Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van Zaterdag 9 Augustus 1930. 446. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). van een vroom juttertje. Een romantisch huwelijksaanzoek DL Parvenu. 'n Record. WACHTERS. Een wenk. Toch wat Eten gevolgtrekking. Ook een vermaak. Enfant terrible. TOB NOOIT HOEKJE. vertrouwen. 't Juttertje Zijn neusje was door de koude Noor denwind pimpelpaars gekleurd, doch zijn oogen straalden van vergenoegdheid; hij was voldaan, zeer voldaan, nog nooit had het jutten hem zooveel opgeleverd; vader had wel gelijk gehad, hij hoorde het hem weer zeggen: „Een reuze-wind voor de Jutters", en daarop was ons juttertje erop uitgetogen, klein kereltje van nog geen zes. Moedig vechtende met de wind kwam hij eindelijk op de plaats van bestemming; eerst nog een heel eind langs het strand, toen weer terug. Zijn moeder wist er niets van, dat hij hier in z'n eentje was aange land, doch dat was juist goed. Nu kon hij haar met al z'n strandvondsten verrassen. Hij; stak een blauw knuistje in zijn mond, het tintelde van de kou; daarna probeerde hij zich warm te slaan, zooals hij het vaak zijn vader had zien doen. Het gaf niet veel: hij 'bleef koud. Doch hij wilde er zich tegen vermannen, dankbaar keek hij naar zijn schatten: een bezem zonder steel, een boender zonder haar, een bood schappen mandje zonder hengsel, en een uitgerafelde matten klopper. Daarna ging zijn blik over de onmetelijk groote zee. Hoe was het toch mogelijk dat die hem al deze dingen geleverd had? Waar kwam dat alles vandaan? Van heel ver natuur lijk, uit andere landen. Of van vreemde schepen die hier op de kust gestrand wa ren, en daarom hun kostbare lading overboord moesten werpen; ons juttertje had geen flauw vermoeden, dat de Nieu- wediepers, deze kostelijkheden, die in de vuilnisbakken thuishoorden met leedwe zen op de kust zagen geslagen. Nee, hij wist niet beter of het kwam van een ge strand schip, en dat verhoogde de waarde. Het kwam alles van heel ver, uit Ame rika, en Spanje, zoowel die bezem zon der steel, als die boender zonder haar. Hij bekeek die prachtstukken nog eens met stille bewondering. Je kon wel zien dat ze uit Spanje kwamen. Wat zou z'n moeder er blh mee zijn. Met die boender zonder haar zou ze de vloer op kunnen boenen, en met die uitgerafelde mattenklopper kon ze mooi haar matten stuk slaan. Ge lukkig maar, dat hij1 haar drooglijn mee genomen had, want het was te veel om te dragen. Daar kon hij mooi alles mee aan elkaar binden en het dan zoo op sleep touw nemen. Wie weet, misschien vond hij nog wel meer. Hij; bond het touw om zijn middel en stapte vol moed verder. Weldra.werd z'n hoop vervuld doordat de golven een groote laars zonder teen op strand slingerden. Uitdagend bleef hij voor ons klein juttertje staan, deze pakte hem gretig op, en verslond hem met zijn oogen. Raakte z'n vader niet door zijn laarzen heen, en hoorde hij z'n moeder niet jammeren: „Alweer, ik kan geen nieuwe voor je koopen hoorl?" Maar dat hoefde ook niet meer. De zee wierp ze je zoo maar zonder dat je er voor betaalde toe. Het was er maar ééntje, doch een ooievaar stond ook op één poot visschen te vangen in 't water, waarom zou zijn vader dat dan ook niet kunnen? Hij bond de laars weer aan de drooglijn, en sleepte de zooveel zwaarder geworden vracht ver der. Doch nu ontdekte hij! weer een klomp, die over z'n geheel een open kier vertoon de en waar de band van stuk gesprongen was. Zou hij daar een scheepje van maken? Doch dat kon ons onzelfzuchtig juttertje niet over zijn hart krijgen. Nee, die kreeg z'n moeder, daar kon ze mooi op haar eene been de straat mee schrobben. Eindelijk was hij al zwoegende Huisdui nen genaderd, en nu hij op het punt stond de zee vaarwel te zeggen, begon ons jut- (Vervolg). Ze vertellen elkander hun klein lief en leed uit 't leven, hun idealistisch peinzen en droomen de wreede realiteit.... en lang duurde 't niet of beiden begrepen, dat 't wispelturig lot ook voor hen beiden eindelijk 'n belovend lonkje had. Maar onder 't zoet-fluisterend babbelen schonk Netje thee en breide Zelfs Henk's breede handen werden willig in de nijvere sfeer.Van menige sok of borstrok was de streng wol keurig- strak door hem over twee stoelleuningen gespannen en tot 'n ovaal kluwen ineen gerold. Ook gebeurde het, als Henk zoo vertrou welijk bij de jonkvrouw kwam schemer uren, dat hem de woorden op de lippen brandden,, die Netje's geharnaste ridders buiten geen oneer zouden aandoen, maar helaas, 'n aangeboren schuchterheid wordt op vijf-en-veertig-jarigen leeftijd niet zoo gemakkelijk afgelegd, zelfs niet op dat intieme uur met 'n toeschietelijk, sokken- breiend Netje. Wel zuchtte de maagd, onder 't opzetten van r ruimen mansborstrok, heel senti menteel. en vertelde in vertrouwen, „dat een vrouw alleen "n ongelukkig wezen «7'J'n sterk mannelijk gezel zoo'n goeden steun kan zijn.... dat men de tertje zich ineens bezwaard: te gevoelen en deze bezwaardheid werd veroorzaakt door z'n vroomheid, want ons juttertje was zeer vroom opgevoed. Toen hij ternauwernood enkele woord jes stamelde, had z'n moeder hem al ver teld van onze lieve Heer. Die zoo goed en zoo machtig is, die op een troon in den hemel zit en van daar de geheele wereld bestuurt, buiten wiens wil geen musch ter aarde valt, die het kan laten regenen, en de aarde kan laten verdrogen, die het kan laten stormen, en de storm weer stilt. Voor dezen lieven Heer had ons juttertje al vroeg z'n handjes leeren vouwen. Want z'n sohaarsch besmeerd boterhammetje en de goedkoope bruine boonen met spekvet, wat zoo z'n dagelijksoh kostje was, had hij. niet aan z'n vader te danken, die er bij nacht en dag en in weer en wind voor op zee zwalkte, maar aan onzen lieven Heer, die er hem de kracht voor gaf. Kwam zijn vader tihuis met een rijke vangst, dan dankte hij onzen lieven Heer voor zijn gaven. Kwam zijn vader thuis na dagen en nachten gezwoegd en getobd te hebben met stukkende netten, maar geen visch, zoodat er voor ons juttertje niet eens meer een boterhammetje over schoot, dan leerde zijn moeder hem de handjes vouwen om aan onzen lieven Heer de kracht te vragen datgene te dragen wat Hij hun had opgelegd, want niets ge beurde zonder Zijn wiL Over dit alles peinsde ons juttertje toen hij zich op een uit de pier geslagen rotsblok nederzette. Zijn vader dankte onzen lieven Heer, als1 hij veel visch gevangen had, en hij; vroeg kracht voor zijn opstandige ziel, als hij niets gevangen had, en.hij keek nu weer naar. z'n schatten, nee, gevangen had hij ze niet; ze waren hem als vanzelf van hooger hand toegeworpen. Zonder de wil van onzen lieven Heer zou hij z'n moeder niet zoo kunnen verrassen, want had on zen lieven Heer den wind doen draaien: de Texelaars zouden de gelukkige bezit ters van al deze kostelijkheden zijn ge weest en hij had met leege handen huis waarts moeten keeren, geheel ontmoedigd en zonderbedacht hij nog spijtig als een boetvaardige zondaar, zonder onzen lieven Heer om kracht voor zijn opstan dige ziel te vragen. Nee, voor hij de zee vaarwel zei, moest hij eerst nog onzeD lieven Heer zijn innig gemeende dank toebrengen, inniger en dankbaarder dan hij ooit thuis voor z'n boterhammetje ge daan had. Hij sloeg nog een dankbare blik om zich heen, keek daarna omhoog, pinkte een traantje uit z'n oog, vouwde zijn verkleumde handjes samen en ter wijl hij z'n hoofd eerbiedig boog, stamel de hij: „Lieve Vader die in den hemel zit, ikke dank U foor de mijn soo rijk ge schonken gave". Noorder Kustkraaltje. „Kom, kom, zonder omslag, je gaat van avond met me in Riche dineeren," zei de man, die met speculeeren eenige tonnen hij elkaar had. „Onmogelijk, ik ga vanavond haar Lohengrin." ,,'t Komt er niet op aan, breng hem maar mee." „Denk eens, buurvrouw, we hebben vandaag in den sneltrein gespoord, en nog wel in den eëtwagen daar hebben wij1 vijf en veertig Kilometer lang ge geten 1" besten soms voorbijloopt.boven de veertig zoo weinig kans heefteigen lijk dSn pas 'n goed echtgenoot waar deert„kortom: zij. deed meer dan. haar best vrouwelijke fierheid geheel prijs te geven en de zoete emotie te ontgaan zélf gevraagd te worden. En nog altijd vond Henk niet den moed toe te happen, al schemerde 't lokaas ook nog zoo verleidelijk voor z'n gretige oogen. Zoetjes-aan begon hij te meenen, dat die éénige poëzie in hun leven toch ook zoo prozaisch niet verwerkt mocht worden en plaagde hij z'n hersens, iets bizonders te bedenken voor 't verlangend vrouwen hart, dat z'n eigen gevoelig orgaan in zoo'n teederen gloed zette. Vruchteloos doolde de ridder tegen St. Nicolaas door Fransche Bazar en Bijen korf, langs markt of winkelraam om een roerende surprise op te duiken: 't was te duur of te banaal. Wel lonkte hem eens een marsepeinen hart, in crème en rose, met ineengestrengelde handen, omgeven door 'n bloemenkrans, maar 't idee dat z'n stille hulde zou worden opgegeten, ontnam er iedere bekoring aan. Hij begon weer te fantaseeren boven z'n lessenaar en de chef waarschuwde hem, dat de Incassobank geen verdere onregel matigheden dulden zou. 't Werd dus tijd, dat er een passend slot kwam aan die romantisch-heerlijke tragi sche gevoeJ-stemming. Maar hoe....? Treurig drentelde hij over de Linnaeus- straat, zette zich peinzend op 'n bank aan de Mauritskade, voelde eensklaps aan een scherpen rukwind, dat 't nog lang geen zomertje was en zocht wanhopig zijn pen sion op. Dien dag wachtte Netje haar ridder te vergeefs en breide tranen in haar borst rok Maar den volgenden avond ontwaakte Als ik uit mijn jongensjaren herinne ringen opdiep, dan lijkt het me toe, dat er nog heel wat zijn, waarom een zwart randje zit. Het is gek, dat je daar in je jeugd eigen lijk geen erg in hebt en dat je pas, op veel lateren leeftijd beseft dat het toch niet in den haak was, hetgeen je toen bedreef. En ai hebben we later het bewustzijn, dat het in je jeugd in onnadenkendheid is gebeurd', toch hebben we heel wat moeite om in de gedachtensfeer van de tegenwoordige jeugd te verplaatsen en hetgeen zij bedrijven (misdrijven kunnen we misschien niet zeggen) niet sterk te gispen. Ik herinner me b.v. dat we het groote voorrecht hadden achter de plaats waar we „ons honk" hadden, te beschikken (wel niet en lang niet onbetwist) over de weiden, die doorsneden waren van breede en minder breede slooten. Een der groote geneugten (sport?) was, om ons, onder elkander, te meten over de slooten te springen. Wat de één deed, meende ook de ander te moeten doen; met het onafwendbare gevolg, dat je wel eens met een centimeter ontoereikend sprong en er natte sokken en kousen, enz; enz. kwamen. Dat had tot gevolg óf een standje, óf een pak slaag, óf een beschermende hand van zuster of moeder. Maar nauw ver want aan die slootenspringerij was iets anders, dat eigenlijk het zwarte randje bracht rond die jongensvrijbuiterij. De walkanten toch werden bij die springoefeningen nogal eens afgetrapt en dat was natuurlijk niet naar den zin van den eigenaar van het land. Dat wisten we, maar ondanks dat, deden we het toch. Nu had de eigenaar van het land de eigenaardige gewoonte om reeds van ver re te schelden en te razen en met den vuist te dreigen, zoodat wij uit onze spel- roes werden gewekt. Was hij verstandig geweest dan had hij ons best kunnen overvallen en op één onzer althans zijn woede kunnen koelen. Maar de reactie op zijn vroegtijdig razen en dreigen was, dat we niet het spel staakten, maar de afstand tusschen hem en ons berekenden en dan zóó lang wachtten met er van door te gaan tot hij nèt geen kans had ons te grijpen. Dat was, voor zoover ik dat nog kan realiseeren, niet de neiging tot plagen, doch meer een soort behendigheidsspel tusschen jager en het opgejaagde. Ondanks alle woeste bedreigingen en al zijn inspanning ons te pakken, waren wij, jonge snuiters, hem te snel af. Het was voor een ander soort sport dan het slootje springen. Daaraan dacht ik toen ik las in „Moeder Natuur" van William Long, waarin hij o.a. beschrijft bij een vossenjacht, het behen digheidsspel tusschen de jagende honden en de vos. Hoe de vos, gewiektst, tracht zijn spoor zóó te wijzigen, dat de honden het bijster raken en als ze 't gevonden hebben, de vos zich weer uit de voeten maakt, nadat hij kalm heeft gadegeslagen het zenuwachtig gedoe der honden. Er was, zoo zegt William Long onge veer, geen vrede bij den vos; meer een zich genoegelijk vermaken; een spel in behendigheid. Hebben we zoo ook eigenlijk het kwa jongenskwaad niet te bekijken? Er zit zoo vaak iets in van kansspel; een pogen om elkaar in behendigheid te overtroeven en het zich meten met het gevaar. Hebben ook wij zelf niet vaak geloopen en gedraafd over balken, die in het water lagen; geklommen in hooge boomen; ge balanceerd op hekken, enz.? Is dat spot ten met het gevaar of is <lat: zich trainen tegen het gevaar? In hoofdzaak schoot me die herinnering uit mijn jeugd te binnen door het behoed zaam waken van een ouden man op een grasveldje, dat anders (misschien door de jonkheid zou worden vertreden. Als een trouwe wachter zat hij tusschen de hooge grassprieten en duldde geen jeugd op zijn gebied. Soms laaide zijn stem wat op, maar het scheen wel of de kwajongens het geen partuur voor zich vonden, waar aan geen eer te behalen waa en ze lieten het grasveld met rust. Er kon geen kracht meten van hun kant aan te pas komen en daarom was er geen aardigheid aan. Als trouwe wachters kun je aan den buitenkant ook vaak vinden een hond, die, als de baas met zijn vlet uit visschen is, de wacht houdt bij een kruiwagen, een net of een paar laarzen. Als je maar in de nabijheid komt, be gint dé hond al te grommen en waag het niet de voorwerpen aan te raken. En niet vóór de baas terug komt, ver laat hij zijn post. Zoodra hij de vlet in het vizier heeft, staat hij kwispelend en blaf fend aan den eteigerkant Een trouwe wachter! En de oude man èn de hond, zij beiden hadden niete te duchten van de jeugd, want de eerste was geen partij! voor hen en de hond, dat wisten ze, die zou hun de baas zijn. In beide gevallen was er geen eer aan te behalen; de kansen waren te ongelijk. Zoo is het jeugdleven. Br moet zijn een uitlaaiïng van de overvloedige levens- bruising; op de een of andere wijze moet die zich uiten en daarom is het gelukkig, dat er zooveel aan sport wordt gedaan, waardoor misschien wordt voorkomen de wijze van uitlaaiïng der levensbruising in onze jeugd, toen we van sport nog niet veel meer dan het woord kenden. Robtoêoa. nieuwe hoop, want Henk kwam zelfs vijf minuten vóór den tijd en vroeg heel onbe vangen: „Juffrouw, ik wou toch zoo graag 'n rood zijden dasje hebben, doch ik kan de wenschte kleur maar niet vinden, zou u er soms een voor me willen haken? Me dunkt, dat de losse zij toch wel te krij gen zal zijn!" Netje vond 't aen streelende gedachte, dat 't maaksel van haar handen hals en borst van den geliefde zoo zacht en warm bedekken zou.... Wie weet....? »Ik wil het heel graag doen, mijnheer, en zal eenige strengen op zacht halen, dan kunt u morgen zelf eens kijken". Dit gebeurde dan ook. Vol moed en ver trouwen toog Netje er op uit, en kwam frisch en monter door de koude winter lucht weer thuis. 't Schemeruur werd dien dag verbannen door 'n vroolijken klik, die heldere electri- sche schijnsels deed dansen op de kronke lende zijden slangetjes, die Netje voor Henk uitstalde, en de keuze was spoedig gemaakt, 't Helle licht werd dus gedoofd en de vriendelijke stralen van buiten zon den hun vertrouwelijk mat-blonde gloeiing over reeds geroutineerde handen, die vlug de roode slangetjes tot 'n zijden knoedeltje ineendraaide. En Netje haakte, in 't schemeruur, vlocht zoete verlangens door 't rozig weefsel, Henk's oogen streelden de mol lige vingertjes der lieve werkster, 't dasje naderde z'n voltooiing. Op 'n avond was het kluwen zoovéél af gewonden, dat 't uiteen dreigde te vallen de haakster deed 'n flinke ruk, 't ding rolde van haar schoot onder de tafel, buurman was plotseling verdwenen Netje was wel erg verbaasd, maar'ckcht toch dat ie wel dadelijk terug zou komen. Zij tastte met haar voet n«pr garen> Toekomstmuziek. „Heeft van Linsdurp uit de loterij ge trokken? Ik zie hemi den ganschen dag in de soos en hij; ziet er piekfijn uit'' „Die gelukkige bofknul! ELijl trouwde een jaar geleden met een meisje zonder een roode cent en nu heeft hij haar aan een prachtige betrekking geholpen, die bem honderd gulden in de week op brengt." Gids (bij een gapenden afgrond tot den toerist): Ziet u, hier is den vorigen zomer een reiziger in gevallen hij had me maar een gulden fooi gegeven. Echtgenoot: „Kun je nu nog mijn lieve lingskostje niet klaar maken, Marie?" Zij: „Neen manlief, dat heeft onze keu kenmeid me nog niet geleerd maar dat van haar korporaal kan ik al koken." Juffrouw Goudbeurs: „Men kan in deze wereld-zeer gelukkig zijn met .ge zondheid en geld." Van Harden berg: „Dan kunnen we het samen best schikken, u heeft het geld en ik heb de gezondheid." Heer (tot zijn vriend een tandarts): „Amice, mag ik je mijn echtgenoote voor stellen." Tandarts: ,Jk heb de eer mevrouw reeds te kennen, ik had 't genoegen haar twee kiezen te trekken." „Nu, Klaartje, is bet je papa gisteren avond bij ons bevallen?" Klaartje: „O, zeker tante! Want toen mama hem1 er naar vroeg zei hij: 't is daar een mooie boell" Leert het dezen zomer. Jongen», epeöl noüli mst vnur ta duinen. greep 'ns over den vloer, doch kon het klu wen niet te pakken krijgen. Vlug stond ze op, knipte 't licht aan en had het ver miste nu gauw gevonden. Met verbazing evenwel zag zü iets wits schemeren door 't zijig roodZe wikkelde dus den draad verder af, hield 'n papier in de bevende vingers en dreigde onder 't streelend ver moeden in zwijm te vallen. Doch nieuws gierigheid en popelend ongeduld hielden haar op de been. 't Blaadje werd openge vouwen.... en Netje loosde 'n zucht van verlichtingEindelijk! Reeds bij' den eersten regel steeg een brandend rood naar haar zenuwachtig ver trokken gezichtje, en terwijl haar hart in versneld tempo van z'n ontroering ge tuigde, lazen glinsteroegjes de volgende dichterlijke ontboezeming: Aan de jonkvrouw mijner droomen. In 't schemeruur, zoo vaak, Was 't mijn dierste taak Te winden rond mijn duim Uw wol met ernst of luim. 'k Had wel willen fluist'ren: Ach liefste, wil eens luist'ren Ik waag 't eindlflk nu Te zeggen dus aan u, Dat ik u min heel teerl Geef mij dan liefde weer.... u sohreit vaak in droomen «Aen, Netje, wil toch komen...." Mijn liefde is rood als bloed, M n trouw héél sterk - vol moed Mun wü, en rekbaar fijn, Als t weefsel, wonderklein. M n borst gloeit van verlangen. Aan u wijd ik mijn zangen. Veroordeel niemand, voor ge in zijn plaats geweest zijt Men kan bijha nergens toornen, waar een aantal menschen bij elkaar zijn, of men hoort iets of iemand bespreken, helaas, meestal meer in afkeurenden dan in waardeerenden zin. Dus: veroordeelen. Het moerende©! der menschen matigt zich over alles, wat hun ter oor© komt, een vrij; hard oordeel aan. Over echtscheidin gen, over engagementen, over het kiezen van een beroep dat minder in aanzien is in den maatschappelijken kring waar toe de betrokkene behoort, kortom over alles. En wanneer wij die verschillende uitingen zoo eens aanhooren, dan komt onwillekeurig de gedachte in ons op: waarop is dat oordeel eigenlijk geba seerd? Wat weet men van het leven van een ander? Zélfs in het leven van onze intiemste vrienden kunnen inmmers fac toren zijn, van wier bestaan wij niets afweten! Factoren, waarvan zij zichzelf misschien nauwelijks bewust zijn, en die toch wel degelijk, zij 't dan onbewust hen ertoe drijven om hun leven zus of zóó in te richten of te wijzigen. Wie weet hoe ontzettend moeilijk degenen, die wij klakkeloos veroordeelen, het hebben. Wie weet, hoezeer zij het zelf betreuren, dat de omstandigheden hen noodzaken, om zoo te handelen en niet anders. Maar met niets van dat alles houden wij1 rekening. Ondoordacht geven wij een onverzacht oordeel ten beste: „Verkeerd! Onzinnig! Hoe is het mogelijk, wie doet nu zóóiets!" Ach, hoe verkeerd is het, dat bekrom pen, kortzichtige, harde oordeel, waaraan wjj ons allen op onze beurt schuldig ma ken! Wat zouden wijzelf doen, wanneer wij ons in de omstandigheden van de(n) besprokene bevonden? Daar kunnen wjj immers niets van zeggen, vóór het wer kelijk zoover is. Ja, wij hebben natuurlijk een aantal prachtige theorieën klaar, vol gens welke onze handelingen in een der gelijk geval feilloos zouden zijn. Maar tien tegen één, dat wij in werkelijkheid heel anders zouden handelen. En zelfs al zouden wij door eigen er varing toevallig in staat zijn, om te be wijzen dat wjj in dergelijke levensom standigheden anders handelen, dan is dat nog geen reden1 om de handelwijze van een ander te veroordeelen., Want die an der is waarschijnlijk met een anderen aanleg en onder andere omstandigheden geboren, dan wij, heeft andere ervarin gen gehad dan wij. Daardoor is hij dus een ander mensch dan wjj, die de dingen dus vanzelfsprekend anders aanvoelt, en er verschillend' op reageert. Al dat ver oordeelen is tenslotte gebaseerd op ge brek aan vertrouwen1 in onze medemen- schen. Wij denken er geen oogenblik aan, dat hun karakter en sommige aan ons onbekende levensomstandigheden de door ons veroordeelde handelwijze mis schien tot de eenige (mogelijke maken. Wij beoordeelen hun manier van handelen zuiver naar wat wjj van hen weten, wat wellicht nog geen 1/5 is van alles wat hun leven uitmaakt. De Engelsche schrijver Dolf Wy 11 arde zegt in een van zijn boeken: Het leven heeft soms veel van een Turksch tapijt; wanneer men een stukje ervan ziet, zoo dat men niet het geheel kan overzien, is het leelijk. Ziet men echter het geheele tapijt, dan pas kan men zien hoe mooi het volledige patroon is." Hij heeft gelijk. Laat ons niet vergeten, dat wat ons vreeimd, zelfs verkeerd toeschijnt, mis schien de eenige harmonisch-passende schakel in het levensverband van een ander ia En niet te gauw veroordeelen. Dr. JOS. DE COCJK. (Nadruk verboden). Voor de lezers van dit blad geeft onze Psychologische medewerker Dr. Joa de Oock, van Merienstraat 120, Den Haag, gratis zielkundige adviezen o.m. over de wijze waarop zij hun geest kunnen ver- frisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen zullen in dit blad geregeld worden behandeld. Mochten de beantwoor dingen te uitvoerig worden, dan direot schriftelijk aan de aanvragers Och, stel mij piet teleurl Ik luister aan uw deur En op een kleinen wenk Ben ik jouw eigen Henk! Laat mij' niet langer smachten, *k Sta op de mat te wachten. Uw ongeduldig verlangende minnaar in leven en dood, Henk Roovers. Met 'n snikje van ontroering zonk Netje terug in haar stoel.... zoo romantisch had ze, zelfs in haar jeugd, nooit gedacht gevraagd te zullen worden 't Kleine vrouwtje besefte niet ineens den vollen^ omvang der beteekenis dier reëele poëzie in haar leven. Toen viel haar oog op den laatsten regel van den harte- zang. Ze vloog overeind, rukte de kamerdeur open, en ja, wezenlijk, daar stond de dich terlijke geliefde.op 't gangmatje. Vlug werd ie de kamer ingetrokken, schreiend en lachend omvaten al zou de bruiloft dan niet op 'n ridderslot plaats vinden, de jonkvrouw zonk toch aan een breede, sterk© borst en voelde zich vast en innig omhelsd. Zóó waren Netje's romantische scihemer- uur-droomen op vriendelijke wijze in ver vulling gegaan.... 't Rood-zijden weefsel, dat in zachte winding zoo'n zoet geheim verborgen en W6r(l trouw bewaard, doch it afgewerkt, en dus ook nimmer ge- dragen t Mocht toch niet slijten?.Met t gedicht ging t in een keurig wit doosje, hemelsblauw omstrikt, symboliseerend 'in ^fu!en: blank Petuk, warme liefde 1Eq Hon,k ^ch trot-ach, streelend-innig voldaanl lnaar één® ln z'n leven, hij l6tttrkundl<? product gewrocht, en t werd met levenslang succes bekroond. O. W., H.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1930 | | pagina 7