Yrlsnd Langoor aan het werk. Een Paasohsprook voor de kinderen. w« een bNrt». MZ» ««en He, g eieren ter w Eindelijk is de korf leeg en de haas zegt: „Voor zoover ik weet zijn er nu geen eieren meer." Hij trekt zijn zoontje met zich voort en pakt het bij de ooren. >»Nu ving als de wind naar huis. Ja, mijn jongen mag niet verloren gaan. Begrijp je wel?" Hij zet hem diep onder in den korf en zoo gaan ze terug naar huis. buurman leert fietsen. Ons Kinderverhaal. HET HAZEN-PAASCHFEEST. Parlementaire stijlbloempjes. De Winter U voorbijgegaan, Hebt gij 't *1 vernomen? De Paaschtijd breekt na spoedig aan: De Lente is gekomen! De Paaschhaas springt uit zijn hol te „A! we» hij »o zwaar tl» een oentenaaralait, Ik zou er geen ziertje om malen; De kinderen hebben er een jaar op gevlaat, Dat wij hen op eieren onthalen." j-Brn. juichen aan alle kanten: Moeder met hot tweetal door bosoh en^veld^En^ZC en ^«vrij'dde op (tie manier den gevang stel i „„„„v,„neiroro v«n /i« deitr,..» vinden, als ze goed kijken, 'ereld. weer- dat En terwijl ze stevig doorstappen, we klinkt heel in de verte een luid geblaf. „Vader, hoort u in de verte wel hondengeblaf?" ut raaBünimnn muius. u^. "v** ..Och vat, dat verbeeld je je maar. er voorschijn met een grashalmpje aan zijn heb een ei, leg het vlug neer.En ei oor en een groen blaadje in zijn bek. De na ei wordt door het haas neegelegd m zon schijnt warm op zijn huid, terwijl hü het vochtige gras. zijn eerste sprongen: doet en aan zajn v.» die cinds stond, lacht Wouw verzoekt vlug zijn ransel te halen. „Kom vrcxrwlflef, ïreef de draagkorf hier, 'k Moet dadelijk vertrekken, Tc Heb heusch geen tijd, want in 'n kwartier Moet ik de kippen wekken!" „Maar hoor toch eens even," roept vrouw Haas luid, doch haar man luistert niet, maar draaft gepakt en gezakt weg. Nog vóór de laatste schemer is opgetrokken, is hij in het dorp en gaat dadelijk het eerste erf op om de kippen uit hun bed te jagen. D© trotsche haan roept aan de schuurdeur: Zeg oudje, wat kom jij hier doen? Mijn vrouwen zij'n aan 't leggen, De mooiste eieren van het seizoen Wat zul je daarvan zeggen. De oude jager, die ginds stond, vergenoegd: „Wat een kostelijke gcap De zoontjes van den jager, Frits en Hem, sluipen naderbij. „Hier ligt een ei en hier een voor jou en daar nog een, en daar Jij: bent de eerste haais niet, die van daag gekomen is, dat zou wat wezen, daarvan zouden de kinderen weinig pret hebben.'* Daarmee draait de haan den haas zijn rug toe en gaat heen; hij1 loopt het hoen derhok in, waar hij zich bij' de deur moet bukken. Van binnen klinkt het: „Klok, klok, klok", Wat is er aan het handje? O, 't is heer Langoor, tok, tok, tok! Leg de eieren: maar in het mandje! „Je gaat toch vandaag nog terug, zoo dat de kinderen ze gauw krijigen. Niet te lang aan den weg blijven Haasje." De haas vult fluks zijn draagkorf en draaft heeni Doch al is zijn mandje vol, geen ei gaat verloren. Laat in den avond komt liy doodvermoeid thuis. „Ziezoo," zegt hij tot zijn huis:genooten, „nu zul len wij; eens gauw maken, dat deze eieren er uitzien ais een ruiker bloemen". En de pensealen vliegen om het hardst over de de eieren, zoodat ze hemelsblauw worden. De kleine haasjes zijn ai lang naar bed, als man en vrouw nog druk bezig zijn. En juist ais het laatste sterretje aan den hemel flonkert is het werk klaar. De dap pere haasje® slapen vermoeid, in en zoo sluimerend met open oogen, vindt de koekoek ze hij bet aanbreken van den Üag. „Kijk toch eens, dat luie hazenpaar „Dat heeft zich zat gegeten, „Die mand met eieren staat daar maar, „En wordt geheel vergeten!" Met een sprong zijn de bazen overeind, terwijl de koekoek het bosch in vliegt. Vrouw Haas roept: „Wat i® 't laat. Ik zie op de weide al volop zonneschij-n! ,,Nu gauw mijn Zondagsohe japon aangetrok ken. Doe jij gauw je beste pantalon aan; ai® je niet vliegt als den wind, zul je den jager ontmoeten I" „Och kom, wat kan mij den jager sche len, hij houdt wel van Paascheieren, en als ik hem zijn jachthoorn hoor blazen, clan zwelt mijn hart en stijgt mijn moed." Zoo spreekt hij en gaat dan vlug heen ge volgd door zijn jongste zoon. ..Drukt u de korf niet te zwaar, vader?" ,,at het hazenzoontje. Beste jongens en ineisjesl Ik geloof, dat jullie medelijden met me hebt gekregen, toen ik de vorige week schreef, dat er heel wat minder oplossin gen waren ingekomen. Deze week ten minste ben ik overladen met verhaaltjes en raadsels op rijm en nu meet ik jullie een beetje teleurstellen met de. mede- deeling, dat ik ze lang niet allemaal op nemen kan. Ook moet ik je wat vragen. Bijl die ingezonden verhaaltjes zijn er een paar, waarvan ik dacht, dat ik ze ai eens in een schoolboekje gelezen had. Nu ge loof ik wel, dat jullie dat niet hebt over geschreven, doch met eigen woorden na verteld, maar toch is dat niet zoo leuk. De verhaaltjes, die jullie inzenden, en ae raadsels op rjjim, moet je zelf gemaakt hebben, zonder ook die hulp van je vader of moeder, ander® is het niet aardig. La ten we dus nu afspreken dat wanneer je vader of je moeder je hielp» bij het ma ken van raadsels op rijm, of als je een schoolboekje raadpleegde om een! ver haaltje te schrijver!, dat je dat mü niet meer doet. En wanneer je het zelf nog niet kent, nu, dan zend je je raadsels ge woon in. Dat is dus tafgesproken, hè? Er kwamen deze weeek ook heel wat eigengemaakte raadsels in en daarbij waren er een paar, die veel te gemakke lijk waren en dus niet geplaatst worden. Deze week zijn de raadsels ook weer niet moeilijk, net als de vorige week, en dus heb ik er maar drie gegeven om op te lossen. W. en C. Franse. Jullie naam stond de vorige week wel bij' -de goed© oplossers, doch ■door een zetfout was er eeni T., in plaats van een F. gezet, als je nu weer eens een eigen gemaakt raadsel^ opgeeft, doe je het 'dan se cuurder? Van nr. twee vergat je 'de oplossing te geven. Dus dat volgende week nog maar eens overschrijven. Jullie .hebt anders flink je best gedaan, hoor. Lize Horsman. Dat' versje was toch niet van je zelf, is 't wel. Je had het zeker ingezonden, omdat je het aardig vond? 'Als: dat Zoo is schrijf je het me maar, dan zal ik het wel op nemen-, want ik voind het oiok erg leuk. Mon Bonte. Dat' is goed hoor, Mon, dat je geen lange brieven schrijft. Speel jij maar veel buiten, dat is gezond voor je, dan -krijg je oogen als el-ectrische lampjes- zoo stralend -en wangen als appel-en zoo rood. Nan-nie Grande. Ik feliciteer je, Nannie, dat j-e weer bet-er bent. Wat is -dat heerlijk, hè, dat je nu weer buiten mag. Wees er maaar erg blij om. Ik hoop, dat we nu -gauw mooi zon nig weer krijgen-. P. C. Vijn. Wat heb jij in je oplossing mooi alle kleuren van -den regenboog verwerkt. Je wordt zeker schilder, hè? Annie Remelink. Deze week zag je oplos sing er keurig uit, Annie. Zie je wei dat je wel mooi en netjes kunt schrijven. En nu altijd doen, hoor, en niet al-leen voor mij, maar ook op school. Wamt denk er om, een meisje maig niet slordig zijn. Jan Groenendijk, Stuur me dat rijmpje maar eens, gelijk m-et je raadsels, Jan. Je hebt het toch zelf gemaakt, hè? Ik weet nog niet, of ik het op zal nemen, want het is wel wat erg groot, maar ik wil het toch wel eens lezen. Corrie Smit. 't Is wel aardig van je, dat je je raadsels op rijm hebt ingezonden, maar ik geloof toch, dat het beter is dat je eerst nog eens goed wat andere rijmpjes leest. En d'an zal je zien dat het ook wel goed leert. Dries Ligthartschrijft me in zijn rijmpje: „Het Jutt-erje is een heerlijk blad, Dat krantje raken we nooit zat." Nou, dat is wel aardig van je, Dries, zoo'n complimentje. Joh. Jimmink. Dat is een goed voornemen van je, Joh, om me trouw te blijven- met op lossen. Je opstelletje van deze week vond ik erg leuk, maar het is heusch te groot om in 't Juttertje te worden opgenomen. Du-s vol genden keer maar kleiner. Deze week zijn er een tweetal oplossingen ingekomen zonder naam. In het vervolg schrijf ik daar niet meer over, hoor, maar gooi ze meteen in de prullemand. Denk er dus om, dat jullie het niet meer vergeet. -die eigen naam steeds prijzen, Doch 't zijn de bestien niet, en zeker niet -de wijzen. Beste mijnheer. Spreken is zilver, zwijgen is goud, Maar waar men moet spreken, is zwijgen een fout» Het juttertje een velgelezen blad, Heeft voor ieder wat, Een greep van dit en dat, Zonderlinge lotgevallen in 't dagelijkseh leven, Een top nooit hoekje, waar Dr. de Cock je raad wil geven-, Varia en kwinkslagen, Een liedije om een dokter te plagen, Voor de vrouwen heel veel Maar wij- hebben het grootste -deel, De koekoek zorgt voor zijn kinderen niet -best Maar legt zijn eieren in een anders nest. Grietje Staalman Beste mijnheer. Spreken is zilver, zwijgen- is goud Dat is soms moeilijk te leeren Daarom, of u jong zijt of oud Blijft allen dit spreekwoord steeds eieren. Het Juttertje, het vee-l gelezen blad- Verschijnt in 't Westen, en; in 't Oosten Ja komt zoowat in elke s-tad Om oud-Jutters, te getroosten. Een koekoek is een' aardig dier Brengt meestal vroolijkheid' »en leven Zij1 koert, en: maakt plezier Maar kan ook treurig wezen. Dit is -de oplossing van: 't geheel Een spreekwoord, een- krant .en een 'dier Drie in getal, 't is wel wat- veel Doch ik doe het met plezier. Jan Groenendijk. Bes-te mijnheer. Spreken is zilver, maar zwijgen is goud Dit is een spreekwoord al is .het al oud En hield een ieder zich, hier nu maar aan Dan1 was er veel kwaadsprekerij -naar dé' maan „Het Juttertje, is- het blad waar no. 2 het over had. Hut, reet, j, t en Jet, op nummer omgezet Maakt ook 'dit raadsel af. Nu wat no. 3 ons gaf. Het dier dat is de ko-e, door .hardloopen wordt m-en moe. En wie kent niet de roe? Maar beter is de koek Vaak is die zoet en zoek, -gelijk het nest van den koekoek. D, en M. S. Jan in 't Ve-ltstraat 104. Mijnheer. Ik heb mij- voorgenomen, Nog een-s met een -rijmpje voor -den dag te komen, Maar heel veel woorden dat is fout, Want spreken is zilver en zwijgen ia goud 't Vee-l -gelezen blia-d, dat u vroeg» Dat is Het Juttertje, bekend -genoeg, E.en meisjes-naam werd ook -gevraagd, Ik heb he maar met- Jet gewaagd, Een hut is een kleine woning, Die ve-el te klein is voor een koning, E-en ander -woord voor kier is reet, Als ijzer heet is, wordt het gesmeed. De medeklinkers zijn j en t, Dus hier eindig i-k maar mee. Nel in 't Veld, Ko,e gras. EEN OPSTEL. Kindervriend. Beppie Z wierstra rijmt op het tweede raadsel: Een koekoek is een vogel, zooals gij allen weet, Roept steeds zijn eigen naam, bang, dat gij dien vergeet, Ook zijn er menachen veel, Blufferige Piet. In een -dorpje woonde eens een jongen, -die he-ette Piet. Hij1 blufte en pochte altijd. Eens had hij tegen jongens verteld, daf hij voor niemand bang was, zelfs voor geen leeuw. Toen nu op een dag zijn m-oeder een boodschap doen w-as, -en Pi-et de kamer eens rondkeek, za-g hij daar -een diertje over den grond loop-en. Hij sprong op een stoel en schreeuwde: Help, ■help. H-et diertje sohrikt'e door het lawaai en vluchtte onder de kast. Piet rende nu gauw n- ar buiten en liep zijn moeder, die er net aan kwam, tegemoet. Deze vroeg nu wat er gaande was. Piet zei: Er zit een beest in huis, hij is onder de kast -gekropen. Zijn- moeder liep nu naar huis, nam een pook, en ging er moedig op los. En wat zag ze daar zitten, een heel klein muisje. Piet kwam er nu ook bij en schaamde zich zeer. Later heeft hij nooit meer gepocht. Hen van Wessel, oud 12 jaar, Langestr. 8. DE LEEUW EN DE MUIS. (Vervolg en slot). lezTo' werd de goede daad van den leeuw -be loond. Johanna van Vliet. oud n jaar. Het was Zondag. Het was rnooi zonnig weer en de vogels floten ai vroeg in den mor gen. 's Morgens om acht uur werd het al een heet ie drukker in het dorpje, waar alle kan deren al gauw buiten kwamen kijken, wat WO weer het was. Kees «n Dirk kwamen ook naar buiten. Ze zouden 's middags een eindje tiet sen gaan. Daar kwam buurman aam buurman, ook al op.' weertje hè." „Prachtig weer. Morgen ja, een mooi zei Kees. „Jan- De leeuw had medelijden met het diertje. Hij opende zijn klauw en het muisje rende heen zoo hard het kon. Eenige weken later zat de leeuw in een net verward. Hoeveel moeite hij ook deed, welke pogingen hij ook aanwendde om uit het net te kom-en, niet» gens, zouden jullie me orn halftien on^ve-er willen helpen, ik -heb Donderdag een fiets ge kocht en wil van morgen fietsen leeren. D vonden de jongens goed -en 0111 halftiension- den zij bij buurmain op het erf. Hij was een dikke baas -en1 een bejaard man. Al spoe-dig kwam buurman aan met zijn fiets. „Jongens, zei hij, „we gaan buiten het -dorp, daar zijn geen kin-deren en -die kunnen ons dus niet in den weg loopen. Zoo gezegd, zoo gedaan. Buurman en ae jongens waren in een- paar minuten buit-en het dorp. Met -groote moeite kwa-m hy op de «ets. Toen hij er goed -op zat, hielden de jongens hem aldoor nog stevig vast. Buurman begon te trappen. Ja, ja, wat hadden -die jongens een vrachtje. Eindelijk zei -buurman: „Laat me nou eens al-leen pro-beeren." De jongens wa-rten maar -wat blij, dat zij van -die vracht af w-aren- Buurman slingerde van den eenen- kant naar den anderen kant. Op h-et laatst kon hij zijn evenwicht -niet meer houden en re-ed regel recht d-e vaart 'in. De jongens trokken buurman er uit en haalden de fiets er uit en gingen gezamenlijk naar -het dorp terug. Buurman met-de fiets tus- sch-en de beide jongens in. Buurman bedankte de jongens -en een dag lat-er verkocht hij zijn fiets. En na dien tijd heeft ihij nooit meer gefietst. Joh. G. Geeerligs. Jullie denken zeker, dat de kazen tege lijk met de men-schen Paaschfeest vieren, maar dat is niet zoo. De kazen zijn ons altijd voor en zij eten ook geen eieren en Paaschbrood; -dat is geen kazenkost. Ik zal jullie vertellen, koe de kazen Paasckleest vieren en waarom ze ket vroeger doen dan de menscken. Je hebt zeker wel eens gehoord waar alle mooie gekleurde Paascheieren van daan komen. Die brengt de Paaschhaas in den nacht voor den eersten Paasobdag. Maar je begrijpt ook wel, dat de Paasch haas niet alleen al die eieren gekleurd heeft. Daarin wordt hij- geholpen door alle bewoners van Hazendorp, groot en klein, behalve de aller-ailerkleinsten, die geen ei kunnen vasthouden zonder het te breken. Op den eersten hazen-paaschdag is alles al vroeg in de weer. Dat is de dag van de groote wedstrijden! De wedstrijden waardoor beslist zal worden, hoeveel eieren elk beschilderen mag, wie de grootste eieren zal krijgen en wie de moeilijkste teekeningen. Alle hazen zitten en loopen en seringen door elkaar in de duinpan, het groote sportterrein van Hazendorp. Daar ver schijnt de Paaschhaas! Allen kloppen met hun korte staartjes als welkomstgroet en de Paaschhaas zegt: „Dank jullie wel, hoor. Ik zie dat je allemaal in de beste stemming bent en omdat het programma nogal groot is, zullen we maar dadelijk beginnen. Eerst de kleinsten vóór! Daar komen ze al de schattige jonge haasjes, een enkele vrijmoedige alleen, anderen voortgeduwd door hun moeders Ze worden op een rijtje gezet, waarna de Paaschhaas hen vertelt, dat ze, als hij; het berketakje in zijn voorpoot omlaag zwaait, hard weg moeten loopen naar het tegen overliggende duin. Wie er het eerste is, heeft het gewonnen. In spanning wachten de haasjes. Telkens wil er al een beginnen te locpen, vóór het berketakje beweegt, doch eindelijk gaat het goed en rrrrt stuiven de diertjes weg, nagekeken door alle -grootere Hazendor- pers. Pluimpje, de jongste spruit van vader en moeder Snelvoet, wint het ge makkelijk, terwijl Grijsje en Wips als nummer twee en drie aankomen. Pluimpje wordt met gejuich ontvan gen en door de groote hazenjongens rond gedragen. Nu komen de hazenmeisjes aan de beurt. Ook zij moeten hardloopen, maar daarbij moeten ze een stukje wortel in één oor meedragen. Wie het stukje wortel iaat vallen, moet het oprapen en weer op nieuw beginnen. O, o, die ongeduldige meisjes. Telkens weer loopt er een niet voorzichtig genoeg en moet naar de streep Donsje, het haasje met de zachte haren, loopt van het begin af heel voorzichtig en brengt zonder ongelukken -de tocht tot een goed eind, wel een heeie minuut voordat de wilde Ruighaar als tweede aankomt. De jongens houden wedstrijden in het vérspringen, met de voorpoot saamgebon- aflfir, springen kunnen ze allen wel. Dat hebben ze van meester Langpoot wel geleerd. Miaar die bij-een ge bonden voorpooten maken het zoo moei- ujk, dat menig hazenjongentje zand: hapt. De kleine Kreupelvoet heeft een gelukkig oogenbhk en wordt warempel winnaar van den wedstrijd, wat iedereen het ongeluk kige diertje van harte gunt. Wordt er eerst eens danig gesmuld van lang bewaarde wortels en versche sla blaadjes. 's Middags houden de hazenvaders wed strijd m het lang- en hardloopen. De een na de ander geeft het op tot eindelijk de groote forsche meester Langpoot het wint Eindeiflk komen de hazenmoeders aan do beurt. Zij doen wie het mooiste kan dan sen op de achterpootjes en -alle vaders en kinderen zitten op de duinen rondom en kijken ademloos toe naar de sierlijke vlug ge wendingen. Eerst weten ze niet, wie ze lukte. Plotseling kwim het muisje aanaereiKL hoort men eerst fluisteren, d^roepenen seringen alle toeschouwers van de duinen of in dansen mee met de hazenmoeders. maken een grooten kring rondom de PnnqcMiaas en dansen, dansen, tot ze er nu finorvallen en hun honger en dorst eerst weer eens mo-eten stillen. Het feest duurt voort tot de zon onder st r)an jaagt de Paaschhaas allen naar vermanend: „Gan. Lnn «lanen1 anders ben jullie morgen nfet goed uitgerust voor den arbeid!" Nu nUe hazen zijn zóó moe, dat ze zonder die vennmüng ook we! gauw in slaap vallen. Den volgenden ochtend is de Paasch haas reeds bij het krieken van den dag nresent Hij opent een hol, waarvan hij den ingang tijdelijk had dichtgestopt met d^&trulkjnn. En dan haalt hij uit het hol heel voorzichtig het een© ei na het andere en maakt er vijf groote stapels van. Nauwelijks is hij er mee klaar, of daar komen uit alle hazenholen al de kleine en groote Hazendorpers tevoor schijn De hazenvaders brengen allemaal potjes met verf mee, de moeders kwasten en penseelen. Nu worden yyf kringen ge vormd, een van de jongste haasjes, een van de meisjes, een van de jongens, een van de moeders en een van de vaders. De Paaschhaas geeft elk een ei en zegt, hoe het worden moet. En dan begint het werk! Ingespannen zijn allen bezig, groot en klein. Wie een ei klaar heeft, brengt het bij den Paaschhaas, die met een groote mand midden in den duinpan zit. De Paaschhaas zegt dan of het goed is legt het in de mand en geeft weer een ei mee. Is het ei niet mooi gekleurd, dan moet het verbeterd worden als het dan no-g niet goed wordt dan.... mag het haasje, dat zoo slordig is, niet meer mee doen. Wat wordt er gewerkt, hoe minderen de stapels eieren en hoe vol wordt de mand. Lang vóór het avönd is, is het laat ste ei gereed. De Paaschhaas en nog vijf andere hazen beginnen de mand weg te brengen. Na elke twintig passen moeten ze even wachten, zóó zwaar is de vracht en pas, als het donker is bereiken ze de eerste huizen van de stad. De achtergebleven hazen vieren intus- schen weer feest met dansen, buitelen, springen en haasje-over, met wortels en slablaadjes eten, tot de dragers van de Paaschmand terugkomen, midden in den nacht! RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels: Spreken is zilver, zwijgen ls goud. IL Het Juttertje. (Jet, hut, reet, j, t.) Hl. Koekoek. (Koe, moe, roe, koek, xoefc, zoet.) Goede oplossingen van heide raadsels ontvangen van: H. A.; J. A.; R. A.; M. B.; B. B.; A. v. d. B.; J. D.; A. D.; A. v. D.; E. D.; R. v. E.; J. EL; J. F.; W. en 0. F.; J. G.; N. G.; J. Groe; J. G. (Callantsoo:g); A. v. d. G. (Koegras); B. H.; L. H.; V. H.(Koegras); J. D. J. (Koegras); H. K.; T. K.; B. K; H. K.; K. -en J. K. (Texel); D. L. (Koe gras); M. M.; J. M.; T. P.; T. PI.; A. R; C. R.; G. St.; J. S.; G. S.; K. J. S.; T. S. (Koegras); D. en M. S.; J. K. S.; O. S. (K-oegras); G. v. T.; W. A. V.; N. V.; B. V.; O. V.; N. in 't Y. (Koegras); P. C. V.; J. v. d. V.; H. v. W.; B. Z. Zelfgemaakte raadsels ontvangen van: Trijntje P.; Vrouwtje EL (Koegras); Greta S.; Corrie V.; Wim en Oorrie F.; Annie R. Nieuwe raadsels. I. Waarom is een nachtwacht gelijk aan een molenpaard. Inge*, door Nelly v. R. IL Wanneer doet een mensch alles op zijn 11 en 80st. Inge*, door Nell de V. Hl. Welk spreekwoord staat hier? -1- -- -0- -e - a - - 1 - 0 - - - a- - p - - - a - - e -. Ingez. door Dirck B. I. Afgetroefd. Emma, tot haar le-eraar in een hoogere meisjesschool: Mijnheer is het waar dat uw vader slechts een eenvoudig schaap herder was?" ■1 rif urlar/ "^a -iuffr°uw, dat is waar, en ik -heb het, z-ooals u het ziet, nog niet ver der gebracht dan tot ganzenhoeder". D© arm© hond. 1"^ ^0m' ik had een heerlijke taart "Ir*i i en Ze 111 vensterbank gezet opgegeten"11' Eü nu heeft de llond ze maar niet kind, ik weet wel JS sterft".€6n andere hond zal geven nii'+ ne üe'erenl Wanneer men de zaak -w,v ®e-ni,niet het oog op hede-n, maar beschouwt "ivan een duistere toekomst De landbouwers worden op deze wijze bracht"611 rand van den bedelstaf g©- Tïaöwu J^Hgriike tak van veeteelt is de paardenfokkerij:, waartoe ik de eer heb te behooren". "2nZj. kiezers hebben ons hierheen af* deren" oln hun wel en wee te bevor-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1930 | | pagina 10