/i\A
De ^geschiedenis Piepneus en ESïfelbersnoet,
Meneer Oeheo en
Pietje Koppiekrauw.
Ons kinderverhaal.
Aliadin en de wonderlamp.
Een ketting van een speelkaart.
De lijn in drie diktes.
om 12 uur de schaduw van het staafje
precies naar het Noorden wijst; met
behulp van een kompasje is dit gemak
kelijk te controleeren. Natuurlijk moet
de klok steeds in diezelfde richting blij
ven staan. Het verdient daarom aan
beveling het geheel stevig vast te
schroeven. In afstanden van een uur
trekt men nu op de wijzerplaat een
streepje en.... de zonnewijzer is
klaar!
Jullie weet toch zeker nog wel de
examenopgaaf van Meneer Oehoe en
Pietje Koppiekrauw? De teekemng
op het bord moet in één lijn worden
getrokken. Pietje heeft er de heele
week over gedacht en hier vindt je nu
de oplossing.
R7\
Een sprookje uit de oude doos.
Honderden jaren geleden, toen er
geen fietsen, geen stoombooten en
geen treinen bestonden, reisde een
machtig Afrikaansch toovenaar naar
het Chineesche rijk, om er een lamp
te halen, waarvan hij alleen de won
derdadige kracht kende.
De lamp was verborgen in de buurt
van een onderaardsch paleis, en om
daar te komen moest men door een
heel nauwen tunnel. Stiet men bij onge
luk tegen de muren van die onder
aardsche gang, dan kwam men in
aanraking met een gevaarlijke too-
verkracht, en viel onmiddellijk dood
neer.
Hoewel onze toovenaar de verre reis
van Afrika naar China uitsluitend on
dernomen had om de lamp machtig te
worden voelde hij er toch weinig
voor, zijn leven in die nieuwe gang te
wagen, en daarom liet hij zijn be
diende, een Chrineesje met een lange
vlecht, Aliadin genaamd, bij zich ko
men en zei tot hem:
„Hoor eens jongen, hier, in die
nauwe gang, die daar voor je ligt, is
een schat verborgen, en als je nu pre
cies doet, wat ik zeg, kun je de rijkste
man van de wereld worden. Deze ring
moet je aan je vinger doen, en daarmee
de gang inloopen. Zorg er voer, dat je
niet aan den muur stoot, want dan ben
je er geweest. Loop dadelijk naar het
park, dat rondom het onderaardsche
slot ligt en haal er het lampje vandaan,
dat je daar zult vinden. Is dat ge
beurd, dan mag je zooveel van de
schatten, die daar verspreid liggen,
meenemen, als je maar wilt."
Dat was een kolfje naar Alladins
hand. In een wip bevond hij zich in de
onderaardsche gang, itwam behouden
in het park en vond ook weldra de
lamp, die hij onder zijn buis verborg.
Overal in het rond lagen paarlen en
edelsteenen. Telkens als Aliadin zijn
zakken vol had, ontdekte hij weer stee-
nen, die nog veel kostbaarder waren
dan de reedis verzamelde en zoo duurde
het geruimen tijd, eer hij den terug
tocht aanvaardde.
De toovenaar had onderwijl aan den
ingang van den tunnel staan wachten,
en was allesbehalve in zijn schik met
dat lange oponthoud.
„Vervelende jongen," bromde hij,
,,'k zal je eens weer om 'n boodschap
sturen. Foei, is me dat uitblijven.
Vooruit, geef maar gauw de lamp."
„Eerst moet u me uit den tunnel hel
pen," riep Aliadin, die niet tegen den
hoogen rand op kon met al die stee-
nen in zijn zakken.
„Kun je begrijpen," klonk het nij
dig. „Blijf met lanmp en al maa waar
je bent hoor." En op bevel van den
machtigen toovenaar vormden de beide
muren van den gang zich tot een deur
en sloten den armen Chinees onder
den grond op.
Twee dagen lang zwierf Aliadin
rondom het onderaardsche slot, zonder
dat hij één spleetje vond, waar hij door
had kunnen kruipen. De honger
plaagde hem ontzettend, en hij was de
wanhoop nabij, toen hij toevallig met
zijn vinger langs den ring wreef, hem
door den toovenaar gegeven.
Onmidellijk verscheen een kabouter,
die een diepe buiging maakte en tot
hem zei: „Ik ben de slaaf van den ring.
Wat is er van uw dienst, o heer?"
„Breng me alsjeblieft naar huis,"
verklaarde Aliadin.
Een oogenblik later bevond het Chi
neesje zich in de hut van zijn moe
der, een arme weduwe, die heel blij
was haar zoon terug te zien. Aliadin
vertelde haar de historie van den too
venaar en stelde voor, de oude lamp
te verkoopen.
Moeder vond dit goed, maar eerst
zou ze hem een beetje opoetsen.
Ze begon te wrijven, en bijna op
hetzelfde oogenblik verscheen een ka
bouter, maakte een diepe buiging en
zei: „Ik ben de slaaf van de lamp. Wat
er er van uw dienst, o vrouwe?"
De arme weduwe was zoo verschrikt,
dat ze geen woord kon uitbrengen.
Aliadin echter verklaarde:
„Breng ons wat lekkers te eten."
Even later stond de tafel keurig ge
dekt, en op gouden schotels werden
de weduwe en haar zoon de fijnste ge
rechten voorgezet.
Na den eten ging Aliadin een luchtje
scheppen en kwam daarbij op zijn
weg de dochter des konings tegen,
prinses Badroelboedoer. Ze was een
allerliefst meisje en Aliadin ging da
delijk zooveel van haar houden, dat hij
besioot haar tot zijn vrouw te maken.
Thuis gekomen wreef hij over de
lamp en zei tot den kabouter: „Kunt
u me rijk maken en me het mooiste
huis van heel de wereld verschaffen?"
Een oogenblik later bevonden Alia
din en zijn moeder zich in een paieis
van zuiver goud. Zeshonderd bedien
den vlogen op elk hunner wenschen
en het geld in de kisten was voldoende-
om er een heel koninkrijk voor te
koopen.
In de schatkamer lagen bergen
paarlen en diamanen. Aliadin liet
veertig manden vullen met de aller
kostbaarste steenen en zond die naar
den koning. Uit dankbaarheid voor die
rijke gift, stond de vorst toe, dat Alia
din met prinses Badroelboedoer ging
trouwen. Ze kwam bij hem wonen in
het gouden paleis, en alles ging goed,
tot de Afrikaansche toovenaar opnieuw
er op uittrok, om de wonderlamp te
zoeken.
Door een toeval vernam hij van
Alladin's rijkdom en dadelijk begreep
hij, dat deze in het bezit van de won
derlamp geraakt moest zijn. Dus trok
hij naar het gouden slot, op een dag
dat de heer des huizes ter jacht was
gegaan. In de vermomming van een
marskramer wandelde hij door het
park, onder 't geroep van: „Lampen,
mooie lampen! Wie wil er oude lam
pen voor nieuwe ruilen?"
De prinses, die toevallig aan het
raam zat, herinnerde zich dat er in
Alladin's kamer nog een oud, roestig
lampje stond en ging er mede naar
den koopman toe.
Ze was niet weinig in haar schik
toen hij hem wilde ruilen voor een
beeldig bronzen lampje met een geel
zijden kap. Natuurlijk lachte ook de
toovenaar in zijn vuistje, omdat hij
eindelijk de wonderlamp machtig ge
worden was, en het eerste, wat hij
deed, was den kabouter bevelen, het
gouden paleis met alles wat er in
leefde, naar de binnenlanden van
Afrika te verplaatsen.
Toen Aliadin thuis kwam, kon hij
zijn oogen niet gelooven. Op de plek
waar het slot had gestaan, strekte zich
een dorre vlakte uit. Gelukkig had hij
den ring nog, een draai en de kabouter
stond voor hem.
„Zoudt u zoo vriendelijk willen zijn,
mijn vrouw en mijn paleis terug te
brengen?" vroeg Aliadin.
„Dat gaat boven mijn macht," klonk
het antwoord, „alleen de slaaf van de
lamp is daartoe in staat."
„Kun je me naar prinses Badroel
boedoer brengen?"
„Jawel heer!"
Een oogenblik later bevond Aliadin
zich in de eetzaal van zijn paleis, dat
nu in de binnenlanden van Afrika
stond.
De prinses was niet weinig ver
heugd, haar echtgenoot terug te zien,
doch nauwelijks was de eerste begroe
ting afgeloopen, of ze hoorden den
toovenaar aankomen. Alladdin kroop
gauw onder tafel, liet den slaaf van
den ring slaappoeder brengen, en
stopte dien vlug de prinses in de hand.
Deze zat onderwijl gezellig met den
toovenaar te keuvelen en vroeg heel
vriendelijk of ze hem een glas wijn
zou brengen.
Buiten de kamer gekomen, gooide
ze gauw het poeder in het glas, en
reeds na de eerste teug was de toove
naar in diepe slaap gedompeld.
Haastig onderzocht Aliadin zijn zak
ken en toen hij de lamp weer in han
den had, liet hij het slot dadelijk naar
China brengen, waar hij voortaan in
het ongestoord bezit van de lamp
bleef.
B.
Neemt een niet te veel versleten
speelkaart en een scherp pennemesje.
Splijt de kaart aan de lengtezijden on
geveer een halven centimeter diep. Dit
gaat heel gemakkelijk met een beetje
handigheid. De op deze wijze ontstane
randen worden rechts en links naar
buiten omgebogen (A en B). Nu vouwt
men de kaart in de midden (CD) om en
snijdt met een schaar of met een mes
op regelmatige afstanden van circa
>2 cm de kaart tot op de omgebogen
randen door. Nu wordt de kaart weer
uiteengevouwen en op een vlakke tafel
uitgespreid. Schuif nu het mes beurte
lings tusschen twee reepen en èver één
reep en snijdt dan de onderste reepen
als op de afbeelding los. Doe hetzelfde
aan den anderen kant. Op deze wijze
ontstaan twee in elkaar gekluisterde
deelen. Knip nu met de schaar voor
zichtig de schakels van het rooster los
en de ketting is klaar.
Misschien zijn jullie vorige week
zoo knap geweest dat je zelf de op
lossing hebt gevonden, anders vindt je
haar hier,
Bakvischje, die op 'n tochtje door
een lommerrijk bosch een koekoek
hoort slaan: „Wat nu, 'n koekoekklok
midden in 't bosch?.
Ei, wat zie ik amice! Gister waren
je haren nog grijs, en vandaag glim
men ze als ravenveeren.
Ja, dat is het gevolg van onver
wachte vreugde.
door G. Th. ROTMAN.
43. „Klaar?" riep ik toen, ik ni
aftellen.nou, daar gaat-ie, één
twee drie! Weg stoven de twee kui
kens, maar Stippeljas en Slingerstaart,
die aan elkaar gebonden zaten, tuimel
den netjes op den grond, terwijl de
kuikens, die het ongeluk niet eens be
merkt hadden, in volle vaart voort
holden.
44. „Dat is een gemeene streek!"
piepte Stippeljas. „Dat zal ik je betaald
zetten!" Meteen wilde hij op me los-
stuiven, maar daarbij dacht hij er niet
aan, dat Slingerstaart nog steeds aan
zijn staart hing. „Au! Au!" piepte Slin
gerstaart, die net mest groote moeite
rH^reirKl sek ratvbeki was en nu op-
ni6uw den
45. Maar Stippeljas trok er zich
niets van aan. Hii sprong regelrecht
op me toe en begon me op 'n allerge
meenste manier in m'n neus te knijpen.
Hij draaide hem finaal 'n slag om!
Nou, zooiets kan je als „muis van eer"
niet öp je laten zitten, en ik gaf hem
dan ook behoorlijk zijn portie terug.
46. Het volgend oogenblik rolden
we vechtend over elkaar heen. De arme
Slingerstaart, die van links naar rechts
meegetrokken werd, beleefde kwade
oogenblikken. Maar.... daar zagen we
opeens veldwachter Snorrebaard over
het kippengaas klauteren.... Nou, wü
er vandoor, dat begrijp jel