Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van Zaterdag 9 Augustus 1930.
446. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
van een vroom juttertje.
Een romantisch huwelijksaanzoek
DL
Parvenu.
'n Record.
WACHTERS.
Een wenk.
Toch wat
Eten gevolgtrekking.
Ook een vermaak.
Enfant terrible.
TOB NOOIT HOEKJE.
vertrouwen.
't Juttertje
Zijn neusje was door de koude Noor
denwind pimpelpaars gekleurd, doch zijn
oogen straalden van vergenoegdheid; hij
was voldaan, zeer voldaan, nog nooit had
het jutten hem zooveel opgeleverd; vader
had wel gelijk gehad, hij hoorde het hem
weer zeggen: „Een reuze-wind voor de
Jutters", en daarop was ons juttertje erop
uitgetogen, klein kereltje van nog geen
zes. Moedig vechtende met de wind kwam
hij eindelijk op de plaats van bestemming;
eerst nog een heel eind langs het strand,
toen weer terug. Zijn moeder wist er niets
van, dat hij hier in z'n eentje was aange
land, doch dat was juist goed. Nu kon hij
haar met al z'n strandvondsten verrassen.
Hij; stak een blauw knuistje in zijn mond,
het tintelde van de kou; daarna probeerde
hij zich warm te slaan, zooals hij het
vaak zijn vader had zien doen. Het gaf
niet veel: hij 'bleef koud. Doch hij wilde
er zich tegen vermannen, dankbaar keek
hij naar zijn schatten: een bezem zonder
steel, een boender zonder haar, een bood
schappen mandje zonder hengsel, en een
uitgerafelde matten klopper. Daarna ging
zijn blik over de onmetelijk groote zee.
Hoe was het toch mogelijk dat die hem
al deze dingen geleverd had? Waar kwam
dat alles vandaan? Van heel ver natuur
lijk, uit andere landen. Of van vreemde
schepen die hier op de kust gestrand wa
ren, en daarom hun kostbare lading
overboord moesten werpen; ons juttertje
had geen flauw vermoeden, dat de Nieu-
wediepers, deze kostelijkheden, die in de
vuilnisbakken thuishoorden met leedwe
zen op de kust zagen geslagen. Nee, hij
wist niet beter of het kwam van een ge
strand schip, en dat verhoogde de waarde.
Het kwam alles van heel ver, uit Ame
rika, en Spanje, zoowel die bezem zon
der steel, als die boender zonder haar. Hij
bekeek die prachtstukken nog eens met
stille bewondering. Je kon wel zien dat ze
uit Spanje kwamen. Wat zou z'n moeder
er blh mee zijn. Met die boender zonder
haar zou ze de vloer op kunnen boenen,
en met die uitgerafelde mattenklopper
kon ze mooi haar matten stuk slaan. Ge
lukkig maar, dat hij1 haar drooglijn mee
genomen had, want het was te veel om te
dragen. Daar kon hij mooi alles mee aan
elkaar binden en het dan zoo op sleep
touw nemen. Wie weet, misschien vond
hij nog wel meer. Hij; bond het touw om
zijn middel en stapte vol moed verder.
Weldra.werd z'n hoop vervuld doordat
de golven een groote laars zonder teen op
strand slingerden. Uitdagend bleef hij
voor ons klein juttertje staan, deze pakte
hem gretig op, en verslond hem met zijn
oogen. Raakte z'n vader niet door zijn
laarzen heen, en hoorde hij z'n moeder
niet jammeren: „Alweer, ik kan geen
nieuwe voor je koopen hoorl?" Maar dat
hoefde ook niet meer. De zee wierp ze je
zoo maar zonder dat je er voor betaalde
toe. Het was er maar ééntje, doch een
ooievaar stond ook op één poot visschen
te vangen in 't water, waarom zou zijn
vader dat dan ook niet kunnen? Hij bond
de laars weer aan de drooglijn, en sleepte
de zooveel zwaarder geworden vracht ver
der. Doch nu ontdekte hij! weer een klomp,
die over z'n geheel een open kier vertoon
de en waar de band van stuk gesprongen
was. Zou hij daar een scheepje van
maken? Doch dat kon ons onzelfzuchtig
juttertje niet over zijn hart krijgen. Nee,
die kreeg z'n moeder, daar kon ze mooi op
haar eene been de straat mee schrobben.
Eindelijk was hij al zwoegende Huisdui
nen genaderd, en nu hij op het punt stond
de zee vaarwel te zeggen, begon ons jut-
(Vervolg).
Ze vertellen elkander hun klein lief en
leed uit 't leven, hun idealistisch peinzen
en droomen de wreede realiteit.... en
lang duurde 't niet of beiden begrepen,
dat 't wispelturig lot ook voor hen beiden
eindelijk 'n belovend lonkje had.
Maar onder 't zoet-fluisterend babbelen
schonk Netje thee en breide
Zelfs Henk's breede handen werden
willig in de nijvere sfeer.Van menige
sok of borstrok was de streng wol keurig-
strak door hem over twee stoelleuningen
gespannen en tot 'n ovaal kluwen ineen
gerold.
Ook gebeurde het, als Henk zoo vertrou
welijk bij de jonkvrouw kwam schemer
uren, dat hem de woorden op de lippen
brandden,, die Netje's geharnaste ridders
buiten geen oneer zouden aandoen, maar
helaas, 'n aangeboren schuchterheid wordt
op vijf-en-veertig-jarigen leeftijd niet zoo
gemakkelijk afgelegd, zelfs niet op dat
intieme uur met 'n toeschietelijk, sokken-
breiend Netje.
Wel zuchtte de maagd, onder 't opzetten
van r ruimen mansborstrok, heel senti
menteel. en vertelde in vertrouwen, „dat
een vrouw alleen "n ongelukkig wezen
«7'J'n sterk mannelijk gezel zoo'n
goeden steun kan zijn.... dat men de
tertje zich ineens bezwaard: te gevoelen
en deze bezwaardheid werd veroorzaakt
door z'n vroomheid, want ons juttertje
was zeer vroom opgevoed.
Toen hij ternauwernood enkele woord
jes stamelde, had z'n moeder hem al ver
teld van onze lieve Heer. Die zoo goed en
zoo machtig is, die op een troon in den
hemel zit en van daar de geheele wereld
bestuurt, buiten wiens wil geen musch ter
aarde valt, die het kan laten regenen, en
de aarde kan laten verdrogen, die het kan
laten stormen, en de storm weer stilt.
Voor dezen lieven Heer had ons juttertje
al vroeg z'n handjes leeren vouwen. Want
z'n sohaarsch besmeerd boterhammetje en
de goedkoope bruine boonen met spekvet,
wat zoo z'n dagelijksoh kostje was, had
hij. niet aan z'n vader te danken, die er
bij nacht en dag en in weer en wind voor
op zee zwalkte, maar aan onzen lieven
Heer, die er hem de kracht voor gaf.
Kwam zijn vader tihuis met een rijke
vangst, dan dankte hij onzen lieven Heer
voor zijn gaven. Kwam zijn vader thuis
na dagen en nachten gezwoegd en getobd
te hebben met stukkende netten, maar
geen visch, zoodat er voor ons juttertje
niet eens meer een boterhammetje over
schoot, dan leerde zijn moeder hem de
handjes vouwen om aan onzen lieven Heer
de kracht te vragen datgene te dragen
wat Hij hun had opgelegd, want niets ge
beurde zonder Zijn wiL Over dit alles
peinsde ons juttertje toen hij zich op een
uit de pier geslagen rotsblok nederzette.
Zijn vader dankte onzen lieven Heer, als1
hij veel visch gevangen had, en hij; vroeg
kracht voor zijn opstandige ziel, als hij
niets gevangen had, en.hij keek nu
weer naar. z'n schatten, nee, gevangen had
hij ze niet; ze waren hem als vanzelf van
hooger hand toegeworpen. Zonder de wil
van onzen lieven Heer zou hij z'n moeder
niet zoo kunnen verrassen, want had on
zen lieven Heer den wind doen draaien:
de Texelaars zouden de gelukkige bezit
ters van al deze kostelijkheden zijn ge
weest en hij had met leege handen huis
waarts moeten keeren, geheel ontmoedigd
en zonderbedacht hij nog spijtig als
een boetvaardige zondaar, zonder onzen
lieven Heer om kracht voor zijn opstan
dige ziel te vragen. Nee, voor hij de zee
vaarwel zei, moest hij eerst nog onzeD
lieven Heer zijn innig gemeende dank
toebrengen, inniger en dankbaarder dan
hij ooit thuis voor z'n boterhammetje ge
daan had. Hij sloeg nog een dankbare
blik om zich heen, keek daarna omhoog,
pinkte een traantje uit z'n oog, vouwde
zijn verkleumde handjes samen en ter
wijl hij z'n hoofd eerbiedig boog, stamel
de hij: „Lieve Vader die in den hemel
zit, ikke dank U foor de mijn soo rijk ge
schonken gave".
Noorder Kustkraaltje.
„Kom, kom, zonder omslag, je gaat
van avond met me in Riche dineeren,"
zei de man, die met speculeeren eenige
tonnen hij elkaar had.
„Onmogelijk, ik ga vanavond haar
Lohengrin."
,,'t Komt er niet op aan, breng hem
maar mee."
„Denk eens, buurvrouw, we hebben
vandaag in den sneltrein gespoord, en
nog wel in den eëtwagen daar hebben
wij1 vijf en veertig Kilometer lang ge
geten 1"
besten soms voorbijloopt.boven de
veertig zoo weinig kans heefteigen
lijk dSn pas 'n goed echtgenoot waar
deert„kortom: zij. deed meer dan. haar
best vrouwelijke fierheid geheel prijs te
geven en de zoete emotie te ontgaan zélf
gevraagd te worden.
En nog altijd vond Henk niet den moed
toe te happen, al schemerde 't lokaas ook
nog zoo verleidelijk voor z'n gretige oogen.
Zoetjes-aan begon hij te meenen, dat
die éénige poëzie in hun leven toch ook
zoo prozaisch niet verwerkt mocht worden
en plaagde hij z'n hersens, iets bizonders
te bedenken voor 't verlangend vrouwen
hart, dat z'n eigen gevoelig orgaan in
zoo'n teederen gloed zette.
Vruchteloos doolde de ridder tegen St.
Nicolaas door Fransche Bazar en Bijen
korf, langs markt of winkelraam om een
roerende surprise op te duiken: 't was te
duur of te banaal. Wel lonkte hem eens
een marsepeinen hart, in crème en rose,
met ineengestrengelde handen, omgeven
door 'n bloemenkrans, maar 't idee dat z'n
stille hulde zou worden opgegeten, ontnam
er iedere bekoring aan.
Hij begon weer te fantaseeren boven z'n
lessenaar en de chef waarschuwde hem,
dat de Incassobank geen verdere onregel
matigheden dulden zou.
't Werd dus tijd, dat er een passend slot
kwam aan die romantisch-heerlijke tragi
sche gevoeJ-stemming. Maar hoe....?
Treurig drentelde hij over de Linnaeus-
straat, zette zich peinzend op 'n bank aan
de Mauritskade, voelde eensklaps aan een
scherpen rukwind, dat 't nog lang geen
zomertje was en zocht wanhopig zijn pen
sion op.
Dien dag wachtte Netje haar ridder te
vergeefs en breide tranen in haar borst
rok
Maar den volgenden avond ontwaakte
Als ik uit mijn jongensjaren herinne
ringen opdiep, dan lijkt het me toe, dat er
nog heel wat zijn, waarom een zwart
randje zit.
Het is gek, dat je daar in je jeugd eigen
lijk geen erg in hebt en dat je pas, op veel
lateren leeftijd beseft dat het toch niet in
den haak was, hetgeen je toen bedreef.
En ai hebben we later het bewustzijn,
dat het in je jeugd in onnadenkendheid
is gebeurd', toch hebben we heel wat
moeite om in de gedachtensfeer van de
tegenwoordige jeugd te verplaatsen en
hetgeen zij bedrijven (misdrijven kunnen
we misschien niet zeggen) niet sterk te
gispen.
Ik herinner me b.v. dat we het groote
voorrecht hadden achter de plaats waar
we „ons honk" hadden, te beschikken
(wel niet en lang niet onbetwist)
over de weiden, die doorsneden waren van
breede en minder breede slooten.
Een der groote geneugten (sport?) was,
om ons, onder elkander, te meten over de
slooten te springen. Wat de één deed,
meende ook de ander te moeten doen; met
het onafwendbare gevolg, dat je wel eens
met een centimeter ontoereikend sprong
en er natte sokken en kousen, enz; enz.
kwamen.
Dat had tot gevolg óf een standje, óf
een pak slaag, óf een beschermende hand
van zuster of moeder. Maar nauw ver
want aan die slootenspringerij was iets
anders, dat eigenlijk het zwarte randje
bracht rond die jongensvrijbuiterij.
De walkanten toch werden bij die
springoefeningen nogal eens afgetrapt en
dat was natuurlijk niet naar den zin van
den eigenaar van het land. Dat wisten we,
maar ondanks dat, deden we het toch.
Nu had de eigenaar van het land de
eigenaardige gewoonte om reeds van ver
re te schelden en te razen en met den
vuist te dreigen, zoodat wij uit onze spel-
roes werden gewekt.
Was hij verstandig geweest dan had
hij ons best kunnen overvallen en op één
onzer althans zijn woede kunnen koelen.
Maar de reactie op zijn vroegtijdig
razen en dreigen was, dat we niet het
spel staakten, maar de afstand tusschen
hem en ons berekenden en dan zóó lang
wachtten met er van door te gaan tot hij
nèt geen kans had ons te grijpen.
Dat was, voor zoover ik dat nog kan
realiseeren, niet de neiging tot plagen,
doch meer een soort behendigheidsspel
tusschen jager en het opgejaagde.
Ondanks alle woeste bedreigingen en
al zijn inspanning ons te pakken, waren
wij, jonge snuiters, hem te snel af.
Het was voor een ander soort sport dan
het slootje springen.
Daaraan dacht ik toen ik las in „Moeder
Natuur" van William Long, waarin hij o.a.
beschrijft bij een vossenjacht, het behen
digheidsspel tusschen de jagende honden
en de vos. Hoe de vos, gewiektst, tracht
zijn spoor zóó te wijzigen, dat de honden
het bijster raken en als ze 't gevonden
hebben, de vos zich weer uit de voeten
maakt, nadat hij kalm heeft gadegeslagen
het zenuwachtig gedoe der honden.
Er was, zoo zegt William Long onge
veer, geen vrede bij den vos; meer een
zich genoegelijk vermaken; een spel in
behendigheid.
Hebben we zoo ook eigenlijk het kwa
jongenskwaad niet te bekijken?
Er zit zoo vaak iets in van kansspel;
een pogen om elkaar in behendigheid te
overtroeven en het zich meten met het
gevaar.
Hebben ook wij zelf niet vaak geloopen
en gedraafd over balken, die in het water
lagen; geklommen in hooge boomen; ge
balanceerd op hekken, enz.? Is dat spot
ten met het gevaar of is <lat: zich trainen
tegen het gevaar?
In hoofdzaak schoot me die herinnering
uit mijn jeugd te binnen door het behoed
zaam waken van een ouden man op een
grasveldje, dat anders (misschien door
de jonkheid zou worden vertreden. Als
een trouwe wachter zat hij tusschen de
hooge grassprieten en duldde geen jeugd
op zijn gebied. Soms laaide zijn stem wat
op, maar het scheen wel of de kwajongens
het geen partuur voor zich vonden, waar
aan geen eer te behalen waa en ze lieten
het grasveld met rust.
Er kon geen kracht meten van hun kant
aan te pas komen en daarom was er geen
aardigheid aan.
Als trouwe wachters kun je aan den
buitenkant ook vaak vinden een hond, die,
als de baas met zijn vlet uit visschen is,
de wacht houdt bij een kruiwagen, een net
of een paar laarzen.
Als je maar in de nabijheid komt, be
gint dé hond al te grommen en waag het
niet de voorwerpen aan te raken.
En niet vóór de baas terug komt, ver
laat hij zijn post. Zoodra hij de vlet in het
vizier heeft, staat hij kwispelend en blaf
fend aan den eteigerkant Een trouwe
wachter!
En de oude man èn de hond, zij beiden
hadden niete te duchten van de jeugd,
want de eerste was geen partij! voor hen
en de hond, dat wisten ze, die zou hun de
baas zijn.
In beide gevallen was er geen eer aan
te behalen; de kansen waren te ongelijk.
Zoo is het jeugdleven. Br moet zijn een
uitlaaiïng van de overvloedige levens-
bruising; op de een of andere wijze moet
die zich uiten en daarom is het gelukkig,
dat er zooveel aan sport wordt gedaan,
waardoor misschien wordt voorkomen de
wijze van uitlaaiïng der levensbruising in
onze jeugd, toen we van sport nog niet
veel meer dan het woord kenden.
Robtoêoa.
nieuwe hoop, want Henk kwam zelfs vijf
minuten vóór den tijd en vroeg heel onbe
vangen: „Juffrouw, ik wou toch zoo graag
'n rood zijden dasje hebben, doch ik kan
de wenschte kleur maar niet vinden,
zou u er soms een voor me willen haken?
Me dunkt, dat de losse zij toch wel te krij
gen zal zijn!"
Netje vond 't aen streelende gedachte,
dat 't maaksel van haar handen hals en
borst van den geliefde zoo zacht en warm
bedekken zou.... Wie weet....?
»Ik wil het heel graag doen, mijnheer,
en zal eenige strengen op zacht halen, dan
kunt u morgen zelf eens kijken".
Dit gebeurde dan ook. Vol moed en ver
trouwen toog Netje er op uit, en kwam
frisch en monter door de koude winter
lucht weer thuis.
't Schemeruur werd dien dag verbannen
door 'n vroolijken klik, die heldere electri-
sche schijnsels deed dansen op de kronke
lende zijden slangetjes, die Netje voor
Henk uitstalde, en de keuze was spoedig
gemaakt, 't Helle licht werd dus gedoofd
en de vriendelijke stralen van buiten zon
den hun vertrouwelijk mat-blonde gloeiing
over reeds geroutineerde handen, die vlug
de roode slangetjes tot 'n zijden knoedeltje
ineendraaide.
En Netje haakte, in 't schemeruur,
vlocht zoete verlangens door 't rozig
weefsel, Henk's oogen streelden de mol
lige vingertjes der lieve werkster, 't dasje
naderde z'n voltooiing.
Op 'n avond was het kluwen zoovéél af
gewonden, dat 't uiteen dreigde te vallen
de haakster deed 'n flinke ruk, 't ding
rolde van haar schoot onder de tafel,
buurman was plotseling verdwenen
Netje was wel erg verbaasd, maar'ckcht
toch dat ie wel dadelijk terug zou komen.
Zij tastte met haar voet n«pr garen>
Toekomstmuziek.
„Heeft van Linsdurp uit de loterij ge
trokken? Ik zie hemi den ganschen dag
in de soos en hij; ziet er piekfijn uit''
„Die gelukkige bofknul! ELijl trouwde
een jaar geleden met een meisje zonder
een roode cent en nu heeft hij haar aan
een prachtige betrekking geholpen, die
bem honderd gulden in de week op
brengt."
Gids (bij een gapenden afgrond tot den
toerist): Ziet u, hier is den vorigen zomer
een reiziger in gevallen hij had me
maar een gulden fooi gegeven.
Echtgenoot: „Kun je nu nog mijn lieve
lingskostje niet klaar maken, Marie?"
Zij: „Neen manlief, dat heeft onze keu
kenmeid me nog niet geleerd maar dat
van haar korporaal kan ik al koken."
Juffrouw Goudbeurs: „Men kan in
deze wereld-zeer gelukkig zijn met .ge
zondheid en geld."
Van Harden berg: „Dan kunnen we het
samen best schikken, u heeft het geld en
ik heb de gezondheid."
Heer (tot zijn vriend een tandarts):
„Amice, mag ik je mijn echtgenoote voor
stellen."
Tandarts: ,Jk heb de eer mevrouw
reeds te kennen, ik had 't genoegen haar
twee kiezen te trekken."
„Nu, Klaartje, is bet je papa gisteren
avond bij ons bevallen?"
Klaartje: „O, zeker tante! Want toen
mama hem1 er naar vroeg zei hij: 't is
daar een mooie boell"
Leert het dezen zomer.
Jongen», epeöl noüli mst vnur ta
duinen.
greep 'ns over den vloer, doch kon het klu
wen niet te pakken krijgen. Vlug stond
ze op, knipte 't licht aan en had het ver
miste nu gauw gevonden. Met verbazing
evenwel zag zü iets wits schemeren door
't zijig roodZe wikkelde dus den draad
verder af, hield 'n papier in de bevende
vingers en dreigde onder 't streelend ver
moeden in zwijm te vallen. Doch nieuws
gierigheid en popelend ongeduld hielden
haar op de been. 't Blaadje werd openge
vouwen.... en Netje loosde 'n zucht van
verlichtingEindelijk!
Reeds bij' den eersten regel steeg een
brandend rood naar haar zenuwachtig ver
trokken gezichtje, en terwijl haar hart in
versneld tempo van z'n ontroering ge
tuigde, lazen glinsteroegjes de volgende
dichterlijke ontboezeming:
Aan de jonkvrouw mijner droomen.
In 't schemeruur, zoo vaak,
Was 't mijn dierste taak
Te winden rond mijn duim
Uw wol met ernst of luim.
'k Had wel willen fluist'ren:
Ach liefste, wil eens luist'ren
Ik waag 't eindlflk nu
Te zeggen dus aan u,
Dat ik u min heel teerl
Geef mij dan liefde weer....
u sohreit vaak in droomen
«Aen, Netje, wil toch komen...."
Mijn liefde is rood als bloed,
M n trouw héél sterk - vol moed
Mun wü, en rekbaar fijn,
Als t weefsel, wonderklein.
M n borst gloeit van verlangen.
Aan u wijd ik mijn zangen.
Veroordeel niemand, voor ge in
zijn plaats geweest zijt
Men kan bijha nergens toornen, waar
een aantal menschen bij elkaar zijn, of
men hoort iets of iemand bespreken,
helaas, meestal meer in afkeurenden dan
in waardeerenden zin. Dus: veroordeelen.
Het moerende©! der menschen matigt zich
over alles, wat hun ter oor© komt, een
vrij; hard oordeel aan. Over echtscheidin
gen, over engagementen, over het kiezen
van een beroep dat minder in aanzien
is in den maatschappelijken kring waar
toe de betrokkene behoort, kortom over
alles. En wanneer wij die verschillende
uitingen zoo eens aanhooren, dan komt
onwillekeurig de gedachte in ons op:
waarop is dat oordeel eigenlijk geba
seerd? Wat weet men van het leven van
een ander? Zélfs in het leven van onze
intiemste vrienden kunnen inmmers fac
toren zijn, van wier bestaan wij niets
afweten! Factoren, waarvan zij zichzelf
misschien nauwelijks bewust zijn, en die
toch wel degelijk, zij 't dan onbewust hen
ertoe drijven om hun leven zus of zóó in
te richten of te wijzigen. Wie weet hoe
ontzettend moeilijk degenen, die wij
klakkeloos veroordeelen, het hebben. Wie
weet, hoezeer zij het zelf betreuren, dat
de omstandigheden hen noodzaken, om
zoo te handelen en niet anders. Maar met
niets van dat alles houden wij1 rekening.
Ondoordacht geven wij een onverzacht
oordeel ten beste: „Verkeerd! Onzinnig!
Hoe is het mogelijk, wie doet nu zóóiets!"
Ach, hoe verkeerd is het, dat bekrom
pen, kortzichtige, harde oordeel, waaraan
wjj ons allen op onze beurt schuldig ma
ken! Wat zouden wijzelf doen, wanneer
wij ons in de omstandigheden van de(n)
besprokene bevonden? Daar kunnen wjj
immers niets van zeggen, vóór het wer
kelijk zoover is. Ja, wij hebben natuurlijk
een aantal prachtige theorieën klaar, vol
gens welke onze handelingen in een der
gelijk geval feilloos zouden zijn. Maar
tien tegen één, dat wij in werkelijkheid
heel anders zouden handelen.
En zelfs al zouden wij door eigen er
varing toevallig in staat zijn, om te be
wijzen dat wjj in dergelijke levensom
standigheden anders handelen, dan is dat
nog geen reden1 om de handelwijze van
een ander te veroordeelen., Want die an
der is waarschijnlijk met een anderen
aanleg en onder andere omstandigheden
geboren, dan wij, heeft andere ervarin
gen gehad dan wij. Daardoor is hij dus
een ander mensch dan wjj, die de dingen
dus vanzelfsprekend anders aanvoelt, en
er verschillend' op reageert. Al dat ver
oordeelen is tenslotte gebaseerd op ge
brek aan vertrouwen1 in onze medemen-
schen. Wij denken er geen oogenblik
aan, dat hun karakter en sommige aan
ons onbekende levensomstandigheden de
door ons veroordeelde handelwijze mis
schien tot de eenige (mogelijke maken. Wij
beoordeelen hun manier van handelen
zuiver naar wat wjj van hen weten, wat
wellicht nog geen 1/5 is van alles wat
hun leven uitmaakt.
De Engelsche schrijver Dolf Wy 11 arde
zegt in een van zijn boeken: Het leven
heeft soms veel van een Turksch tapijt;
wanneer men een stukje ervan ziet, zoo
dat men niet het geheel kan overzien, is
het leelijk. Ziet men echter het geheele
tapijt, dan pas kan men zien hoe mooi
het volledige patroon is." Hij heeft gelijk.
Laat ons niet vergeten, dat wat ons
vreeimd, zelfs verkeerd toeschijnt, mis
schien de eenige harmonisch-passende
schakel in het levensverband van een
ander ia En niet te gauw veroordeelen.
Dr. JOS. DE COCJK.
(Nadruk verboden).
Voor de lezers van dit blad geeft onze
Psychologische medewerker Dr. Joa de
Oock, van Merienstraat 120, Den Haag,
gratis zielkundige adviezen o.m. over de
wijze waarop zij hun geest kunnen ver-
frisschen en hun wilskracht en energie
kunnen versterken.
De vragen zullen in dit blad geregeld
worden behandeld. Mochten de beantwoor
dingen te uitvoerig worden, dan direot
schriftelijk aan de aanvragers
Och, stel mij piet teleurl
Ik luister aan uw deur
En op een kleinen wenk
Ben ik jouw eigen Henk!
Laat mij' niet langer smachten,
*k Sta op de mat te wachten.
Uw ongeduldig verlangende
minnaar in leven en dood,
Henk Roovers.
Met 'n snikje van ontroering zonk Netje
terug in haar stoel.... zoo romantisch
had ze, zelfs in haar jeugd, nooit gedacht
gevraagd te zullen worden
't Kleine vrouwtje besefte niet ineens
den vollen^ omvang der beteekenis dier
reëele poëzie in haar leven. Toen viel haar
oog op den laatsten regel van den harte-
zang.
Ze vloog overeind, rukte de kamerdeur
open, en ja, wezenlijk, daar stond de dich
terlijke geliefde.op 't gangmatje.
Vlug werd ie de kamer ingetrokken,
schreiend en lachend omvaten al zou
de bruiloft dan niet op 'n ridderslot plaats
vinden, de jonkvrouw zonk toch aan een
breede, sterk© borst en voelde zich vast en
innig omhelsd.
Zóó waren Netje's romantische scihemer-
uur-droomen op vriendelijke wijze in ver
vulling gegaan....
't Rood-zijden weefsel, dat in zachte
winding zoo'n zoet geheim verborgen en
W6r(l trouw bewaard, doch
it afgewerkt, en dus ook nimmer ge-
dragen t Mocht toch niet slijten?.Met
t gedicht ging t in een keurig wit doosje,
hemelsblauw omstrikt, symboliseerend 'in
^fu!en: blank Petuk, warme liefde
1Eq Hon,k ^ch
trot-ach, streelend-innig voldaanl
lnaar één® ln z'n leven, hij
l6tttrkundl<? product gewrocht, en
t werd met levenslang succes bekroond.
O. W., H.