't «uttertje
PDFIIIM RUBRIEK
UIT DE OUDE DOOS
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
VAN 'SLEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
van Zaterdag 30 Augustus 1930.
TOB NOOIT HOEKJE.
BIN DB.
449. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
Bjj den omgang van menschen onder
elkander speelt het peil, dat elk van hen
op zijn levensweg bereikt heeft, een groote
rol. Wel valt het niet te ontkennen, dat
onze hoogmoed er ojis toe brengen kan
om behagen te scheppen in het verkeeren
met dezulken, waarboven we ons verheven
voelen; terwijl aan den anderen kant nede
righeid ons het gezelschap doen zoeken
van hen, van wie wé meenen te kunnen
leeren. Maar noch het een noch het ander,
is natuurlijk genoeg om ons op den duur
te bevredigen. We hebben een ongedwon
gen verkeer noodig; wij verlangen los
daarheen geworpen gedachten uit te Wis
selen, ons omringd te zien van anderen,
die in dezelfde 'dingen belang stellen, die
begrip hebben, niet alleen van onze zicht
en tastbare moeilijkheden, maar ook van
de onoverkomelijke bezwaren, die onze.
persoonlijkheid ons in den weg legt, om
dat we nu eenmaal zoo zijn en niet anders.
Een gelijkheid van peil, die op die wijze
den omgang makkelijker maakt, komt zeer
zeker voor, maar niet zoo veelvuldig als
het lijkt. En misschien is de weinige op
merkzaamheid, die we aan dit onderwerp
wijden, wel de verborgen oorzaak van veel
onaangenaamheid en strijd. Wel zijn we
gauw met ons oordeel klaar om in een
ander iets aanmatigends te vinden, bela
chelijk, vreemd of dom, zonder dat we er
een oogenblik aan denken dat het peil,
waarop we staan, hun de dingen anders
doet zien, dan wij ze zien, hun wellicht de
oogen gesloten houdt yoor een waarheid,
die ons reeds lang is gebleken, of hun iets
doet begrijpen wat voor ons verborgen is.
Zouden twee personen, die het soms zóó
weinig eens kunnen worden, dat ze ten
slotte vijandig tegenover elkander staan,
er niet mee geholpen zijn, als het hun in
viel, wederzijds te denken: mijn tegen
stander heeft op het standpunt vanwaar
hjj uitgaat, evengoed gelijk, als ik van het
mijne?
Werkelijk zou een juist en welwillend
inzicht van de eindelooze verscheidenheid
op dit gebied, ons de oplossing geven van
menige zaak, die voor ons th^ps nog een
raadsel is, We zouden er ons minder over
verwonderen dat iemand zich in de eene
omgeving zooveel beter en op zijn gemak
voelt, dan in de andere, dat het eehe ge
zelschap hem lokt om zich te uiten, ter
wijl hij in het andere als een vreemde
neerzit en zwijgt. In dit laatste is hij niet
in zijn element; hij' heeft niet de aanmoe
digende zekerheid, dat hetgeen hij te
berde zal brengen, in goede aarde val
len zal.
Hjj zal zich waarschijnlijk van deze oor
zaak geen rekenschap geven, maar het
feit bestaat. Een gelijke graad van ont
wikkeling, is niet te forceerea, evenmin
als de eene vrucht de andere kan deen
rijpen. B.
De ideale gevangenis.
Wanneer in Rusland moeilijke tijden
voor de dleur staan tracht een verstandig
man in de gevangenis te komen, Russi
sche gevangenissen hebben, hoewel ze be
stuurd worden door een gouverneur, haar
eigen sowjet, samengesteld uit uitsluitend
gevangenen, die zeil regels voor de ge
vangenen opstellen. Natuurlijk zijn die
regels niet te mard. Met het celstelsel is
gebroken. Aan het hoofdeind van elk bed
is een koptelefoon en alles wat de gevan
gene die zich een: uurtje wal: verpootten,
heeft te doen, is een sigaret aan te steken
zich op bed uit te strekken en naar de
draadlooze te luisteren. Het leven in de
civiele gevangenis wordt nog veraange
naamd doordat do gevangenon korte va-
oanties krijgen.
0. J. Greenwall.
BROER.
De Première.
Tooneel: de kinderkamer. Handelende
personen: broer, één jaar oud, de kinder
juffrouw, oud familiestuk, een tante met
een zakje lekkers, de lieve ouders en an
dere bijpersonen, die zich verbeelden,
dat de jongen het aardig vind als zij met
de vingers naar hem wijzen, geluidjes
maken en met een hooge stem: „kille,
kille" zeggen.
Wat zijn dat voor grimassen, denkt
broer: wat hnoeten jullie toch met die
flauwiteiten. Doen jullie toch zooals ju-
lie zijn! Ik geef me toch ook, zooals ik
ben. En hij strekt zijn armen uit naar zijn
vader als eenige, die zich waardig ge
draagt en den zoon voor vol aanziet.
Vader houdt hem heel erg onhandig vast,
zooals vaders in zoo'n toestand altijd doen.
Ondertusschen heeft tante haar zakje
open gedaan en neemt er iets ronds en
bruins uit, dat zij broer voorhoudt.'Broer
wil er naar grijpen. Maar tante is plage
rig, en trekt het telkens weg. Zoo zal het
hem ook later gaan denkt Pa met
iets zoets, als hij er de hand naar uit
strekt.
Geef het hem nu, zegt tenslotte
Mama, omdat het kind, dat het nu al te
gek vindt, blauw wordt van kwaadheid.
En de bruine hal verdwijnt in de kleine
vuist.
Wat heeft broer daar, zegt de kin
derjuffrouw, met een faussetstem. Is
dat een hammetje?
Bammetje, kraait de één-jarige, want
zoo noemt hij alles wat rond is. Hij straalt,
hij gilt, en hij steekt recht op het doel af
het balletje in zijn mond.
Hoe wijs, roemt tante.
Niet waar? stemt Mama toe; hij is
al ver voor zijn leeftijd.
Papa kon dat niet vinden. Het kind
steekt immers alles in zijn mond, of het
nu een knikker, een potlood, een lucifer,
of een punt van het beddelaken is. Maar
hij zwijgt om geen illusie weg te nemen.
Het stuk chocolade is klaarblijkelijk te
groot; bijgevolg neemt broer het weer uit
zijn mond, en nu gaat alles, zooals het
gaan moest; de bruine hand, met den
zacht geworden bal neemt haren weg
langs neus, kin en jurk en de sporen van
die wandeling bedekken deze straat. Oor-
en neusgaten zijn zwart, iedere opening,
die er was is volgestopt. Alles is nat en
bruin. Hoe klein was de bal geweest en
hoe verwoestend bad ze gewerkt. Nu komt
de rest in bet mondje terug. Broer straalt.
De trekken van het genietend jongens
gezicht klaren op,'alsof hem een open
baring deelachtig was geworden.
Onze ziel moet toch wel sterk in de
maag.geworteld zijn.
Het is de eerste keer, legt Mama uit,
dat hij chocolade krijgt. Bananen en appel
moes waren tot nu toe het lekkerste dat
hij kreeg.
0ntdekking3vreugde. Première ge
not 1
Het is 'het voorrecht van het kind, dat
het steeds premières beleeft. Alles is
nieuw en verrassend voor hem. Jammer
slechts dat het zich van de genietingen
van dit bestaan niet of toch slechts on
volkomen bewust wordt. Grooten, die het
bewustzijn hebben, ontbreekt weer de
naïviteit, die voor het genot noodig is.
Men heeft al zooveel „premières" be
leefd, dat de vatbaarheid ervoor sterk
verflauwd is. Men is blasé. Ja, als men
met de rijpheid van den volwassene de
frissche vatbaarheid voor indrukken van
het kind kon verbinden! Alle paar jaar
eens de lei uitvlakken, waarop het ver
leden zooveel geschreven heeft; van voren
af aan beginnen; om zoo te zeggen een
ander mensoh worden en de slechts al te
bekende dingen van het dagelijksch leven
DE GEK VAN DE 3o COMPAGNIE.
1H.
Uit de zadeltasch van het paard haalde
hij een stuk brood en een kruikje buza
en hij: at en dronk met smaak. „We zul
len al onze krachten moeten Inspannen,
hernam Oerasim, „om den dans te ont
springen." Hij smeekte Anna en den
majoor om zich in veiligheid te brengen
door een snellen rit en hem achter te
laten. Maar Anna's oogen stonden vol
tranen en haar armen om Oerasim heen
slaande, antwoordde zij: „Nooit! je bent
onze vriend en broeder."
„Vooruit," stamelde Oerasim ontroerd.
Plotseling, nadat zij gedurende vrij
langen tijd voorwaarts wuron getrokken,
klonk in de verte hondengeblaf.
„Zij komen," zei de majoor. „Wat nu?"
„Verwissel van paarden! Maak voort,"
antwoordde Cerasiin. Hij tilde Anna van
bet paard. Vasily sprong vlug in het
lage zadel en Oerasim zette Aima voor
hem en steeg daarna zelf op het onge
zadelde paard. „Als het een beetje wil, be
reiken wij voor hen het woud. Ik ben
nu de voorste man bij de achtervolging.
Haast u."
De officier, die Anna stevig vasthield,
gaf zijn paard met kracht de sporen.
„Je zult ons toch volgen?" vroeg hij.
De „gek" knikte en bleef even staan
wachten. In den beginne hoordé hij
slechts het gezoem der talrijke vliegen,
die speelden in de eerste zonnestralen en
daarna weer het verwoede geblaf van
de henden. Toen kwamen de Tartaren,
luid schreeuwend in woesten ren uit de
bosschen te voorschijn. Oerasim; liet zijn
paard galoppeeren. Spoedig was hjj het
bosch uit en bereikte hij een heuvel, be
groeid met laag struikgewas, dat hem
noopte den' gang van zijn paard te ver
tragen. Eindelijk kwam hij op een met
gras begroeide vlakte en kon hij; het
paard tot meerderen spoed aandrijven.
op zich laten Inwerken, alsof zij nog nooit
bestaan hadden.
Want gewoonte is vergif, dat stomp en
onverschillig maakt, en de vreugde doodt.
Voor het eerst chocolade eten: hoe
heerlijk moet dat zijn. Maar het zou met
bewustzijn moeten gebeuren. Het moest
een chocolade der kennis zijn. En al de
andere premières beleven en dan op den
juisten tijd. Want gewoonlijk komt alles
te vroeg of te laat. De eerste reis! Het
eerste schouwburgbezoek; Willem Teil in
de groote comedie. De eerste kusl Het is
een fout van de premières!, dat zij niet
herhaald kunnen worden.
Maar broer, men kan zich trainen. Men
kan het zoover brengen, dat de van ouds
bekende dingen, op iemand inwerken,
alsof zij nieuw waren. Er zijn menschen,
die de gave hebben tegen al het alledaag-
sche niet af te stompen en de indrukken
hunner omgeving steeds weer frisch in
zich opnemen.
Als je dat geleerd hebt, broertje, kan
je blij zijn, want je zult altijd jong blijven
al wordt je honderd jaar oud.
Broer werd ongeduldig. Er was iets
niet in den haak.
Och juffrouw, zei de vader, die wat
vermoedde.
Hij zal toch nietzei de bezorgde
moeder.
Hij heeft al, overtuigde Papa zich en
gaf het pakje aan de juffrouw over ter
verdere behandeling.
Dat was hem ook nog niet gebeurd. Ja,
men beleeft nog steeds premières.
B.
KLOOSTERS IN DE MIDDELEEUWEN
De oorsprong van veel goede
dingen.
In de eerste negen eeuwen van onze
jaartelling ging het met het Christendom
hier' te lande, of althans met de kerstening
van de bewoners dezer lage landen, eigen
lijk maar zoo-zoo. Met het jaar 1000 werd
er echter een nieuwe aera ingeluid.
Het geloofsleven bloeide in. den loop
der 11e en 12e eeuw hoe langer hoe rijker
op, dank zij niet alleen den ijver en de
vroomheid van de priesters, maar dank
zij vooral ook den sterken maatschappe-
Hjken steun, door de laatsten aan het volk
gegeven, een1 steun, waardoor het van
onwetendheid en armoede werd opgevoerd
tot zekeren staat van ontwikkeling en tot
zekeren graad van welvaart. De heideraten
en de meest doortastenden onder de ge
loofsverkondigers begonnen in dien tijd,
vaak uit eigen middelen, gebouwen te
stichten, waarbinnen ze met enkele ge
trouwen een sober, ingetogen bestaan gin
gen voeren en waar ze met open armen
niet alleen hen ontvingen, die hoopten op
zieletroost, maar ook hen, die behept wa
ren met lichamelijke kwalen of steun en
voorlichting behoefden op maatschappe
lijk gebied.
De kloosters werden weldra in wijden
kring vermaard, vele vrome burgers, be
hoefte gevoelend aan een afgezonderd
leven, verzochten er te worden opgeno
men, vele rijk met aardsche goederen ge-
zegenden ook, na een jeugd van weelde en
genot, vreezend voor hun zieleheil, stelden
zich onder het inbrengen van alles wat zij
bezaten onder de bevelen van de klooster
oversten. In den loop der 11e, 12e en 13e
eeuw, groeiden vele kloosters gestadig
aan, er waren er, waarin meer dan 1000
monniken, afkomstig uit alle lagen der
maatschappij, waren opgenomen, en zoo
lang de band werd gehouden aan de
strenge regels, door de eerste abten' vast
gesteld, bleven ze een zegen voor ons land.
De regels, waaraan de meeste klooster
broeders in dien tijd hadden te gehoor
zamen, waren vooral gericht op soberheid,
in spijs zoowel als in kleeding en op
kuischheid. Behalve soberheid eni kuisch-
heid voor zichzelf behoorden voorkomend
heid en behulpzaamheid voor de even
naasten tot de regels van de meeste orden,
en daarvan is het gevolg geweest, dat de
kloosters, waarin de geestelijke élite van
dien tijd gehuisvest was, den eersten stoot
gaven tot alle maatschappelijke hervor
mingen.
De kloosters zelf waren, behalve inrich
tingen voor vrome overpeinzingen, tevens
de plaatsen waar plannen werden ont
worpen voor den aanleg van wegen en
dijken, de inpoldering of drooglegging
van moerassige gebieden en ontginning
van heidevelden; en zij onder de broeders,
die bet meest bekwaam waren in een tak
van bet maatschappelijk bedrijf, stelden
zich aan het hoofd van de boeren uit den
omtrek, om uitvoering te geven aan de ge
maakte ontwerpen. Daarnaast kwam het
ook dikwijls voor, dat de kloosterbroeders
gezamenlijk zonder eenigen bijstand van
de burgerij, zioh op maatschappelijk ge
bied bewogen in vele doelen van ons land
herinneren de namen „Munnikerweg",
„Monnikenwijk" enz. nog aan hun gezwoeg
en al hadden ze niets anders gedaan, dan
zou een groote dankbaarheid jegens hen
van de zijde van het nageslacht reeds vol
komen gewettigd zijn. Doch ze deden veel
meer: op het gebied van rechtenbedeeling
en onderwijs hadden onze vooroudera in
de middeleeuwen ongeveer alles ben
te danken; bijna alle keuren en verorde
ningen, regelende de maatschappelijke
verhoudingen in de 12de en 13de eeuw,
werden in de kloosters opgesteld. De vele
plattelandsscholen, welke er destijds reeds
bestonden, waren door kloosteroveraten
gesticht; daarbjji werd door de klooster
broeders les gegeven,
roemen. B.
Vergeten mislukkingen.
Theorieën, die den tand des tijds niet
doorstaan, raken gewoonlijk geheel en al
in vergetelheid, en we vergeten allicht
hoeveel mislukkingen al die theorieën bij
elkaar vertegenwoordigen.
Lord Rayieigh.
DE MOED VAN HET GEDULD!
1
ZJj dienen ook die staan
en wachten.
M i 11 o n.
De Infanterie kwam aanrukken, eenige
soldaten bleven bij de groep staan. Het
waren mannen van de derde compagnie.
»Het is Oerasim," fluisterden zij ont
roerd tot elkander.
„Vooruit, luie dagdieven," brulde Di-
mietrivitch, „vooruit! Zie je niet, dat zij
vanuit de bosschen schieten!"
,,'t Zal gebeuren, vadertje, Sla ze neer
jongens," schreeuwden de soldaten, die
hun pas versnelden en naar het woud
renden.
Anna en Vasily keken elkaar lang en
vast in de oogen. Anna hield het kruis,
dat overdekt was met bloed, in de hoogte
en fluisterde: „God vergeeft de zondaars
die berouw hebben, Vasily.
Op dit oogenblik kwam de heelmeester
ter plaatse, zijn oppasser opende vlug de
tasch met instrumonten en verbandstof-
fen. Vasily liet de verzorging van Gera-
sim over aan hen en antwoordde Anna,
terwijl zijn stem, van ontroering trilde:
„Dan hebben wij vergiffenis gevonden,
beste vriendin."
Zacht snikte de gewonde. B. Q.
Oerasim zag den majoor 400 meter voor
zich uit zoo hard hij kon voortrennen in
de richting van de witte tenten der Rus
sische soldaten, die in de verte zichtbaar
werden, evenals de rosse rookpluimen
van de kampvuren. Weldra ontwaarde hij
een troep kozakken, die ijlings toescho
ten om de vluchtelingen van hun achter
volgers te ontslaan. Eensklaps stortte
het paard van den officier neer en Oe
rasim sprong vlug van het zijne. De
Tartaren stieten vreugdekreten uit, doch
durfden niet te schieten uit vrees Oera
sim, dien zij nog steeds voor één der
hunnen hielden, te treffen. De Russische
infanterie volgde door de steppen op
korten afstand de Kozakken, doch na
derde slechts langzaam, hoewel de ver
spreide kleine infanterieafdeelingen ste
vig doormarcheerden. Oerasim ging
naast den majoor Sanin staan en be
groette de toesnellende Tartaren aller
onverwachts met het vuur uit zijn repe
teergeweer, lachende om de verwarring,
die hij "daardoor in hun gelederen stichtte.
Twee vijanden waren uit den zadel ge
worpen en hun paarden draalden schich
tig weg. De rest der Tartaarse,Tie ruiters
gilde on vluchtte hals over kop naar het
beschutting biedende woud. Als een
wervelwind vlogen de kozakken voorbij:,
zwaaiend met hun lansen.
„Hoera, hoera," juichten zij, terwijl hun
snelle jaarden Oerasim Vasily en Anna,
die juist opgestaan was, met het opstui
vende zand bedekten. De geweren der
Tartaren knetterden, Oerasim viel ach
terover. Vasily knielde naasi den getrof
fen soldaat neer en rukte diens kleeren
open. „Den hemel zij; dank, het is slechts
een schouderwond. Aan de akelige zachte
kogels is het te danken, dat hij1 zoo ge
weldig bloedt."
De vleugel-adjudant Dimletrivitch
kwam naderbij.
Goeie genade, Vasily Sanin, Annn
Ivanivitch! Laat dat Tartaarsche zwijn
maar doodbloeden 1.Hè Oerasim? Ik
heb altijd1 wel gezegd, dat die gek van de
derde een flinke knul was.''
Anna bad het hoofd van Cesarim zacht
jes op haar schoot gelegd.
„Hij is een held. Hij heeft ons gered,
ons leven en.onze zielen. Och, maak
toch voort. Hij sterft."
Onwillekeurig nam zij bet kleine
kruisje, dat als talisman <yp Oerasim's
borst hing in handen.
LUXEBAD IN SCHEVENINGEN.
Modem Zeebad
Wie gaat mee naar Schevcningen,
Speelterrein voor jong en oud,
Waar de golven lokkend zingen,
En de baders zich verdringen,
Oolk al is het nóg zoo koud,
Ziet een eindlelooze slang
Staat reeds aan die kas te wachten,
En naar 't zilte nat te smachten,
Men geniet reeds in1 gedachten,
Ook al wacht men nóg zoo lang.
Rijke lui en sjieke lieden
Komen liever barrevoets,
Whar zij zich die kans door bieden
Om die herrie te ontvlieden
Van het wachten op een koets.
Kijk hun mantels, wat een fleur!
Wat een streepjes, wat een ruiten!
Men herkent de Feine Leute
Aan hun badjas en hun kuiten
En hun diepe koperkleur.
In de zee wordt niet gezwommen,
Want die is te druk bezet,
Ook al zijn die dichte drommen,
Niet voor 't baden hier gekomen,
Doch in hoofdzaak voor de pret.
Aan een rekstok wordt gewerkt,
En men demonstreert er fraaie
Reuzen-, knie- en apenzwaaien.
(Wie gewoon in zee gaat baaien,
Wordt gewoon niet opgemerkt!)
Gumimikikker, gummidrakem,
En een gummikrokodil...
Wat ze niet van gummi maken,
Om ia 't bad tot roem te raken,
Als men niet te water wil.
Ach die pakjes, wat een lust!
Blauw-geel-roode paars wit-groene,
Badpak, cape en muts en schoenen,
Pakjes zijn het om te zoenen.
(Maar aan 't strand wordt niet gekust!)
Ook de Weensche Operette
Vindt ons strand' de moeite waard,
Zangeresjes van coupletten
Ziet hoe worden haar toiletten
Door de meisjes aangestaard.
En nu verven tot mijn schrik,
Meisjes zelfs op 't strand haar lippen!
Maar helaas voor mijn begrippen
Blijven wij gewone kippen
En geen Weensche leeuwerik.
Dit zijn enkel vreemdelingen
Uit Berlijn en Rotterdam.
Maar in echte Haagsche kringen
Past dat elk in Scheveningen
Zijn seizoen-kabine nam.
Ieder lid der Haute volée
Heeft zijn eigen bad-kombofje,
In zijn eigen binnenhof je,
En zoo voel je dan een sof je
Ver van 't plebs (en vèr van zee).
WILLEM VAN REYMERSWAAL.
Weinig beseffen wij hoeveel moed er
toe nookiig is om waarlijk geduld te heb
ben. „Geduldig afwachten1", hoe eenvoudig
klinkt dat, hoe gemakkelijk lijkt dat. En
toch is het in werkelijkheid één van de
moeilijkste dingen die er Destaan. Vrij wel
alles is te dragen in het leven, zoolang wij
maar iets kunnen doen, zoolang wü maar
handelend op kunnen treden. Want zoo
lang wij bezig zijn, eischt deze bezigheid,
welke zij ook zij, toch in ieder geval in
zekere mate onze aandacht op. Zoolang
wij in letterlijken zin ergens „aan doei#*
wat wij kunnen", geeft dit ons een groote
verlichting, door de troost en de afleiding
die wjj er in vinden.
Maar er zijn gevallen waarin wij niet
kunnen doen wat wjj kunnen, waarin
het eenige wat ons overblijft is: afwach
ten, geduld hebben. En dit is werkelijk
van alle de zwaarste taak. Waaneer
iemand, die ons dierbaar is, de crisis van
een ziekte doormaakt, wat kunnen wij dan
doen? of wanneer er een schip vergaan is,
waarop zich «diegene bevond, die ons het
naaste is, wat kunnen wjj dan doen, in af
wachting van nadere berichten over al of
niet geredden? Niets immers dan geduldig
afwachten, geslingerd tusschen hoop
en vrees! Dit afwachten is voor iedereen
een kwelling, maar voor de zeer actieve
typen zeer zeker het ergst
Voor menschen, wier geheele lijn „in
grijpen" is, die gewend zijn om energiek
en volhardend aan te pakken en het leven
gemeenlijk zoowat te dwingen naar hun
wil, voor dezen is geduldig, passief af
wachten iets dat zwaarder te volbrengen
is dan de moeilijkste taak. De meer in-
schikkelijken zijn gewend, zich veelal naar
de omstandigheden of naar anderen te
schikken en bunnen daarom de onotkoom-
baren dwang van het noodlot beter ver
dragen. Maar zij, die gewoon zijn om wat
hen in den weg komt coüte que ooüte uit
den weg te ruimen, worden dikwijls wan
hopig onder dit passieve wachten. En toch
zijn er in ieder leven omstandigheden,
waar wjj met ons menschenverstand en
onze menschelijke kracht machteloos te
genover staan. Misschien is het goed, dat
dit ons zoo nu en dan aangetoond wordt,
omdat wij andera een te grooten dunk van
onszelf zoiuden krijgen.
Maar wanneer in uw omgeving iemand
met een doortastend karakter iets moet
doormaken, zonder in eenig opzicht han
delend te kunnen optreden, dan kunt u
misschien trachten zijn (haar) lot eenigs-
zins te verlichten door voor eenige aflei
ding te zorgen. Vraag b.v„ of de betrok
kene u met het een of ander wil helpen,
en doe alsof u deze hulp erg noodig heeft,
ook al kunt u 'het best alleen af. Want
niets is zoo noodlottig voor iemand's ge-
dachtenleven, als bet nutteloos blijven
draaien om een punt, waaraan toch niets
te veranderen is. Het is even redeloos en
afmattend als het blijven staren op .een
boogen steenen muur, waar men toch niet
overheen kan. Wie zoo iemand overreden
kan, een eindje te wandelen en den muur,
zij het tijdelijk, uit 't oog te verliezen,
doet een goed werk.
Dr. JOR DE OOCK.
(Nadruk varboden).
Voor de lezers val dit blad geeft onze
Psychologische medewerker Dr. Jos. de
Cock, van Merlenstraat 120, Den Haag,
gratis zielkundige adviezen o.m. over de
wijze waarop sqj hun geest kunnen ver-
frissohen en hun wilskracht en energie
kunnen versterken.
De vragen zullen in dit blad geregeld
worden behandeld. Mochten de beantwoor-
dingen te uitvoerig worden, dan direct
schriftelijk aan de aanvragers
Recept voor tooneelschrijvers.
De tooneelschrijver mag op het oogen
blik dat hij schrijft, zich niet verheven
achten boven één persoon, die hij laat op
treden. Hjj moet gebrek als gebrek too-
nen, den schurk als schurk, maar hij
mag Él6®11 partij tegen den schurk kiezen,
die zal zichzelf wel vast werken. Doet bij
het toch, dan verliest hij van zijn groot-
menschelijkheid als schrijver, vervalt in
tendenz; weer een paar stappen verder
en hij zit in den draak. Het is dit. wat
vele schrijvers niet begrijpen en wat hun
kunst op lager plan houdt.
August Heytingh.