't «uttertje PDFIIIM RUBRIEK UIT DE OUDE DOOS Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, VAN 'SLEVENS WIJSGEERIGEN KANT Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven van Zaterdag 30 Augustus 1930. TOB NOOIT HOEKJE. BIN DB. 449. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). Bjj den omgang van menschen onder elkander speelt het peil, dat elk van hen op zijn levensweg bereikt heeft, een groote rol. Wel valt het niet te ontkennen, dat onze hoogmoed er ojis toe brengen kan om behagen te scheppen in het verkeeren met dezulken, waarboven we ons verheven voelen; terwijl aan den anderen kant nede righeid ons het gezelschap doen zoeken van hen, van wie wé meenen te kunnen leeren. Maar noch het een noch het ander, is natuurlijk genoeg om ons op den duur te bevredigen. We hebben een ongedwon gen verkeer noodig; wij verlangen los daarheen geworpen gedachten uit te Wis selen, ons omringd te zien van anderen, die in dezelfde 'dingen belang stellen, die begrip hebben, niet alleen van onze zicht en tastbare moeilijkheden, maar ook van de onoverkomelijke bezwaren, die onze. persoonlijkheid ons in den weg legt, om dat we nu eenmaal zoo zijn en niet anders. Een gelijkheid van peil, die op die wijze den omgang makkelijker maakt, komt zeer zeker voor, maar niet zoo veelvuldig als het lijkt. En misschien is de weinige op merkzaamheid, die we aan dit onderwerp wijden, wel de verborgen oorzaak van veel onaangenaamheid en strijd. Wel zijn we gauw met ons oordeel klaar om in een ander iets aanmatigends te vinden, bela chelijk, vreemd of dom, zonder dat we er een oogenblik aan denken dat het peil, waarop we staan, hun de dingen anders doet zien, dan wij ze zien, hun wellicht de oogen gesloten houdt yoor een waarheid, die ons reeds lang is gebleken, of hun iets doet begrijpen wat voor ons verborgen is. Zouden twee personen, die het soms zóó weinig eens kunnen worden, dat ze ten slotte vijandig tegenover elkander staan, er niet mee geholpen zijn, als het hun in viel, wederzijds te denken: mijn tegen stander heeft op het standpunt vanwaar hjj uitgaat, evengoed gelijk, als ik van het mijne? Werkelijk zou een juist en welwillend inzicht van de eindelooze verscheidenheid op dit gebied, ons de oplossing geven van menige zaak, die voor ons th^ps nog een raadsel is, We zouden er ons minder over verwonderen dat iemand zich in de eene omgeving zooveel beter en op zijn gemak voelt, dan in de andere, dat het eehe ge zelschap hem lokt om zich te uiten, ter wijl hij in het andere als een vreemde neerzit en zwijgt. In dit laatste is hij niet in zijn element; hij' heeft niet de aanmoe digende zekerheid, dat hetgeen hij te berde zal brengen, in goede aarde val len zal. Hjj zal zich waarschijnlijk van deze oor zaak geen rekenschap geven, maar het feit bestaat. Een gelijke graad van ont wikkeling, is niet te forceerea, evenmin als de eene vrucht de andere kan deen rijpen. B. De ideale gevangenis. Wanneer in Rusland moeilijke tijden voor de dleur staan tracht een verstandig man in de gevangenis te komen, Russi sche gevangenissen hebben, hoewel ze be stuurd worden door een gouverneur, haar eigen sowjet, samengesteld uit uitsluitend gevangenen, die zeil regels voor de ge vangenen opstellen. Natuurlijk zijn die regels niet te mard. Met het celstelsel is gebroken. Aan het hoofdeind van elk bed is een koptelefoon en alles wat de gevan gene die zich een: uurtje wal: verpootten, heeft te doen, is een sigaret aan te steken zich op bed uit te strekken en naar de draadlooze te luisteren. Het leven in de civiele gevangenis wordt nog veraange naamd doordat do gevangenon korte va- oanties krijgen. 0. J. Greenwall. BROER. De Première. Tooneel: de kinderkamer. Handelende personen: broer, één jaar oud, de kinder juffrouw, oud familiestuk, een tante met een zakje lekkers, de lieve ouders en an dere bijpersonen, die zich verbeelden, dat de jongen het aardig vind als zij met de vingers naar hem wijzen, geluidjes maken en met een hooge stem: „kille, kille" zeggen. Wat zijn dat voor grimassen, denkt broer: wat hnoeten jullie toch met die flauwiteiten. Doen jullie toch zooals ju- lie zijn! Ik geef me toch ook, zooals ik ben. En hij strekt zijn armen uit naar zijn vader als eenige, die zich waardig ge draagt en den zoon voor vol aanziet. Vader houdt hem heel erg onhandig vast, zooals vaders in zoo'n toestand altijd doen. Ondertusschen heeft tante haar zakje open gedaan en neemt er iets ronds en bruins uit, dat zij broer voorhoudt.'Broer wil er naar grijpen. Maar tante is plage rig, en trekt het telkens weg. Zoo zal het hem ook later gaan denkt Pa met iets zoets, als hij er de hand naar uit strekt. Geef het hem nu, zegt tenslotte Mama, omdat het kind, dat het nu al te gek vindt, blauw wordt van kwaadheid. En de bruine hal verdwijnt in de kleine vuist. Wat heeft broer daar, zegt de kin derjuffrouw, met een faussetstem. Is dat een hammetje? Bammetje, kraait de één-jarige, want zoo noemt hij alles wat rond is. Hij straalt, hij gilt, en hij steekt recht op het doel af het balletje in zijn mond. Hoe wijs, roemt tante. Niet waar? stemt Mama toe; hij is al ver voor zijn leeftijd. Papa kon dat niet vinden. Het kind steekt immers alles in zijn mond, of het nu een knikker, een potlood, een lucifer, of een punt van het beddelaken is. Maar hij zwijgt om geen illusie weg te nemen. Het stuk chocolade is klaarblijkelijk te groot; bijgevolg neemt broer het weer uit zijn mond, en nu gaat alles, zooals het gaan moest; de bruine hand, met den zacht geworden bal neemt haren weg langs neus, kin en jurk en de sporen van die wandeling bedekken deze straat. Oor- en neusgaten zijn zwart, iedere opening, die er was is volgestopt. Alles is nat en bruin. Hoe klein was de bal geweest en hoe verwoestend bad ze gewerkt. Nu komt de rest in bet mondje terug. Broer straalt. De trekken van het genietend jongens gezicht klaren op,'alsof hem een open baring deelachtig was geworden. Onze ziel moet toch wel sterk in de maag.geworteld zijn. Het is de eerste keer, legt Mama uit, dat hij chocolade krijgt. Bananen en appel moes waren tot nu toe het lekkerste dat hij kreeg. 0ntdekking3vreugde. Première ge not 1 Het is 'het voorrecht van het kind, dat het steeds premières beleeft. Alles is nieuw en verrassend voor hem. Jammer slechts dat het zich van de genietingen van dit bestaan niet of toch slechts on volkomen bewust wordt. Grooten, die het bewustzijn hebben, ontbreekt weer de naïviteit, die voor het genot noodig is. Men heeft al zooveel „premières" be leefd, dat de vatbaarheid ervoor sterk verflauwd is. Men is blasé. Ja, als men met de rijpheid van den volwassene de frissche vatbaarheid voor indrukken van het kind kon verbinden! Alle paar jaar eens de lei uitvlakken, waarop het ver leden zooveel geschreven heeft; van voren af aan beginnen; om zoo te zeggen een ander mensoh worden en de slechts al te bekende dingen van het dagelijksch leven DE GEK VAN DE 3o COMPAGNIE. 1H. Uit de zadeltasch van het paard haalde hij een stuk brood en een kruikje buza en hij: at en dronk met smaak. „We zul len al onze krachten moeten Inspannen, hernam Oerasim, „om den dans te ont springen." Hij smeekte Anna en den majoor om zich in veiligheid te brengen door een snellen rit en hem achter te laten. Maar Anna's oogen stonden vol tranen en haar armen om Oerasim heen slaande, antwoordde zij: „Nooit! je bent onze vriend en broeder." „Vooruit," stamelde Oerasim ontroerd. Plotseling, nadat zij gedurende vrij langen tijd voorwaarts wuron getrokken, klonk in de verte hondengeblaf. „Zij komen," zei de majoor. „Wat nu?" „Verwissel van paarden! Maak voort," antwoordde Cerasiin. Hij tilde Anna van bet paard. Vasily sprong vlug in het lage zadel en Oerasim zette Aima voor hem en steeg daarna zelf op het onge zadelde paard. „Als het een beetje wil, be reiken wij voor hen het woud. Ik ben nu de voorste man bij de achtervolging. Haast u." De officier, die Anna stevig vasthield, gaf zijn paard met kracht de sporen. „Je zult ons toch volgen?" vroeg hij. De „gek" knikte en bleef even staan wachten. In den beginne hoordé hij slechts het gezoem der talrijke vliegen, die speelden in de eerste zonnestralen en daarna weer het verwoede geblaf van de henden. Toen kwamen de Tartaren, luid schreeuwend in woesten ren uit de bosschen te voorschijn. Oerasim; liet zijn paard galoppeeren. Spoedig was hjj het bosch uit en bereikte hij een heuvel, be groeid met laag struikgewas, dat hem noopte den' gang van zijn paard te ver tragen. Eindelijk kwam hij op een met gras begroeide vlakte en kon hij; het paard tot meerderen spoed aandrijven. op zich laten Inwerken, alsof zij nog nooit bestaan hadden. Want gewoonte is vergif, dat stomp en onverschillig maakt, en de vreugde doodt. Voor het eerst chocolade eten: hoe heerlijk moet dat zijn. Maar het zou met bewustzijn moeten gebeuren. Het moest een chocolade der kennis zijn. En al de andere premières beleven en dan op den juisten tijd. Want gewoonlijk komt alles te vroeg of te laat. De eerste reis! Het eerste schouwburgbezoek; Willem Teil in de groote comedie. De eerste kusl Het is een fout van de premières!, dat zij niet herhaald kunnen worden. Maar broer, men kan zich trainen. Men kan het zoover brengen, dat de van ouds bekende dingen, op iemand inwerken, alsof zij nieuw waren. Er zijn menschen, die de gave hebben tegen al het alledaag- sche niet af te stompen en de indrukken hunner omgeving steeds weer frisch in zich opnemen. Als je dat geleerd hebt, broertje, kan je blij zijn, want je zult altijd jong blijven al wordt je honderd jaar oud. Broer werd ongeduldig. Er was iets niet in den haak. Och juffrouw, zei de vader, die wat vermoedde. Hij zal toch nietzei de bezorgde moeder. Hij heeft al, overtuigde Papa zich en gaf het pakje aan de juffrouw over ter verdere behandeling. Dat was hem ook nog niet gebeurd. Ja, men beleeft nog steeds premières. B. KLOOSTERS IN DE MIDDELEEUWEN De oorsprong van veel goede dingen. In de eerste negen eeuwen van onze jaartelling ging het met het Christendom hier' te lande, of althans met de kerstening van de bewoners dezer lage landen, eigen lijk maar zoo-zoo. Met het jaar 1000 werd er echter een nieuwe aera ingeluid. Het geloofsleven bloeide in. den loop der 11e en 12e eeuw hoe langer hoe rijker op, dank zij niet alleen den ijver en de vroomheid van de priesters, maar dank zij vooral ook den sterken maatschappe- Hjken steun, door de laatsten aan het volk gegeven, een1 steun, waardoor het van onwetendheid en armoede werd opgevoerd tot zekeren staat van ontwikkeling en tot zekeren graad van welvaart. De heideraten en de meest doortastenden onder de ge loofsverkondigers begonnen in dien tijd, vaak uit eigen middelen, gebouwen te stichten, waarbinnen ze met enkele ge trouwen een sober, ingetogen bestaan gin gen voeren en waar ze met open armen niet alleen hen ontvingen, die hoopten op zieletroost, maar ook hen, die behept wa ren met lichamelijke kwalen of steun en voorlichting behoefden op maatschappe lijk gebied. De kloosters werden weldra in wijden kring vermaard, vele vrome burgers, be hoefte gevoelend aan een afgezonderd leven, verzochten er te worden opgeno men, vele rijk met aardsche goederen ge- zegenden ook, na een jeugd van weelde en genot, vreezend voor hun zieleheil, stelden zich onder het inbrengen van alles wat zij bezaten onder de bevelen van de klooster oversten. In den loop der 11e, 12e en 13e eeuw, groeiden vele kloosters gestadig aan, er waren er, waarin meer dan 1000 monniken, afkomstig uit alle lagen der maatschappij, waren opgenomen, en zoo lang de band werd gehouden aan de strenge regels, door de eerste abten' vast gesteld, bleven ze een zegen voor ons land. De regels, waaraan de meeste klooster broeders in dien tijd hadden te gehoor zamen, waren vooral gericht op soberheid, in spijs zoowel als in kleeding en op kuischheid. Behalve soberheid eni kuisch- heid voor zichzelf behoorden voorkomend heid en behulpzaamheid voor de even naasten tot de regels van de meeste orden, en daarvan is het gevolg geweest, dat de kloosters, waarin de geestelijke élite van dien tijd gehuisvest was, den eersten stoot gaven tot alle maatschappelijke hervor mingen. De kloosters zelf waren, behalve inrich tingen voor vrome overpeinzingen, tevens de plaatsen waar plannen werden ont worpen voor den aanleg van wegen en dijken, de inpoldering of drooglegging van moerassige gebieden en ontginning van heidevelden; en zij onder de broeders, die bet meest bekwaam waren in een tak van bet maatschappelijk bedrijf, stelden zich aan het hoofd van de boeren uit den omtrek, om uitvoering te geven aan de ge maakte ontwerpen. Daarnaast kwam het ook dikwijls voor, dat de kloosterbroeders gezamenlijk zonder eenigen bijstand van de burgerij, zioh op maatschappelijk ge bied bewogen in vele doelen van ons land herinneren de namen „Munnikerweg", „Monnikenwijk" enz. nog aan hun gezwoeg en al hadden ze niets anders gedaan, dan zou een groote dankbaarheid jegens hen van de zijde van het nageslacht reeds vol komen gewettigd zijn. Doch ze deden veel meer: op het gebied van rechtenbedeeling en onderwijs hadden onze vooroudera in de middeleeuwen ongeveer alles ben te danken; bijna alle keuren en verorde ningen, regelende de maatschappelijke verhoudingen in de 12de en 13de eeuw, werden in de kloosters opgesteld. De vele plattelandsscholen, welke er destijds reeds bestonden, waren door kloosteroveraten gesticht; daarbjji werd door de klooster broeders les gegeven, roemen. B. Vergeten mislukkingen. Theorieën, die den tand des tijds niet doorstaan, raken gewoonlijk geheel en al in vergetelheid, en we vergeten allicht hoeveel mislukkingen al die theorieën bij elkaar vertegenwoordigen. Lord Rayieigh. DE MOED VAN HET GEDULD! 1 ZJj dienen ook die staan en wachten. M i 11 o n. De Infanterie kwam aanrukken, eenige soldaten bleven bij de groep staan. Het waren mannen van de derde compagnie. »Het is Oerasim," fluisterden zij ont roerd tot elkander. „Vooruit, luie dagdieven," brulde Di- mietrivitch, „vooruit! Zie je niet, dat zij vanuit de bosschen schieten!" ,,'t Zal gebeuren, vadertje, Sla ze neer jongens," schreeuwden de soldaten, die hun pas versnelden en naar het woud renden. Anna en Vasily keken elkaar lang en vast in de oogen. Anna hield het kruis, dat overdekt was met bloed, in de hoogte en fluisterde: „God vergeeft de zondaars die berouw hebben, Vasily. Op dit oogenblik kwam de heelmeester ter plaatse, zijn oppasser opende vlug de tasch met instrumonten en verbandstof- fen. Vasily liet de verzorging van Gera- sim over aan hen en antwoordde Anna, terwijl zijn stem, van ontroering trilde: „Dan hebben wij vergiffenis gevonden, beste vriendin." Zacht snikte de gewonde. B. Q. Oerasim zag den majoor 400 meter voor zich uit zoo hard hij kon voortrennen in de richting van de witte tenten der Rus sische soldaten, die in de verte zichtbaar werden, evenals de rosse rookpluimen van de kampvuren. Weldra ontwaarde hij een troep kozakken, die ijlings toescho ten om de vluchtelingen van hun achter volgers te ontslaan. Eensklaps stortte het paard van den officier neer en Oe rasim sprong vlug van het zijne. De Tartaren stieten vreugdekreten uit, doch durfden niet te schieten uit vrees Oera sim, dien zij nog steeds voor één der hunnen hielden, te treffen. De Russische infanterie volgde door de steppen op korten afstand de Kozakken, doch na derde slechts langzaam, hoewel de ver spreide kleine infanterieafdeelingen ste vig doormarcheerden. Oerasim ging naast den majoor Sanin staan en be groette de toesnellende Tartaren aller onverwachts met het vuur uit zijn repe teergeweer, lachende om de verwarring, die hij "daardoor in hun gelederen stichtte. Twee vijanden waren uit den zadel ge worpen en hun paarden draalden schich tig weg. De rest der Tartaarse,Tie ruiters gilde on vluchtte hals over kop naar het beschutting biedende woud. Als een wervelwind vlogen de kozakken voorbij:, zwaaiend met hun lansen. „Hoera, hoera," juichten zij, terwijl hun snelle jaarden Oerasim Vasily en Anna, die juist opgestaan was, met het opstui vende zand bedekten. De geweren der Tartaren knetterden, Oerasim viel ach terover. Vasily knielde naasi den getrof fen soldaat neer en rukte diens kleeren open. „Den hemel zij; dank, het is slechts een schouderwond. Aan de akelige zachte kogels is het te danken, dat hij1 zoo ge weldig bloedt." De vleugel-adjudant Dimletrivitch kwam naderbij. Goeie genade, Vasily Sanin, Annn Ivanivitch! Laat dat Tartaarsche zwijn maar doodbloeden 1.Hè Oerasim? Ik heb altijd1 wel gezegd, dat die gek van de derde een flinke knul was.'' Anna bad het hoofd van Cesarim zacht jes op haar schoot gelegd. „Hij is een held. Hij heeft ons gered, ons leven en.onze zielen. Och, maak toch voort. Hij sterft." Onwillekeurig nam zij bet kleine kruisje, dat als talisman <yp Oerasim's borst hing in handen. LUXEBAD IN SCHEVENINGEN. Modem Zeebad Wie gaat mee naar Schevcningen, Speelterrein voor jong en oud, Waar de golven lokkend zingen, En de baders zich verdringen, Oolk al is het nóg zoo koud, Ziet een eindlelooze slang Staat reeds aan die kas te wachten, En naar 't zilte nat te smachten, Men geniet reeds in1 gedachten, Ook al wacht men nóg zoo lang. Rijke lui en sjieke lieden Komen liever barrevoets, Whar zij zich die kans door bieden Om die herrie te ontvlieden Van het wachten op een koets. Kijk hun mantels, wat een fleur! Wat een streepjes, wat een ruiten! Men herkent de Feine Leute Aan hun badjas en hun kuiten En hun diepe koperkleur. In de zee wordt niet gezwommen, Want die is te druk bezet, Ook al zijn die dichte drommen, Niet voor 't baden hier gekomen, Doch in hoofdzaak voor de pret. Aan een rekstok wordt gewerkt, En men demonstreert er fraaie Reuzen-, knie- en apenzwaaien. (Wie gewoon in zee gaat baaien, Wordt gewoon niet opgemerkt!) Gumimikikker, gummidrakem, En een gummikrokodil... Wat ze niet van gummi maken, Om ia 't bad tot roem te raken, Als men niet te water wil. Ach die pakjes, wat een lust! Blauw-geel-roode paars wit-groene, Badpak, cape en muts en schoenen, Pakjes zijn het om te zoenen. (Maar aan 't strand wordt niet gekust!) Ook de Weensche Operette Vindt ons strand' de moeite waard, Zangeresjes van coupletten Ziet hoe worden haar toiletten Door de meisjes aangestaard. En nu verven tot mijn schrik, Meisjes zelfs op 't strand haar lippen! Maar helaas voor mijn begrippen Blijven wij gewone kippen En geen Weensche leeuwerik. Dit zijn enkel vreemdelingen Uit Berlijn en Rotterdam. Maar in echte Haagsche kringen Past dat elk in Scheveningen Zijn seizoen-kabine nam. Ieder lid der Haute volée Heeft zijn eigen bad-kombofje, In zijn eigen binnenhof je, En zoo voel je dan een sof je Ver van 't plebs (en vèr van zee). WILLEM VAN REYMERSWAAL. Weinig beseffen wij hoeveel moed er toe nookiig is om waarlijk geduld te heb ben. „Geduldig afwachten1", hoe eenvoudig klinkt dat, hoe gemakkelijk lijkt dat. En toch is het in werkelijkheid één van de moeilijkste dingen die er Destaan. Vrij wel alles is te dragen in het leven, zoolang wij maar iets kunnen doen, zoolang wü maar handelend op kunnen treden. Want zoo lang wij bezig zijn, eischt deze bezigheid, welke zij ook zij, toch in ieder geval in zekere mate onze aandacht op. Zoolang wij in letterlijken zin ergens „aan doei#* wat wij kunnen", geeft dit ons een groote verlichting, door de troost en de afleiding die wjj er in vinden. Maar er zijn gevallen waarin wij niet kunnen doen wat wjj kunnen, waarin het eenige wat ons overblijft is: afwach ten, geduld hebben. En dit is werkelijk van alle de zwaarste taak. Waaneer iemand, die ons dierbaar is, de crisis van een ziekte doormaakt, wat kunnen wij dan doen? of wanneer er een schip vergaan is, waarop zich «diegene bevond, die ons het naaste is, wat kunnen wjj dan doen, in af wachting van nadere berichten over al of niet geredden? Niets immers dan geduldig afwachten, geslingerd tusschen hoop en vrees! Dit afwachten is voor iedereen een kwelling, maar voor de zeer actieve typen zeer zeker het ergst Voor menschen, wier geheele lijn „in grijpen" is, die gewend zijn om energiek en volhardend aan te pakken en het leven gemeenlijk zoowat te dwingen naar hun wil, voor dezen is geduldig, passief af wachten iets dat zwaarder te volbrengen is dan de moeilijkste taak. De meer in- schikkelijken zijn gewend, zich veelal naar de omstandigheden of naar anderen te schikken en bunnen daarom de onotkoom- baren dwang van het noodlot beter ver dragen. Maar zij, die gewoon zijn om wat hen in den weg komt coüte que ooüte uit den weg te ruimen, worden dikwijls wan hopig onder dit passieve wachten. En toch zijn er in ieder leven omstandigheden, waar wjj met ons menschenverstand en onze menschelijke kracht machteloos te genover staan. Misschien is het goed, dat dit ons zoo nu en dan aangetoond wordt, omdat wij andera een te grooten dunk van onszelf zoiuden krijgen. Maar wanneer in uw omgeving iemand met een doortastend karakter iets moet doormaken, zonder in eenig opzicht han delend te kunnen optreden, dan kunt u misschien trachten zijn (haar) lot eenigs- zins te verlichten door voor eenige aflei ding te zorgen. Vraag b.v„ of de betrok kene u met het een of ander wil helpen, en doe alsof u deze hulp erg noodig heeft, ook al kunt u 'het best alleen af. Want niets is zoo noodlottig voor iemand's ge- dachtenleven, als bet nutteloos blijven draaien om een punt, waaraan toch niets te veranderen is. Het is even redeloos en afmattend als het blijven staren op .een boogen steenen muur, waar men toch niet overheen kan. Wie zoo iemand overreden kan, een eindje te wandelen en den muur, zij het tijdelijk, uit 't oog te verliezen, doet een goed werk. Dr. JOR DE OOCK. (Nadruk varboden). Voor de lezers val dit blad geeft onze Psychologische medewerker Dr. Jos. de Cock, van Merlenstraat 120, Den Haag, gratis zielkundige adviezen o.m. over de wijze waarop sqj hun geest kunnen ver- frissohen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen zullen in dit blad geregeld worden behandeld. Mochten de beantwoor- dingen te uitvoerig worden, dan direct schriftelijk aan de aanvragers Recept voor tooneelschrijvers. De tooneelschrijver mag op het oogen blik dat hij schrijft, zich niet verheven achten boven één persoon, die hij laat op treden. Hjj moet gebrek als gebrek too- nen, den schurk als schurk, maar hij mag Él6®11 partij tegen den schurk kiezen, die zal zichzelf wel vast werken. Doet bij het toch, dan verliest hij van zijn groot- menschelijkheid als schrijver, vervalt in tendenz; weer een paar stappen verder en hij zit in den draak. Het is dit. wat vele schrijvers niet begrijpen en wat hun kunst op lager plan houdt. August Heytingh.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1930 | | pagina 9