met een arcistieken steen of plaat, die op het onversierde japonlijfje een fraaie gar neering vormde. Ceintuurs. Ons Kinderverhaal Nu is dat anders geworden. Met alle middelen die ons ten dienste staan, zoe ken we den hals weer te versieren. Een kleine aparte garneering kan een japon netje soms weer geheel opfrissohen en moderniseeren. Op onze tweede teekening hebben we een groepje van deze halsver sieringen vereerugd. De eerste is gemaakt van een slip japonstof (of van zijde in dezelfde tint), afgezet imet fluweel en met een bloetin vastgestoken. De tweede hals afwerking is heel grillig en zal, b.v. in drie verschilende kleuren uitgevoerd, heel leuk doen op een eenvoudig, donker Japonnetje. In plaats van versohillende Kleuren kan men ook versohillende stof fen netmen, alle in één tint of in afloopen- de kleuren, b.v. fluweel en satijn tezamen of iets dergelijks. Op het derde teeke- ningeije ziet ge een fluweelen band die door een kristallen ring is gehaald en ein digt in een lange zijden kwast van bijpas sende kleur. Een ander ornament van onze moderne japonnen is de ceintuur. Hoewel ©en mooie ceintuur eigenlijk alleen maar tot haar recht komt bij een slank, soepel figuurtje wordt ze toch op 't oogenblik algemeen gedragen. Evenals biji de kragen valt hier de grootst mogelijke verscheidenheid op to merken Er zijn stevigp ceintuurs, van koord, metaal of leer, en heel te ere dingskes van tulle of crêpe-georgette. luchtigjes gedrapeerd en met een strik of lange lussen afgewerkt. Bestaat de japon uit twee stoffen, zoo wordt ook dikwijls de ceintuur uit twee stoffen tezamengesteld. Van de hierbij afgebeelde ceintuurs be staat de eerste uit een smal reepje satijn met een diamanten gesp en de tweede uit gemoesde zijde niet een klein strikje van voren. WILHELMINE. Beste jongens en meisjes! Nu weet ik zeker dat het foutieve raadsel van de vorige week oorzaak was dat er zoo weinig oplossingen waren ingekomen, want deze week waren er verschillende oplossingen, waarbij de inzender(ster) Schreef dat hij, of zij dé raadsels niet had den ingezonden1, omdat ze er niet uit kon den komen. Maar dat is toch eigenlijk niet goed. Er waren er versoheidenen die dach ten dat de oplossing moest zijn „nieuwe bezems vegen schoon", maar die het niet durfden inzenden, omdat er nog dat eene woord bij stond. Maar je moet ook eens wat durven. Dat heb. je toch ook wel vaak op school met je sommen, dat je niet zeker weet of ze zoo nu wel goed zijn, maar dat je ze toch maar laat staan en dat ze dan tcoh goed blijken te zijn, of met andere dingen. Als je.het er nu vorige week ook eens op gewaagd had met je oplossingen, waren ze goed geweest en had je meege daan bij de verloting en nu doe je niet mee, omdat je niet de geheele maand hebt Opgelost. Maar ik vind het toch ook heel goed dat jullie nu toch nog hebt ingezon den. Jo Citeur. Het raadsel dat je nu ingezon den hebt was goed, hoor, alleen heb je een kleine vergissing begaan, daar net niet is ver brand, maar gebrand. Ik heb het al voor je veranderd eni zal het bij gelegenheid wel op nemen. Trien Slikker. Wat heb jij een prachtig postpapier, Trien, Van je zelfgemaakte raad sels is het eerste wel wat te gemakkelijk, maar "het tweede is goed en kijk maar trouw alle Juttertjes na, dam zal je het wel eens vinden. Jan v. Dijk. Als ik niet zooveel raadsels op rijm had gehad, Jan, dan had ik het jouwe wel opgenomen, maar nu heb ik de beste uit gezocht en je begrijpt wel dat het jouwe nog niet zoo god was en dat komt natuurlijk om dat het de eerste keer is dat je inzendt. Lees nog maar eens wat rijmpjes en probeer het dan later nog maar eens. Joh. Geèrligs. STe moet voortaan je opstelle tjes geheel inzenden, hoor, als het dan noodig is dat ze over twee of meer Jutters verdeeld wordeni, zal ik dat wel doen. Aan je verzoek heb ik voldaan, zie maar onder het opstelletje van Joh. Jimmink. Mbn Bonte. Die Meimaand ia voor jou wel een feestmaand, Mon. Nu gisteren weer jarig geweest. Ik feliciteer je wel, hoor. Ben je nu 8 jaar geworden? Dan denk ik dat nu wel gauw je neus heelemaal boven ons loket uitkomt. Grietje Staalman. Je raadsels waren te laat Grietje. Maar omdat jij zoo'n trouw vriendin netje bent en je raadsels altijd zoo keurig op rijm inzendt, heb ik ze nog maar aangeteekend op de lijst. Maar denk er om hoor, niet meer vergeten. zagen, dat er angst in 'haar blik: lag een ontzettende angstl Antwoord me! klonk het streng. O!stotterde het vrouwtje. Tante Lucie heeft hem voor mijn verjaar dag gestuurd.Ik heb vergeten hét je te vertellen. Dacht je nu heusch dat je me zoo kon voorliegen? Hij! omvatte haar pols met een ijzeren greep en zijn gezicht kwam heel dicht bij het hare. Hij voelde hoe ze beefdeZeg me den naam van den man, die je dit gaf. Ze traolitte zich los te wringen. Ik verkies niet op zoo'n manier toegesproken te worden, Jack! Als ze haar man In de twee jaren van hun huwelijk eenigszins bestudeerd had, moest zo nu weten, dat hij bijna boven- menschelijke moeite deed om zioh in to houden. Je zult deze kamer niet verlaten vóór je me verteld hebt wie je dit gaf. Begrijp je me?.... In Jack's stem was de „metaalklank" zooals die op het Gerechtshof genoemd werd. Het vrouwtje wérd zoo bleek, dat hij vreesde haar in zwijm te zullen zien val len. Hij liet haar los. Ze viel in de stoel terug en verborg haar gelaat in de han- Annie Fcy. Jij moet maar eens lezen wat ik aan Jan van Dijk schreef, Annie, Maar ik vind het van jou ook heel aardig, hoor, dat je zoo je bést hebt gedaan. Jan Groenendijk. Stuur me dat nagelaten ge dicht van je overleden grootvader maar eens, Jan, ik wil het wel eens lezen, hoor en stuur het je dan wel weer terug. Bij het insturen van je raadsels behoef je alleen de oplossing te sturen, Jan, niet de heele opgave uit 't Jut- tertje erbij. Betsy Kerkhof. Dus als je nu een volgenden keer eens denkt dat het goed is, stuur je je op lossingen evengoed in, hoor Betsy. Je inge zonden raadsel zal ik wel eens opnemen. Kindervriend. Beste Mijnheer! De kalkoen, rood en kwaad, Is aardig als hij eten gaat, De leeuw is soms wat happig, De kers is fraai en sappig. Het oor is om te luisteren, Over een el hoor ik moe vaak fluisteren, Met n geloof ik, dat ik er ben. Is het niet kort dan is het lang, Met poffen zegt een boon vaak pang. Een lans is een oud wapen, In de zon is het gevaarlijk slapen. Als ik nu 4 ii ook goed had, Dan is No. 2 Zondagsblad, Al hebben wij dat van u weinig gezien, Zal het toch wel mooi zijn misschien. Wanneer beslist nu eens het lot Ten voordeele van D. en M. SCHOT? Beste Mijnheer de Kindervriend, Dezen keer zal ik de raadsels weer eens zetten op rijm, Misschien dat 't geluk deze maand dan met mij zal zijn. Een kalkoen is soms erg kwaadaardig, Op de 2e rij komt het kleine woordje aafdig. De leeuw is de koning der dieren, Een kers zal men niet makkelijk deelen in vieren. Hot oor zit aan het hoofd, dat moest iedereen weten, De oude lengtemaat 1 el zal ik niet gauw ver geten. Het Zondagsblad is bij ieder beleend, Lang is mijn vader, daar ben ik al aan gewend. Ik zeg dikwijls tegen mijn vriendinnetje 'k ben een boon als ik 't weet, Een lans is een wapen, dat wordt uit ijzer gesmeed. Van den zomer kunnen wij weer heerlijk van de zon genieten, De medeklinker d komt niet voor in het woord margrieten. En nu Mijnheer weet ik niet meer, Dan de groeten en tot den volgenden keer GITA SPAANS, Langestraat 92. den. Plotseling begon ze te snikken, woest, wanhopig-hartstochtelyk zooals een kind kan doen.01 Ik wou dat ik dood was. Ik wou dat ik gestorven was.klonk het gesmoord. De man trok de handen van haar gezicht weg en zag haar recht in de oogen: GwennieNu voor het laatst: van wien heb je dien armband? Oh hou toch opSchei toch uit! Ik zal het je vertellen! Kijk me niet zoo aan, JackZe haalde een oogenblik heel diep adem en toen kwam het ant woord. Niemand heeft hem mij gegeven Ik heb hemweggenomen. Weggenomen?. Ik heb klonk het ineens uit dagendIk heb hem gestolen.... hoor je, gestólenII Hij voelde hoe het koude zweet hem uit brakGestolen? Ben je krankzinnig. Of zit je me weer voor te liegen? vroeg hij. Dat kan wel riep ze uit.Mis schien ben ik wel gekhet kan me niet schelen! Ik moest, geld hebben en jij hadt gezegd, dat je me geen cent meer geven zouToen ik mijn mantel aantrok in de kleedkamer, zag ik den armband op OP VERBODEN WEGEN. (Vervolg.) De vijf jongens hadden zoowat een kwar tiertje geloopen,' toen Kees zei: „Jongens, moeten wij eens met z'n vijven haasjeover spelen." De jongens waren nog druk aan den gang, toen de trein kwam aanrollen. De ma chinist zag de jongens en liet de locomotief fluiten. De jongens schrokken er van en lie pen ieder een kant uit. Maar Kees kon niet zoo gauw uit de voeten komen. De vier jon gens zagen het aankomen en ze knepen de oogen gauw dicht. Maar Kees, die onder den trein zat, gaf een gil van, angst. Toen de trein voorbij was zagen ze Kees liggen. (Wordt vervolgd.) JOHANNA GRIETJE GEERLIGS. AFGELEERD. Gerrit ging vaak knikkeren. Hij kon het goed. Hij knikkerde ook niet altijd met zijn vriendjes, ook wel eens met vreemde jongens. Eén ding was jammer, Gerrit kon niet tegen zijn verlies. Hij won vaak, maar venoor soms ook. Maar, als hij verloor, dan ging hij valsch doen en dan won hij. De jongens vonden het wel vreemd, dat Gerrit bijna altijd won, maar op een keer bemerkte een der jongens, dat hij valsch deed en riep: „Jij speelt valsch." De andere jongens speelden ook niet meer met hem. Het duurde erg lang, eer de jongens weer met hem knikkeren wilden. ALBERT KLIK, oud 12 jaar. Spoorstraat 7/9, Den Helder. DE DIERENPLAGER. Wim, Kees en Gerrit woonden in een stad. Een kwartiertje loopen lag een boerderij. Daar achter was een groot bosch en In het midden was een mooi park. Meestal stond daar een politieagent. Want veel vogels nes telden daar. Van twaalf uur tot half twee mocht daar niemand komen. Om twaalf uur stapten de drie jongens naar de boerderij. Toen zij er kwamen groetten zij den boer en de boerin. De boerin was een heel aardig mensch en noodlgde dan ook dadelijk de jon gens op een kopje koffie. £)e Jongens be dankten echter en zeiden, dat ze eerst de boer derij eens bekijken zouden en dan we! even kwamen. Dat vond de boerin goed. De jon gens hadden thuis al afgesproken om eieren uit de spreeuwen en musschemnest'en te halen. Veel ;eren vonden zij en drie jonge musschen. De eieren verdeelden ze en de musschen de den ze in een kistje. Toen zeiden ze tot elkaar: „Kom, laten wij naar het bosch gaan en dan de jonge vogels uit de nestjes halen, want de agent is er nu toch ndet op het oogenblik; Ze sprongen een gat in de lucht van plezier. Maar o, wat zou het hun tegenvallen en als ze ge weten hadden, dat het zoo zou afloopen, had den ze het wel niet gedaan. (Wordt vervolgd.) JOH. D, JIMMINK. DE MOEDIGE BARBIERSJONGEN. In een dorpsherberg kwam eens een vreem ds krijgsman binnen. _Hij droeg, een .zwaren baard en trok een, gezicht om Kinderen mee naar bed te jagen. Voor hij iets te eten of te drinken bestelde, zei hij tot den waard: „Zeg eens, hebt ge hier niet een barbier in de buurt, die me kan scheren?" „Jawel," zegt de waard en haalt een barbier. Zoodra deze de deur achter zich gesloten heeft, zegt de vreemde ling: „Gij moet mijn baard afscheren, maar dit zeg ik je: ik heb een kittelige huid. Als ge mij niet in 't gezicht snijdt, betaal ik je 4 blanke guldens, doch als ge me snijdt, steek ik je dood." De verschrikte barbier maakte, dat hij de deur uitkwam en zond zijn knecht. Hem beveelt de krijgsman hetzelfde. Nauwe lijks heeft de knecht de laatste woorden ge hoord of hij doet net als zijn baas, hij gaat op den loop en zendt den leerjongen. Deze laat zich door de 4 blanke guldens verlokken en denkt: ik waag 't, gelukt het en ik snijd hem niet, dan strijk ik de guldens op en koop er tegen Paschen een nieuwe broek voor. Ge lukt het niet, dan weet ik wat mij te doen staat. Hij zeept den ruwen krijgsman in en begint hem te scheren. Deze houdt zich rustig, ter wijl de moedige barbiersjongen onbeschroomd het scheermes over zijn wangen en kin laat glijden. Eindelijk is 't gedaan en heeft hij 't er gelukkig afgebracht, de zware baard ligt voor de voeten van den vreemdeling en 't heeft hem geen druppeltje bloed gekost. Toen de vreemde krijgsman was opgestaan en zich in den spiegel bekeken had, overhandigde hij den jongen de 4 blanke guldens en zei: „Maar jongmensch, hoe dorst gij het wagen mij te scheren, terwijl uw baas en zijn knecht als hazen op de loop gingen? Als ge mij maar eventjes gesneden hadt, had ik je toch dood gestoken!" De leerjongen nam de blanke gul dens in dank aan en zei lachend: „Maar, mijn heer! dacht u, dat ik mij door n nad laten doodsteken? Gij waart er zelf veel gevaarlijker aan toe. Als gij u eventjes bewogen hadt. e ik had een sneetje in uw gez.cht gegeven, dan had ik u oogenblikkelijk het mes op uw keel gezet Toen de ruwe krijgsman hoorde, in welk ge vaar hij had verkeerd, werd hij eerst bleek van schrik, doch hij herstelde zich spoedig en schonk den moedigen jongen nog een gulden, omdat 't zoo goed was afgeloopen. Sinds dien tijd waagde hij het nooit meer tegen een bar bier te zeggen: „Ik steek j« to°d als je ra>j snijdt." NANDA VISSER. den grond liggenBr waren ongeveer twintig gasten dien avond in de kamer ge weest. Ik weet dus niet van wie 'hij is. En niemand wist missohien dat hij juist daar gevonden was.Hij kon toch even goed ergens anders verloren zijn?.. En., (de jonge stem beefde) het was heusoh niet mijn bedoeling den armband op te nemen, maartoch deed ik betIk kon bet niet helpen.01 ik kon bet niet helpen. De laatste woorden klonken als een wanhoopskreet. De man bleef eenige oogenbliJkken roerloos staan. Diezelfde angstkreet had hij 's morgens in de rechtzaal geboord, maar toen uit den mond van een tenger, bijna uitgehongerd meisje.Hy had gepleit voor het kind met alle kracht, die ih hem was en hij had haar gered.Later had! hij een gerechts dienaar met wat geljJ naar haar woning gezonden Maar op dit moment staande tegen over zijn vrouw in de rijke kleeren was er geen greintje medelijden in hem. Je stal het.... zeide hij ieder JANNEMAN EN BRUIN. Janneman ging met moeder naar het bosch. Het was zulk mooi weer, dat Jan neman zonder hoed mocht en Bruintje, zijn paardje, mocht mee zonder dekentje om. „Lekker frisch, hè, Bruin", babbelde Janneman. „Op mijn bol is het ook zoo lekker. Jij hoeft nooit een hoed op, hè? Dat hebben paarden nooit. Maar wel een deken als het koud is. Straks gaan we samen spelen, als moeder op een bank zit. Daar zie ik al een bank! Hè, moeder ga je daar zitten?" „Best, hoor!" zei moeder. „Net een leuk plekje voor jou om te spelen bij dat heu veltje 1" Tjr „Ha!" schreeuwde Janneman. „Kom Bruin, dan gaan we hard loopen". Bruintje werd op zijn pootjes met wiel tjes neergezet, Janneman pakte het touw tje beet en daar ging het met een vaart naar de bank toe. „Hij is droog, moeder, en 't is hier lek ker warm. Kom maar gauw zitten!" riep de kleine vent. „Mag mijn jas ook uit? Ja, dat mocht wel. Een oogenblik later klommen Janneman en Bruin al tegen het grasheuveltje op, terwijl moeder een hand werkje te voorschijn 'haalde en ijverig aan het borduren ging, telkens kijkend, hoe leuk Janneman speelde met zijn liefste speelgoed. Telkens als hij zijn paardje naar boven getrokken had, zei Janneman: „Wat zijn we nou hoog, Bruin! En wat is moeder ver weg. Kom, we gaan naar moe der toe!" En dan holden beiden weer om laag. Maar och, één keer reed Bruintje tegen een steentje en viel. Janneman nam hem gauw in zijn armpjes, streelde hem en kuste hem, terwijl hij zei: „Jij moet maar niet meer zoo hard omlaag loopen. Ik zal je wel dragen hoor! Maar klimmen kan je wel goed, hè!" Zoo ging het spel een heele poos door, tot Jan wat moe werd en met Bruin op een zacht mosplekje ging zitten rusten. „Kijk Bruin", zei hij. „Zie je dat gat in die boom? Daar komen 's avonds de kabouters door naar buiten. Zou jii ze niet graag eens zien? Nou ik ook hoor. Maar ik moet altijd 's avonds naar bed. En jij ook, hè!" Janneman dacht een poosje diep na en vervolgde toen: „Weet je wat, Bruin? Jij mag vannacht in het bosch blijven, om de kabouters te zien. Het is zoo mooi weer. De elfjes zullen wel komen dansen. En morgen kom ik je weer halen met moeder. Ik zal wel erg alleen zijn. En jij ook tot de kabouters komen. Zul je me alles vertel len? Kijk hier zal ik je neerzetten, een lekker zacht plekje. Hoor, moeder roept. Dag lieve, lieve Bruin. Niet huilen, hoor, als ik weg ben!" Janneman liep vlug naar moeder toe en stapte stilletjes mee naar huis. Moeder dacht: „Hij is zeker moe, dat hij zoo heelemaal niet praat. Ik zal hem straks maar gauw in bed leggen". Ze wist niet, dat hij voortdurend aan Bruintje moest denken. Pas, toen Janneman in zijn bedje klom, vroeg moeder verbaasd: „Hè, schat, waar is Bruin?" waarop het ventje ernstig antwoordde: „In het bosch moeder. Hij wou zoo graag vannacht de kabouters zien. En toen mocht het van mij. Maar nu is hij wel erg alleen. En ik ook. Blijf jij een poosje bij me? Eén keertje maar. Morgen is Bruin er weer!" Moeder begreep best, dat Janneman ver driet had en zioh flink hield. Daarom bleef ze even naast zijn bedje zitten en vertelde zacht een verhaaltje totdat Jan tjes oogjes vanzelf dicht vielen. Toen Jantje wakker werd, miste hij zijn vriendjeweer erg, maar omdat hij met moeder naar Oma ging met de autobus, was de middag toch gauw voorbij. Bij het naar bed gaan echter zuchtte Janneman: „Zou het gauw donker worden, moeder? Hoeft Bruintje niet zoo erg lang meer te wachten? Het is niet koud buiten, hè, moeder?" „Nee, mijn jongen", antwoordde moeder. „Het is heerlijk weer. Wat zal Bruintje het leuk vinden, als de kabouters komen. En missohien gaan we vroeg naar het bosch om Bruintje te halen. Misschien ligt hij dan nog wel te slapen, omdat hij nu zoo lang op blijft. Wat zal Bruintje veel te vertellen hebben. Maar hij; zal toch wel woord pijnlijk langzaam uitsprekend dus je bent niet alleen een speelster, maar ook nog een dieveggeHeb je mis<- sdhien nog meer te vertellen? Ja! klonk het en er kwam een bijna woeste uitdrukking in de groote oogen.. Je wilde me niet meer helpen, maar an dere mannen wel! Er waren er drie, die vanavond mijn schuld wilden betalen. M ant ik verloor heel veel.En majoor Clay kwam ook weer en bood me hetzelfde aanBijna nam ik het van hem aan, maar toch deed ik het niet, omdat ik wist dat jij het nooit goed zou vinden...Ik weigerde.en toen.toen zag ik den armband! Ik moest dus stelen of geld van een anderen man aannemen.... En toen stal ik liever. Hü keek naar de zacht-roode tint op de nog bijna kinderlijke wangen, den half ge opende rooden mond, waartusschen de witte tanden schitterdenhet verwarde krullende haar.... De uitdrukking in zyn oogen werd iets zachter. Vindt je het eervol jezelf in zoo'n positie te hebben gebracht?Waarbij j stelen nog de beste oplossing lijkt5 Eervol?! Ik weet het niet.Het is nu eenmaal mode om te spelen Ieder een doet het. Ze zouden me niet meer blij zijn, als hil jou weer ziet, Januomanl„ Terwijl moeder zoo praatte viel Jan' slaap. Hii droomde van het bosch en Lr de kabouters. Een zat er op Bruintje S reed snel heuvel op, heuvel af. 'Da«, kwam een elfje aan. „Mag ik ook mee?" vroeg 2e. „O, jawel", antwoordde Bruintje, terwtti hij stil bleef staan. Jij bent zoo licht rl kan wel drie elfjes dragen op mijn stêrko rug!" Wip, daar zat het elfje al; ze hield zioh vast aan Bruintjes lange manen. Hou je goed vast, elfje", zei de kabou ter „Dit paard rijdt zóó hard! Hop, hon" „Vooruit", riep Bruintje zelf. „Dan gaan we kijken, waar Janneman is. Hij wil altijd zoo graag kabouters zien, maar als hei donker wordt, dan slaapt hij altijd, ik ge. loof, dat we hierheen moeten!" „Nee, je gaat verkeerd", riep Janneman en werd gelijk wakker. Daar kwam moeder aan. „Wat is er Jan. neman? Droom je?" vroeg ze. „Ja, moeder. Bruin wou een verkeerd pad rijden met een kabouter en een elfj6 Is het al ochtend? Mag ik opstaan?" 1 „Nee, schatte jongen", zei moeder. Het ia nog heelemaal donker. We gaan nog een paar uurtjes slapen. Dan ben je goed uit. gerustf en kun je vlug doorloopen, als Bruin gaan halen. Hier, drink maar een slokje. En dan gauw oogjes dicht, hoor!" „Dag, moeder", riep Janneman en wer- kelijk viel hij weer in slaap. Maar om half zes was hij alweer klaar wakker. Even kijken of vader en moeder al wakkir waren. Nee, hoor. Zouden ze nog ïan» slapen? En Bruintje? Zou die ook lt-kkej slapen op zijn mosplekje? Of zou hy erg naar Janneman verlangen? Wacht, laat ik probeeren, me zelf aan te kleeden. Eerst m'n pyama losmaken. Zoo, dat gaat wel, Wat moet ik nu eerst aantrekken? Mijn broekje. Hè, dat is moeilijk hoor! Nee, niet goed".... j| Daar kwam moeder binnen en vond Jan met twee beentjes in één broekspyp. Moe- der begreep zoo best, waarom Jan zoo'n haast had, dat ze nu ook maar opstond, zichzelf en Janneman kleedde en Jantje's boterham klaar maakte. Toen vader naar zyn kantoor ging, stond moeder en Jan neman ook al gereed, om Bruintje te gaan halen in het bosch. Wat liep die kleine vent. Nee, maar. Moeder kon hem haast niet bijhouden. In het bosch waren de bank van gister en het heuveltje gauw gevon den en toen duurde het geen halve minuut meer, voor Janneman Bruin in zijn armen drukte en kuste en liefkoosde en vroeg: „Was het fiiii vannacht. Vond je de ka bouters niet lief. En hebben ze op je rug gereden. Ja, hè. En dat elfje. Snoezig hèl Maar nou kom je weer bij Janneman. En niet meer in het bosch blyven. Janneman is toch je vriendje, hè?" „Zie je wel, moeder, Bruin knikt en wat kykt hij bly, nu hij Janneman weer heeft", RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. kalkoen aardig leeuw kers oor e 1 n IL Zondagsblad, lang, boon, lans, zon, d, d. Goede oplossingen van heide raadsels ontvangen van: J. A., H. A., M. B„ A. B., J. O., J. D., R. v. E„ A. C. v. D., W. en C. F., A F., J. F., R. G., J. G., J. en M. H„ L. H., J. D. J„ T. K„ B. K„ J. K„ A A. K„ M. K., T. P., J. P„ A. R„ D. en M. S., G. S., T. 8., K. J. S„ J. K. S„ A. T., W. A. V., N. V., P. C. V., J. v. d. V., J. en P. W. en B. Z. Eigengemaakte raadsels ontvangen van: A. B„ J. C„ W. en C. F., J. en M. H., B. K„ T. S. en W. A. V. Nieuwe raadsels. I. Het geheel is de naam van een zee. 16, 9, 10 en 2 is een getal. 10, 4, 16 en 8 is een dier. 5, 14, 11 en 17 is een ontkenning. 14 en 7 is een voedsel. 5 en 1 is*een byw. van tyd. 13,14 3 is een vakje in een honingraat. 6, 12, 3 is speelgoed. (Ingez. door W F.). IL X Op de kruisjesiynen X komt de naam van een X groot viervoetig dier. XXXXXXX le rij een klinker. X 2e rij iets, wat een X schoenmaker gebruikt. X 3e rij wat wel veel kinderen aan den kindervriend schrijven. 4e rij het gevraagde woord. 5e rij wat jullie vader iederen dag leest. 6e rij een oud gewicht. 7e rij een medeklinker. I. aankijken als ik niet meedeed..!. En ik schijn het heelemaal niet te kennen, want ik verlies altyd. Myn hoofd doet er soms zoo'n pyn van en als ze allemaal zitten te rooken word ik zoo duizelig.... Als ik den armband had kunnen verkoopen had ik de schuld kunnen betalen en dan geloof ik dat ik nooit meer zou hebben ge* sP?eld.'t Verveelde me. Hy viel haar in de rede en zei ruw: Gekkin! daoht je ooit dezen arm band honderd mijl in den omtrek kwyt te raken voordat alles uitgelekt zou zyn?.. Een oogenblik zweeg hij. Ik geloof dat het spel alle gevoel van eer doodt hernam hijBij mannen w dat meestal zoo. Maar ik had nooit ge* dacht, dat ik deze faze van moreel verval ooit by mijn eigen vrouw zou hebben, moe ten vinden. Bij deze woorden stak hij den armband in de zak. Ik zal dit voorwerp terug brengen by Mevrouw MartinIk ja haar vertellen dat het myn vrouw was, die hem stal en ik zal tevens de reden bekena maken waarom zy het deed.... (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1930 | | pagina 8