Het Kinderhoekje XtK b? h^Li'S KrSstaTt 't Roodborstje sprong van tak op tak, „Kflk, dat moest Sint nu eens bfl mij De nachtegaal zong in 't'bladerendak, jbrengen!" De leeuwrik kweelde op een zoodje. „Vraagt U het hem dan Moes," had 't Winterkoninkje zag ik nooit in een kooitje. Liesje gezegd. „Nee liefje, dat is veel te duur voor Karei >de Groote, dat is bekend, Was een' reuze goeie vent, Hij diacht„Ga jullie maar je gang, Want, strenige heeren regeeren niet lang." Sinterklaas, dat durf ik niet te vragen, hoor!" had Moeder weer geantwoord en daarmee was het afgeloopen geweest, ten minste voor Moeder. Maar Liesje moest er telkens weer aan denken. Kon zij maar Jeantje Wulffele. leen brief aan Sint schrijven. Aan Hans vragen zou wel gaan, doch Liesje dacht, In deze dagen is er weer veel te kijken, jdat zij het beste wist, hoe lief Moeder wel Want nu zien we weer allerlei mooie dingen 1 was. Hans en Peter waren ZOO weinig prijken, thuis. Als Lies Sinterklaas nu eens zag, staat zoo'n costuum fijn. Men ziet de vorm van het geheel is zeer eenvoudig, langs de hals is een breede pas1 van wit piqué geplaatst, wat een frissche toets verleent aan het in bruin gehouden cos tuum. De groote opstaande kraag is van jeverbonk De derde teekening laat een elegant ensemble zien van graniet-blauwe wollen dof. Japon en mantel schijnen van de zelfde stof gemaakt, maar als men goed ziet, dan is de stof der japon heel wat dunner dan die van de mantel. Dit cos tuum (evenals no. 2) is van de nieuwe ensemble stoffen gemaakt. Jeugdig en bevallig Is de kleur, maar niet minde is dit het geval met de vorm. Flatteerend is ook de bont-garneering, die bestaat uit zwarte Kld. De rok van de japon is in lichte klokvorm gesneden en heeft boven dien midden voor nog een diepe, inge perste plooi. De mantel, die tamelijk recht van vorm is, heeft een weinig klok king en achter een paar diepe geperste plooien. Zooals men ziet komt de rok 10 jM. onder de mantel vandaan. Het lijfje heeft geen andere garneering dan 6 wit- laarlmoeren knoopen (ook oud-zilver zal heel mooi staan) en kan desgewenscht ïog een fijn wit ninon garnituurtje voor als en mouwen verdragen. OORRY BRENS. Beste jongens en meisjes! Wel aliemensohon, dat was me eventjes een, verrassing van de week. Vier raad sels op rijm. ik had de vorige week niet gedacht dat jullie voor St. Nicoiaas nog ■aan mijn verzoek, oun je raadsels weer eens op rijm in te sturen, zoudt voldoen. En het was niet eens zoo erg gemakke lijk om op de raadsels te rijmen. Ik vond het dus dubbel aardigi. En nunog. één keer en dan is de verloting er weer. De gelukkige prijswinnaars zouden dus Za terdagmiddag bun-boek kunnen afhalen, maar omdat het Vrijdag St. Nicoiaas is, dacht ik, dat je het veel fijner zoudt vin den oim je prijs dan te hebben en dus heb ik besloten, inplaats van Zaterdag in het Juttertje, Donderdag onder „Stadsnieuws" bekend te maken, wie een prijs gewonnen hebben. Maar dan moet julie ook iets doen en er voor zorgen dat je raadsel oplossingen Woensdagmorgen, vóór 12 uur. op kantoor bezorgd zijn. Dus niet, zooals anders, je oplossing Woensdag middag brengen, maar 's morgens vóór 12 uur. Vooral niet vergeten hoor, anders doe je niet mee bij de verloting en krijg je dus zeker geen prijs. Bertus Broekhuizen. Wat ia dat leuk dat jij een dag .na St. Nicoiaas jarig bent. Dat zijn twee feestdagen achter elkaar. Ik hoop voor je, dat je een prijs wint, dat zou wel aardig zijn, maar ik weet er niets van wie een prijs wint, dat hangt af van de verloting. Piet Keyzer. Zooals i'k je de vorige week schreef, zal ik je, denk ik, wel herken nen als ik je op straat tegen kom, en je lacht. Probeer het maar eens. Wat heb jij je best gedaan van de week. Twee eigengemaakte raadsels. Ik vind' ze aardig en zal ze metter tijd' op-nemen. Mon Bonte. Ben je al weer naar school geweest, Mon, of ben je nog ziek. Er zijn nu een heele massa zieke menscheni, dat komt door het weer, dus pas maar op voor kou- vatten. A m n d e v. d. Brink, Zeist. Ja, dat ge loof ik graag, Anale, dat je me nog wel eens een kaart van Zeist zu't sturen, waarvan ik de afbeelding niet ken. Want zoo goed ben ik in Zeist niet thuis, hoor. Hoogstens twee of of drie keer ben ik er eens een dag geweest. De ansicht,' die ik van de week van je ont ving, herinnerde ik me ook maar heel flauw. Nog wel bedankt hoor. Je vindt het dus fijn in Zeist? Ik denk, dat je er spijt van hebt als je weer naar Den Hel der gaat. Kindervriend. Op den dijk zie je veel roodborstjes, Daar zoeken ze naar zaadijes en korstjes. Eeni nachtegaal zingt 's nachts heel mooi, Beter dan een arme leeuwerik in zijn kooi. Een winterkoninkje is een lief klein diertje, En geeft om de kou geen ziertje. Nu dag mijnheer, de groeten van Klaas Johannes otadtman. v. Galenstraat II. Beste Mijnheer! Daar is Beppy weer, Laten andere rijmelaartjes u in den steek, Ik zal mijn best doen deze week. No*, i. Het roodborstje is een mooi dier, En als de nachtegaal zingt doet het ons een groot plezier. De leeuwerik vindt men in ieder duin, Het winterkoninkje is niet in onzen tuin, Deez' vogeltjes zijn kinderen van 't woud, 'k Geloof dus ook dat ieder kind van hen houdt. No. 2. Strenge heeren regeeren niet lang, Dat was van vroeger al een bekende zang, Maar 'k meen dat wij die strengheid' ook niet begeeren, Want 'k houd wel van zachte, maar niet van strenge heeren. 't Is voor 't feest van de goede Sint, Gekend en bemind door elk kind. Zou Sint Nicoiaas ook aan ons weer denken, En ook ons wat lekkers en mooi's schenken, Nu dat feest zoo nadert, wordt het je weieens angstig te moe, Stel voor, Sinterklaas je bezorgt een... roe! En zwarte Piet, hou d'ie ook maar tot vrind', Want ook hij weet 't doen en laten van elk kind, Heeft Piet niets op je aam te merken, hoef je hem niet te vreezen, Maar is 't anders! dan wordt de dienst, van de zak je bewezen. Maar nu zullen allen maar zetten onder de schoorsteen onze schoen, Hopende dat die lieve Sint er wat moois in zal doen. En laat ons dan toch ook aan de arme kinder tjes denken, En van ons speel- en snoepgoed ook aan hen wat schenken. Maar nu ga ik eindigen met mijn rijm Ik hoop het naar uw genoegen zal zijn. Allen gegroet van Annie v. d. Brink. Ons Kinderverhaal. LIESJES GEHEIM MET SINTERKLAAS. Liesje was een klein dom kindje. Hoe klein ze was? Wel, zoo klein als de meeste meisjes van vijf jaar, maar dan een beetje kleiner. En hoe dom ze was? Dat zal ik juilie vertellen. Liesjes groote broer, Hans1, die al in de vierde klus zat, en haar andere broer Peter, uit de tweede klas, praatten eiken dag over Sinterklaas, die a'1 gauw zou ko men. lederen avond zetten Hans en Peter en Liesje een schoen bij de kachel en dan zongen ze een liedje voor Sinterklaas. Dikwi,jls lag er 's morgens iets in de schoentjes, een suikerbeestje of een cho- .coiaadje of een marsepein-dingetje. Eens zelis was er in Hans' schoen een brief bij, door Sinterklaas zelf geschreven. Daar stond in, dat Hans eens moést leeren, wat minder slordig te zijn op zijn Moeren, om- !d'dt Moeder nog zooveel anders"'te döen had en ook op zijn schriftelijk werk in school, waarin hij fouten maakte alleen door slordigheid. Als Hans zóó slordig uleef dan durfde Sint hem geen mooi speelgoed te geven. dan kon ze het hem zelf vragen. Moeder durfde niet, maar Lies zou het best dur ven, omdat het voor Moeder was. „Lies, wat zit je te draomeni. Toe eet eens door!" zei Moeder en Lies schrok op uit haar diepe gedachten. Even later echter was ze al klaar met een prachtig plan en 's middags, toen de jongens weer naai school waren, vroeg Lies, of ze buiten mocht spelen. Dat mocht van Moeder, om dat het goed weer was. Lies trok haar manteltje aan, zotte haar muts op, nam haar Liefste poppenkind in den arm en wandelde regelrecht naar het Warenhuis. Ze was er ai zoo dikwijls met Moeder ge weest, dat ze best den weg er heen wist. Dapper stapte ze door de groote deuren naar binnen en toen ze voelde, dat zo een beetje vel-legen werd, drukte zo Mineke, haar poppenkind stevig tegen zich aan en zei: „Kom, je bent toch een groote meid," waarop ze aan een winkeljuffrouw vroeg, met toch wel een bedeesd stemmetje: „Is Sinterklaas er al?" „Nee kindje-lief, nog niet. Maar hij komt toch gauw. Wou je hem wat vra gen?" antwoordde de juffrouw. „Ja juffrouw," babbelde Liesje al weer op haar gemak. „Ik wou vragen of Moe der dat mooie leunstoeltje krijgt. Moeder denkt, dat het veel te duur voor haar is. Ze durft het zelf niet te vragen. Maar Moeder is zoo erg lief, dat Sinterklaas het haar best wil geven, als ik het vraag." „Kom eens mee en wijs me dat stoeltje eens aan," zei de juffrouw weer. „Ik ge loof, dat ik je wel ken. Je bent Liesje Wijsman, is 't niet." „Ja juffrouw," antwoorddo Liesje, mee loopend naar de meubel-afdeeling van het warenhuis. „Kijk, dat stoeltje vond Moe der zoo mooi." „O, ja, dat is ook erg mooi. Als jij het nu straks vraagt aan Sinterklaas, dan zal ik hem het stoeltje wel aanwijzen 1" „Ja, fijn," juichte Liesje. „O, kijk.... daar is hij. Wat groot! Wat mooi!" En tegen Mineke: „Kom ga je mee, als een groote meld. Sinterklaas is erg lief. En we vragen het toch voor Moeder.". Do juffrouw maakte het haar nog wat gemakkelijker door haar aan de hand bij Sinterklaas te brengen en te zeggen: „Dit kindje, Liesje Wijsman, wilde graag wat vragen Sinterklaas!" Zoo Liesje, en wat wou je graag heb ben?" klonk de vriendelijke stem uit den witten baard. -,,Nee, ik-niet, Sinterklaas. Maar Moeder alstublieft, dat stoeltje de juffrouw weet het wel Moeder durft het niet te vragen, maar ze is altijd lief en nooit stout. Zou het gaan Sinterklaas?" Sinterklaas streelde Liesje langs een gloeiend wangetje en antwoordde: „Ik was wel eens meer even bij een van de buren in huis. De juffrouw ging weer weg. nadat Moeder haar hartelijk bedankt had. Liesje kreeg nog een extra knip oogje om haar te helpen, haar geheim niet te verklappen. En Lies hield zich best, wel drie dagen lang, tot het Sinterklaasavond was en er liard gebeld werd. Lies kneep haar hand jes samen van verwachting, toen Vader ging kijken en Moeder wist niet wat ze zag, toen Vader binnenkwam met het leunstoeltje, dat Moeder zoo erg mooi vond. Lies danste van vreugde en zong maar steeds: „Mijn geheimpje, mijn ge heimpje". Ze zag niet het knipoogje, dat V^ader nu aan Moeder gaf. RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. Roodborstje, Nachtegaal, Leeuwerik, Winterkoninkje. n. Strenge heeren regeeren niet lang. Goede oplossingen van beide raadsel» ontvangen van: H. A.; B. B.; M. B.; A. v. d. B. (Zeist); M. de B.; J. B.; M. G. D.; M. Go.; M. G.; N. G.; H. K.; K. K.; J. E. K.; P. K.; S. K.; C. v. d. L.; M. r.; A. R.; K. J. S.; D. en M. S.; S. T.; M. T.; W. V.; G. V.; J. en P. W.; J. W.; J. Wu.; B. Z. Zelfgemaakte raadsels ontvangen van: D. en M. S. en Piet K. Nieuwe raadsels I. Mijn geheel wordt met 12 letters ge schreven en noemt een goed man. 10. 3. 5,11 ls een meisjesnaam, 3, 6, 7, 8 is een jongensnaam. 1, 4. 11, 6, is oen verblijfplaats voor som- [mige dieren. 2, 16, 4 is een slimme streek. 9, 10, 6, 1 is een wapen. Ingez. door H. v. W. II. Welk spreekwoord staat hief? ..o. .a. h...t ..t Ingez. door K. A. a zijn schoen geleRd voor Sinterklaas waarin hü beloofde, beter, zijn best te b,elTee" f™1™! hebben. Och Plet, gee Vriendelijk gegroet, Beppie Zwierstra. zullen doen, ook na Sinterklaas. De brief van den Sint droeg hij in zijn zak, om beter aan zijn belofte te kunnen denken. Den volgenden dag kwam Peter thuis met den uitroep: „Moeder, Sinterklaas is er al." „Ja, natuurlijk!" zei Liesje: „Hans heeft h een brief van hem gekregen." „Ja, maar ik bedoel overdag", voegde Peter erbij. „Jan heeft hem gisteren ge zien in het warenhuis!" „O," zei Lies: „Echt gezien? Dichtbij? En is hij er vandaag weer?" „Ja, de heele week, zei Jan," ant woordde Peter. „Kom jongens, aan tafel," riep Moeder en maakte zoo een eind aan het gesprek. Maar Liesje was nog niet aan 't eind, nee ïang niet. Haar kleine hoofdje moest heel erg denken. Een paar dagen te voren was ze met Moeder in het Warenhuis geweest. Ze hadden heel veel moois gezien in de speelgoedafdeeling, en Liesje wou dit wel graag hebben en dat en dat, o, te veel om op te noemen. Maar Moeder had een leun stoeltje bewonderd in de nieubelafdeeling, net zoo'n echt gemakkelijk stoeltje voor Moeder om in te zitten naaien of breien. En Moeder had tegen Liesje gezegd: i Liesje eens een mooi prenteboek uit ie zak. En dan gaat Liesje weer gauw naar haar Moeder toe. Waar is Moeder?" ..Thuis, Sinterklaas," antwoordde Liesje, •en beetje verlegen, omdat het nu pas tot 'mar doordrong, dat ze eigenlijk erg stout was. Ze mocht nooit verder dan den hoek an de straat en nu was ze heelemaal in het Warenhuis. Sinterklaas keek wel wat ernstig en vroeg: „Ben je dan alleen hierheen ge komen en weet Moeder er niets van". En toen Liesje haar hoofdje schudde ver volgde hij: „Brengt U haar gauw even thuis, juffrouw en zegt U maar, dat ze een geheimpje heeft met Sinterklaas. En Liesje wil Sinterklaas wel beloven, dat ze nooit meer zal weg loopen, hól" „Ja Sinterklaas, dat wil ik beloven," antwoordde Liesje. „Ik had het vergeten. Dag.Sinterklaas Dag Piet. Ik ga gauw naar Moeder!" Moeder keek vreemd op, toen Liesje door een juffrouw uit het Warenhuis thuisgebracht werd, maar de juffrouw zei, dat Liesje Sinterklaas zoo graag even wou zien en dat ze toen vergeten had, dat ze niet uit de straat mocht. Gelukkig was Moeder nog niet ongerust geweest. Liesje met Ed'u, 'm oppervlakkige vriend eigen lijk, gesproken had over zijn avontuurlijk plan, een vriendelijk en onbaatzuchtig inensch te zoeken. Ze zouden zijn verlan gen toch niet begrijpen, zouden lachen cm den modernen Diogenes. Maar zijn plan rijpte plotseling tot vastheid, wat hin derde hem ook de spot van die lui! Hij zou doen, wat hij wilde, en' 'had een onbe stemde hoop, dat hij vanavond op Sinter- 'klaas slagen zou. Hij trok zijn jas aan, drukte de studeer lamp uit. De kamer was geheel donker- nu, alleen het. vuur in den haard verspreidde een f] au wen, fantastisch rooden gloed. Toen zette hij zijn hoed op en verliet het huis. Buiten sloeg de koude natheid hem in het gelaat. 't Vetervrouwtje stond nog altijd in haar hoekje te snikken.door niemand gezien of gehoord zooals ze dacht. Ze klemde de bos veters, kleverig en nat van den regen, stijl in haar hand', en het arme oude lichaampje schokte van 't snikken. Een dubbeltje, een dubbeltje, 't Hinderde niet, ais ze zonder eten naar bed moest, daar lcorn ze tegen, maar dat de jongens nu niets zouden hebben, geen mopje, geen teai-taai-popje, dat brak haar het hart bijna. „Vrouwtje, wat scheelt er aan?" hoorde ze plotseling 'n zachte stem naast zich zeggen. Verwonderd keek ze op. Voor haar stond een meisje, 'n dametje eigenlijk, met een eenvoudig zwart hoedje op, en gekleed in een net mantelpakje, dat ech ter sporen vertoonde van al heel oud te zijn. Ze had' een 'bleek, vermoeid gezichtje, dat misschien wel aantrekkelijk zou kun nen zijn, als het- niet te ernstig stond. Maar de 'blik van haar groote grijze oogen was zoo vriendelijk, en deelnemend, dat 't vetervrouwtje dadelijk haar hart uit stortte. Ze vertelde alles, haar leven, haar lot gevallen', haar zorgen, met de breedvoe righeid van een oud vrouwtje, maar het meisje luisterde met vriendelijke deelne ming. En dus waagde 't moedertje ook te vertellen wat (haar op het oogenblik het meest deerde. „Zulke kinderen, dame, die rekenen op 'n aardigheidje, nietwaar? Ze zien de mooie winkels, en ze zien wat d'r lui vriendjes krijgen, en zelf moeten ze toe kijken. Da's toch te hard als je 'n kind bent, zeg u nou zelf, dame! „Dame? Kom vrouwtje, ik ben maar een heel gewone juffrouw, maar je hebt gelijk, het is een hard gelag voor de kinderen". „En.en.as ik nou vandaag maar 'n gulden ontvangen had, ofof 'n paar kwartjes". Oud moedertjes kin begon al weer te beven-. „Voor mezelf hindert- het niet, juffrouw, ik ben 'n oud mensoh. Maar voor de jongens, die lekkere jongens. Marie Sluijter overlegde. Zou ze 'n gul den kunnen missen? Ze had vandaag haar salaris ontvangen, hard verdiend na een heele week van hard! ploeteren op de i schrijfmachine, tot haar rug pijn deed en haar oogen brandden, 't Was 'niet veel, al was er nu een extraatje bijgekomen, van wege de Sinterklaas, en ze hadden het zelf zoo hard noodig. Annie had- op 't oogen blik geen betrekking, en Dolf's studie kostte zooveel, 't kwam alles op haar neer in dezen tijd. En dan had ze voor thuis ook nog 'n kleinigheid willen meenemen, thuis mocht de Sinterklaas toch ook niet zoo voorbijgaan. Maar de nieuwe hoed, die ze koopen wou? Dat was iets dat haar per-' soonlijk betrof en ze had er allang vijf g ilden voor afgezonderd. Zou ze daarvan een gulden afnemen? De hoed, dien ze koopen wilde, was een beeldje, maar ze zou voor vier gulden toch ook wel wat aardigs vinden! Kom, dat moest dan maar. Zenuwachtig grabbelde ze in haar beui-sje, 't ging zoo lastig met dien voch- tigen handschoen. Ze hield het geldstuk in het licht, 't was toch wel een gulden? Jaen ze keerde zich om teneinde hem vlug 't vetervrouwtje in de hand te duwen. „Is het niet te veel wat u geven wilt?" hoorde ze plotseling iémand naast haar zeggen. Marie keek verbaasd op. Naast haar stond een heer in een overjas van Russisch sabelbont, die haar met vriendelijke be- angstelling aanzag. „U zult me misschien heel vrijpostig vinden", zei hij zacht. „'Maar ik zag u toe vallig met dat vrouwtje spreken, en toen dat u een gulden uit uw beursje nam.... 'maar misschien hebt u niet bedacht, dat I zulke menschen het geld dikwijls misbrui ken, voor sterken drank en zulke dingen." I „Daar is hier geen vrees voor". Marie I moest lachen bij de gedachte dat 't veter- I vrouwtje tot zooiets in staat was. Neen, j daar was :ze volkomen gerust op. En ze was al bezig hem lliet droevig lot van het (arme vrouwtje te vertellen, j Hij luisterde oplettend;, peinzend neer ziend op haar vriendelijk gezicht, tot zij zweeg. „Misschien", zei hij zacht, ,,zou ik ook j iets mogen geven? Ik ben rijk, tamelijk rijk tenminsteen i'k denk, dat 't het I vrouwtje wel zou bevallen, als ik wat speelgoed voor haar kleinkinderen kocht." „Wel, als u dat doen wilt, dat zou heer lijk zijn", zei Marie kleurend, j „Maar ik ben wat onhandig in zulke dingen", zei hij verlegen. „De winkels zijn j hier dicht in de huurt.misschien wilt |u mij helpen?" Marie aarzelde een oogenblik. Maar toen bedacht ze zich, 't zou toch goed zijn als ze hielp uitzoeken, 't was toch voor het arme grootmoedertje. „Wel.... heel goed.", zei ze lachend. 't Was meer dan vol in de winkels en j daarom duurde het een tijdje, eer ze klaar j waren met hun inkoopen. En terwijl ze uitzochten en kochten, viel het Van Bever- HOE ZIET DE WERELD ER TEGENWOOkDIG Uil? Daan Inge ls anders ook geen zwijger. Er zijn 'menschen, voornamelijk vrou wen, die aan een chronische woordenvloed lijden. Daan Inge. Hoe ls het mogelijk. Ik vind het altijd verschrikkelijk in den ring te gaan, er heerscht zulk een onaangename stemming en atmosfeer. Tunney. De zwakheid van den ouden dag. De verleiding van zich aan den duivel over te geven wordt sterker naarmate men ouder wordt. A. Lewrence Lowelll De werkers en de praters. Wanneer zij, die iets gepresteerd heb ben, maar half zooveel redeneerden als degenen, die weten hoe de dingen feite lijk moeten gebeuren, zou het leven on dragelijk zijn. Prins van Wales. Karakter ls bedrijfskapitaal. Mannen en vrouwen, die goed zijn toe gerust wat betreft technische geoefend heid zijn toch van weinig nut en zullen nooit kans hebben op verantwoordelijke, belangrijke posities, als zij niet de basis bezitten van een degelijk karakter, ge zond verstand en juist oordeel. R. H. Ohance. voorde niet moeilijk Marie's geschiedenis te vernemen. Meisje van goede familie, weritend' voor een karig salaris, en zich afsloovend voor anderen, zonder genoe gens en' zonder afwisseling, en het ver wonderde hem hoe ze zoo zacht en mede lijdend' had kunnen blijven. En Marie vernam ook iets van zijn eenzaam Leven, van zijn groote •teleurstelling, genoeg om ernstig en vol. sympathie haar grijze oogen naar hem op te heffen. 't Arme vetervrouwt je wist niet wat haar ei-kwam. Want niet alleen had ze haar armen vol speelgoed voor de jongens, maar ze durfde haar linkerhand bijna niet te verroeren. Want ze had heel goed ge zien welk cijfer er op liet papiertje stond, dat de mijnheer daarin- geduwd had! Toen Van Bevervoorde naar huis terug keerde, kon hij niet nalaten, nog eens naar de schitterend verlichte winkels te zien. Er waren zooveel mooie dingen, dingen, die -het een genot zou zijn aan iemand te schenken. Maar misschien het volgend jaar....", dacht hij, met een geluksgevoel zooals in lang zijn deel niet was geweest. B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1930 | | pagina 8