't Jutte rt je UIT DE WIJDE WERELD. Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT VOOR DE VROUWEN. VAN Zaterdag 8 November 1930 459 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) DE MAN ZONDER VADERLAND Een Amerikaansche vliegende Hollander. Philip Nolan was tijdens den Noord- Am erikaanschen vrijheidsoorlog in de wildernis van Texas als zoon van een landbouwer geboren. Daar groeide hij op onder Indianen en blanke kolonisten, als sowbüy de uitgestrekte prairiën doorren* nen of jacht makend op den buffel en den beer. Op 20-jarigen leeftijd trad hij als vrij williger in dienst van het leger der Ver. Staten. Dat was in den tijd toen Jeffer- son president was. Het ambt van vice- president werd bekleed door overste Burr. In het brein van dezen eerzuchti- gen man rijpte een avontuurlijk denk beeld. Hij wilde, naar het voorbeeld van Napoleon, wiens s^er toen juist aan den Europeeschen hemel was opgegaan, met den degen in de hand een troon verove ren. Zijn plan was gericht op het omver werpen van de re.publikeinsche staatsin richting; hij wilde een Amerikaanseh keizerrijk ondier zijn heerschappij stich ten. Heimelijk trok Burr het geheele land door; en voornamelijk in de Zuidelijke staten, waar reeds verbittering heerschte tegen de Noordelijken, die de lakens wilden uitdeelen, vond hij aanhangers voor zijn hoogvliegende denkbeelden. Tot de avontuurlijke en eerzuchtige ele menten, die hem op den troon der Nieu we Wereld moesten helpen, behoorde ook Philip Nolan, de farmerszoon uit Texas. De samenzwering was goed voorbe reid, doch zij brak tengevolge van de on tevredenheid van de deelnemers, te vroeg uit, mislukte en was oogenblikkelijk on derdrukt. Overste Burr werd met zijn aanhangers gevangen genomen, en voor den krijgsraad in Fort Adams gebracht. Het was hem echter tevoren gelukt alle documenten, die hem konden com- promitteeren, te vernietigen, en zoo moest hij tenslotte wegens gebrek aan bewijs worden vrijgesproken. Zyn medeplichti gen, waaronder ook Nolan behoorde, kwa men er met een lichte straf af en wei den soms geheel vrijgesproken. Zijn aan hanger Nolan verspeelde echter door on voorzichtigheid en misplaatsten trots de vrijheid. Verbitterd dat men hem voor het gerecht had gedaagd, verklaarde hij op de vraag van den rechter, of hij nog iets tot zijn verdediging te zeggen had en nog voordat over het vonnis beraadslaagd was, in jeugdigen overmoed: „De duivel hale de Vereenigde Staten. Ik wou dat ik er nooit meer iets van hoorde". De be raadslaging van het Hof duurde slechts eenige minuten. Plechtig namen de rech ters hun plaatsen weder in, waarop de uitspraak volgde. Luitenant Nolan werd schuldig verklaard aan hoogverraad en veroordeeld, gedurende zijn verdere leven nooit meer iets van de. Vereenigde Staten te mogen hooren. Dat had Nolan immers zelf gewild en toen de rechters het vonnis hadden uit gesproken, lachte hij luid en overmoedig. Dat was op den 23sten September 1807 van dien dag af tot aan zijn dood, in 1863 heeft hij nooit meer de naam van zijni vaderland gehoord, nog minder het ge-! ringste over de gebeurtenissen in de V.1 S. vernomen. Hij leefde nog 56 jaar zon der een vaderland. Men bracht hem van Fort Adams waar hij op dat oogenblik was, op een oorlogsschip, waarna hij op twintig verschillende vaartuigen als een vliegende Hollander, die nooit meer; thuis zou komen, op zee voortdurend I rondzwalkte. De Marine gaf den com-! mandant van het schip een geheim bevel mee, waarin woordelijk stond: „U zult den gevangene aan boord van uw schip nemen, en alles in het werk stellen om zijn vlucht te voorkomen. U zult hem alle voorkomendheid bewijzen, kost en klee ding verschaffen, overeenkomstig zijn vroegeren rang van officier der Staten. De officieren, aan boord zullen overeen* stemmen in wijze van omgang met hem; hij moet steeds met respect worden be jegend, doch hij mag nooit iets over zijn vaderland hooren of iets zien, dat hem daaraan zou kunnen herinneren". Alle nieuwsbladen en boeken, die Nolan in handen kreeg, werden tevoren streng gekeurd, of zij geen berichten over de V. S. bevatten, en uit de couran ten werd zelfs elke advertentie van een of ander Amerikaansche handelszaak ge knipt. De wereld vernam niets van liet bestaan van dezen ongelukkige (want het was een eereplicht der officieren die met Nolan in aanraking kwamen, geenerlei berichten over den rampzaligen man te verspreiden). Zelfs de pers van zijn va derland kreeg eerst kennis van de straf die hij ondergaan had, na zijn dood. Jaren verliepen en de gevangene ver zoende zich met zijn treurig lot, waarin hij geen verandering meer durfde te ver wachten. Hij dacht er niet aan te vluch ten; hij stond integendeel op goeden voet met de marine-officieren en onderscheid de zich zelfs als een dapper man, wat hem de waardeering van zijn bewakers be zorgde. Eens werd het schip, waarop hij zich bevond, gedurende den oorlog met Enge land door een veel grooter vijandelijk fregat aangevallen. De meeste officieren waren al gesneuveld en het schip scheen verloren. Toen nam Nolan op het hache- lijkst oogenblik het commando op zich, vuurde de moedelooze matrozen opnieuw aan en laadde zelf de kanonnen. Aldus gelukte het hem de tegenstander af te slaan, en toen deze de vlag gestreken had, trad de kapitein op hem toe, en schonk hem zijn eigen degen. Dit was de schoonste dag in het leven van den rampzaligen man zonder vader land. Den degen droeg hij later vol trots bij alle feestelijkheden; het was de eenige en hoogste onderscheiding, die hem ooit ten deel was gevallen. De commandant verzocht de regeering om gratie, doch er volgde nooit een ant woord uit Washington. Op Amerikaan sche schepen, onder Amerikanen bracht hij zijn leven door maar toch mochten zijn eigen landgenooten hem geen woord zeggen over het vaderland en zijn lotge vallen. Eerst op zijn sterfbed kwamen de offi cieren hem aan zijn sponde van het vader land vertellen. Toen vernam hij, hoe de V. S. tot de wereldmacht gestegen waren en voor zijn geestesoog rees een machtig trotsch gebouw op, uit de wildernis en het oerwoud. Vol bezieling en met tranen in de oogen luisterde de stervende' naar het verhaal van de officieren. Toen het uit was, verzocht hij met zwakke stem den aan zijn zijde zittende kapitein het ge bedenboek, dat hij steeds bij de hand had^ open te slaan en hem een gedeelte voor te lezen, dat hij zelf met potlood had aan gewezen. Hierna nam Nolan, wiens krach ten zichtbaar afnamen, afscheid van zijn kameraden, die tevens zijn bewakers waren geweest. Kalm en gelaten, ver zoend met zichzelf en zijn droevig lot, ontsliep de vaderlandlooze. In den herfst van het jaar 1863 stond in de Amerikaan sche dagbladen het korte bericht van zijn overlijden in twee regels. Eerst zijn dood ontsloeg de officieren van hun plicht om te zwijgen en nu vernam de wereld al lengs iets over de tragische romantiek van den rampzaligen avonturier, van den man zonder vaderland. B. j Die leuke fauteuils, van die lage en sjieke, Dat zijn toch wel échte oud-Hollandsche antieke Dat is mevrouw Coolstroncq, de stijl die ik ken Als echte oud-Hollandschen antieke Queen Arm. Pleegt Colstroncq aldus voor zijn interieuren Alleen het antieke maar waardig te keuren De keuken is tip-top, geheel up to date, Wijl Coolstroncq graag 't nieuwste en lekkerste eet. WILLEM DE RIJMER. HET LIEDJE VAN DE WEEK. ONS OUD-HOLLANDSCH INTERIEUR De Coolstroncqs besloten, een tijdje geleden, Hun huis wat oud-Hollandscher aan te kleeden. Want. al dat moderne, banale gedoe, Dat waren de Coolstroncqs nu eindelijk moe. De gang, waar zoon Coolstroncqs zijn rijwiel bewaarde, Die heet nu de hal, naar pa Coolstroncq verklaarde. Zoo'n kleine nuance verraadt ons zoo vaak Den man van beschaving, van kennis en smaakl Die hal werd versierd met oud-vader- landsch koper Kanon, paraplubak, fel blinkend en proper, Antiek en gestempeld dat zag ieder een Met werken van Rembrandt, Frans Hals en Jan Steen. De eetkamerschoorsteen werd open gebroken Opdat men een haardvuur van blokken kon stoken. Want niets evenaart zoo betoogde mevrouw Een échte oud-Hollandsche Engelsche 6chouw. Zij hing om haar schoorsteen, in plooitjes en neepjes Gordijntjes met ruitjes en blokjes en streepjes. Antiek en oud-Holiandsch voor 100 procent, (Ze staan in Parijs als Normandisch bekend). Er hangt aan den muur in bevallige plooien, Zoo'n echte oud-Hollandsche doek, van die mooie, (De oude, die komen uit Kasmir van daan, De nieuwe uit Enschede, wel te ver staan). Hun Hirsch an der Quelle, in koper gravure, Hun Mühle im Schwarzwald verdween van de muren. Bij Hollandsch antiek staat alleen maar voornaam Zoo'n prentje in lijst: „Le Lever de Madame". Die eetkamer wist men getrouw in dien ouden En zuiver oud-Hollandschen stijl te behouden. Dat is maar ik weet niht of Coolstroncq het weet De Hollandsche bouwstijl, die Ohippendale heet. Dat Hollandsche zilverwerk in die vitrine Mag óók als antiek wel uw aandacht verdienen Daar prijkt waar uw oog al vanzelf reeds op viel Een Zaanlandsche oud-zilveren automobiel. PEGGY. „Zoolang je min dor jarig bent, zul je niet imet hem trouwen," zei Peggy's va der beslist, „en daarna kun je natuur lijk doen wat je verkiest." Peggy trok een pruilend lipje. „Wat heb je tegen George, vader," riep ze uit. „Hij ia knap van uiterlijk en heeft een inkomen van vijfduizend pond1." „Waarvoor hij nooit oen Land uitgesto ken heeft," klonk het minachtend. „Dat hoef je George niet te verwijten, dat is zijn vader's schuld." „Ik verwijt hein niet, dat hij hot geld heeft, maar dat hij het zoo roekeloos ver spilt aan allerlei onzinnige cadeaux voor jou. Dat bewijst dat hij geen geschikte man voor je ig. Jij bent al verkwistend genoeg en moet iemand hebben, die jou kan Jeeren hoe je met het geid moet om gaan, geen idioot die op alles, wat jij doet, ja en amen zegt.*' Peggy nam zuchtend een boek op en ging op de canapé zitten1. „Later als je George wat beter kent vader, zal je zien hoe verkeerd je heim beoordeeld hebt. En nu, ouwe brompot, ga ik wat lezen, en wB er verder, geen woord over spre ken." Twee uur later zat Peggy met George in de schaduw van een boom in een bootje op de Theems, legde liefkoozend haar hoofd tegen zijn schouder en deelde hem het resultaat van bet gesprek met haar vader mee. „En nu moeten we Iets zien te bedenken," eindigde ze, „waardoor je vader uit de een of andere moeilijkheid kunt redden om hem van je flinkheid te overtuigen." Ze dacht eenige minuten na. „Wacht ik weet 'wat!" zei ze lang zaam. „Je wilt, hoop ik, geen drie of vier landloopers zien te krijgen om je aan te vaillen en hom met levensgevaar door mij te laten redden?" vroeg George angstig. „Neen, iets veel beters," zei ze het blonde hoofdje schuddend. „Luister aanstaande Vrijdag gaat vader naar Lon den voor een gewichtige vergadering „En dan?" „Dan zal ik hem 's morgens naar het station brengen en zorgen dat de auto plotseling een1 mankement krijgt. En wat gebeurt er dan?" vroeg ze triomfantelijk. „Dan vloekt je vader van belang en gaat te voet verder," merkte George droogjes op. „Neen, niets van dat alles daarvoor heeft hij geen tijd genoeg, dat beloof ik je, want als hij den trein van negen uur niet haalt, kan hij niet voor twee uur gaan zoodat hij veel -te laat voor de vergadering karnt, zie je?" „Ik mag een boom' zijn, als ik er iets van (begaap." Peggy zuchtte. „Wat ben je toch een sufferd, George. Laat je verbeeldings kracht nu eens werken, en stel je het geval eens voor. Vader vloekend - ik in tranen, eni plotseling let wel ver schijnt er een vliegmachine, keert eenige malen boven ods hoofd in de rondte en komt op een aangrenzend weiland neer. De vliegenier springt er uit. Ik snel op hem toe. „George!" yoep ik uit.'1 „O, ben ik het?" TOB NOOIT HOEKJE. HET KWAAD BLIJFT HETZELFDE, ONTDEKT OF ONONTDEKT. De openbare schande, de openbare meening. Hoe bevreesd zijn we daarvoor! Hoe bang zijn we. dat onze leugens, onze wandaden aan het licht zullen komen! Wat zal „men" van ons zeggen. De vrees voor de openbare meening is laf. Wanneer we zelf weten goed te heb ben gedaan, doet de meening van ande ren er niets.aan toe. En wanneer we dit niet weten, wanneer we integendeel over tuigd zijn van het verkeerde van onze handelwijze, dan is het kwaad al geschied. Wij moeten ons schamen over het kwaad zelf, niet over de straf. De straf is immers alleen maar het gevolg, feitelijk gaat zij buiten ons om. Het kwaad zelf, daar hebben we mee te maken. Dat we zoo bang zijn voor het oordeel, de minachting van anderen is misschien wel. een bewijs, hoe zacht we over onszel- ve denken. Als we onszelf veroordeelen zal het oordeel van anderen ons niet zoo treffen. We zouden het deelen en rechtvaardig vinden. Maar nee, we zijn bang beoordeeld te worden, we zijn bang van anderen te moeten hooren, wat we onszelf niet dur ven zeggen. We willen onze misdaden verborgen houden, om ons aan het oor deel te onttrekken. Maar al lukt ons dat, al komt nooit iemand het kwaad te weten, wat wij be dreven hebben; het kwaad blijft bestaan. En het kwaad is veel erger dan het oor deel. Zeg nooit tegen uzelf: gelukkig, dat het niet ontdekt is. Want wat hebt ge eraan? Ja, er zijn u misschien een paar onaange name oogenblikken bespaard gebleven. Maar verder? Voor uzelf maakt het geen verschil. Bega dus nooit een wandaad met het idee: het zal wel niet uitkomen. Misschien komt niemand het te weten, misschien zelfs heeft niemand er schade bij, nie mand, behalve gijzelve. Het kwaad haalt u naar beneden, niet de straf. De openbare meening doet u al leen wat duidelijker uw val beseffen. Dr. JOS. DE COCK. (Nadruk verboden). BABBELUURTJE OVER MODE. LINGERIE VOOR DE KLEINEN. Na de bovenkleeren: manteltjes, jurk-1 wel even de onderkleeding der kleinen jes en wat dies meer zij, mogen wij ook 1de revue laten passeeren. „Natuurlijk. Jij bent hoogst verbaasd mij te zien en legt mij uit dat er juist iets met je motor gebeurd is." j „Werkelijk of denkbeeldig?" „Denkbeeldig natuurlijk, domoor! En ik zeg tegen je: Kun je mij misschien even met de auto helpen? Vader moet volstrekt om elf uur in de stad zijn!" i „En dan zeg ik, mijn beste meisje niet3 j liever dan dat." „Neen, dan zou je alles bederven. Eï I kount een vastberaden uitdrukking op je gezicht en je kijkt vader vol zelfvertrou wen aan en zegt: Als het te herstellen is, zal ik het doen. Je trekt snel je jas uit en bekijkt de machine. Vijf a tien minuten gaan voorbij, waarin je met koortsachtige haast werkt. Eindelijk richt je je adem loos verhit weer op, wendt je vol trots tot vader en zegt: Het is in orde meneer, ik denk dat u nog juist bijtijds aan net sta tion kunt komen. Hij schudt je de hand, stijgt haastig in en „Jij ook?" „Zeker." ,Htai, ik hoop dat je suoces zult hebben, maar ik zie niet, in „Georgeilief, je moet doen zooals ik zeg, hoor jol Laat ons nu het plan verder uit werken." De auto begon langzaam' te gaan, en stond opeens met een ruk sfcB. „Wat zou er nu zijn?" zei Peggy verbaasd. „Ga gauw eens kijken kind," zei haar vader op zijn horloge ziend, „we zijn nog drie mijl van het station en de tijd begint op te schieten." Peggy stapte uit, bevoelde, betastte, onderzocht alles nauwkeurig en zei met ide kalante der wanhoop: „We kunnen niet verder, vader." „Wat niet verder. Ik moet met dezen trein mee." „Beate vader," je kunt geen ijzer met handen smeden. Of u er kwaad om wordt of niet, ik kan er niets aan doen". „Wie zegt dat dan? Maar elendig is het! Ik zal er misschien tweehonderd pond door verliezen." Een dreunend geluid boven hen deed hen verrast opzien. „Een vliegmachine 1" Peggy sprong op. „En ik geloof waarem- pel ja hij daalt." Ze greep haar vader opgewonden bij den arm, toen ze de machine langzaam, in j een stoppelveld, nog geen honderd meter j van hen verwijderd, zagen neerkomen. Peggy vloog er heen. „Die goede beste George!" mompelde ze. De vliegenier kwam snel op haar toe,j en tot haar genoegen merkte ze op, dat hij een zware donkere snor had en een j 'groot-en blauwen bril droeg. „Hij gaat er j bepaald op vooruit!" dacht ze. Toen luid: j „Zoudt u ons alsublieft even willen hel- j pen? We hebben een mankement aan de auto en vreezen daardoor den trein te zul len missen naar Londen, waar mijn vader om elf uur zijn moet." De vliegenier boog. „Ik zal er mijn best voor doen," zei hij. „Om de waarheid te zeggen, hen ik hier geland omdat er iets aan mijn motor mankeerde, maar als ik dien in orde kan krijgen, zal ik zorgen dat u nog binnen een uur in Londen is." „Prachtigl" riep de millionair. De jonge man hield zich een minuut of tien met de vliegmachine bezig. „Nu kunt u wel instappen. Gaat u ook mee?" vroeg bij beleefd aan Peggy. „Zeker," antwoordde ze. „Die auto kan wel hier blijven staan tot we terugkomen." Toen we ruim driehonderd meter boven de aarde waren, ging Peggy gemakkelijk zitten, hoogst voldaan, dat alles zoo prachtig van stapel liep. Maar nog geen tien minuten later zag ze George tot haar verbazing eensklaps den motor afsluiten, en dalen. Zou er ditmaal werkelijk ietts aan mankeeren? Ze konden Londen on mogelijk bereikt hebben. Peggy keek naar beneden ze gingen over een groot weiland, met aan het einde een vierkant grijs steenen gebouw, door hooge hoornen omringd. „Het spijt me zeer," zei de vliegenier, „maar het is weer mis met de machine,. We zijn echter niet ver meer van Londen, zoodat ik er u in twintig minutten kan brengen, zoodra ik den motor weer op gang heb gebracht. Peggy merkte op, dat hij veel lang zamer sprak dan gewoonlijk. Wat speelde hij uitstekend comedie. „Zou het lang duren?" vroeg ze, toen ze goed en wei geland waren. „Ik denk een half uurtje. Het is nu" hij beek op zijn horloge „vijf minuten over negen, u zult dan tegen half elf in Londen zijn. Is dat vroeg genoeg?" „Ja, dat is uitstekend," zei de millio- ijair, met een zucht van verlichting. „Goed dan moet ik even mijn instru menten halen. Dit is mijn huis daarom ben ik hier gekomen." Peggy schrok. „Wat mankeerde George nu?" Dat hij kamers in Londen had, wik ze, maar. Ze luisterde verbijsterd toen hij voortging. „Wilt u niet liever zoo lang naar bin nen gaan? Het begint juist te regenen." „Graag," zei Peggy snel, voordat haaf vader kon antwoorden. Ze moest een ep- kel woordje met George spreken om uit te vinden wat hij in het schild voerde. Hij haalde een fluitje uit zijn zak en blies er op, waarna er een bediende naar buiten sneldle, aan wien hij eenige korte bevelen gaf. Toen wendde hij zich tot den millionair: „Wees zoo goed den bottelier te volgen." „Is er ergens vuur aan Vrittle, waarbij

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1930 | | pagina 11