HET KINDERHOEKJE OLIFANT, WAAR BEN .IE? BIJ AVONDLICHT. Wanneer wij de nieuwe wintermode zien, denken w{j onwillekeurig, dat de ja ponnen voor den avond zich meer gewij zigd. hebben dan voor den dag. Wfl waren er al wel drie seizoenen aan gewend, dat de avondjaponnen van onderen langer en wijder werden, doch dezen winter is er toch een positieve verandering te zien. De grootste verandering is j, issohien wel, dat de japonnen over een co'rset ge dragen imoeten worden, of wanneer men een minder vreesaanjagend woord wil ge bruiken, over oen heup gordel. De japon nen zijn, zoo nauwsluitend, dat het leelijk staat, wanneer zü direct op het lidhaam gedragen worden. Geen enkele vrouw kan zeggen: „Ik ben slank genoeg, ik heb zooiets niet noodiig". Zij tzou er zichzelf mee benadeel en en de moderne gordels zij© zoo licht en dun, dat zij niet hinderlijk kunnen zij©. De avondjaponnen vertoonen zooveel variatie, dat men niet kan zeggen, dat dit of dat model de mode kenmerkt. Het. gaat ook niet op, dat zij de vrouwen ouder ma ken; dit hoorde men dikwijl» zeggen in den tijd, toen de vrouwen, van de korte rokken afstand) moesten doen. De moderne japonnen vall'en in zeer wijde plooien tot op den grond, zoodat men alleen de pun ten van de schoenen ziet, die evenals de lange handschoenen dn 'kleur moeten over eenstemmen met de avondjapon. Sommige japonnen bestaan van boven tot onder uit smalle strookjes; dit staat echter alleen goed, al£ men buitengewoon slank is. Dik wijls is de japon slechts voorzien van één groote volant, die onder de knie begint op een p'aafrs, die zeer nauwkeurig be paald moet worden; omdat men er zich anders ongemakkelijk in 'beweegt. Aardige namiddagjapon met.een geplis- seerden rok en een driekwart lange tuniek. Een rii knoopen en de punten op de heu pen vormen de origineele versiering. Onisymetrisehe japonnen zijn dit sei zoen zeer in de mode. Ziehier een model in crêpe Georgette met schulpen, die met tres omboord zijn. Elegante namiddagjapon van crêpe failie, versierd met volants. De geplisseer- de rok is aan het overkleed genaaid. Japon van donker crêpe marocain met moesjes; het lijfje is versierd met een fichukraag, terwijl een kleine volant den onderkant van den rok versiert Waarom het engagement afraakte. Zij: „Hou je nu werkelijk van me? En ik ben heelemaal niet mooi." Hij: „Het kan me niet schelen, dat je niet mooi bent." Toen keerde ze hem den rug toe. m Oprecht Meester: „Ik heb gister met jullie ge sproken over de onderscheiden karakter eigenschappen der menschen. Nu stel ik het geval, Frits, dat je buurman zijn por- temonnaie verliest; jij vindt hiaar en geeft haar terug, wat ben je dan?" Frite: „Dom, meester."' Kritiek. Fr.' Vissoher, de beroemde aestheticus, kreeg eens van een dame eenige door haar vervaardigde gedichten, met verzoek er een oordeel over te willen vellen. Visscher voldeed aan dien wensch en zond eenige© tijd daarna de gedichten terug, imet 'Op het adres: Zorgvuldig voor drukken te bewaren. Goede raad. „Waarom zoo boos? Wie heeft je op je teenen getrapt?" „Wel verbeeld je, mijn dokter verbiedt mie ton strengste het rooken en bierdrin- ken." „O, is het anders niet? Dat is gemakke lijk te verhelpen. Raadpleeg een anderen dokter, duizend tegen een, dat die je laat rooken en blei-drinken." Goed geantwoord. „Zoo, dus je bent kleermaker? Ben je zelfstandig?" „Neen, getrouwd!" In de zwemschool „Hei, zwemmeester, ik verdrink, ik ver drink 1" „Onzin, 'k Heb je immers goed vast." „Maar, als de stang breekt of het touw, en i e gordel bezwijkt, dan ga ik onder!" Gemoedelijk. „Wat hebt gij gedaan?" vroeg onlangs een rechter van instructie aan een niet zeer ijverig veldwachter, „toen je zag, dat beide beklaagden op elkander aanvielen?" „Ja," was het antwoord, „in zulke ge vallen is het maar 't best, wat uit den weg te gaan." Na een schraal diner. Gastvrouw tot gast, die afscheid neemt: „Wanneer doet u ons weder het genoe gen bij ons te komen dineeren?" Zwaarlijvig heer: „O voor mijn part dadelijk, mevrouw." De kracht ln dienst van den vrede. Alleen sterke en kalme menschen kun nen nuttig werk doen voor den vrede. Tardieu. Is de censor een heilige? Wanener de uenisor alle obscure lite ratuur leest, en niettemin een goed, zede lijk man blijft, waarom1 kunnen wij dan niet allen diergelijke boeken lezen en goed en zedelijk blijven. Senator Non-is. Hij: Zou jij met. een dammen man wil len trouwen, als hij geld hnd? Zij: Maak nu maar geen omwegen. Hoeveel geld heb je? Wat iweten mannen nu van vrou- wenkleedlng af! riep zdj' schamper uit. Nu we weten tenminste den prijs, merkte hij bitter op. Krijg jij; ook van je man altijd een cadeautje op je trouwdag? Meer dan een zelfs. Hij is zoo ver geetachtig, dat hij nooit er aan denkt, en nu herinner ik hem er .in Januari en Juni aan; op die manier krijg ik tweemaal iets van hem. Geef jij altijd toe, als je weet dat je ongelijk hebt? Ja, dat is te 'zeggen, als de anderen het ook weten. En toen hij: tegen je zei, dat hij nooit eenige aanmoediging van je kreeg., wat zei je toen wel? Wel, ik zei, d'at ik de voorkeur gaf aan een man die geen aanmoediging noo- dig had. Waarom heeft Zij haar engagement toch verbroken? Wel, ze liet haai- verloofde naar baar leeftijd raden en toen raadde hij het op den kop :af. Beste jongens en meisjes! Dat was nu van de week heusch, voor jullie en voor mij., een teleurstelling. Voor jullie omdat je je raadsels niet op kon lossen en voor miji omdat ik gedacht had veel meer oplossingen ce zullen ont vangen. Dat was een [misrekening. Maar we geven natuurlijk don moed niet op. Je krijgt, atonaal wel eens meer van dile kleine teleurstellingen en stel je voor dat je dan maar zou zegen: „Nou doe ik maar niet meer mee". Jullie probeeren het van de week weer en je zult zien;, nu gaat het beter. Het waren toch weer raadsels door een van do vriondjes zelf ingestuurd. Hadden jullie nooit dat spreekwoord ge hoord'? 't Is toch wei bekend hoor. Zal ik jullie eens vertellen wat een van de vriendjes ervan gemaakt had? Die had als oplossing neergeschreven „al smadende wordt uien wijs". Dat was ook een grappenmaker, hè? Maar we zijn het natuurlijk niet met hem eens. Stel je voor! Een ander had er vnn gemaakt „al smedende wordt men zwart" on weer een ander „al smedende maakt men blik". Jullie waren er toch wel erg naast, hoor. Ook de andere raadsels hebben moei lijkheden opgeleverd, maar els het er een beetje bijkwam heb ik het goedgerekend, zoodat verschilende van jullie je naam •bit de goede oplossers vinden vermeld, terwijl de oplossingen toch niet geheel goed waren ingezonden; Wiesje Verhage. Nou, ik heb ook een heerlijk St. Nicolaasfeest (gehad, Wlesye. Fijn, dat je zoo'n massa mooie cadeautjes hebt ®e- haid. Da't hebbeni lanig niet alle kinderen. Zal ik je eens vertelleni, wat ik hoorde van 4e St. Nicolaasviering van de kinderen uit een arm gezin, hier in Den Helder? Daarvan ver diende die vader maar een paar gulden in de week era er waren veel broertjes era zusjes. Zes of zeven, geloof ik. Een van de kinderen had op school een taaipop 'gehad en nog wat suikergoed en had dat bewaard om het met zijn andere broertjes en zusjes te deelen. En 's avonds zaten ze bij een klein tafeltje, met z'tt allen er om heen, en de taai-pop was irf zeven stukjes verdeeld era het suikergoed ook. Maar weet je wat het fijnste was, ze waren er allemaal erg blij' mee. Want daar gaat het toch maar om. Ik weet' wel' van kinderren die heel veel hebben gehad, maar die er heelemaal niet blij mee waren. En dan zijn zulke arme kindertjes raog rijker, dan die ondankbare kin deren. 't Gaat er niet om hoeveel we hebben, maar of we blij zijn met wat we hebben. Een ipiroote brief Is dit aan Jou geworden, hè? Maar hij is meteen bestemd voor dc an dere vriendjes en vriendinnetjes. Henk K i 1 j a n. Wel, dat vind Ik aardig van je, Henk, dat je, terwijl je er eigenlijk heelemaal niet zeker van was dat je raadsels goed waren, toch je briefje opstuurde, omdat je dacht: „dan heeft de kindervriend nog een briefje meer". Era omdat jij nu ecra briefje geschreven hebt, krijg je dit van mij terug. Beppie Zwierstra. Ja, ik kan me heel goed indenken, Beppie, hoe moeilijk het voor je geweest is, oim die raadsels op te lossen. En in gedachten, zie'ik je voorhoofd' met vree- selijke diepe rimpels, vanwege het denken) en je oogen kijken verschrikkelijk ernstig, tot je de oplossing gevonden hebt en dan met een zucht zegt: „Hé, gelukkig die heb ik." Is het zoo niet zoo'n beetje gegaan? Annie v. d. Brink. Wat was dat leuk, dat je vader zoo'n mooi rijmpje b!J Je St. Ni- colaas cadeau gedaan had. Nu begrijp ik hoe het komt, dat jij zoo aardig rijmen kan, dat heb je natuurlijk van: je vader. Ja, dat is een heel mooi boek, „Alleen op de wereld". Ik geloof vas,t alsi je het leest, dat je nog wel eens zal moeten Indien. Een fijn dagje heb Jij in Amersfoort gehad. Het plekje, op dlLe prachtige kaart die ik van je kreeigi era waarvoor ik je wel bedank, herinner ik me niet. Je ziet wel, dat ik Zeist raoig lang niet kern. Maar ik kom er later raog wel eens en zal het dan zeker opzoeken. M o ,n Bonte. Ja, jij hebt wel geboft, Mon, dat je nu weer een prijs had. Weet je nog dat Jo Jimmlnk dat ook een» gehad heeft, twee of driemaal achter elkaar? En wat fijn dat je niu ook nog een book van St. Nicolaas kreeg. Mar Ie Goes. Je trof het niet, Marle, diera eersten keer met je oplossen. Juist zulke moeilijke raadsels, maar ik vind het flink van je, dat je doorgezet hebt eni een volgenden keer zal- je wel meer succes hebben. Wilde jij me tot raadsel-oom promoveeren? Dat 'ben ik niet, hoor, ik ben, hier staat het, de Kindervriend. Ons kinderverhaal. het verdwaalde elfje. Een Sprookje van P. VAN RENSSEN. 1) Er was eens een elfje, een klein licht- kindje met vleugeltjes wan maanstralen, verdwaald in eeni Kroot-, donker sparre- bosdh. Het was nieuwsgierig geweest en héél ver weggeloopen. Nu was de maan al lanig weg en waar moest ze heen, nu er geen maanstralen meer waren, om er langs naar het licht land 'terug te -glijden? Want du elfjes dalen langs maanstralen op aarde neer én stijgen er weer langs op, vóór de maan ondergaat. Overal waren hooge, donkere sparre- boomen, die er zoo ernstig uitzagen, dat het elfje er hang van werd. Straks zou de zon opkomen en één zonnestraal was ge noeg om 'het kleine elfje te dooden. Het was dus ©let vreemd!, dat het angstig was en bedroefd. Ze zweefde voort, zonder ophouden, maar eindelijk weid ze zóó moe, dat ze tegen een boom moest gaan zitten om uit te rusten. Ze kont nlieit meer. Ze schuilde met haar kopje weg tus- sc-hen haar vleugeltjes en schreide; op Een heele verzameling dieren hebben een gezellige bijeenkomst georganiseerd. Om de pret te besluiten, hebben zij een fotograaf laten komen- Die heeft van de heele vergadering een prachtfoto genomen. Ze zijn er allen even duidelijk opgekomen, behalve de beide olifanten, die van de partij waren. Die hadden zich te veel verstopt. Maar wie scherp kijkt, ziet toch al heel gauw, waar zij zijn. Probeer het maar eens. Je mag het plaatje draaien ook. De andere dieren zetten echte gelegenheidsgezichten, hè? Ben jullie ook wel eens bij den fotograaf geweest? Nou, dan weet je er alles van! eens echter richtte ze haar hoofdje oip. Wat was dat?. Vlak hoven haar, in den boom, waaron der ze zat, begon een vogel te zingen, zoo zuiver en zoo mooi, als het elfje nog nooit iets gehoord had. Ze vergat al haar ver driet onder het luisteren naar dien vogel, 't Elfje herkende het geluid direct; 't wa ren manestralen, maar geen manestralen, die je zien kon, maar die je kon hoorei Toen het lied van- den vogel uit was, schrok ze opnieuw van de kou en het don ker om zich heen en ze begon zacht naar c.en vogel te roepen. „Ach lieve vogel", zei ze, „waar ben je? Ik beru een verdwaald elfje en zóó bang!" Daar voelde ze iet» op haar kleine handje, 't Was de vogel, die daarnet zoo mooi gezongen had. Met zijn lichte pootjes zat hij op haar eenen vinger en keek haar vriendelijk aan. „Ben jij het verdwaalde elfje, dat me geroepen heeft", vroeg hij. „Ja", zei het elfje, „en hen jij het «die zoo mooi zingen kan? Hoe heet je?" „Ik heet Nachtegaal1", zei de vogel, „maar wat doe je hier, dom elfje, nu de maan weg is? 't Is hier geen plaats voor jou. En wat moet je doen als de zon opkomt? Dan zul je zeker sterven". „Ja, ja", snikte het elfje, „je hebt gelijk en juist daarom ben ik zoo bedroefd. Ach, lietve Nachtegaal, kun je me niet 'helpen? Je 'bent heel1 goed, dat weet ik, anders zou je niet zoo mooi kunnen zingen; weet je geen plekje waar ik me tegeni de zon zou kunnen verschuilen?" „Nu", antwoordde de Nachtegaal, „over dag bon je nergens veilig tenminste.,., zoolang je een elfje bent!" „Kan ik dan wat anders dan een elfje worden? En Ijon ik dan veilig?" vroeg ze hoopvol. „Ja", zei de Nachtegaal, „als je wilt, kun je een Mem menséhenkind worden, clan zal niemand je kwaad bunnen doen. Ook de zon niet". „Wat moet ik doen om een menlschen- lcind te worden?" „Dam moet je naar den uil gaan en je vleugeltjes laten afbeten". Het elfje rilde. Ze vond1 het griezelig en ze hield zoo veel van die mooie vleugeltjes. „Kan ik ze dan niooit meer terugkrijgen?", vroeg ze. „Het hangt er van af", zei de nachtegaal", alleen als je een goed men- schenikind wordt, ander» moet je altijd eom menscsh blijven." „O", zei ze, „dan zal ik erg mijn best doen, want ik ben liever een elfje!" De Nachtegaal nam (haar handje en1 sa men vlogen ze naar den boom, waar de uil zat. Hu, dat was een somber dier. Hij had zulke groote oogen. „Wil je vam dit elfje een menisöbenkimd maken, uil?" zong de NachtegaaL „Dan moet ik je vleugels afbijten", bromde de uil. „Kom hier!" 't Elfje zweef de op hem toe en ging met gesloten oogen voor hem op den tak ritten. En de uil beet één voor één haar prachtige vleugeltjes af. „Zoo is 't klaar", zei de uil, „Vannacht vóórdat de maan opkomt, kun je je vleu geltjes terug, komen halen, als je goed bent geweest. Maar als je kwaad gedaan hebt, kriig je ze niet terug, dan moet je voor altijd een mensch blijven". „DanJk je wel, uil", zei het elfje met een trillend stemmetje. Ze wilde van den tak vliegen, want ze vergat, dat ze geen vleu gels meer had. Maar in plaats van door Üe lucht naar den grond te vliegen, kwam ze plotseling regelrecht op het mos terecht, 't Mos was heel zacht, zoodat ze zich geen pijn deed. Maar wat was ze groot gewor den! Ze bekeek zich verbaasd: ze was nu een aardig, klein meisje met een bont schort voor. Ze wou nog wat tegen den uil en den Nachtegaal zoggen, maar de Nachtegaal was verdwenen en de uil, die veel kleiner leek, doordat zij zelf zoo groot was ge worden; keek nonsoh den anderen kant uit, alsof hij' haar nooit had gezien. Toen ging ze weg. Waar naar toe? Ze wist het niet! Een uur lang liep ze door, totdat ze aan een klein huisje kwam. Bedeesd (klopte ze aan de deur. (Wordt vervolgd). RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. I. Rivier. II. Op1 de landkaart. m. AI smedende wordt men smid. Goede oplossingen van beide raadsels ontvangen van: A. v. <L B. (Zeist); M. B.; B. B.: M. D.; M. G.; N. G.; P. K.; B. K.; H. K.; P. L.; A. S.; S. T.; M. T.; J; W.; W. V.; J. en P. W.; B. Z. Nieuwe raadsels; I. Het eerste woord' is iets waar we dage lijks het meest zijn. Verandert men de le letter, dan is het een diertje. Ingtez. door Annie (R, n. Het geheel is een woord van 7 'letters en werd vroeger veel voor het verkeer gebruikt. 6, 6, 7 i,s van ijzer. 2, 4. 3 is het tegenovergestelde van 7, 1, 2 is iets, wat ge wel op school' moet maken. 4, 3 is het tegenovergestelde van uit. 1, 3, 7 is een gewicht. 1, 2 is een bijwoord. 5, 1, 2 is een ding, wat in den oorlog ge bruikt wordt. Ingez. door J. en M. H. Als je twee wenschen mocht doen, wat zou je dan wenlsohen? Allereerst zou ik me een man wen schen? Goed, en je tweede wensch? Daar zou ik mee wachten, tot ik wisb wat voor soort man ik 'getroffen had.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1930 | | pagina 12