Het Kinderhoekje
XtK b? h^Li'S KrSstaTt
't Roodborstje sprong van tak op tak, „Kflk, dat moest Sint nu eens bfl mij
De nachtegaal zong in 't'bladerendak, jbrengen!"
De leeuwrik kweelde op een zoodje. „Vraagt U het hem dan Moes," had
't Winterkoninkje zag ik nooit in een kooitje. Liesje gezegd.
„Nee liefje, dat is veel te duur voor
Karei >de Groote, dat is bekend,
Was een' reuze goeie vent,
Hij diacht„Ga jullie maar je gang,
Want, strenige heeren regeeren niet lang."
Sinterklaas, dat durf ik niet te vragen,
hoor!" had Moeder weer geantwoord en
daarmee was het afgeloopen geweest, ten
minste voor Moeder. Maar Liesje moest er
telkens weer aan denken. Kon zij maar
Jeantje Wulffele. leen brief aan Sint schrijven. Aan Hans
vragen zou wel gaan, doch Liesje dacht,
In deze dagen is er weer veel te kijken, jdat zij het beste wist, hoe lief Moeder wel
Want nu zien we weer allerlei mooie dingen 1 was. Hans en Peter waren ZOO weinig
prijken, thuis. Als Lies Sinterklaas nu eens zag,
staat zoo'n costuum fijn. Men ziet de
vorm van het geheel is zeer eenvoudig,
langs de hals is een breede pas1 van wit
piqué geplaatst, wat een frissche toets
verleent aan het in bruin gehouden cos
tuum. De groote opstaande kraag is van
jeverbonk
De derde teekening laat een elegant
ensemble zien van graniet-blauwe wollen
dof. Japon en mantel schijnen van de
zelfde stof gemaakt, maar als men goed
ziet, dan is de stof der japon heel wat
dunner dan die van de mantel. Dit cos
tuum (evenals no. 2) is van de nieuwe
ensemble stoffen gemaakt. Jeugdig en
bevallig Is de kleur, maar niet minde
is dit het geval met de vorm. Flatteerend
is ook de bont-garneering, die bestaat uit
zwarte Kld. De rok van de japon is in
lichte klokvorm gesneden en heeft boven
dien midden voor nog een diepe, inge
perste plooi. De mantel, die tamelijk
recht van vorm is, heeft een weinig klok
king en achter een paar diepe geperste
plooien. Zooals men ziet komt de rok 10
jM. onder de mantel vandaan. Het lijfje
heeft geen andere garneering dan 6 wit-
laarlmoeren knoopen (ook oud-zilver zal
heel mooi staan) en kan desgewenscht
ïog een fijn wit ninon garnituurtje voor
als en mouwen verdragen.
OORRY BRENS.
Beste jongens en meisjes!
Wel aliemensohon, dat was me eventjes
een, verrassing van de week. Vier raad
sels op rijm. ik had de vorige week niet
gedacht dat jullie voor St. Nicoiaas nog
■aan mijn verzoek, oun je raadsels weer
eens op rijm in te sturen, zoudt voldoen.
En het was niet eens zoo erg gemakke
lijk om op de raadsels te rijmen. Ik vond
het dus dubbel aardigi. En nunog. één
keer en dan is de verloting er weer. De
gelukkige prijswinnaars zouden dus Za
terdagmiddag bun-boek kunnen afhalen,
maar omdat het Vrijdag St. Nicoiaas is,
dacht ik, dat je het veel fijner zoudt vin
den oim je prijs dan te hebben en dus heb
ik besloten, inplaats van Zaterdag in het
Juttertje, Donderdag onder „Stadsnieuws"
bekend te maken, wie een prijs gewonnen
hebben. Maar dan moet julie ook iets
doen en er voor zorgen dat je raadsel
oplossingen Woensdagmorgen, vóór 12
uur. op kantoor bezorgd zijn. Dus niet,
zooals anders, je oplossing Woensdag
middag brengen, maar 's morgens vóór
12 uur. Vooral niet vergeten hoor, anders
doe je niet mee bij de verloting en krijg
je dus zeker geen prijs.
Bertus Broekhuizen. Wat ia dat
leuk dat jij een dag .na St. Nicoiaas jarig bent.
Dat zijn twee feestdagen achter elkaar. Ik
hoop voor je, dat je een prijs wint, dat zou
wel aardig zijn, maar ik weet er niets van wie
een prijs wint, dat hangt af van de verloting.
Piet Keyzer. Zooals i'k je de vorige
week schreef, zal ik je, denk ik, wel herken
nen als ik je op straat tegen kom, en je lacht.
Probeer het maar eens. Wat heb jij je best
gedaan van de week. Twee eigengemaakte
raadsels. Ik vind' ze aardig en zal ze metter
tijd' op-nemen.
Mon Bonte. Ben je al weer naar school
geweest, Mon, of ben je nog ziek. Er zijn nu
een heele massa zieke menscheni, dat komt
door het weer, dus pas maar op voor kou-
vatten.
A m n d e v. d. Brink, Zeist. Ja, dat ge
loof ik graag, Anale, dat je me nog wel eens
een kaart van Zeist zu't sturen, waarvan ik
de afbeelding niet ken. Want zoo goed ben ik
in Zeist niet thuis, hoor. Hoogstens twee of
of drie keer ben ik er eens een dag geweest.
De ansicht,' die ik van de week van je ont
ving, herinnerde ik me ook maar heel flauw.
Nog wel bedankt hoor.
Je vindt het dus fijn in Zeist? Ik denk, dat
je er spijt van hebt als je weer naar Den Hel
der gaat.
Kindervriend.
Op den dijk zie je veel roodborstjes,
Daar zoeken ze naar zaadijes en korstjes.
Eeni nachtegaal zingt 's nachts heel mooi,
Beter dan een arme leeuwerik in zijn kooi.
Een winterkoninkje is een lief klein diertje,
En geeft om de kou geen ziertje.
Nu dag mijnheer, de groeten van
Klaas Johannes otadtman.
v. Galenstraat II.
Beste Mijnheer!
Daar is Beppy weer,
Laten andere rijmelaartjes u in den steek,
Ik zal mijn best doen deze week.
No*, i.
Het roodborstje is een mooi dier,
En als de nachtegaal zingt doet het ons een
groot plezier.
De leeuwerik vindt men in ieder duin,
Het winterkoninkje is niet in onzen tuin,
Deez' vogeltjes zijn kinderen van 't woud,
'k Geloof dus ook dat ieder kind van hen houdt.
No. 2.
Strenge heeren regeeren niet lang,
Dat was van vroeger al een bekende zang,
Maar 'k meen dat wij die strengheid' ook niet
begeeren,
Want 'k houd wel van zachte, maar niet van
strenge heeren.
't Is voor 't feest van de goede Sint,
Gekend en bemind door elk kind.
Zou Sint Nicoiaas ook aan ons weer denken,
En ook ons wat lekkers en mooi's schenken,
Nu dat feest zoo nadert, wordt het je weieens
angstig te moe,
Stel voor, Sinterklaas je bezorgt een... roe!
En zwarte Piet, hou d'ie ook maar tot vrind',
Want ook hij weet 't doen en laten van elk
kind,
Heeft Piet niets op je aam te merken, hoef je
hem niet te vreezen,
Maar is 't anders! dan wordt de dienst, van
de zak je bewezen.
Maar nu zullen allen maar zetten onder de
schoorsteen onze schoen,
Hopende dat die lieve Sint er wat moois in
zal doen.
En laat ons dan toch ook aan de arme kinder
tjes denken,
En van ons speel- en snoepgoed ook aan hen
wat schenken.
Maar nu ga ik eindigen met mijn rijm
Ik hoop het naar uw genoegen zal zijn.
Allen gegroet van
Annie v. d. Brink.
Ons Kinderverhaal.
LIESJES GEHEIM MET
SINTERKLAAS.
Liesje was een klein dom kindje. Hoe
klein ze was? Wel, zoo klein als de meeste
meisjes van vijf jaar, maar dan een beetje
kleiner. En hoe dom ze was? Dat zal ik
juilie vertellen.
Liesjes groote broer, Hans1, die al in de
vierde klus zat, en haar andere broer
Peter, uit de tweede klas, praatten eiken
dag over Sinterklaas, die a'1 gauw zou ko
men. lederen avond zetten Hans en Peter
en Liesje een schoen bij de kachel en dan
zongen ze een liedje voor Sinterklaas.
Dikwi,jls lag er 's morgens iets in de
schoentjes, een suikerbeestje of een cho-
.coiaadje of een marsepein-dingetje. Eens
zelis was er in Hans' schoen een brief bij,
door Sinterklaas zelf geschreven. Daar
stond in, dat Hans eens moést leeren, wat
minder slordig te zijn op zijn Moeren, om-
!d'dt Moeder nog zooveel anders"'te döen
had en ook op zijn schriftelijk werk in
school, waarin hij fouten maakte alleen
door slordigheid. Als Hans zóó slordig
uleef dan durfde Sint hem geen mooi
speelgoed te geven.
dan kon ze het hem zelf vragen. Moeder
durfde niet, maar Lies zou het best dur
ven, omdat het voor Moeder was.
„Lies, wat zit je te draomeni. Toe eet eens
door!" zei Moeder en Lies schrok op uit
haar diepe gedachten. Even later echter
was ze al klaar met een prachtig plan en
's middags, toen de jongens weer naai
school waren, vroeg Lies, of ze buiten
mocht spelen. Dat mocht van Moeder, om
dat het goed weer was. Lies trok haar
manteltje aan, zotte haar muts op, nam
haar Liefste poppenkind in den arm en
wandelde regelrecht naar het Warenhuis.
Ze was er ai zoo dikwijls met Moeder ge
weest, dat ze best den weg er heen wist.
Dapper stapte ze door de groote deuren
naar binnen en toen ze voelde, dat zo een
beetje vel-legen werd, drukte zo Mineke,
haar poppenkind stevig tegen zich aan en
zei: „Kom, je bent toch een groote meid,"
waarop ze aan een winkeljuffrouw vroeg,
met toch wel een bedeesd stemmetje: „Is
Sinterklaas er al?"
„Nee kindje-lief, nog niet. Maar hij
komt toch gauw. Wou je hem wat vra
gen?" antwoordde de juffrouw.
„Ja juffrouw," babbelde Liesje al weer
op haar gemak. „Ik wou vragen of Moe
der dat mooie leunstoeltje krijgt. Moeder
denkt, dat het veel te duur voor haar is.
Ze durft het zelf niet te vragen. Maar
Moeder is zoo erg lief, dat Sinterklaas het
haar best wil geven, als ik het vraag."
„Kom eens mee en wijs me dat stoeltje
eens aan," zei de juffrouw weer. „Ik ge
loof, dat ik je wel ken. Je bent Liesje
Wijsman, is 't niet."
„Ja juffrouw," antwoorddo Liesje, mee
loopend naar de meubel-afdeeling van het
warenhuis. „Kijk, dat stoeltje vond Moe
der zoo mooi."
„O, ja, dat is ook erg mooi. Als jij het
nu straks vraagt aan Sinterklaas, dan zal
ik hem het stoeltje wel aanwijzen 1"
„Ja, fijn," juichte Liesje. „O, kijk....
daar is hij. Wat groot! Wat mooi!" En
tegen Mineke: „Kom ga je mee, als een
groote meld. Sinterklaas is erg lief. En
we vragen het toch voor Moeder.".
Do juffrouw maakte het haar nog wat
gemakkelijker door haar aan de hand bij
Sinterklaas te brengen en te zeggen: „Dit
kindje, Liesje Wijsman, wilde graag
wat vragen Sinterklaas!"
Zoo Liesje, en wat wou je graag heb
ben?" klonk de vriendelijke stem uit den
witten baard.
-,,Nee, ik-niet, Sinterklaas. Maar Moeder
alstublieft, dat stoeltje de juffrouw
weet het wel Moeder durft het niet te
vragen, maar ze is altijd lief en nooit
stout. Zou het gaan Sinterklaas?"
Sinterklaas streelde Liesje langs een
gloeiend wangetje en antwoordde: „Ik
was wel eens meer even bij een van de
buren in huis. De juffrouw ging weer
weg. nadat Moeder haar hartelijk bedankt
had. Liesje kreeg nog een extra knip
oogje om haar te helpen, haar geheim niet
te verklappen.
En Lies hield zich best, wel drie dagen
lang, tot het Sinterklaasavond was en er
liard gebeld werd. Lies kneep haar hand
jes samen van verwachting, toen Vader
ging kijken en Moeder wist niet wat ze
zag, toen Vader binnenkwam met het
leunstoeltje, dat Moeder zoo erg mooi
vond. Lies danste van vreugde en zong
maar steeds: „Mijn geheimpje, mijn ge
heimpje". Ze zag niet het knipoogje, dat
V^ader nu aan Moeder gaf.
RAADSELS.
Oplossingen der vorige raadsels.
Roodborstje, Nachtegaal, Leeuwerik,
Winterkoninkje.
n.
Strenge heeren regeeren niet lang.
Goede oplossingen van beide raadsel»
ontvangen van:
H. A.; B. B.; M. B.; A. v. d. B. (Zeist);
M. de B.; J. B.; M. G. D.; M. Go.; M. G.;
N. G.; H. K.; K. K.; J. E. K.; P. K.; S. K.;
C. v. d. L.; M. r.; A. R.; K. J. S.; D. en
M. S.; S. T.; M. T.; W. V.; G. V.; J. en P.
W.; J. W.; J. Wu.; B. Z.
Zelfgemaakte raadsels ontvangen van:
D. en M. S. en Piet K.
Nieuwe raadsels
I.
Mijn geheel wordt met 12 letters ge
schreven en noemt een goed man.
10. 3. 5,11 ls een meisjesnaam,
3, 6, 7, 8 is een jongensnaam.
1, 4. 11, 6, is oen verblijfplaats voor som-
[mige dieren.
2, 16, 4 is een slimme streek.
9, 10, 6, 1 is een wapen.
Ingez. door H. v. W.
II.
Welk spreekwoord staat hief?
..o. .a. h...t ..t
Ingez. door K. A.
a zijn schoen geleRd voor Sinterklaas
waarin hü beloofde, beter, zijn best te b,elTee" f™1™! hebben. Och Plet, gee
Vriendelijk gegroet,
Beppie Zwierstra.
zullen doen, ook na Sinterklaas. De brief
van den Sint droeg hij in zijn zak, om
beter aan zijn belofte te kunnen denken.
Den volgenden dag kwam Peter thuis
met den uitroep: „Moeder, Sinterklaas is
er al."
„Ja, natuurlijk!" zei Liesje: „Hans heeft
h een brief van hem gekregen."
„Ja, maar ik bedoel overdag", voegde
Peter erbij. „Jan heeft hem gisteren ge
zien in het warenhuis!"
„O," zei Lies: „Echt gezien? Dichtbij?
En is hij er vandaag weer?"
„Ja, de heele week, zei Jan," ant
woordde Peter.
„Kom jongens, aan tafel," riep Moeder
en maakte zoo een eind aan het gesprek.
Maar Liesje was nog niet aan 't eind, nee
ïang niet. Haar kleine hoofdje moest heel
erg denken. Een paar dagen te voren was
ze met Moeder in het Warenhuis geweest.
Ze hadden heel veel moois gezien in de
speelgoedafdeeling, en Liesje wou dit wel
graag hebben en dat en dat, o, te veel om
op te noemen. Maar Moeder had een leun
stoeltje bewonderd in de nieubelafdeeling,
net zoo'n echt gemakkelijk stoeltje voor
Moeder om in te zitten naaien of breien.
En Moeder had tegen Liesje gezegd:
i Liesje eens een mooi prenteboek uit
ie zak. En dan gaat Liesje weer gauw
naar haar Moeder toe. Waar is Moeder?"
..Thuis, Sinterklaas," antwoordde Liesje,
•en beetje verlegen, omdat het nu pas tot
'mar doordrong, dat ze eigenlijk erg stout
was. Ze mocht nooit verder dan den hoek
an de straat en nu was ze heelemaal in
het Warenhuis.
Sinterklaas keek wel wat ernstig en
vroeg: „Ben je dan alleen hierheen ge
komen en weet Moeder er niets van". En
toen Liesje haar hoofdje schudde ver
volgde hij: „Brengt U haar gauw even
thuis, juffrouw en zegt U maar, dat ze
een geheimpje heeft met Sinterklaas. En
Liesje wil Sinterklaas wel beloven, dat ze
nooit meer zal weg loopen, hól"
„Ja Sinterklaas, dat wil ik beloven,"
antwoordde Liesje. „Ik had het vergeten.
Dag.Sinterklaas Dag Piet. Ik ga gauw
naar Moeder!"
Moeder keek vreemd op, toen Liesje
door een juffrouw uit het Warenhuis
thuisgebracht werd, maar de juffrouw zei,
dat Liesje Sinterklaas zoo graag even
wou zien en dat ze toen vergeten had, dat
ze niet uit de straat mocht. Gelukkig was
Moeder nog niet ongerust geweest. Liesje
met Ed'u, 'm oppervlakkige vriend eigen
lijk, gesproken had over zijn avontuurlijk
plan, een vriendelijk en onbaatzuchtig
inensch te zoeken. Ze zouden zijn verlan
gen toch niet begrijpen, zouden lachen
cm den modernen Diogenes. Maar zijn
plan rijpte plotseling tot vastheid, wat hin
derde hem ook de spot van die lui! Hij
zou doen, wat hij wilde, en' 'had een onbe
stemde hoop, dat hij vanavond op Sinter-
'klaas slagen zou.
Hij trok zijn jas aan, drukte de studeer
lamp uit. De kamer was geheel donker- nu,
alleen het. vuur in den haard verspreidde
een f] au wen, fantastisch rooden gloed.
Toen zette hij zijn hoed op en verliet
het huis.
Buiten sloeg de koude natheid hem in
het gelaat.
't Vetervrouwtje stond nog altijd in
haar hoekje te snikken.door niemand
gezien of gehoord zooals ze dacht. Ze
klemde de bos veters, kleverig en nat van
den regen, stijl in haar hand', en het arme
oude lichaampje schokte van 't snikken.
Een dubbeltje, een dubbeltje, 't Hinderde
niet, ais ze zonder eten naar bed moest,
daar lcorn ze tegen, maar dat de jongens
nu niets zouden hebben, geen mopje, geen
teai-taai-popje, dat brak haar het hart
bijna.
„Vrouwtje, wat scheelt er aan?" hoorde
ze plotseling 'n zachte stem naast zich
zeggen.
Verwonderd keek ze op. Voor haar
stond een meisje, 'n dametje eigenlijk,
met een eenvoudig zwart hoedje op, en
gekleed in een net mantelpakje, dat ech
ter sporen vertoonde van al heel oud te
zijn. Ze had' een 'bleek, vermoeid gezichtje,
dat misschien wel aantrekkelijk zou kun
nen zijn, als het- niet te ernstig stond.
Maar de 'blik van haar groote grijze oogen
was zoo vriendelijk, en deelnemend, dat
't vetervrouwtje dadelijk haar hart uit
stortte.
Ze vertelde alles, haar leven, haar lot
gevallen', haar zorgen, met de breedvoe
righeid van een oud vrouwtje, maar het
meisje luisterde met vriendelijke deelne
ming. En dus waagde 't moedertje ook te
vertellen wat (haar op het oogenblik het
meest deerde.
„Zulke kinderen, dame, die rekenen op
'n aardigheidje, nietwaar? Ze zien de
mooie winkels, en ze zien wat d'r lui
vriendjes krijgen, en zelf moeten ze toe
kijken. Da's toch te hard als je 'n kind
bent, zeg u nou zelf, dame!
„Dame? Kom vrouwtje, ik ben maar een
heel gewone juffrouw, maar je hebt gelijk,
het is een hard gelag voor de kinderen".
„En.en.as ik nou vandaag maar
'n gulden ontvangen had, ofof 'n paar
kwartjes". Oud moedertjes kin begon al
weer te beven-. „Voor mezelf hindert- het
niet, juffrouw, ik ben 'n oud mensoh. Maar
voor de jongens, die lekkere jongens.
Marie Sluijter overlegde. Zou ze 'n gul
den kunnen missen? Ze had vandaag haar
salaris ontvangen, hard verdiend na een
heele week van hard! ploeteren op de
i schrijfmachine, tot haar rug pijn deed en
haar oogen brandden, 't Was 'niet veel, al
was er nu een extraatje bijgekomen, van
wege de Sinterklaas, en ze hadden het zelf
zoo hard noodig. Annie had- op 't oogen
blik geen betrekking, en Dolf's studie
kostte zooveel, 't kwam alles op haar neer
in dezen tijd. En dan had ze voor thuis
ook nog 'n kleinigheid willen meenemen,
thuis mocht de Sinterklaas toch ook niet
zoo voorbijgaan. Maar de nieuwe hoed, die
ze koopen wou? Dat was iets dat haar per-'
soonlijk betrof en ze had er allang vijf
g ilden voor afgezonderd. Zou ze daarvan
een gulden afnemen? De hoed, dien ze
koopen wilde, was een beeldje, maar
ze zou voor vier gulden toch ook wel wat
aardigs vinden! Kom, dat moest dan maar.
Zenuwachtig grabbelde ze in haar
beui-sje, 't ging zoo lastig met dien voch-
tigen handschoen. Ze hield het geldstuk
in het licht, 't was toch wel een gulden?
Jaen ze keerde zich om teneinde hem
vlug 't vetervrouwtje in de hand te duwen.
„Is het niet te veel wat u geven wilt?"
hoorde ze plotseling iémand naast haar
zeggen.
Marie keek verbaasd op. Naast haar
stond een heer in een overjas van Russisch
sabelbont, die haar met vriendelijke be-
angstelling aanzag.
„U zult me misschien heel vrijpostig
vinden", zei hij zacht. „'Maar ik zag u toe
vallig met dat vrouwtje spreken, en toen
dat u een gulden uit uw beursje nam....
'maar misschien hebt u niet bedacht, dat
I zulke menschen het geld dikwijls misbrui
ken, voor sterken drank en zulke dingen."
I „Daar is hier geen vrees voor". Marie
I moest lachen bij de gedachte dat 't veter-
I vrouwtje tot zooiets in staat was. Neen,
j daar was :ze volkomen gerust op. En ze
was al bezig hem lliet droevig lot van het
(arme vrouwtje te vertellen,
j Hij luisterde oplettend;, peinzend neer
ziend op haar vriendelijk gezicht, tot zij
zweeg.
„Misschien", zei hij zacht, ,,zou ik ook
j iets mogen geven? Ik ben rijk, tamelijk
rijk tenminsteen i'k denk, dat 't het
I vrouwtje wel zou bevallen, als ik wat
speelgoed voor haar kleinkinderen kocht."
„Wel, als u dat doen wilt, dat zou heer
lijk zijn", zei Marie kleurend,
j „Maar ik ben wat onhandig in zulke
dingen", zei hij verlegen. „De winkels zijn
j hier dicht in de huurt.misschien wilt
|u mij helpen?"
Marie aarzelde een oogenblik. Maar
toen bedacht ze zich, 't zou toch goed zijn
als ze hielp uitzoeken, 't was toch voor
het arme grootmoedertje. „Wel.... heel
goed.", zei ze lachend.
't Was meer dan vol in de winkels en j
daarom duurde het een tijdje, eer ze klaar j
waren met hun inkoopen. En terwijl ze
uitzochten en kochten, viel het Van Bever-
HOE ZIET DE WERELD
ER TEGENWOOkDIG Uil?
Daan Inge ls anders ook geen
zwijger.
Er zijn 'menschen, voornamelijk vrou
wen, die aan een chronische woordenvloed
lijden.
Daan Inge.
Hoe ls het mogelijk.
Ik vind het altijd verschrikkelijk in
den ring te gaan, er heerscht zulk een
onaangename stemming en atmosfeer.
Tunney.
De zwakheid van den ouden dag.
De verleiding van zich aan den duivel
over te geven wordt sterker naarmate
men ouder wordt.
A. Lewrence Lowelll
De werkers en de praters.
Wanneer zij, die iets gepresteerd heb
ben, maar half zooveel redeneerden als
degenen, die weten hoe de dingen feite
lijk moeten gebeuren, zou het leven on
dragelijk zijn.
Prins van Wales.
Karakter ls bedrijfskapitaal.
Mannen en vrouwen, die goed zijn toe
gerust wat betreft technische geoefend
heid zijn toch van weinig nut en zullen
nooit kans hebben op verantwoordelijke,
belangrijke posities, als zij niet de basis
bezitten van een degelijk karakter, ge
zond verstand en juist oordeel.
R. H. Ohance.
voorde niet moeilijk Marie's geschiedenis
te vernemen. Meisje van goede familie,
weritend' voor een karig salaris, en zich
afsloovend voor anderen, zonder genoe
gens en' zonder afwisseling, en het ver
wonderde hem hoe ze zoo zacht en mede
lijdend' had kunnen blijven. En Marie
vernam ook iets van zijn eenzaam Leven,
van zijn groote •teleurstelling, genoeg om
ernstig en vol. sympathie haar grijze oogen
naar hem op te heffen.
't Arme vetervrouwt je wist niet wat haar
ei-kwam. Want niet alleen had ze haar
armen vol speelgoed voor de jongens,
maar ze durfde haar linkerhand bijna niet
te verroeren. Want ze had heel goed ge
zien welk cijfer er op liet papiertje stond,
dat de mijnheer daarin- geduwd had!
Toen Van Bevervoorde naar huis terug
keerde, kon hij niet nalaten, nog eens naar
de schitterend verlichte winkels te zien.
Er waren zooveel mooie dingen, dingen,
die -het een genot zou zijn aan iemand te
schenken.
Maar misschien het volgend jaar....",
dacht hij, met een geluksgevoel zooals in
lang zijn deel niet was geweest.
B.