnen gebeuren, dat zaj haar bsgeerige oogen sloeg op een klei nood, cat niet te koop was. En wat dan? Andffen vreesde, dat zij op haar ouden dag zoi moeten bedelen en beloofden haar steun, tls let eenmaal zoo ver was. Mevrmw Trevers lachte om profetieën en beloften beiden en verlustigde zich in haar flankerende schatten. Op e«i a^ond .van het langverwachte, van tevoren reed(' drukbesproken bal, dat gegeven weid door de eenige, die op het gebied eer juweelen een gevaarlijke con currente voor haar was, tooide zij zich met de fraaiite zeldzaamste stukken, uit haar collectie, op een door haarzelf uitgedacht toilet, dk mtxknum gelegenheid tot ser- Meren b*od. En hair kamenier sprak na haar ver trek op ven voon van diep ontzag tot de huisbedioidei, terwijl zij: met een devoot gebaar haar landen vouwde: „Zooals zij daar gaat en staat, is zij wel een mihoen waard." Haar sntree in de balzaal maakte furore. Haar Lef gelaat straalde van voldoe ning, en haar gestreelde ijdielheid deed haar levndiger en vriendelijker, inne mender zjn dan ooit! Toen d> feestvreugde op haar hoogst was, kwati één der bedienden mevrouw Trevers mededeelen, dat haar oude trouwe naiordomus dringend verzocht haar teleonisch even te mogen spreken. Verworüerd maakte zij zich met een paar schetsende woordjes vrij, van de haar omrngende heeren en volgde den man naar de werkkamer van haar gast vrouw. Zij venam, dat haar aanwezigheid in baar eiga huis noodzakelijk was; op haar herhald en ongeduldig om' uitleg vragen, ntwoordde de oudie getrouwe, met nauw verstaanbare stem, dat hij door de telefooi niet alles zeggen kon, dat zij hem, als Ijn thuis was en zich van het gebeurde ip de hoogte had gesteld, zijn geheimziniig-doen wel zou vergeven, dat hij haar akten zeggen kon, dat zijn ver zoek in verbind stond met haar juweelen. Vriendelijke woorden noch dreige menten vernochten den zenuwaohtigen dienaar een ladere verklaring te ontlok ken, geërgen gaf mevrouw Trevers haar pogingen oip. Aanvankelijk gevoelde zij weinig lust het geanimeede feest te verlaten, maar haar goed hat kwam er tegen op, haar oude inajordonus alleen te laten met zijn zorgen en bovendien werd haar nieuws gierigheid geprikkeld door zijn toespe lingen op hair juweelen. Er kon niets mee gebeurd zijn, zij wistz eker, dat zij ze in de braidkast geborgen had, die alleen zijzelvi kon openen. Zij. Vesloot ongemerkt weg te gaan, zich even naa huis te laten rijden,' den ouden man gerust te stellen en zich daarna haastj? weer terug te laten bren gen, zoodat ij aan het souper zou kun- hen deiinemm. Een bedisnde waarschuwde haar ehauffeir, en eenige oogenblikken later gleed zj, in haar pels gedoken in vlie gende ia art coor de nachtstill e straten. Een <n gelik komt nooit alleen, v^fog loor c-e weg half afgelegd was, har vagen plotseling tot staan; aeohauleursprong eruit en begon een fcberzofc in te stellen, zij bromde omdat de iman het defeot niet direct kon vinden. Een langzaam aanrijdende taxi stopte naast haar prachtige Rolls-Royce; be langstellend informeerde de bestuurder naar het ongeval en in minder dan geen tijd was zij in de leege taxi overge stapt, den man haar adres toeroepend en haar eigen chauffeur aan zijn lot over latend. De taxi vloog voort. Na enikele oogenblikken zag zij de groote helder verlichte brug over de rivier, die de stad in twee deelen sneed, opduiken. Verschrikt begreep zij, dat de man verkeerd reed, toen hij, in plaats van door te rijden, behendig de brug opschoot. Hevig klopte zij aan de voorruit, daar na stak zij het hoofd uit bet raampje, en riep en schreeuwde den chauffeur toe, dat hij onmiddellijk stoppen moest. De man scheen hopeloos doof en zette nog sneller aan. Met starre oogen tuurde mevrouw Tre vers naar buiten, zij kende de buurt, waar zij zich bevond, vojstrekt niet, en zij begreep niet, waar de man haar eigen lijk naar toe bracht. Dit werd haar spoedig duidelijk. De taxi stopte zoo plotseling, dat zij bijna van de bank afviel; het portier werd opengerukt; twee mannen vatten bij' de opening post; angstig keek zij naar het andere portier, een gezicht, dat tegen bet raampje gedrukt werd, belette haar ontvluchting. Gedwee, begrijpend, dat alle verzet ho peloos was, stapte zij uit, volgde de man nen naar een klein, door een walmendie kaars verlicht kamertje en liet zich als een' lam haar juweelenschat ontnemen. Zij werd naar de taxi geleid, die in vliegende vaart door een net van straten reed, verschillende bruggen passeerde en nimmermeer tot stilstand scheen te komen. En tijdens dien spookaohtigen rit bouwde zij het verschrikkelijke gebeuren tot een aaneengeschakeld geheel op. Zij was het slachtoffer geworden van een slimme dievenbende; imen had haar Rolls- Royce arglistig defect gemaakt, of baar chauffeur omgekocht! Haar oude getrou we Marter had zeker de lucht van het complot gekregen; hij had haar willen waarschuwen, maar in zijn zenuwachtig heid het ongeluk verhaast! Dat was de eenige verklaring van de feiten, zoo dacht ze. Doodeüjk vermoeid zag zij zich' einde lijk afgezet aan den hoek van de straat, waar zij' woonde. Zij sleepte zich naar huis en trad binnen, angstvallig haar kalo japon onder haar mantel verbergend. Met uitroepen van schrik en mede lijden groepten haar bedienden om haar heen en op haar vraag ontkende de ma- jordomus met de grootste stelligheid, dat hij dien avond met haar gesproken had. Zij ging naar haar kamer, deed haar mantel af, en beknorde haar kamenier, die zenuwachtig begon te snikken bij. het zien van het geplunderd toilet. Zij ging naar de telefoon om de politie van het gebeurde op de hoogte te stel len1; zij nam den hoorn op en hoorde een stem lachend zeggen: „Wel heb ik mijn weddenscnap ge wonnen? Je was zoo akelig zeker van je zaak en je nam je voorzorgen zoo voor treffelijk dat ik tot een drastisch middel mijn toevlu'cth moest nemen! Je bent er toch niet boos om? Je hebt immers geen zenuwen beweer je altijd! Het was een goede mop wat? Mevrouw Trevers kon op dat moment de mop niet waardeeren. Pas den vol genden morgen, toen zij haar sieraden terug had en uitgerust was van de onder vonden emotie, begon zij zachter te den ken over den belager van haar juweelen, maar zij: nam zich voor geen wedden schappen meer aan te gaan. B. DE SCHRANDERHEID DER OLIFANTEN. De majoor in Engelschen dienst Skin- ner doet het volgende belangwekkende verhaal over het verstand dier dikhuiden. In Engelsch Indië drogen gedurende het warme jaargetijde, bijna alle beeken, vij vers en moerassen op, wat ten gevolge heeft, dat de olifanten groot gebrek gaan lijden aan water, en bij troepen zich ver eenigen rondom zoogenaamde vergaar- plaateen waar zich het langst vocht op houdt. Wegens de nabijheid van een dier wa terplassen had ik eens gelegenheid de merkwaardige omzichtigheid der olifan ten gade te slaan. Aan de eene zijde van het betrekkelijk kleine moeras strekte zich, van den oever af, een dicht oer woud uit: aan de andere zijde bevond zich een onbegroeide, open ruimte. Voor mijn waarnemingen had ik een bijzonder heldere nacht met maanlicht uitgekozen, als wanneer het bijna zoo lioht is, als ifr 't Noorden van Engeland op het midden van den dag. De plaats was voor mijn doel bij uitstek gunstig. De top van een reusachtlgen boom, die zijn takken ver over den waterspiegel heenboog, kon mö tot geschikte schuil plaats dienen. Tijdig had ik dien waar nemingspost beklommen en geheel ver borgen onder het dichte gebladerte,, waohtte ik met gespannen aandacht af, wat komen zou. De olifanten konden niet meer dan vijfhonderd pas van mij verwijderd zijn; niettemin verliepen ruim twee uren, alvorens ik er een zag. Onhoorbaar kwam hij uit het bosch, deed met groote behoedzaamheid een paar honderd stappen en bleef toen staan, blijkbaar ingespannen luisterende. Hij had zoo voorzichtig geloopen, dat niet het minste geluid vernomen was, en nu stond hij onbeweeglijk, als aan den grond genageld, een steenen beeld gelijk. Zoo verliepen eenige minuten, toen de olifant zich voorwaate bewoog, van tijd tot tijd stilstaand en voortdurend zijn reusachtige ooren schuddende als om de geringste geruchten op te nemen. Daar op keerde hij zich naar den waterplas zelf. Hier gekomen scheen hij er niet aan te denken zijn dorst te lesschen, of schoon hij zoo dicht aan 't water stond, dat zijn reusachtige gestalte daarin weer spiegeld werd. Wederom stond hij eenige minuten roerloos, al luisterende: geen enkel lid bewoog zich; daarop keerde hij zich om en ging even stil en voorzichtig terug naar d epiek in het woud, waar hij uitgekomen was. Dra verscheen hij weer, nu met vijf andere olifanten; ook zij richtten zich behoedzaam, hoewel minder onhoorbaar dan hun voorganger naar het moeras. De eerste olifant plaatste de overigen bij het water op wacht, keerde andermaal naar het bosch terug, en ver scheen weder, ditmaal in gezelschap van de geheele kudde ten getale van 80 tot 100 olifanten, die hij naar de open ruimte voerde, daarbij zoo stil te werk gaande, dat ik niettegenstaande de geringen af stand niet hoorde, maar alleen zag hoe zij zich voortbewogen. In het midden1 dier vlakte hield de kudde halt; de olifant-verspieder zonder de zich van de anderen af en ging alleen naar het water; na zich een wijle met de wachthebbende makkers te hebben ver staan, begon hij de gesteldheid van de plaats te onderzoeken, en eerst nadat hij zich overtuigd had, van de volstrekte af wezigheid van eenig gewaar, wendde hij zich naar de kudde. Deze begaf zich daar op, ongetwijfeld achtgevende op een bij het vertrek ongetwijfeld afgesproken sig naal, onmiddellijk naar het water, en wierp zich zonder bedenken en zonder de minste vrees voor mogelijk gevaar blijk baar gebeel ver-getende, met welgevallen in de golven. Van hun vorige be schroomdheid was geen spoor meer over; allen stelden naar 't scheen volko men vertrouwen in hun geleider en be kommerden zich verder om niets. Toen de arme, van dorst uitgeputte dieren in de vijver waren de gids was de laatste die er in ging begonnen zij: naar harte lust te drinken en te baden. Nog nooit had ik zulke een geweldige ophooping van dieren in een zoo beperkt^ ruimte gezien. Het scheen alsof de olifanten den ge- heelen vijver tot den laatsten druppel hadden leeggedronken. Met grootste belangstelling had ik hen gade geslagen, tot zij behoorlijk hun deel hadden gedronken en zich door het bad verfrischt hadden. Toen bekroop mij de lust te zien, welke gevolgen een onbeTee- kennend geluid op hen zou hebben. Daartoe behoefde ik slechts een tak af te breken, om te zien, hoe de geheele dichte massa van badende olifanten eensklaps in verwarring geraakte, in groote haast den waterplas verliet, en gelijk een kudde opgeschrikt wild in woeste vaart het woud indraafde. Wanneer slechts gevraagd wordt een ander te slaan, Valt ieder er moedig en dapper op aan. Maar als 't er op aankomt zichzelf te bestrij'n Blijkt menige durf-aleen durf-niet te zijn. Den weerhaan veracht g' om zijn draaien. Maar zeg, Wat deed ge als hij 't niet deed?? Dan. wierpt ge hem weg. Wat in de kinderjaren het harte heeft geboeid, Blijft altijd in 't geheugen, wordt nimmer uitgeroeid. Hoe 't aarde vergaat?.... Ziet, of gij hét spiedt, Ofschoon zij vergaat, vergaat zij toch niet. Als er geen, slaven waren, maar enkel fiere mannen, In stee van oogendienaars, er waren geen tyrannen. Zoudt gij het willen wagen, aan allen te behagen? Beproef het imaar alras zal uwe waan verdwijnen En het u duidelijk schijnen, dat 't slechte illusie was.... Menigeen, die zich onmisbaar waant, ontdekte, als hij wist Wat gebeurt na zijn verscheiden, Dat hij zelfs niet wordt gemist. Menigeen, die zeer gezien is, Blijkt, wanneer hij goed bezien wordt, En men ziet, wat of hij waard is, Vaak niet waard, dat hij gezien wordt. Wanneer gij een onrecht goed te ma ken hebt, zoo haast u daar dan mede, wonden zijn het gemakkelijkst te heelen zoo zij versch zijn. DE LIEFSTE DIEF. Wij vreezen, en niet zonder réén Do dieven; maar toch is er één, Die vrjj ©n ongestraft mag stelen: Wij bieden, met zijn komst voldaan, Om d'eelsten schat met ons te deelen, Vrijwillig hem den sleutel aan. Indien wij soms, ofschoon in schijn, Niet met zijn ckomst tevreden zijn, Dan geeft hij willig zich gevangen; Zijn vonnis heeft hij zelf geveld: Om ons aan hals of borst te hangen, Dat heeft hij zich ten straf gesteld Gij lieve meisjes kent hem wel, Al heeft hij nog door listig spel Of zoet geweld u niets ontnomen, Gij krijgt hem zeker eenmaal lief, Reeds geeft zijn beeld u zoete droomen, Niet waar? Zijn'naprn is Hartedief. DE VINGERHOED. De vingerhoed werd pas in de eerste helft van de 17e eeuw uitgevonden. In 1648 zond een Amsterdamsch juwelier Nicolaes Benschoten, aan een bevriende dame een gouden vingerhoed met de vol gende opdracht: „Aan mevrouw Renselaer bied ik dit kleine voorwerp aan, dat ik uitgevonden en vervaardigd heb voor de bescherming van haar schoone en nijvere vingers." In het begin werden deze vingerhoe den alleen uit goud of zilver vervaardigd en waren ze zeer kostbaar; alleen rijke dameskonden zich veroorloven zulke voorwerpen te bezitten. Later werd het gebruik van den vingerhoed meer alge meen en op het oogenblik ontbreekt zij zelfs niet in het eenvoudigste huishou den. HET BAD IN DE OUDEN TIJD. Hoe waschte men zich vroeger? Ja wij menschen van de 20e eeuw, dfe over alle mogelijke middelen beschik ken om ons lichaam rein te houden, kun nen ons moeilijk voorstellen dat de men schen vroeger geen zeep ter beschikking hadden om zich te wasschen. Eerst in de tweede eeuw na Christus werd de zeep als reinigingsmiddel bekend; voor dien tijd moest men zich met andere middelen behelpen. Plinius, aan wiens geschriften wij zoo veel van onze kennis omtrent zeden en gebruiken in de Oudheid danken, ver telt wel dat de Galliërs de zeep (Sapo) hadden uitgevonden, maar zij werd door hen niet als reinigingsmiddel, doch als pomade voor het haar gebruikt. Hoe» waschten de menschen zich dan toen? Met andere in. water oplosbare stof fen, waarvan de bekendste waren: borit en nitrum. Borit was een plantaardig al- calisch zout, dat men door verbranding van sommige planten verkreeg. Bovendien waren er planten, die zoo wel versch als gedroogd als reinigings middel dienst konden doen. Welke plan ten als zoodanig gebruikt werden, is niet meer preies na te gaan. Twee soorten planten, voor dit doel benut, heetten bij de Romeinen Sapanaris en Strutium. Het nitrum werd volgens Plinius be reid uit eikenasch. Ongeveer twee eeuwen n aChr. begon men zeep te gebruiken, in de negende eeuw na Chr. vond men hier en daar in Europa tamelijk groote zeep- ziederijen. SLANGENVLEESCH. Zien er heel wat menschen tegen op om paardenvleesch te eten, denkelijk zou er hier wel niemand te vinden zijn, die mee wou doen aan een maaltijd,, die al leen uit slangenvleesch bestond. In Zuid-Amerika is men echter zoo kieskeurig niet, en heeft men daar een boa-cobstrictor gevangen, zou kan men liefhebbers genoeg krijgen om aan den maaltijd deel te nemen. En op een eter meer of minder komt het niet op aan. Zoo'n reuzenslang is 20 a 30 voet lang en dik naar evenredigheid. Het vleesch is blank en moet even goed smaken als dat van de lekkerste paling. Van de huid maakt men laarzen en zadels en op het vet is men zeer zuinig. Men zegt dat het genezende kracht heeft, en heeft men eenw ond wond zoo zet men die daar goed onder slangenvet,, ,met een doorgaans gelukkig gevolg. De boa-constrictor is niet vergiftig en leeft voornamelijk langs de oevers der Zuid-Amerikaansche rivieren. Men maakt druk jacht op de dieren en zoowel in strikken als met het geweer wordt er menigeen gevangen. EEN ZONDERLINGE FOOI Een reiziger kwam kortelings 's avonds laat in een hotel, om daar te overnachten. De kellner begeleidde hem met twee brandende waskaarsen naar zijn kamer. Daar hij zich spoedig ter ruste begeeft, werden de kaarsen uitgeblazen en haast niet gebruikt. Den1 volgenden morgen vindt hij op zijn rekening twee waskaarsen a BO cent, hij ergert zich daarover, doch zwijgt. Als hij vertrekken wil, begeleidt hem de waard en de kellner en de huisknecht tot aan het rijtuig; de laatsten men weet wel waarom. „Och kellner," zegt hij, „ik heb mijn waskaarsen op mijn kamer laten liggen, haal die eens even gauw." De kellner vliegt de trap op en brengt het verlangde. Nu geeft hij eene van de kaarsen aan den kellner en de andere aan den knecht en zegt: „Hier heb jullie twee kwartjes voor fooi!" en rijdt weg. Gnrdez vous riem dédaignetr. La Fontaine. Ean betrekking te krijgen is dikwijls al heel moeilijk, een betrekking te behou den ©n er in vooruit te komen, nog veel moeilijker. Waarom falen toch zooveel menschen daarin? Ze willen de betrekking immers behouden, waarom kunnen ze het dan niet? Kunnen ze het werk niet aun, is het hen te veel of te moeilijk? Och, meestal niet. Maar hun werk is hun niet alles. En daarom falen ze vroeg of laat. Er is wel eens gezegd, dat de kunst is als een jaloersche vrouw. Zij eisoht alle aan dacht voor zich, ze wendt zidh boos af, als ze zidh maar even veronachtzaamd ziet. Een kunstenaar moet trotsoh op zijn kunst zijn, haar hoog houden, boven alles uit. Als hij probeert te transigeeren, ontvlucht dë kunst hem. Zoo is het ook met ons werk, als is het werk minder veeleisohend. Het gunt ons uren van rust, waarin we het kunnen vergeten. Maar in' de uren, dat we ons aan ons werk wjjden^ eischt het ook alles op. Onze volle aandacht, al onze energie. Het neemt er geen genoegen mee, als we probeeren er maar „door te rollen" zooal^i we vroeger Op school deden. We kregen op school dan wel „voldoende" op ons rapport, maar de leeraar stond er toch een beetje twijfelachtig tegenover. Hij had niet veel vertrouwen in ons kunnen. Zoo zal ook onze chef niet veel vertrouwen in ons hebben, als ons werk niet voldoen de is. Het moet perfect zijn! Uitmuntend, zooals op de rapporten stond. Juist in kleinigheden toonen we vaak onze slap heid. We beginnen 's morgens al met al tijd een paar minuten over tijd te komen, dat maakt, dlat onze directie al 's morgens vroeg ongunstig jegens ons gestemd is. Misschien worden ar geen aanmerkingen gemaakt, misschien is het op uw kan tob zoo'n beetje gewoonte om laat te komen. Maar het is toch een bewijs van een niet geheel opgaan in» uw werk, 't lijkt of uw werk maar bijzaak is, waiar ge 's morgens zoo laat mogelijk haastig naar toe rent. Dat „haastig iets doen" is toch het ken merk van den mensch, die niet in zijn werk opgaat. Hij doet zijn werk wel, maar 't is of 't 'hem altijd te- veel is. Nu dit n< en dat nog evienHè gelukkig 't is af. Hij stelt graag iets uit, wat wel tot den volgenden dag kan wachten, hij behandelt sommige zaken maar vluchtig, omdat ze hem niet gewichtig sohijneiL Er kuhnen niet direct aanmerkingen op zijn werk worden gemaakt, maar het draagt der stempel van oppervlakkigheid. Ge doet wat u opgegeven wordt, ge doet het mis schien heel goed, maar ge doet niets meet Ge helpt de zaak niet vooruit. Juist die zoogenaamde kleinigheden van op tijd zijn, van overal interesse voor hebben, zullen uw chef opvallen. Hij vraagt niet alleen wit ge doet, maar ook höe ge het doet. Geef u aan uw werk in de uren, die daar voor bepaald zijn. En ge zult zeker vooruit komen! Mej. N. N. te H.: Als de uiterlijke we reld voor ons verdwenen is, dan gaat de innerlijke open. Qm dit inwendige leven te gevoelen behoeft men niet in een toe stand van half waken 'en half slapen te zijn. Iedereen heeft het oog, om dit te zien, wanneer hij zich maar niet door het uiterlijke des levens laat verblinden. Wij leven nu in de wereld van het uiterlijke leven, wij' moeten ons daarin voegen, maar bovenalmoeten' wij ons innerlijke leven beschermen en bewaren tegen allen uiteriijken schijn der wereld in. Verzonden brieven: J. P. te H.; dames K. te H.; Onderwijzer te H.; Handelaar te H. Dr. JOa DB COOR. (Nadruk verboden). Voor de lezers ran ons blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Jos. de Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, o.m. over de wijze waarop zij hun geest kun nen verfrisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen worden geregeld in dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan direct schrifte lijk aan de aanvragers. EEN HUISBAAS MILLIONAIR. Een eigenaardige millionair is dezer dagen te New-castle upon Tyne,, in Northumberland gestorven. Deze begon als schoenlapper en liet, toen hij stierf, ettelijke millioenen na. Georges Handyside, zoo heette hij, werd rijk, door grondspeculatie, en zoo was hij bezitter geworden van geheele straten van zijn geboorteplaats. Maar het was een braaf huisheer, deze millionair. In de laatste jaren zijns levens liet hij dikwijls huizen tegen den grond halen, om ze in moderner stijl weder op te bou wen, waarna de oude bewoners er weer in mochten trekken tegen denzelfden huurprijs. Origineel was de wijze waarop deze vriend van zijn huurders, in „zijn" stra ten de huur ophaalde. Hij deed dat zelf. Dan versoheen hij met een grooton koeienklok en een kruiwagen, belde do huurders te zaam en wierp het geld, dat zij hem brachten, achteloos op den krui wagen. Van zieke huisvaders nam hij nooit een handvol geld aan; integendeel, hü stopte ze uit de voorraad van zijn kruiwagen nog wel wat toe. Eens had hij weer een nieuwe goed hartige streek bedacht, en liet bekend maken, dat de weduwen onder zijn huur ders geen huur behoefden te betalen, zoolang zij ongehuwd bleven. Toen niettemin toch eenige dames, met frischen moed aan het rouwen gingen, werd hii boos, en verbaasde zich er over tegen iedereen, die hem aanhooren wilde, dat verstandige menschen liever huwden, dan „huur vrij" te wonen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 7