met een arcistieken steen of plaat, die op
het onversierde japonlijfje een fraaie gar
neering vormde.
Ceintuurs.
Ons Kinderverhaal
Nu is dat anders geworden. Met alle
middelen die ons ten dienste staan, zoe
ken we den hals weer te versieren. Een
kleine aparte garneering kan een japon
netje soms weer geheel opfrissohen en
moderniseeren. Op onze tweede teekening
hebben we een groepje van deze halsver
sieringen vereerugd. De eerste is gemaakt
van een slip japonstof (of van zijde in
dezelfde tint), afgezet imet fluweel en met
een bloetin vastgestoken. De tweede hals
afwerking is heel grillig en zal, b.v. in
drie verschilende kleuren uitgevoerd, heel
leuk doen op een eenvoudig, donker
Japonnetje. In plaats van versohillende
Kleuren kan men ook versohillende stof
fen netmen, alle in één tint of in afloopen-
de kleuren, b.v. fluweel en satijn tezamen
of iets dergelijks. Op het derde teeke-
ningeije ziet ge een fluweelen band die
door een kristallen ring is gehaald en ein
digt in een lange zijden kwast van bijpas
sende kleur.
Een ander ornament van onze moderne
japonnen is de ceintuur. Hoewel ©en mooie
ceintuur eigenlijk alleen maar tot haar
recht komt bij een slank, soepel figuurtje
wordt ze toch op 't oogenblik algemeen
gedragen.
Evenals biji de kragen valt hier de
grootst mogelijke verscheidenheid op to
merken Er zijn stevigp ceintuurs, van
koord, metaal of leer, en heel te ere
dingskes van tulle of crêpe-georgette.
luchtigjes gedrapeerd en met een strik
of lange lussen afgewerkt.
Bestaat de japon uit twee stoffen, zoo
wordt ook dikwijls de ceintuur uit twee
stoffen tezamengesteld.
Van de hierbij afgebeelde ceintuurs be
staat de eerste uit een smal reepje satijn
met een diamanten gesp en de tweede uit
gemoesde zijde niet een klein strikje van
voren. WILHELMINE.
Beste jongens en meisjes!
Nu weet ik zeker dat het foutieve raadsel
van de vorige week oorzaak was dat er
zoo weinig oplossingen waren ingekomen,
want deze week waren er verschillende
oplossingen, waarbij de inzender(ster)
Schreef dat hij, of zij dé raadsels niet had
den ingezonden1, omdat ze er niet uit kon
den komen. Maar dat is toch eigenlijk niet
goed. Er waren er versoheidenen die dach
ten dat de oplossing moest zijn „nieuwe
bezems vegen schoon", maar die het niet
durfden inzenden, omdat er nog dat eene
woord bij stond. Maar je moet ook eens wat
durven. Dat heb. je toch ook wel vaak op
school met je sommen, dat je niet zeker
weet of ze zoo nu wel goed zijn, maar dat
je ze toch maar laat staan en dat ze dan
tcoh goed blijken te zijn, of met andere
dingen. Als je.het er nu vorige week ook
eens op gewaagd had met je oplossingen,
waren ze goed geweest en had je meege
daan bij de verloting en nu doe je niet
mee, omdat je niet de geheele maand hebt
Opgelost. Maar ik vind het toch ook heel
goed dat jullie nu toch nog hebt ingezon
den.
Jo Citeur. Het raadsel dat je nu ingezon
den hebt was goed, hoor, alleen heb je een
kleine vergissing begaan, daar net niet is ver
brand, maar gebrand. Ik heb het al voor je
veranderd eni zal het bij gelegenheid wel op
nemen.
Trien Slikker. Wat heb jij een prachtig
postpapier, Trien, Van je zelfgemaakte raad
sels is het eerste wel wat te gemakkelijk, maar
"het tweede is goed en kijk maar trouw alle
Juttertjes na, dam zal je het wel eens vinden.
Jan v. Dijk. Als ik niet zooveel raadsels op
rijm had gehad, Jan, dan had ik het jouwe
wel opgenomen, maar nu heb ik de beste uit
gezocht en je begrijpt wel dat het jouwe nog
niet zoo god was en dat komt natuurlijk om
dat het de eerste keer is dat je inzendt. Lees
nog maar eens wat rijmpjes en probeer het
dan later nog maar eens.
Joh. Geèrligs. STe moet voortaan je opstelle
tjes geheel inzenden, hoor, als het dan noodig
is dat ze over twee of meer Jutters verdeeld
wordeni, zal ik dat wel doen. Aan je verzoek
heb ik voldaan, zie maar onder het opstelletje
van Joh. Jimmink.
Mbn Bonte. Die Meimaand ia voor jou wel
een feestmaand, Mon. Nu gisteren weer jarig
geweest. Ik feliciteer je wel, hoor. Ben je nu
8 jaar geworden? Dan denk ik dat nu wel gauw
je neus heelemaal boven ons loket uitkomt.
Grietje Staalman. Je raadsels waren te laat
Grietje. Maar omdat jij zoo'n trouw vriendin
netje bent en je raadsels altijd zoo keurig op
rijm inzendt, heb ik ze nog maar aangeteekend
op de lijst. Maar denk er om hoor, niet meer
vergeten.
zagen, dat er angst in 'haar blik: lag
een ontzettende angstl
Antwoord me! klonk het streng.
O!stotterde het vrouwtje.
Tante Lucie heeft hem voor mijn verjaar
dag gestuurd.Ik heb vergeten hét je
te vertellen.
Dacht je nu heusch dat je me zoo kon
voorliegen? Hij! omvatte haar pols met
een ijzeren greep en zijn gezicht kwam
heel dicht bij het hare. Hij voelde hoe ze
beefdeZeg me den naam van den
man, die je dit gaf.
Ze traolitte zich los te wringen. Ik
verkies niet op zoo'n manier toegesproken
te worden, Jack!
Als ze haar man In de twee jaren van
hun huwelijk eenigszins bestudeerd had,
moest zo nu weten, dat hij bijna boven-
menschelijke moeite deed om zioh in to
houden.
Je zult deze kamer niet verlaten
vóór je me verteld hebt wie je dit gaf.
Begrijp je me?....
In Jack's stem was de „metaalklank"
zooals die op het Gerechtshof genoemd
werd. Het vrouwtje wérd zoo bleek, dat hij
vreesde haar in zwijm te zullen zien val
len. Hij liet haar los. Ze viel in de stoel
terug en verborg haar gelaat in de han-
Annie Fcy. Jij moet maar eens lezen wat ik
aan Jan van Dijk schreef, Annie, Maar ik vind
het van jou ook heel aardig, hoor, dat je zoo
je bést hebt gedaan.
Jan Groenendijk. Stuur me dat nagelaten ge
dicht van je overleden grootvader maar eens,
Jan, ik wil het wel eens lezen, hoor en stuur
het je dan wel weer terug. Bij het insturen
van je raadsels behoef je alleen de oplossing
te sturen, Jan, niet de heele opgave uit 't Jut-
tertje erbij.
Betsy Kerkhof. Dus als je nu een volgenden
keer eens denkt dat het goed is, stuur je je op
lossingen evengoed in, hoor Betsy. Je inge
zonden raadsel zal ik wel eens opnemen.
Kindervriend.
Beste Mijnheer!
De kalkoen, rood en kwaad,
Is aardig als hij eten gaat,
De leeuw is soms wat happig,
De kers is fraai en sappig.
Het oor is om te luisteren,
Over een el hoor ik moe vaak fluisteren,
Met n geloof ik, dat ik er ben.
Is het niet kort dan is het lang,
Met poffen zegt een boon vaak pang.
Een lans is een oud wapen,
In de zon is het gevaarlijk slapen.
Als ik nu 4 ii ook goed had,
Dan is No. 2 Zondagsblad,
Al hebben wij dat van u weinig gezien,
Zal het toch wel mooi zijn misschien.
Wanneer beslist nu eens het lot
Ten voordeele van
D. en M. SCHOT?
Beste Mijnheer de Kindervriend,
Dezen keer zal ik de raadsels weer eens zetten
op rijm,
Misschien dat 't geluk deze maand dan met mij
zal zijn.
Een kalkoen is soms erg kwaadaardig,
Op de 2e rij komt het kleine woordje aafdig.
De leeuw is de koning der dieren,
Een kers zal men niet makkelijk deelen in
vieren.
Hot oor zit aan het hoofd, dat moest iedereen
weten,
De oude lengtemaat 1 el zal ik niet gauw ver
geten.
Het Zondagsblad is bij ieder beleend,
Lang is mijn vader, daar ben ik al aan gewend.
Ik zeg dikwijls tegen mijn vriendinnetje 'k ben
een boon als ik 't weet,
Een lans is een wapen, dat wordt uit ijzer
gesmeed.
Van den zomer kunnen wij weer heerlijk van
de zon genieten,
De medeklinker d komt niet voor in het woord
margrieten.
En nu Mijnheer weet ik niet meer,
Dan de groeten en tot den volgenden keer
GITA SPAANS,
Langestraat 92.
den. Plotseling begon ze te snikken, woest,
wanhopig-hartstochtelyk zooals een kind
kan doen.01 Ik wou dat ik dood was.
Ik wou dat ik gestorven was.klonk het
gesmoord.
De man trok de handen van haar gezicht
weg en zag haar recht in de oogen:
GwennieNu voor het laatst: van
wien heb je dien armband?
Oh hou toch opSchei toch uit!
Ik zal het je vertellen! Kijk me niet zoo
aan, JackZe haalde een oogenblik
heel diep adem en toen kwam het ant
woord.
Niemand heeft hem mij gegeven
Ik heb hemweggenomen.
Weggenomen?.
Ik heb klonk het ineens uit
dagendIk heb hem gestolen.... hoor
je, gestólenII
Hij voelde hoe het koude zweet hem uit
brakGestolen? Ben je krankzinnig.
Of zit je me weer voor te liegen?
vroeg hij.
Dat kan wel riep ze uit.Mis
schien ben ik wel gekhet kan me niet
schelen! Ik moest, geld hebben en jij hadt
gezegd, dat je me geen cent meer geven
zouToen ik mijn mantel aantrok in
de kleedkamer, zag ik den armband op
OP VERBODEN WEGEN.
(Vervolg.)
De vijf jongens hadden zoowat een kwar
tiertje geloopen,' toen Kees zei: „Jongens,
moeten wij eens met z'n vijven haasjeover
spelen." De jongens waren nog druk aan den
gang, toen de trein kwam aanrollen. De ma
chinist zag de jongens en liet de locomotief
fluiten. De jongens schrokken er van en lie
pen ieder een kant uit. Maar Kees kon niet
zoo gauw uit de voeten komen. De vier jon
gens zagen het aankomen en ze knepen de
oogen gauw dicht. Maar Kees, die onder den
trein zat, gaf een gil van, angst. Toen de trein
voorbij was zagen ze Kees liggen.
(Wordt vervolgd.)
JOHANNA GRIETJE GEERLIGS.
AFGELEERD.
Gerrit ging vaak knikkeren. Hij kon het
goed. Hij knikkerde ook niet altijd met zijn
vriendjes, ook wel eens met vreemde jongens.
Eén ding was jammer, Gerrit kon niet tegen
zijn verlies. Hij won vaak, maar venoor soms
ook. Maar, als hij verloor, dan ging hij valsch
doen en dan won hij. De jongens vonden het
wel vreemd, dat Gerrit bijna altijd won, maar
op een keer bemerkte een der jongens, dat hij
valsch deed en riep: „Jij speelt valsch." De
andere jongens speelden ook niet meer met
hem. Het duurde erg lang, eer de jongens
weer met hem knikkeren wilden.
ALBERT KLIK, oud 12 jaar.
Spoorstraat 7/9, Den Helder.
DE DIERENPLAGER.
Wim, Kees en Gerrit woonden in een stad.
Een kwartiertje loopen lag een boerderij.
Daar achter was een groot bosch en In het
midden was een mooi park. Meestal stond
daar een politieagent. Want veel vogels nes
telden daar. Van twaalf uur tot half twee
mocht daar niemand komen. Om twaalf uur
stapten de drie jongens naar de boerderij.
Toen zij er kwamen groetten zij den boer en
de boerin. De boerin was een heel aardig
mensch en noodlgde dan ook dadelijk de jon
gens op een kopje koffie. £)e Jongens be
dankten echter en zeiden, dat ze eerst de boer
derij eens bekijken zouden en dan we! even
kwamen. Dat vond de boerin goed. De jon
gens hadden thuis al afgesproken om eieren
uit de spreeuwen en musschemnest'en te halen.
Veel ;eren vonden zij en drie jonge musschen.
De eieren verdeelden ze en de musschen de
den ze in een kistje. Toen zeiden ze tot elkaar:
„Kom, laten wij naar het bosch gaan en dan
de jonge vogels uit de nestjes halen, want de
agent is er nu toch ndet op het oogenblik; Ze
sprongen een gat in de lucht van plezier. Maar
o, wat zou het hun tegenvallen en als ze ge
weten hadden, dat het zoo zou afloopen, had
den ze het wel niet gedaan.
(Wordt vervolgd.)
JOH. D, JIMMINK.
DE MOEDIGE BARBIERSJONGEN.
In een dorpsherberg kwam eens een vreem
ds krijgsman binnen. _Hij droeg, een .zwaren
baard en trok een, gezicht om Kinderen mee
naar bed te jagen. Voor hij iets te eten of te
drinken bestelde, zei hij tot den waard: „Zeg
eens, hebt ge hier niet een barbier in de buurt,
die me kan scheren?" „Jawel," zegt de waard
en haalt een barbier. Zoodra deze de deur
achter zich gesloten heeft, zegt de vreemde
ling: „Gij moet mijn baard afscheren, maar dit
zeg ik je: ik heb een kittelige huid. Als ge
mij niet in 't gezicht snijdt, betaal ik je 4
blanke guldens, doch als ge me snijdt, steek
ik je dood." De verschrikte barbier maakte,
dat hij de deur uitkwam en zond zijn knecht.
Hem beveelt de krijgsman hetzelfde. Nauwe
lijks heeft de knecht de laatste woorden ge
hoord of hij doet net als zijn baas, hij gaat
op den loop en zendt den leerjongen. Deze
laat zich door de 4 blanke guldens verlokken
en denkt: ik waag 't, gelukt het en ik snijd
hem niet, dan strijk ik de guldens op en koop
er tegen Paschen een nieuwe broek voor. Ge
lukt het niet, dan weet ik wat mij te doen
staat.
Hij zeept den ruwen krijgsman in en begint
hem te scheren. Deze houdt zich rustig, ter
wijl de moedige barbiersjongen onbeschroomd
het scheermes over zijn wangen en kin laat
glijden. Eindelijk is 't gedaan en heeft hij 't er
gelukkig afgebracht, de zware baard ligt voor
de voeten van den vreemdeling en 't heeft
hem geen druppeltje bloed gekost. Toen de
vreemde krijgsman was opgestaan en zich in
den spiegel bekeken had, overhandigde hij den
jongen de 4 blanke guldens en zei: „Maar
jongmensch, hoe dorst gij het wagen mij te
scheren, terwijl uw baas en zijn knecht als
hazen op de loop gingen? Als ge mij maar
eventjes gesneden hadt, had ik je toch dood
gestoken!" De leerjongen nam de blanke gul
dens in dank aan en zei lachend: „Maar, mijn
heer! dacht u, dat ik mij door n nad laten
doodsteken? Gij waart er zelf veel gevaarlijker
aan toe. Als gij u eventjes bewogen hadt. e
ik had een sneetje in uw gez.cht gegeven, dan
had ik u oogenblikkelijk het mes op uw keel
gezet
Toen de ruwe krijgsman hoorde, in welk ge
vaar hij had verkeerd, werd hij eerst bleek van
schrik, doch hij herstelde zich spoedig en
schonk den moedigen jongen nog een gulden,
omdat 't zoo goed was afgeloopen. Sinds dien
tijd waagde hij het nooit meer tegen een bar
bier te zeggen: „Ik steek j« to°d als je ra>j
snijdt." NANDA VISSER.
den grond liggenBr waren ongeveer
twintig gasten dien avond in de kamer ge
weest. Ik weet dus niet van wie 'hij is.
En niemand wist missohien dat hij juist
daar gevonden was.Hij kon toch even
goed ergens anders verloren zijn?.. En.,
(de jonge stem beefde) het was heusoh
niet mijn bedoeling den armband op te
nemen, maartoch deed ik betIk
kon bet niet helpen.01 ik kon bet
niet helpen.
De laatste woorden klonken als een
wanhoopskreet.
De man bleef eenige oogenbliJkken
roerloos staan.
Diezelfde angstkreet had hij 's morgens
in de rechtzaal geboord, maar toen uit den
mond van een tenger, bijna uitgehongerd
meisje.Hy had gepleit voor het kind
met alle kracht, die ih hem was en hij had
haar gered.Later had! hij een gerechts
dienaar met wat geljJ naar haar woning
gezonden
Maar op dit moment staande tegen
over zijn vrouw in de rijke kleeren was
er geen greintje medelijden in hem.
Je stal het.... zeide hij ieder
JANNEMAN EN BRUIN.
Janneman ging met moeder naar het
bosch. Het was zulk mooi weer, dat Jan
neman zonder hoed mocht en Bruintje,
zijn paardje, mocht mee zonder dekentje
om. „Lekker frisch, hè, Bruin", babbelde
Janneman. „Op mijn bol is het ook zoo
lekker. Jij hoeft nooit een hoed op, hè?
Dat hebben paarden nooit. Maar wel een
deken als het koud is. Straks gaan we
samen spelen, als moeder op een bank
zit. Daar zie ik al een bank! Hè, moeder
ga je daar zitten?"
„Best, hoor!" zei moeder. „Net een leuk
plekje voor jou om te spelen bij dat heu
veltje 1" Tjr
„Ha!" schreeuwde Janneman. „Kom
Bruin, dan gaan we hard loopen".
Bruintje werd op zijn pootjes met wiel
tjes neergezet, Janneman pakte het touw
tje beet en daar ging het met een vaart
naar de bank toe.
„Hij is droog, moeder, en 't is hier lek
ker warm. Kom maar gauw zitten!" riep
de kleine vent. „Mag mijn jas ook uit?
Ja, dat mocht wel. Een oogenblik later
klommen Janneman en Bruin al tegen het
grasheuveltje op, terwijl moeder een hand
werkje te voorschijn 'haalde en ijverig aan
het borduren ging, telkens kijkend, hoe
leuk Janneman speelde met zijn liefste
speelgoed. Telkens als hij zijn paardje
naar boven getrokken had, zei Janneman:
„Wat zijn we nou hoog, Bruin! En wat is
moeder ver weg. Kom, we gaan naar moe
der toe!" En dan holden beiden weer om
laag.
Maar och, één keer reed Bruintje tegen
een steentje en viel. Janneman nam hem
gauw in zijn armpjes, streelde hem en
kuste hem, terwijl hij zei: „Jij moet maar
niet meer zoo hard omlaag loopen. Ik zal
je wel dragen hoor! Maar klimmen kan je
wel goed, hè!"
Zoo ging het spel een heele poos door,
tot Jan wat moe werd en met Bruin op een
zacht mosplekje ging zitten rusten. „Kijk
Bruin", zei hij. „Zie je dat gat in die
boom? Daar komen 's avonds de kabouters
door naar buiten. Zou jii ze niet graag
eens zien? Nou ik ook hoor. Maar ik moet
altijd 's avonds naar bed. En jij ook, hè!"
Janneman dacht een poosje diep na en
vervolgde toen: „Weet je wat, Bruin? Jij
mag vannacht in het bosch blijven, om de
kabouters te zien. Het is zoo mooi weer.
De elfjes zullen wel komen dansen. En
morgen kom ik je weer halen met moeder.
Ik zal wel erg alleen zijn. En jij ook tot de
kabouters komen. Zul je me alles vertel
len? Kijk hier zal ik je neerzetten, een
lekker zacht plekje. Hoor, moeder roept.
Dag lieve, lieve Bruin. Niet huilen, hoor,
als ik weg ben!"
Janneman liep vlug naar moeder toe en
stapte stilletjes mee naar huis. Moeder
dacht: „Hij is zeker moe, dat hij zoo
heelemaal niet praat. Ik zal hem straks
maar gauw in bed leggen". Ze wist niet,
dat hij voortdurend aan Bruintje moest
denken. Pas, toen Janneman in zijn bedje
klom, vroeg moeder verbaasd: „Hè, schat,
waar is Bruin?" waarop het ventje ernstig
antwoordde: „In het bosch moeder. Hij
wou zoo graag vannacht de kabouters zien.
En toen mocht het van mij. Maar nu is hij
wel erg alleen. En ik ook. Blijf jij een
poosje bij me? Eén keertje maar. Morgen
is Bruin er weer!"
Moeder begreep best, dat Janneman ver
driet had en zioh flink hield. Daarom
bleef ze even naast zijn bedje zitten en
vertelde zacht een verhaaltje totdat Jan
tjes oogjes vanzelf dicht vielen.
Toen Jantje wakker werd, miste hij zijn
vriendjeweer erg, maar omdat hij met
moeder naar Oma ging met de autobus,
was de middag toch gauw voorbij. Bij het
naar bed gaan echter zuchtte Janneman:
„Zou het gauw donker worden, moeder?
Hoeft Bruintje niet zoo erg lang meer te
wachten? Het is niet koud buiten, hè,
moeder?"
„Nee, mijn jongen", antwoordde moeder.
„Het is heerlijk weer. Wat zal Bruintje
het leuk vinden, als de kabouters komen.
En missohien gaan we vroeg naar het
bosch om Bruintje te halen. Misschien ligt
hij dan nog wel te slapen, omdat hij nu
zoo lang op blijft. Wat zal Bruintje veel
te vertellen hebben. Maar hij; zal toch wel
woord pijnlijk langzaam uitsprekend
dus je bent niet alleen een speelster, maar
ook nog een dieveggeHeb je mis<-
sdhien nog meer te vertellen?
Ja! klonk het en er kwam een bijna
woeste uitdrukking in de groote oogen..
Je wilde me niet meer helpen, maar an
dere mannen wel! Er waren er drie, die
vanavond mijn schuld wilden betalen.
M ant ik verloor heel veel.En majoor
Clay kwam ook weer en bood me hetzelfde
aanBijna nam ik het van hem aan,
maar toch deed ik het niet, omdat ik wist
dat jij het nooit goed zou vinden...Ik
weigerde.en toen.toen zag ik den
armband! Ik moest dus stelen of geld van
een anderen man aannemen.... En toen
stal ik liever.
Hü keek naar de zacht-roode tint op de
nog bijna kinderlijke wangen, den half ge
opende rooden mond, waartusschen de
witte tanden schitterdenhet verwarde
krullende haar.... De uitdrukking in
zyn oogen werd iets zachter.
Vindt je het eervol jezelf in zoo'n
positie te hebben gebracht?Waarbij
j stelen nog de beste oplossing lijkt5
Eervol?! Ik weet het niet.Het
is nu eenmaal mode om te spelen Ieder
een doet het. Ze zouden me niet meer
blij zijn, als hil jou weer ziet, Januomanl„
Terwijl moeder zoo praatte viel Jan'
slaap. Hii droomde van het bosch en Lr
de kabouters. Een zat er op Bruintje S
reed snel heuvel op, heuvel af. 'Da«,
kwam een elfje aan. „Mag ik ook mee?"
vroeg 2e.
„O, jawel", antwoordde Bruintje, terwtti
hij stil bleef staan. Jij bent zoo licht rl
kan wel drie elfjes dragen op mijn stêrko
rug!"
Wip, daar zat het elfje al; ze hield zioh
vast aan Bruintjes lange manen.
Hou je goed vast, elfje", zei de kabou
ter „Dit paard rijdt zóó hard! Hop, hon"
„Vooruit", riep Bruintje zelf. „Dan gaan
we kijken, waar Janneman is. Hij wil altijd
zoo graag kabouters zien, maar als hei
donker wordt, dan slaapt hij altijd, ik ge.
loof, dat we hierheen moeten!"
„Nee, je gaat verkeerd", riep Janneman
en werd gelijk wakker.
Daar kwam moeder aan. „Wat is er Jan.
neman? Droom je?" vroeg ze.
„Ja, moeder. Bruin wou een verkeerd
pad rijden met een kabouter en een elfj6
Is het al ochtend? Mag ik opstaan?" 1
„Nee, schatte jongen", zei moeder. Het ia
nog heelemaal donker. We gaan nog een
paar uurtjes slapen. Dan ben je goed uit.
gerustf en kun je vlug doorloopen, als
Bruin gaan halen. Hier, drink maar een
slokje. En dan gauw oogjes dicht, hoor!"
„Dag, moeder", riep Janneman en wer-
kelijk viel hij weer in slaap. Maar om half
zes was hij alweer klaar wakker. Even
kijken of vader en moeder al wakkir
waren. Nee, hoor. Zouden ze nog ïan»
slapen? En Bruintje? Zou die ook lt-kkej
slapen op zijn mosplekje? Of zou hy erg
naar Janneman verlangen? Wacht, laat ik
probeeren, me zelf aan te kleeden. Eerst
m'n pyama losmaken. Zoo, dat gaat wel,
Wat moet ik nu eerst aantrekken? Mijn
broekje. Hè, dat is moeilijk hoor! Nee,
niet goed".... j|
Daar kwam moeder binnen en vond Jan
met twee beentjes in één broekspyp. Moe-
der begreep zoo best, waarom Jan zoo'n
haast had, dat ze nu ook maar opstond,
zichzelf en Janneman kleedde en Jantje's
boterham klaar maakte. Toen vader naar
zyn kantoor ging, stond moeder en Jan
neman ook al gereed, om Bruintje te gaan
halen in het bosch. Wat liep die kleine
vent. Nee, maar. Moeder kon hem haast
niet bijhouden. In het bosch waren de bank
van gister en het heuveltje gauw gevon
den en toen duurde het geen halve minuut
meer, voor Janneman Bruin in zijn armen
drukte en kuste en liefkoosde en vroeg:
„Was het fiiii vannacht. Vond je de ka
bouters niet lief. En hebben ze op je rug
gereden. Ja, hè. En dat elfje. Snoezig hèl
Maar nou kom je weer bij Janneman. En
niet meer in het bosch blyven. Janneman
is toch je vriendje, hè?"
„Zie je wel, moeder, Bruin knikt en wat
kykt hij bly, nu hij Janneman weer heeft",
RAADSELS.
Oplossingen der vorige raadsels.
kalkoen
aardig
leeuw
kers
oor
e 1
n
IL
Zondagsblad,
lang, boon, lans, zon, d, d.
Goede oplossingen van heide raadsels
ontvangen van:
J. A., H. A., M. B„ A. B., J. O., J. D.,
R. v. E„ A. C. v. D., W. en C. F., A F.,
J. F., R. G., J. G., J. en M. H„ L. H.,
J. D. J„ T. K„ B. K„ J. K„ A A. K„ M. K.,
T. P., J. P„ A. R„ D. en M. S., G. S., T. 8.,
K. J. S„ J. K. S„ A. T., W. A. V., N. V.,
P. C. V., J. v. d. V., J. en P. W. en B. Z.
Eigengemaakte raadsels ontvangen van:
A. B„ J. C„ W. en C. F., J. en M. H.,
B. K„ T. S. en W. A. V.
Nieuwe raadsels.
I.
Het geheel is de naam van een zee.
16, 9, 10 en 2 is een getal.
10, 4, 16 en 8 is een dier.
5, 14, 11 en 17 is een ontkenning.
14 en 7 is een voedsel.
5 en 1 is*een byw. van tyd.
13,14 3 is een vakje in een honingraat.
6, 12, 3 is speelgoed.
(Ingez. door W F.).
IL
X Op de kruisjesiynen
X komt de naam van een
X groot viervoetig dier.
XXXXXXX le rij een klinker.
X 2e rij iets, wat een
X schoenmaker gebruikt.
X 3e rij wat wel veel
kinderen aan den kindervriend schrijven.
4e rij het gevraagde woord.
5e rij wat jullie vader iederen dag leest.
6e rij een oud gewicht.
7e rij een medeklinker.
I.
aankijken als ik niet meedeed..!. En ik
schijn het heelemaal niet te kennen, want
ik verlies altyd. Myn hoofd doet er soms
zoo'n pyn van en als ze allemaal zitten te
rooken word ik zoo duizelig.... Als ik
den armband had kunnen verkoopen had
ik de schuld kunnen betalen en dan geloof
ik dat ik nooit meer zou hebben ge*
sP?eld.'t Verveelde me.
Hy viel haar in de rede en zei ruw:
Gekkin! daoht je ooit dezen arm
band honderd mijl in den omtrek kwyt te
raken voordat alles uitgelekt zou zyn?..
Een oogenblik zweeg hij.
Ik geloof dat het spel alle gevoel van
eer doodt hernam hijBij mannen w
dat meestal zoo. Maar ik had nooit ge*
dacht, dat ik deze faze van moreel verval
ooit by mijn eigen vrouw zou hebben, moe
ten vinden.
Bij deze woorden stak hij den armband
in de zak. Ik zal dit voorwerp terug
brengen by Mevrouw MartinIk ja
haar vertellen dat het myn vrouw was, die
hem stal en ik zal tevens de reden bekena
maken waarom zy het deed....
(Wordt vervolgd).