Yrlsnd Langoor aan het werk.
Een Paasohsprook voor de kinderen.
w« een bNrt». MZ» ««en He, g
eieren ter w
Eindelijk is de korf leeg en de haas
zegt: „Voor zoover ik weet zijn er nu
geen eieren meer." Hij trekt zijn zoontje
met zich voort en pakt het bij de ooren.
>»Nu ving als de wind naar huis. Ja, mijn
jongen mag niet verloren gaan. Begrijp
je wel?" Hij zet hem diep onder in den
korf en zoo gaan ze terug naar huis.
buurman leert fietsen.
Ons Kinderverhaal.
HET HAZEN-PAASCHFEEST.
Parlementaire stijlbloempjes.
De Winter U voorbijgegaan,
Hebt gij 't *1 vernomen?
De Paaschtijd breekt na spoedig aan:
De Lente is gekomen!
De Paaschhaas springt uit zijn hol te
„A! we» hij »o zwaar tl» een oentenaaralait,
Ik zou er geen ziertje om malen;
De kinderen hebben er een jaar op gevlaat,
Dat wij hen op eieren onthalen."
j-Brn. juichen aan alle kanten: Moeder
met hot tweetal door bosoh en^veld^En^ZC en ^«vrij'dde op (tie manier den gevang stel i „„„„v,„neiroro v«n /i« deitr,..»
vinden, als ze goed kijken,
'ereld.
weer-
dat
En terwijl ze stevig doorstappen, we
klinkt heel in de verte een luid geblaf.
„Vader, hoort u in de verte wel
hondengeblaf?"
ut raaBünimnn muius. u^. "v** ..Och vat, dat verbeeld je je maar. er
voorschijn met een grashalmpje aan zijn heb een ei, leg het vlug neer.En ei
oor en een groen blaadje in zijn bek. De na ei wordt door het haas neegelegd m
zon schijnt warm op zijn huid, terwijl hü het vochtige gras.
zijn eerste sprongen: doet en aan zajn v.» die cinds stond, lacht
Wouw verzoekt vlug zijn ransel te halen.
„Kom vrcxrwlflef, ïreef de draagkorf hier,
'k Moet dadelijk vertrekken,
Tc Heb heusch geen tijd, want in 'n kwartier
Moet ik de kippen wekken!"
„Maar hoor toch eens even," roept vrouw
Haas luid, doch haar man luistert niet,
maar draaft gepakt en gezakt weg. Nog
vóór de laatste schemer is opgetrokken,
is hij in het dorp en gaat dadelijk het
eerste erf op om de kippen uit hun bed
te jagen. D© trotsche haan roept aan de
schuurdeur:
Zeg oudje, wat kom jij hier doen?
Mijn vrouwen zij'n aan 't leggen,
De mooiste eieren van het seizoen
Wat zul je daarvan zeggen.
De oude jager, die ginds stond,
vergenoegd: „Wat een kostelijke gcap
De zoontjes van den jager, Frits en Hem,
sluipen naderbij. „Hier ligt een ei en hier
een voor jou en daar nog een, en daar
Jij: bent de eerste haais niet, die van
daag gekomen is, dat zou wat wezen,
daarvan zouden de kinderen weinig pret
hebben.'*
Daarmee draait de haan den haas zijn
rug toe en gaat heen; hij1 loopt het hoen
derhok in, waar hij zich bij' de deur moet
bukken.
Van binnen klinkt het: „Klok, klok, klok",
Wat is er aan het handje?
O, 't is heer Langoor, tok, tok, tok!
Leg de eieren: maar in het mandje!
„Je gaat toch vandaag nog terug, zoo
dat de kinderen ze gauw krijigen. Niet te
lang aan den weg blijven Haasje."
De haas vult fluks zijn draagkorf en
draaft heeni Doch al is zijn mandje vol,
geen ei gaat verloren. Laat in den avond
komt liy doodvermoeid thuis. „Ziezoo,"
zegt hij tot zijn huis:genooten, „nu zul
len wij; eens gauw maken, dat deze eieren
er uitzien ais een ruiker bloemen". En de
pensealen vliegen om het hardst over de
de eieren, zoodat ze hemelsblauw worden.
De kleine haasjes zijn ai lang naar bed,
als man en vrouw nog druk bezig zijn.
En juist ais het laatste sterretje aan den
hemel flonkert is het werk klaar. De dap
pere haasje® slapen vermoeid, in en zoo
sluimerend met open oogen, vindt de
koekoek ze hij bet aanbreken van den
Üag.
„Kijk toch eens, dat luie hazenpaar
„Dat heeft zich zat gegeten,
„Die mand met eieren staat daar maar,
„En wordt geheel vergeten!"
Met een sprong zijn de bazen overeind,
terwijl de koekoek het bosch in vliegt.
Vrouw Haas roept: „Wat i® 't laat. Ik
zie op de weide al volop zonneschij-n! ,,Nu
gauw mijn Zondagsohe japon aangetrok
ken. Doe jij gauw je beste pantalon aan;
ai® je niet vliegt als den wind, zul je den
jager ontmoeten I"
„Och kom, wat kan mij den jager sche
len, hij houdt wel van Paascheieren, en
als ik hem zijn jachthoorn hoor blazen,
clan zwelt mijn hart en stijgt mijn moed."
Zoo spreekt hij en gaat dan vlug heen ge
volgd door zijn jongste zoon.
..Drukt u de korf niet te zwaar, vader?"
,,at het hazenzoontje.
Beste jongens en ineisjesl
Ik geloof, dat jullie medelijden met me
hebt gekregen, toen ik de vorige week
schreef, dat er heel wat minder oplossin
gen waren ingekomen. Deze week ten
minste ben ik overladen met verhaaltjes
en raadsels op rijm en nu meet ik jullie
een beetje teleurstellen met de. mede-
deeling, dat ik ze lang niet allemaal op
nemen kan. Ook moet ik je wat vragen.
Bijl die ingezonden verhaaltjes zijn er een
paar, waarvan ik dacht, dat ik ze ai eens
in een schoolboekje gelezen had. Nu ge
loof ik wel, dat jullie dat niet hebt over
geschreven, doch met eigen woorden na
verteld, maar toch is dat niet zoo leuk.
De verhaaltjes, die jullie inzenden, en ae
raadsels op rjjim, moet je zelf gemaakt
hebben, zonder ook die hulp van je vader
of moeder, ander® is het niet aardig. La
ten we dus nu afspreken dat wanneer je
vader of je moeder je hielp» bij het ma
ken van raadsels op rijm, of als je een
schoolboekje raadpleegde om een! ver
haaltje te schrijver!, dat je dat mü niet
meer doet. En wanneer je het zelf nog
niet kent, nu, dan zend je je raadsels ge
woon in. Dat is dus tafgesproken, hè?
Er kwamen deze weeek ook heel wat
eigengemaakte raadsels in en daarbij
waren er een paar, die veel te gemakke
lijk waren en dus niet geplaatst worden.
Deze week zijn de raadsels ook weer niet
moeilijk, net als de vorige week, en dus
heb ik er maar drie gegeven om op te
lossen.
W. en C. Franse. Jullie naam stond de
vorige week wel bij' -de goed© oplossers, doch
■door een zetfout was er eeni T., in plaats van
een F. gezet, als je nu weer eens een eigen
gemaakt raadsel^ opgeeft, doe je het 'dan se
cuurder? Van nr. twee vergat je 'de oplossing
te geven. Dus dat volgende week nog maar
eens overschrijven. Jullie .hebt anders flink je
best gedaan, hoor.
Lize Horsman. Dat' versje was toch niet van
je zelf, is 't wel. Je had het zeker ingezonden,
omdat je het aardig vond? 'Als: dat Zoo is
schrijf je het me maar, dan zal ik het wel op
nemen-, want ik voind het oiok erg leuk.
Mon Bonte. Dat' is goed hoor, Mon, dat je
geen lange brieven schrijft. Speel jij maar
veel buiten, dat is gezond voor je, dan -krijg je
oogen als el-ectrische lampjes- zoo stralend -en
wangen als appel-en zoo rood.
Nan-nie Grande. Ik feliciteer je, Nannie, dat
j-e weer bet-er bent. Wat is -dat heerlijk, hè,
dat je nu weer buiten mag. Wees er maaar erg
blij om. Ik hoop, dat we nu -gauw mooi zon
nig weer krijgen-.
P. C. Vijn. Wat heb jij in je oplossing mooi
alle kleuren van -den regenboog verwerkt. Je
wordt zeker schilder, hè?
Annie Remelink. Deze week zag je oplos
sing er keurig uit, Annie. Zie je wei dat je
wel mooi en netjes kunt schrijven. En nu
altijd doen, hoor, en niet al-leen voor mij, maar
ook op school. Wamt denk er om, een meisje
maig niet slordig zijn.
Jan Groenendijk, Stuur me dat rijmpje maar
eens, gelijk m-et je raadsels, Jan. Je hebt het
toch zelf gemaakt, hè? Ik weet nog niet, of ik
het op zal nemen, want het is wel wat erg
groot, maar ik wil het toch wel eens lezen.
Corrie Smit. 't Is wel aardig van je, dat je
je raadsels op rijm hebt ingezonden, maar ik
geloof toch, dat het beter is dat je eerst nog
eens goed wat andere rijmpjes leest. En d'an
zal je zien dat het ook wel goed leert.
Dries Ligthartschrijft me in zijn rijmpje:
„Het Jutt-erje is een heerlijk blad,
Dat krantje raken we nooit zat."
Nou, dat is wel aardig van je, Dries, zoo'n
complimentje.
Joh. Jimmink. Dat is een goed voornemen
van je, Joh, om me trouw te blijven- met op
lossen. Je opstelletje van deze week vond ik
erg leuk, maar het is heusch te groot om in
't Juttertje te worden opgenomen. Du-s vol
genden keer maar kleiner.
Deze week zijn er een tweetal oplossingen
ingekomen zonder naam. In het vervolg schrijf
ik daar niet meer over, hoor, maar gooi ze
meteen in de prullemand. Denk er dus om,
dat jullie het niet meer vergeet.
-die eigen naam steeds prijzen,
Doch 't zijn de bestien niet,
en zeker niet -de wijzen.
Beste mijnheer.
Spreken is zilver, zwijgen is goud,
Maar waar men moet spreken, is zwijgen
een fout»
Het juttertje een velgelezen blad,
Heeft voor ieder wat,
Een greep van dit en dat,
Zonderlinge lotgevallen in 't dagelijkseh leven,
Een top nooit hoekje, waar Dr. de Cock je
raad wil geven-,
Varia en kwinkslagen,
Een liedije om een dokter te plagen,
Voor de vrouwen heel veel
Maar wij- hebben het grootste -deel,
De koekoek zorgt voor zijn kinderen niet -best
Maar legt zijn eieren in een anders nest.
Grietje Staalman
Beste mijnheer.
Spreken is zilver, zwijgen- is goud
Dat is soms moeilijk te leeren
Daarom, of u jong zijt of oud
Blijft allen dit spreekwoord steeds eieren.
Het Juttertje, het vee-l gelezen blad-
Verschijnt in 't Westen, en; in 't Oosten
Ja komt zoowat in elke s-tad
Om oud-Jutters, te getroosten.
Een koekoek is een' aardig dier
Brengt meestal vroolijkheid' »en leven
Zij1 koert, en: maakt plezier
Maar kan ook treurig wezen.
Dit is -de oplossing van: 't geheel
Een spreekwoord, een- krant .en een 'dier
Drie in getal, 't is wel wat- veel
Doch ik doe het met plezier.
Jan Groenendijk.
Bes-te mijnheer.
Spreken is zilver, maar zwijgen is goud
Dit is een spreekwoord al is .het al oud
En hield een ieder zich, hier nu maar aan
Dan1 was er veel kwaadsprekerij -naar dé' maan
„Het Juttertje, is- het blad waar no. 2 het
over had.
Hut, reet, j, t en Jet, op nummer omgezet
Maakt ook 'dit raadsel af.
Nu wat no. 3 ons gaf.
Het dier dat is de ko-e, door .hardloopen
wordt m-en moe.
En wie kent niet de roe? Maar beter is de
koek
Vaak is die zoet en zoek, -gelijk het nest van
den koekoek.
D, en M. S.
Jan in 't Ve-ltstraat 104.
Mijnheer.
Ik heb mij- voorgenomen,
Nog een-s met een -rijmpje voor -den dag te
komen,
Maar heel veel woorden dat is fout,
Want spreken is zilver en zwijgen ia goud
't Vee-l -gelezen blia-d, dat u vroeg»
Dat is Het Juttertje, bekend -genoeg,
E.en meisjes-naam werd ook -gevraagd,
Ik heb he maar met- Jet gewaagd,
Een hut is een kleine woning,
Die ve-el te klein is voor een koning,
E-en ander -woord voor kier is reet,
Als ijzer heet is, wordt het gesmeed.
De medeklinkers zijn j en t,
Dus hier eindig i-k maar mee.
Nel in 't Veld,
Ko,e gras.
EEN OPSTEL.
Kindervriend.
Beppie Z wierstra rijmt op het tweede raadsel:
Een koekoek is een vogel,
zooals gij allen weet,
Roept steeds zijn eigen naam,
bang, dat gij dien vergeet,
Ook zijn er menachen veel,
Blufferige Piet.
In een -dorpje woonde eens een jongen, -die
he-ette Piet. Hij1 blufte en pochte altijd. Eens
had hij tegen jongens verteld, daf hij voor
niemand bang was, zelfs voor geen leeuw.
Toen nu op een dag zijn m-oeder een boodschap
doen w-as, -en Pi-et de kamer eens rondkeek,
za-g hij daar -een diertje over den grond loop-en.
Hij sprong op een stoel en schreeuwde: Help,
■help. H-et diertje sohrikt'e door het lawaai en
vluchtte onder de kast. Piet rende nu gauw
n- ar buiten en liep zijn moeder, die er net aan
kwam, tegemoet. Deze vroeg nu wat er gaande
was. Piet zei: Er zit een beest in huis, hij is
onder de kast -gekropen. Zijn- moeder liep nu
naar huis, nam een pook, en ging er moedig
op los. En wat zag ze daar zitten, een heel
klein muisje. Piet kwam er nu ook bij en
schaamde zich zeer. Later heeft hij nooit meer
gepocht.
Hen van Wessel,
oud 12 jaar, Langestr. 8.
DE LEEUW EN DE MUIS.
(Vervolg en slot).
lezTo' werd de goede daad van den leeuw -be
loond. Johanna van Vliet.
oud n jaar.
Het was Zondag. Het was rnooi zonnig
weer en de vogels floten ai vroeg in den mor
gen. 's Morgens om acht uur werd het al een
heet ie drukker in het dorpje, waar alle kan
deren al gauw buiten kwamen kijken, wat WO
weer het was. Kees «n Dirk kwamen ook naar
buiten. Ze zouden 's middags een eindje tiet
sen gaan. Daar kwam buurman aam
buurman, ook al op.'
weertje hè." „Prachtig weer.
Morgen
ja, een mooi
zei Kees. „Jan-
De leeuw had medelijden met het diertje.
Hij opende zijn klauw en het muisje rende
heen zoo hard het kon. Eenige weken later
zat de leeuw in een net verward. Hoeveel
moeite hij ook deed, welke pogingen hij ook
aanwendde om uit het net te kom-en, niet»
gens, zouden jullie me orn halftien on^ve-er
willen helpen, ik -heb Donderdag een fiets ge
kocht en wil van morgen fietsen leeren. D
vonden de jongens goed -en 0111 halftiension-
den zij bij buurmain op het erf. Hij was een
dikke baas -en1 een bejaard man. Al spoe-dig
kwam buurman aan met zijn fiets. „Jongens,
zei hij, „we gaan buiten het -dorp, daar zijn
geen kin-deren en -die kunnen ons dus niet in
den weg loopen.
Zoo gezegd, zoo gedaan. Buurman en ae
jongens waren in een- paar minuten buit-en het
dorp. Met -groote moeite kwa-m hy op de «ets.
Toen hij er goed -op zat, hielden de jongens
hem aldoor nog stevig vast. Buurman begon
te trappen. Ja, ja, wat hadden -die jongens een
vrachtje. Eindelijk zei -buurman: „Laat me
nou eens al-leen pro-beeren." De jongens wa-rten
maar -wat blij, dat zij van -die vracht af w-aren-
Buurman slingerde van den eenen- kant naar
den anderen kant. Op h-et laatst kon hij zijn
evenwicht -niet meer houden en re-ed regel
recht d-e vaart 'in.
De jongens trokken buurman er uit en
haalden de fiets er uit en gingen gezamenlijk
naar -het dorp terug. Buurman met-de fiets tus-
sch-en de beide jongens in. Buurman bedankte
de jongens -en een dag lat-er verkocht hij zijn
fiets. En na dien tijd heeft ihij nooit meer
gefietst.
Joh. G. Geeerligs.
Jullie denken zeker, dat de kazen tege
lijk met de men-schen Paaschfeest vieren,
maar dat is niet zoo. De kazen zijn ons
altijd voor en zij eten ook geen eieren en
Paaschbrood; -dat is geen kazenkost. Ik zal
jullie vertellen, koe de kazen Paasckleest
vieren en waarom ze ket vroeger doen dan
de menscken.
Je hebt zeker wel eens gehoord waar
alle mooie gekleurde Paascheieren van
daan komen. Die brengt de Paaschhaas in
den nacht voor den eersten Paasobdag.
Maar je begrijpt ook wel, dat de Paasch
haas niet alleen al die eieren gekleurd
heeft. Daarin wordt hij- geholpen door alle
bewoners van Hazendorp, groot en klein,
behalve de aller-ailerkleinsten, die geen
ei kunnen vasthouden zonder het te
breken.
Op den eersten hazen-paaschdag is alles
al vroeg in de weer. Dat is de dag van de
groote wedstrijden!
De wedstrijden waardoor beslist zal
worden, hoeveel eieren elk beschilderen
mag, wie de grootste eieren zal krijgen en
wie de moeilijkste teekeningen.
Alle hazen zitten en loopen en seringen
door elkaar in de duinpan, het groote
sportterrein van Hazendorp. Daar ver
schijnt de Paaschhaas! Allen kloppen met
hun korte staartjes als welkomstgroet en
de Paaschhaas zegt: „Dank jullie wel,
hoor. Ik zie dat je allemaal in de beste
stemming bent en omdat het programma
nogal groot is, zullen we maar dadelijk
beginnen. Eerst de kleinsten vóór!
Daar komen ze al de schattige jonge
haasjes, een enkele vrijmoedige alleen,
anderen voortgeduwd door hun moeders
Ze worden op een rijtje gezet, waarna de
Paaschhaas hen vertelt, dat ze, als hij; het
berketakje in zijn voorpoot omlaag zwaait,
hard weg moeten loopen naar het tegen
overliggende duin. Wie er het eerste is,
heeft het gewonnen.
In spanning wachten de haasjes. Telkens
wil er al een beginnen te locpen, vóór het
berketakje beweegt, doch eindelijk gaat
het goed en rrrrt stuiven de diertjes weg,
nagekeken door alle -grootere Hazendor-
pers. Pluimpje, de jongste spruit van
vader en moeder Snelvoet, wint het ge
makkelijk, terwijl Grijsje en Wips als
nummer twee en drie aankomen.
Pluimpje wordt met gejuich ontvan
gen en door de groote hazenjongens rond
gedragen.
Nu komen de hazenmeisjes aan de
beurt. Ook zij moeten hardloopen, maar
daarbij moeten ze een stukje wortel in
één oor meedragen. Wie het stukje wortel
iaat vallen, moet het oprapen en weer op
nieuw beginnen. O, o, die ongeduldige
meisjes. Telkens weer loopt er een niet
voorzichtig genoeg en moet naar de streep
Donsje, het haasje met de
zachte haren, loopt van het begin af heel
voorzichtig en brengt zonder ongelukken
-de tocht tot een goed eind, wel een heeie
minuut voordat de wilde Ruighaar als
tweede aankomt.
De jongens houden wedstrijden in het
vérspringen, met de voorpoot saamgebon-
aflfir, springen kunnen ze
allen wel. Dat hebben ze van meester
Langpoot wel geleerd. Miaar die bij-een ge
bonden voorpooten maken het zoo moei-
ujk, dat menig hazenjongentje zand: hapt.
De kleine Kreupelvoet heeft een gelukkig
oogenbhk en wordt warempel winnaar van
den wedstrijd, wat iedereen het ongeluk
kige diertje van harte gunt.
Wordt er eerst eens danig gesmuld van
lang bewaarde wortels en versche sla
blaadjes.
's Middags houden de hazenvaders wed
strijd m het lang- en hardloopen. De een
na de ander geeft het op tot eindelijk de
groote forsche meester Langpoot het wint
Eindeiflk komen de hazenmoeders aan do
beurt. Zij doen wie het mooiste kan dan
sen op de achterpootjes en -alle vaders en
kinderen zitten op de duinen rondom en
kijken ademloos toe naar de sierlijke vlug
ge wendingen. Eerst weten ze niet, wie ze
lukte. Plotseling kwim het muisje aanaereiKL hoort men eerst fluisteren, d^roepenen
seringen alle toeschouwers van de duinen
of in dansen mee met de hazenmoeders.
maken een grooten kring rondom de
PnnqcMiaas en dansen, dansen, tot ze er
nu finorvallen en hun honger en dorst
eerst weer eens mo-eten stillen.
Het feest duurt voort tot de zon onder
st r)an jaagt de Paaschhaas allen naar
vermanend: „Gan.
Lnn «lanen1 anders ben jullie morgen
nfet goed uitgerust voor den arbeid!" Nu
nUe hazen zijn zóó moe, dat ze zonder die
vennmüng ook we! gauw in slaap vallen.
Den volgenden ochtend is de Paasch
haas reeds bij het krieken van den dag
nresent Hij opent een hol, waarvan hij
den ingang tijdelijk had dichtgestopt met
d^&trulkjnn. En dan haalt hij
uit het hol heel voorzichtig het een© ei na
het andere en maakt er vijf groote stapels
van. Nauwelijks is hij er mee klaar, of
daar komen uit alle hazenholen al de
kleine en groote Hazendorpers tevoor
schijn De hazenvaders brengen allemaal
potjes met verf mee, de moeders kwasten
en penseelen. Nu worden yyf kringen ge
vormd, een van de jongste haasjes, een
van de meisjes, een van de jongens, een
van de moeders en een van de vaders. De
Paaschhaas geeft elk een ei en zegt, hoe
het worden moet. En dan begint het werk!
Ingespannen zijn allen bezig, groot en
klein. Wie een ei klaar heeft, brengt het
bij den Paaschhaas, die met een groote
mand midden in den duinpan zit. De
Paaschhaas zegt dan of het goed is legt
het in de mand en geeft weer een ei mee.
Is het ei niet mooi gekleurd, dan moet het
verbeterd worden als het dan no-g niet
goed wordt dan.... mag het haasje, dat
zoo slordig is, niet meer mee doen.
Wat wordt er gewerkt, hoe minderen
de stapels eieren en hoe vol wordt de
mand. Lang vóór het avönd is, is het laat
ste ei gereed. De Paaschhaas en nog vijf
andere hazen beginnen de mand weg te
brengen. Na elke twintig passen moeten
ze even wachten, zóó zwaar is de vracht
en pas, als het donker is bereiken ze de
eerste huizen van de stad.
De achtergebleven hazen vieren intus-
schen weer feest met dansen, buitelen,
springen en haasje-over, met wortels en
slablaadjes eten, tot de dragers van de
Paaschmand terugkomen, midden in den
nacht!
RAADSELS.
Oplossingen der vorige raadsels:
Spreken is zilver, zwijgen ls goud.
IL
Het Juttertje. (Jet, hut, reet, j, t.)
Hl.
Koekoek. (Koe, moe, roe, koek, xoefc,
zoet.)
Goede oplossingen van heide raadsels
ontvangen van:
H. A.; J. A.; R. A.; M. B.; B. B.; A. v.
d. B.; J. D.; A. D.; A. v. D.; E. D.; R. v.
E.; J. EL; J. F.; W. en 0. F.; J. G.; N. G.;
J. Groe; J. G. (Callantsoo:g); A. v. d. G.
(Koegras); B. H.; L. H.; V. H.(Koegras);
J. D. J. (Koegras); H. K.; T. K.; B. K;
H. K.; K. -en J. K. (Texel); D. L. (Koe
gras); M. M.; J. M.; T. P.; T. PI.; A. R;
C. R.; G. St.; J. S.; G. S.; K. J. S.; T. S.
(Koegras); D. en M. S.; J. K. S.; O. S.
(K-oegras); G. v. T.; W. A. V.; N. V.;
B. V.; O. V.; N. in 't Y. (Koegras); P. C.
V.; J. v. d. V.; H. v. W.; B. Z.
Zelfgemaakte raadsels ontvangen van:
Trijntje P.; Vrouwtje EL (Koegras); Greta
S.; Corrie V.; Wim en Oorrie F.; Annie R.
Nieuwe raadsels.
I.
Waarom is een nachtwacht gelijk aan
een molenpaard.
Inge*, door Nelly v. R.
IL
Wanneer doet een mensch alles op zijn
11 en 80st.
Inge*, door Nell de V.
Hl.
Welk spreekwoord staat hier?
-1- -- -0- -e - a - - 1 -
0 - - - a- - p - - - a - - e -.
Ingez. door Dirck B. I.
Afgetroefd.
Emma, tot haar le-eraar in een hoogere
meisjesschool: Mijnheer is het waar dat
uw vader slechts een eenvoudig schaap
herder was?"
■1 rif urlar/ "^a -iuffr°uw, dat is waar, en
ik -heb het, z-ooals u het ziet, nog niet ver
der gebracht dan tot ganzenhoeder".
D© arm© hond.
1"^ ^0m' ik had een heerlijke taart
"Ir*i i en Ze 111 vensterbank gezet
opgegeten"11' Eü nu heeft de llond ze
maar niet kind, ik weet wel
JS sterft".€6n andere hond zal geven
nii'+ ne üe'erenl Wanneer men de zaak
-w,v ®e-ni,niet het oog op hede-n, maar
beschouwt "ivan een duistere toekomst
De landbouwers worden op deze wijze
bracht"611 rand van den bedelstaf g©-
Tïaöwu J^Hgriike tak van veeteelt is de
paardenfokkerij:, waartoe ik de eer heb
te behooren".
"2nZj. kiezers hebben ons hierheen af*
deren" oln hun wel en wee te bevor-