Het wonder der „Glimwormpjes".
Een oude Hottentot-historie.
Een aardige zonnewijzer.
ONS KlNDERHOgKIgCl
Een Afrikaansch sprookje van
H. LOC5HNER..
Honderden en honderden jaren gele
den, toen Sprinkhaan nog een vriend
van Mensch was1), zag hij er geheel
anders uit, dan tegenwoordig. Hij was
een prachtig schepseltje, met gevlamde
vleugels, een mooi groen lijfje, en daar
bij een fraai kroontje op zijn kop, in-
plaats van de twee leelijke horentjes,
die hij nu draagt.
Doodgelukkig was hij om den ge-
heelen dag zoo maar tusschen de hoo
rnen te mogen rondvliegen en hij stak
zijn vreugde dan ook niet onder stoelen
of banken, maar zijn blijmoedig getsjilp
was steeds hoorbaar.
Nu, in die dagen heeft ook een groot
toovenaar geleefd. Hij was het opper
hoofd van al de Hottentotstammen en
strafte een ieder, die verkeerd deed,
rechtvaardig, maar streng.
Zoo gebeurde het, dat het hoofd van
een der Hottentotstammen besloot een
groot feest te geven als een eereblijk
voor den toovenaar. Vier dagen lang
was men bezig de voorbereidingen tot
het feest te treffen. Eten was er meer
dan voldoende, maar het bier moest
nog gebrouwen worden, en toen het
eindelijk klaar was, bleek het geheel
en al mislukt te zijn. Het smaakte zoo
slecht, dat niemand het kon of wilde
drinken. Daarom gingen ze opnieuw
aan den slag, doch met hetzelfde te
leurstellende gevolg. Zoo zat het stam
hoofd met de handen in het haar, want
zonder bier was het feest al voor de
helft mislukt. Plotseling schoot hem
echter te binnen, dat er een oude man
bestond, die geweldig goed bier kon
brouwen. Zijn geheele leven had hij
nooit anders gedaan, dan voor zijn stam
bier te brouwen.
„Ren snel," zei hij tegen een van
zijn boodschappers, „en breng dien
biermaker levend of dood hier!"....
Maar de boodschapper nam zich voor,
den man levend te brengen, daar een
dooie biermaker geen nut zou hebben.
Vier dagen en nachten reden de bood
schappers door de bosschen, nacht en
dag zochten zij naar den ouden bier
maker. Eindelijk hadden zij hem ge
vonden. Hij zat rustig in een spelonk
en was bezig.... bier te maken, zoo
als gewoonlijk.
„Kom met ons mede, het stamhoofd
heeft u noodig", zeiden de boodschap
pers.
De oude man, die er trotsch op was,
dat het stamhoofd hem persoonlijk uit-
noodigde, stemde toe en bood aan da
delijk te vertrekken. En nadat de
boodschappers onthaald waren op een
kostelijke nap bier, gingen zij tezamen
op pad.
Aangekomen, ging hij dadelijk aan
den slag. Dag en nacht, zonder rusten
of slapen, brouwde hij bier. Toen dit
heelemaal klaar was, was de oude man
dan ook zoo vermoeid geworden, dat
hij naast den ketel, waarin hij zijn
mengsel brouwde, haast in elkaar
zakte. Hij viel zoo vast in slaap, dat
niemand hem wakker kon krijgen.
„Laat hem maar rustig slapen," zei
het stamhoofd, „hij heeft zijn werk
goed verricht. Dit is het lekkerste bier,
dat ik ooit in mijn leven heb gedron
ken,"
Terwijl de oude biermaker sliep,
kwam er een zwerm sprinkhanen voor
bij. Zij roken de zoete geur en kwamen
allen om de potten met bier vliegen om
te proeven of dit misschien honing was.
Daar houden de sprinkhanen namelijk
dol veel van. Het bier bedwelmde hen
echter en honderden vielen in de bier-
potten, doch de oude biermaker sliep
en bleef slapen.
Des avonds zou het feest worden ge
houden. De oude toovenaar had ge
hoord van het lekkere bier en had be
loofd .op tijd te zullen komen. Het stam
hoofd, dat zich zeer vereerd gevoelde,
dat de toovenaar zou komen, had hon
derd jonge mannen
van ziin stam uitge
zocht, die hem tot ge
volg zouden dienen,
als hij zijn eeregast
tegemoet zou gaan.
De toovenaar was dan
ook zoo gevleid door
dit eerbewijs, dat hij
het hoofd beloofde
.hem een rijke todkomst te verschaffen.
Gedurende hpt feest waren er ook al
lerlei vermakelijkheden te zien. In één
woord.het was een heerlijk feest.
Eensklaps krijgt de toovenaar echter
den inval, dat hij 't zoo geroemde heer
lijke bier nog niet heeft geproefd.
Daarom tikt hij het stamhoofd op den
schouder en fluistert: „Hoe staat het
met het bier? Ik heb gehoord, dat het
lekkerder is, dan iemand ooit tevoren
heeft gemaakt Laat mij het eens proe
ven, dan kan ik beoordeelen, of dat
inderdaad het geval is.
Het stamhoofd heeft dadelijk het bier
laten halen. Meisjes brachten de bier-
potten op hun hoofden binnen. De
toovenaar kreeg een heele pot vol en
een houten schep om het bier er uit
te scheppen. Maar hij was zoo gulzig
en verlangend naar het bier, dat hij
het houten schepje wegsmeet en de
bierpot aan den mond zette. Hij nam
een groote slok. En opeens begint hij
te hoestenalsof hij moet stikken.
Het bier spatte rond, zoo ging hij te
keer. En hij werd zoo kwaad, dat hij
de groote bierpot greep en deze zijn
gastheer naar het hoofd smeet. Het
stamhoofd wist nog net bijtijds opzij
te springen. Hij sprong op den ouden
toovenaar toe en probeerde hem tot be
daren te brengen. „Ga weg, raak mij
niet aan! Dat bier was betooverd en
jij wilde mij doodmaken!" gilde de
oude.
,Bgtooverd? Dan heeft die oudebier-
makér het gedaan. Breng hem onmid
dellijk hier!" beval het stamhoofd. De
oude biermaker sliep nog steeds. De
boodschappers haalden hun knop-
kieries 2) voor den dag en sloegen hem
bont en blauw. Toen was hij dadelijk
wakker. Zoo brachten zij hem voor het
stamhoofd.
Nauwelijks had de oude toovenaar
hem gezien of hij schreeuwde: „Zoo
mannetje! Jij wlde probeeren mij te
vergeven met jouw betooverd bier. Nu
zal jij in een muishond veranderen en
je heele leven lang in de woestijn rond
dwalen, ver van de menschen af!"
En meteen veranderde de biermaker
in een akelige muishond en sprong
tusschen de bierpotten door om weg
te komen. Doch toen hij een der potten
omverrende, wat zag men toen?
Een klomp sprinkhanen kroop, nat en
half verdronken, uit het bier te voor
schijn. En ze vlogen dadelijk wem toen
ze den woedenden toovenaar zagen. Het
hoofd met zijn "evolg gingen ze met
knopkieries achterna.
Omdat de sprinkhanen vleugels had
den, konden zü ze natuurlijk niet
vangen, totdat de toovenaar plotseling
een groot Turksvyboseh3) uit den
grond tooverde. De zwerm vloog tegen
het bosch aan en bleef aan de dorens
vastzitten. Maar het bosch was zoo on
verwachts opgekomen, dat ook het
stamhoofd en zijn volgelingen er in
renden en de toovenaar werd door hen
meegesleept. Hij werd toen zoo ziedend
kwaad, dat hij er uit sprong en met
opgeheven handen allen tezamen ver-
wenschte.
„Jullie menschehkinderen, dat zal
jullie straf wezen. In één nacht zal
jullie prachtig korenland, jullie prach
tige groene weide in een woestijn ver
anderen. Alles, wat groen is, zal ver
dwijnen en zoo zal het jaar na jaar
gaan, totdat jullie stamhoofd en de
rest van zijn stam zoo arm is, dat zij
als bedelaars en landloopers ronddwa
len, zonder dak of zonder eten. En jul
lie sprinkhanen, zullen de bitterste
vijanden van den mensch worden; op
jullie koppen zullen ter herinnering
aan heden, inplaats van het mooie
kroontje, twee Turksvydoorntjes groei
en. Al het werk van den mensch zul
len jullie vernietigen en verwoesten en
velen van jullie zullen daarvoor zelf
vernietigd worden. De vijandschap
tusschen jujllie beiden zal steeds groo-
ter worden. En na lange jaren zal het
einde komen door de slimheid van een
jSgroote witte natie. Die zal jullie ver-
I nietigen en onderdrukken en daarna
zelf in voorspoed op jullie grondgebied
leven!"
De oude toovenaar is al lang dood.
En ook het hoofd en zijn volgelingen
slapen al onder het zand van de woes
tijn, maar de sprinkhaan is nog steeds
een plaag. En dat alles om een pot
bier.
3) De sprinkhanen zijn tegenwoordig
de ergste vijanden van den Afrikaan,
vanwege de beruchte sprinkhanenpla
gen, waarbij alles wordt kaalgevreten
door de sprinkhanenzwermen.
2) Knopkierie: stok van hard hout
met ronde knop, wapen der Hotten-
totten.
3) Turksvy hoornen zijp struiken,
waaraan heel scherpe dorens in groote
massa's groeien.
Hoewel bij den tegenwoordigen stand
der techniek een zonnewijzer niet meer
behoort tot de levensbehoeften, daar zij
volkomen is vervangen door ingenieus
geconstrueerde horloges en klokken, is
het toch wel aardig zelf eens een zonne
wijzer te construeeren en na te gaan,
hoe onze voorvaderen het uur van den
dag bepaalden. Zulk 'n zonnewijzer kan
natuurlijk op velerlei manieren worden
gemaakt. Hieronder geven wij een voor
beeld van een der eenvoudigste con
structies.
Eerst neemt men twee houten plank
jes, die men met scharnieren aan elkaar
bevestigt. Door een paar klosjes wordt
tenslotte de gewenschte hoejj, verkre
gen, waarin de beide plankjes tegen
over elkaar moeten staan (EF). De hoek
moet overeenkomen met den breedte
graad waarop wij leven, voor West-
Nederland dus 52°, voor het Oosten
51°. Op het schuine plankje bemtigen
wij nu een drinkglas, waarin wij niet
behulp van twee kurkschijfjes loo^ht
een staafje hebben geplaatst,
„wijzer" zal vormen van onze klok fev
De schaduw van den wijzer geeft deti
tijd aan, waaronder wij leven. Als wij
zerplaat nemen wij een smal strookje,
doorzichtig papier, dat wij zooals de
afbeelding het aangeeft op het glas
plakken. De indeeling der wijzerplaat
moet men zelf vaststellen, aan de hand
van verschillende proeven. Daartoe
stelt men de „zonnewijzer" zoo op, dat
„Glimwormpje, steek je lantaarntje
aan", luidt een bekend kinderversje.
En een nog ouder volksversje zegt:
„Een vurig mannetje vliegt door de
lucht,
Over dal en bergen;
Het draagt een lantarentje op zijn rug,
En kan zich dus niet verbergen!
Vurig mannetje, vlieg niet henen,
Wil je me je lantarentje leenen?"
Is het geen wonder, dit lichtende
glimwormpje, dat men in andere deelen
van ons land ook wel „Johannes-
kevertje" noemt, omdat vooral op Jo-
hannesdag deze diertjes in groote
menigten komen opdagen, een gebeur
tenis, die door de eeuwen heen door
onze dichters is bezongen?
Wie op een warmen zomeravond zulk
een zwerm van glimwormpjes heeft
kunnen waarnemen, zal dit tooverach-
tig schouwspel nimmer kunnen ver
geten. Honderden en duizenden gloeien
de puntjes tegen den donkeren avond
hemelDen geheelen zomer zijn
deze eigenaardige insecten te zien;
zelfs in de eerste, warme October-
dagen ziet men hier en daar nog wel
een eenzaam glimwormpje.
In Europa bestaan er twee soorten
van glimwormpjes, maar in tropische
landen zijn er wel twaalf verschillende
soorten, die veel sterker licht uitstralen
dan onze Johanneskevertjes. Zoo be
staat er een verhaal uit de geschiede
nis, dat zegt, dat de Britten, toen zij
voor den eersten keer aan de West-
Indische kust landden, verschrikt weg
liepen, omdat zij dachten, dat het
Spaansche leger in de verte met fakkels
op hen afmarcheerde.
Neemt men zoo'n gloeiwormpje in de
hand, dan ziet men een klein kevertje,
dat veel overeenkomst met een vlieg
vertoont. Bij nadere beschouwing ont
dekt men aan de buikzijde twee puntjes,
die het licht uitstralen. Wat wij in de
hand hebben, is een mannelijk glir1"
wormpje. De vrouwtjes zijn namelijk
vleugelloos, nog kleiner dan de manne
tjes en zien er uit als de zoogenaamde
„Pissebedden". Zij geven echter een
veel sterker licht, dan de mannetjes,
daar zü niet, evenals de mannetjes,
twee doch veertien lichtorganen hebben.
.Waarom deze wonderlijke diertjes
eigenlijk de gave bezitten licht uit te
stralen, daarover zijn de geleerden net
niet eens. De een neemt aan, dat zii
elkander op deze wijze in het donker
terugvinden, de anderen zeggen, dat
het is om hun vijanden schrik aan te
jagen en weer anderen hebben een
nog andere meening....
Nog interessanter is de vraag, hoe de
lichtverschijnselen ontstaan. Maar he
laas ook hierop moet men gedeelte*
lijk het antwoord schuldig blijven; het
licht, dat door de glimwormpjes wordt
voortgebracht, is echter beslist
„koud licht", het wordt niet door vU
of vonken veroorzaakt. De weenl^Ll
dat er hier fosfor in het spel is, k»
niet standhouden, want fosfor straa
voortdurend licht uit en deze kevertje8
kunnen, wanneer zij schrikken, bun
„lantarentje" uitdooyen. Neemt men
zoo'n diertje, b.v. in een lucifersdoosje;
mee naar huis om daar op ^zijn genia*
de vangst te bestudeeren, dan is et
niets meer van het licht te zion. In
iedre geval zoekt men ijverig naar d0
oplossing van dit raadsel, daar d0
vyarmte, die bij het produceeren
licht ontstaat, overbodig is en dear0®
het licht duur doet zijn. Reeds j^
zoekt de wetenschap naar luet .-ko#.
licht; misschien dat de bestudeert^
van het glimwormpje lidht zal bren^
in deze zaak.