Afwisseling in het dagelijksch
leven.
De kunst van vertellen.
Geef het mooie handje.
Er zijn mannen zoowel als vrouwen,
die zich alleen maar gelukkig voelen
als hun leven in dezelfde onverstoorde
regelmaat verloopt, die zoo mogelijk
vandaag op precies hetzelfde uur doen,
wat zij daags tevoren deden en over
morgen weer zullen doen; voor wie
elke verandering een onwelkome, vaak
zelfs opwindende onderbreking betee-
kent van hun sleur.
Anderen zien hunkerend uit naar
iets anders! De gedachte, dat hun
leven als een lange, rechte, eentonige
straat, wat betreft den dagelijkschen
weg hunner plichten, voor hen ligt,
windt op, verveelt hen en stemt hen
niet vroolijk.
Ik herinner mij nog zoo goed, dat
ik als kind van een jaar of zes, zeven,
eens aan mijn moeder vroeg: „Moe
der, gaat men zijn heele leven nu zoo
door, met om zeven uur op te staan,
zich te wasschen en aan te kleeden en
dan naar school of naar kantoor te
gaan?" Ik oordeelde natuurlijk naar
degenen, die ik om mij heen waarnam,
mijn vader, onze kennissen, mij zelf!
In geen geval kwam mij dit perspec
tief van altijd hetzelfde te moeten
doen bijzonder aanlokkelijk voor. Toen
ik ouder was, voelde ik mij bepaald
vaak ongelukkig, wanneer er bij het
aanschaffen van nieuwe jurken of
mantels altijd zoo'n groote waarde
aan „degelijke stoffen" werd gehecht.
Het beviel mij heelemaal niet, dat die
mooie stoffen, die voor mij uitgekozen
werden, onverslijtbaar waren, wat tot
gevolg had, dat men zijn kleeren, met
kleine veranderingen, eindeloos lang
droeg. Vroeger, toen de mode veel
minder veranderlijk was dan zij tegen
woordig is, hield men met deze gril
len ook niet zoo'n rekening, maar was
men1 bij de kleedingstukken van kinde
ren in hoofdzaak op het uitgroeien be
dacht, maakte breede zoomen en diepe
naden om de jurken uit te leggen en
langer te maken.
Hoe goed herinner ik mij nog, dat
ik eens een linnen jurk, die voor mij
vermaakt was uit een japon van mijn
moeder en die ik altijd zoo leelijk van
kleur had gevonden, besloot grondig
met amoniak te behandelen, zoodat hij
er daarna zoo afschuwelijk gevlekt uit
zag, dat hij niet meer te dragen was,
d.w.z. hij werd geverfd en voor mijn
jongere zusje als schooljurk vermaakt,
maar.... ik behoefde hem niet meer
te dragen!
Dit verlangen naar afwisseling,
naar iets anders, iets moois, dat heden
ten dage in de meeste mensehen nog in
onzen rusteloozen tijd leeft, is zeer
zeker een gevolg van het overhaaste
tempo, waarin wij thans leven en
waardoor ook de jonge menschen wór
den medegevoerd.
Vroeger kenden zij zich niet, zooals
t*genwoordig, het recht toe, te zijn
zooals hun natuur dit ingaf, maar leer
den zij zich bedwingen en aanpassen.
Wellicht gebeurde dit, omdat men er
vroeger niet aan dacht openlijk in op
stand te komen', iedere buitensporig
heid, en als zoodanig werd iets wat
niet tot de dagelijksche gewoonten be
hoorde al gauw bestempeld, werd
spoedig den kop ingedrukt. Misschien
is het hier dan ook aan toe te schrij
ven, dat wij als volwassen menschen
die vanzelfsprekende, eentonige, al
tijd terugkeerende huishoudelijke be
zigheden vaak zoo vervelend vinden.
Ik was vroeger van plan leerares te
worden, daar de bezigheden in huis en
in de keuken mij absoluut niet aan
trokken; door den dood mijner moe
der moest ik dit plan echter opgeven
en hare plaats in huis innemen. Mijn
vader was erg verwend en heel pre-
eies, zoodat ik, hoewel wij een dienst
meisje hadden, zeif ook flink moest
aanpakken.
In vader's studeerkamer mocht nooit
Iemand anders komen en ik was <Jua
wel genoodzaakt deze zelf
in orde te houden.
Nadat dit zoo een poos
voortgeduurd had, was ik
eens op bezoek bij een tante,
'n lieve, verstandige vrouw,
en kon niet nalaten, haar
mijn nood te klagen en haar
te vertellen, hoe vreeselijk
eentonig ik het vond, iede-
ren dag weer dat domme
afstoffen van al diezelfde
dingen.
De oude vrouw keek mij met hare
verstandige oogen een oogenblik be
grijpend aan en zeide: Je bent nog
dezelfde onrust van vroeger en zult dit
ook wel altijd blijven. Je moet echter
trachten te leeren om zelfs in het een
tonige afwisseling te brengen! Breng
niet iederen dag dezelfde kamer in
orde, verdeel je werk en doe nu eens
het een, dan het ander, dan lijken niet
alle dagen op elkaar.
In mijn latere leven heb ik hier heel
vaak aan gedacht en heb mij den raad
van de ervaren, verstandige vrouw als
richtsnoer gesteld. In het alledaagsche
voor kleine veranderingen zorgen,
wanneer men door een vaststaand, wel
licht eenigszins eentonig levenspro
gram in zijn werkzaamheden begrensd
wordt
Ik heb hierbij zooals van zeif
spreekt ook de huishoudelijke bezig
heden op het oog; tracht zoo nu en dan
door kleine verplaatsing uwer meu
belen ook in uw huis wat afwisseling
te brengen en in het alledaagsche
leven zooveel mogelijk al te groote
eentonigheid door kleine genoegens
tegen te gaan.
Schikt het niet, nieuwe kleeren aan
te schaffen, dan kan evengoed met be
scheiden hulpmiddelen een japon ge
moderniseerd worden of van een
nieuw garnituur voorzien, waardoor
hij, nadat wij hem weer eens flink af
geborsteld en opgestoomd hebben, ons
weer als nieuw aanvoelt.
Ook moet men zich niet te veel van
anderen afzonderen, want door ge-
dachtenwisseling met familieleden of
kennissen krijgt men vaak nieuwe ge
zichtspunten, hetgeen ons frisch en
jong houdt.
Ook in onze keuken moeten wij ons
daaraan vasthouden, en zorgen voor
afwisseling van spijzen, 's Winters
zoowel als 's zomers zijn er genoeg
eenvoudige menu's samen te stellen,
die toch iederen dag de noodige afwis
seling geven. Voor de koffietafel moet
behalve de boterham altijd een of an
der extra hapje zijn, hetzij in den
vorm van wat salade, dan wel opge
warmde groenten en aardappelen, wat
overgeschoten rijst met gebakken
uitjes enz. Met een weinig goeden wil
kan men op bescheiden wijze voor af
wisseling zorgen op allerlei gebied.
Rust roest!
Vroeger jaren, toen men uit principe
al tegen dergelijke „opstandige ver
langens" was, gold een vrouw van veer
tig al voor oud! Tegenwoordig is het
gelukkig veranderd en behoeft men
dit nog niet te zijn als men zestig is,
wanneer men maar zorgt, jong te
blijven door een verfrisschende wind
door het leven te laten waaien, met
andere woorden, te zorgen, belang te
blijven stellen in allerlei kleine we
tenswaardigheden, zich op de hoogte
te houden van den tijd door lezen en
zich ook de kleine vreugden des
levens niet te ontzeggen en afwisse
ling te brengen in de wijze waarop
men de een of andere bezigheid uit
voert. Vrouwen, die een dergelijke
werk- en dagverdeeling hebben, kla- i
gen niet over de eentonige sleur vaa
het dagelijksche leven, maar weten, j
dat: „Werken doet sterken".
(Nadruk verboden).
Een moeder, die de kunst verstaat
om hare kinderen te „vertellen", be
schikt over een opvoedingsmiddel van
onschatbare waarde.
Hoe vaak gelukt het haar dan niet,
de aandacht der kinderen van iets on
aangenaams of verdrietigs af te leiden,
door hen een of ander verhaal te ver
tellen.
Goed vertellen is inderdaad een gave.
Hart en zinnen worden in beroering
gebracht, zonder dat het verstand er
schade door ondervindt.
Men behoeft er zich heusch niet ang
stig om te maken, wanneer het kind
verhaaltjes te hooren krijgt, die de
fantasie opwekken en hem in een droo-
menlandje voeren. Het nuchtere ver
standelijke leven leert hem later de
koude werkelijkheid genoeg.
De moeder, die vertelt, moet zich in
den gedachtengang van het kind kun
nen verplaatsen en de stof aan het kin
derlijk verstand trachten aan te passen,
zonder dat zij in kinderachtig gepraat
vervalt, zij zal ook trachten zooveel
mogelijk voorheelden uit het leven aan
te halen.
Niet alle moeders kunnen natuurlijk
goed, d.w.z. „boeiend" vertellen, maar
toegerust met een dosis goeden wil en
een voortdurend oefenen, bereikt men
veel.
Wie heeft er dat niet voor over?
Stelt u zich een regenachtigen dag voor,
en de kinderen weten niet wat te doen,
wanneer dan het tooverwoord weer
klinkt „moeder vertelt", dan zitten ze
gauw in een kringetje om u heen en
hangen aan uw lippen, omdat het ver
haal hen zoo boeit.
Nogmaals, gemakkelijk is het niet,
ons geheel in de sfeer van het kind te
verplaatsen, vooral als eigen zorgen
onze gedachten in andere banen leiden,
maar zeker is het, dat de kinderen
later met liefde zullen terugdenken aan
de uurtjes aan moeders schoot.
Brengt gij de zon in 't kinderleven,
Zij zal op u haar weerschijn geven-
nadruk verboden).
Geef het mooie handje!.
Is het eigenlijk wel iemand recht
duidelijk, waarom men tegen die
kleine kleuters bij het goeden dag zeg
gen, altijd maar weer zegt: „Geef het
mooie handje", of wel „Nu, welk handje
moet je geven?"
Denken wij hier eens een oogenblikje
over na, dan zullen wij ons toch moeten
afvragen, waarom de rechterhand toch
de „mooie" of de „goede" hand is.
Hebt gij wel eens gezien hoe heer
lijk de kleine wereldburger op beide
duimen kluift? Hoe triomphantelijk
strekt hij niet beide armpjes in de
hoogte als hij moeder aan zijn wiegje
ziet staan!
Zoodra de kleine peuter echter eeriig
begrip begint te krijgen, dan begint
onze opvoeding, en zullen wij hem
systematisch trachten bij te brengen,
welk handje hij wel en welk hij niet
gebruiken mag en hem voortdurend op
het „mooie" handje wijzen.
'Agerrf: Zeg er eens, u kunt hier
De dochter van den trottoir artist:
niet aoiadec juxxkd werken#
niet ta uw badpakje rondloopen.
Och, sufferd, mijn vader kan toch
Toch geeft de practijk ons tal van
voorbeelden, waarbij wij zien hoe een
zijdig het leeren gebruiken van de
rechterhand kan zijn en hoe buitenge
woon moeilijk het is, indien een vol
wassen mensch door een ongeval zijn
rechterhand moet missen, het gebruik
der linkerhand aan te leeren. Zij, die
„links" zijn, hebben dezelfde handig
heid in de linkerhand als het geval is
bij hen, die in den regel de rechter
hand gebruiken, waaruit blijkt, dat het
er dus maar op aankomt, welke van de
handen het meest geoefend is. Zelden
komt het echter voor, dat wij volwasse
nen aantreffen, die in alles „links" zijn,
in eten, in werken, in de beoefening
van sport, enz., daar verreweg het
grootste percentage der menschen „ge
brand" is in het gebruiken der rechter
hand.
Men zal nu misschien aanvoeren, dat
men zich van geslacht op geslacht aan
gewend heeft de vingers van de rech
terhand te gebruiken en dat die er
daarom geheel en al op ingesteld is,
maar hiermede zijn wij het niet eens,
daar men ó.i. zijn handen zal kunnen
gebruiken, zooals dat van jongsaf ge
leerd is.
Begint men nu bij de kleintjes van
b.v. een jaar er altijd opnieuw weer op
te wijzen, dat zij alleen maar het
„mooie" handje mogen geven en ge
bruiken, dan mag men er zich toch
zeker niet over verwonderen, wanneer
de achtergestelde linkerhand minder
geoefend wordt en zoodoende onhandig
is. Laat men kinderen in dit opzicht
vrij, dan leert de practijk ons zeer vaak*
dat die kinderen zoowel de linker- als
de rechterhand gebruiken, naarmate
het hen het beste uitkomt.
Wij kunnen dus gerust aannemen,
dat zij bij intuïtie gevoelen, wat het ge
makkelijkste en zekerste is. Waarom
moeten wij, volwassenen dan die voor
keur voor de rechterhand bij de opvoe
ding onze kinderen altijd zoo in hooge
mate naar voren brengen?
In Parijs hebben vooraanstaande ge-1
leerden er op gewezen, boe wenschebjk
het is, de kinderen het gebruik van bei
de handen te leeren. Zij willen het
zelfs op de scholen doorvoeren, opdat
de kinderen met beide handen leeren
schrijven, teekenen, handwerken enz.
Aan al het nieuwe, wat de kleintjes de
eerste jaren leeren, moeten zij zich
aanpassen en gewennen, zoodat het
niet zooveel bezwaren kan geven, in
dien zij ook daar beide handen leeren
gebruiken.
Het gebruik biervan heeft ook nog
dit voordeel, dat het bij een eventueel
verlies van een hand of van een vin
ger voor een volwassen mensch niet die
moeilijkheden geeft, om zich iets van
den beginne af te moeten aanleeren.
Laten wij tenslotte dus nog eens bij
ons zelf nagaan of het na de boven
staande uiteenzetting inderdaad wel
nut heeft voor het kind om voortdu
rend te moeten hooren, dat gezegd
wordt: „Geef de goede hand", of „Doe
dat met het mooie handje" enz., en of
het niet beter is, het kind maar zijn
gang te laten gaan.
Lijkt hem de rechterhand het meest,
dan zal hij deze wel blijven gebruiken,
maar heeft hij voorkeur voor de linker
hand, och, laten we dit i a niet tegen
gaan, omdat wij ons nu eenmaal aan
gewend hebben, deze hand een weinig
achter te stellen.
Een kinderhandje is altijd mooi, hoe
heerlijk voelt het niet aan, wanneer
wij het in onze eigen groote hand
nemen, zoo teer en zacht. Laten wij bij
de begroeting van zoo'n kleintje dan
niet storend werken, wanneer de klei
ne het linkerhandje uitsteekt en dade
lijk het berispende: „Geef het mooie
handje, niet dit", laten hooren. Men
schen die wij bij ons thuis of op de wan
deling ontmoeten en die de kleintjes
begrijpen en van hen houden, zullen er
hen heusch niet minder op aanzien, of
zij het linker- of rechterhandje geven
en er onze paedagogische kracht niet
minder hoog om aanslaan. Laten wij
moeders dus op het standpunt staan,
dat de kinderen met b'1. 3 handen
door de wereld moeten slaan en de eene
hand niet minder mooi is dan de an
dere.
(Nadruk verboden).
Reiziger: O wee, de trein is tfl af-
geluid.
Chef: Geef een rondje, dan fluit
ik dat hij weer ophoudt.