Erich Maria Remarque aan de telefoon. 499 VAN ZATERDAG 15 AUG. 1931. Ondanks lijkdom en succes niet gelukkig. „Er zijn betere oorlogsboeken geschreven dan het mijne". Rimpels. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Deze dagen trachtte een correspondent Remarque te interviewen in zijn woning te Berlijn.Wittelbacherstrasse 5. Hij werd bij hem toegelaten, doch het eerste woord van den schrijver was een ver zoek, om maar weer heen te gaan. „Het maakt me zenuwachtig, menschen te ontvangen. Telefoneert u mij; dan voel ik mij veel meer op mijn gemak. „Op welke wijze werkt U?" „Als het mogelijk is ga ik op reis, omdat ik dan geen kennissen ontmoet. Ik heb veel gewerkt in Zwitserland en Holland, in de kleine grensstadjes. Het valt mij nJ. moeilijk, mij te eoncen- treeren. Daarvoor heb ik een hotel noo- dig, dat alle comfort mist. Ik heb wel eens veertig mark betaald voor twee kamers en een keuken, Maar dan had ik in mijn werkkamer ook niets anders dan een tafel en twee stoelen. Als er een divan had gestaan, zou ik de lust niet kunnen bedwingen, mij er op uit te strekken en te gaan slapen. Het is niet moeilijk, boeken te schrij ven; de moeilijkheid is, om er gestadig aan door te werken, en er niet mee uit te scheiden, voordat het klaar is en het verder te laten liggen. De lezers den ken gewoonlijk, dat zoo'n boek in één roes geschreven wordt, in een soort van hoogere inspiratie. In werkelijk heid kost het mü echter een ongeloof lijke inspanning, om af te maken wat ik eenmaal begonnen ben. Ik heb wel e'ens een heelen dag voor mijn schrijftafel gezeten zonder één regel te kunnen schrijven, al bleef ik ook tot twee uur 's nachts op. Als ik zoo een tien minuten aan mijn schrijf tafel zit, overvalt mü zoo'n wanhoop, dat ik het liefst het heele boek niet meer zou willen afmaken, maar ik weet, dat als ik dat deed, het met me gedaan zou zijn. Ik heb kennissen, die prach tige ideeën hebben, doch niets berei ken, omdat zü te dikwijls iets laten varen. Concentratie is werkelijk een der voorwaarden voor succes. Toegeven aan zichzelf leidt tot den ondergang, lichamelijk zoowel als geestelük". „U schijnt niet zeer gelukkig te zijn, mijnheer Remarque?" „Ik ben minder gelukkig dan ooit. Dat is nu al een jaar lang, vanaf den tijd, dat ik werk aan mijn boek met de gedachte aan men schen, die eens mijn vrienden zijn ge weest en die nu allen dood zijn. In den oorlog ben ik niet gelukkig geweest; niemand was dat. En daarna heb ik mijn moeder verloren; mijn vader is hertrouwd; u weet wat dat is". „Maar u is toch onafhankelijk! U is ongetwijfeld millionnair, vele malen zelfs." „O ja, ik ben onafhankelijk, al ben ik geen millionnair. Zooveel heb ik nog niet. Toch waardeer ik de vrijheid, die miin tegenwoordige vermogen mü reeds geeft." „Denkt u nog wel terug aan uw moei lijken tü'd?" „Ja. Ik heb dikwijls hon ger geleden. Dagen lang had ik niets te eten, als zoovele anderen. Na den oorlog werd ik onderwijzer op een klein dorp. In dien tüd drukte de eenzaam heid. en ik ging weg, naar de groote stad. Ik heb verschillende beroepen uitgeoefend. Ik ben kassier, publici- teitschef, reiziger in automobielen en in meer bescheiden artikelen, verkooper in een heeremmodemagazijn en zelfs clown in een reizend circus geweest, en toen ben ik tenslotte journalist geworden. Doch toen werd ik gekweld door een dwaze vrees, mijn betrekking te verliezen, omdat de financieele toe stand in Duitschland zoo ongunstig was. Ik kan dus wel zeggen, dat ik nooit gelukkig ben geweest." „Is u zenuwpatiënt?" „Neen, doch ik heb een gevoel of ik mijn leven ver gooid heb". „U is nog slechts 32 jaar en u heeft alle reden, een goeden dunk van uzelf te hebben". „Neen, dat heb ik niet. En denk nu niet, dat ik dat uit valsche bescheiden heid zeg. Ik heb niets bijzonders ge daan; er zijn oorlogsboeken, die veel beter zijn dan het mijne. Ik zou geluk kiger zijn, als de menschen niet zei den; „Kijk, daar gaat de schrijver van „lm Westen nichts neues", maar: „Kijk, wat een sympathieke jongen". Mijn succes is een toeval. Ik beschouw müzelf heusch niet als anders of beter dan de meeste menschen. Mijn vrienden zeggen: „Je bent gek. Je moest dank baar zijn, dat je zooveel geluk hebt ge had." Ik voel dat niet zoo. Ik kan geen blijdschap voelen op commando. Ik kan misschien nog veranderen, maar op het oogenblik ben ik niet tevreden over mezelf. Ik heb twee boeken geschre ven; ze zijn af en ze kunnen me niets meer schelen® Ik wensch geen inter views en ik zal ze altijd weigeren. Ik kan niet spreken, als ik niets heb mede te deelen. De brieven, die ik uit alle landen heb ontvangen in de laatste twee jaar, zijn nog liet eenige, wat mü plezier doet. Èr zijn zeer roerende brie ven onder, doch het merkwaardigste is, dat juist de anonieme brieven het minst oprecht zijn. Ik heb niet den tijd ge had, ze alle te lezen, en daar heb ik dikwijls spijt van. Soms neem ik er op goed geluk een uit en beantwoord hem. Ik heb zelfs reliquieën gekregen en heiligenbeelden uit Mexico." „Uit dat alles blijkt, dat u populair is. Dat is een reden om gelukkig te zijn." „Dacht u dat? Mijn eenige voldoening is dat ik ongelukkige menschen heb poholpen om het leven te aanvaarden. Thans is dat noodiger dan ooit. In mün boek „Der Weg zurück" komt een epi sode voor, die mijn opvatting verdui delijkt. Na veel moeite en inspanning is een neerslachtige jonge man in een hevige wanhoop vervallen. Hü wandelt buiten op een zomeravond. Vermoeid en verslagen gaat hij op het gras lig gen en begint langzamerhand zijn om geving op te nemen. Hij bekijkt een takje, een insect, en begint weer te hopen. De wonderen van het leven vindt men ook in de minst belangrijke dingen. Zij kunnen opbeuren, wanneer de overleggingen van het verstand geen invloed meer hebben op den meniseh. Zij hergeven den moed aan de vermoeide ziel." „En wat gaat u nu doen?" „Dat vraag ik mezelf al voortdurend af. Ik zoek naar een verandering, naar een uit den weg gaan van mijn eigen persoonUjk- heid. Doch in den grond van de zaak verandert een mensch nooit. Om u de waarheid te zeggen, ik ben soms bang om alleen te zijn met mijn gedachten. Men kan bepaalde gedachten niet tot den grond toe vervolgen; dat zou iemand gek maken. Misschien zal ik gedurende eenigen tü'd niet meer schrij ven. Als men juist een boek heeft af gemaakt, heeft men aanvankelijk het idee, alles gezegd te hebben wat men te zeggen heeft. Op het oogenblik zou ik e°rst nog de ervaring willen verkrij gen, die mij ontbreekt. Ik heb weinig geleefd, ik zou het leven willen kennen. Het is ook mogelijk, dat ik erin zal sla gen, die vreeselüke schuchterheid te overwinnen, die de menschen voor vijandigheid of trots aanzien. Dat is alles wat ik u zeggen kan. Neemt u me niet kwalijk, maar ik ben werkelijk zeer neerslachtig." De stem sterft weg, doch herneemt het volgende oogenblik: „Eigenlijk heb ik geen vaste meening over het men- schelijk leven, God of de dood. Ik moet tijd hebben om wat ouder te worden. Als wü zeventig jaar zijn en elkaar weer tens ontmoeten, zuilen wij beter over dit alles kunnen spreken." Heer tot boodschappenlooper, dien hü met een bouquet naar een dame gestuurd had: „Heeft ze ook gevraagd, wie haar dat bouquet brengen liet?" „Jawel, z;j meende, dat het wel komen moest van een heer met een lang, dom gezicht." „Toen heb je toch neen gezegd?" „Natuurlük, ik kon u toch niet ver raden." «tf De gewaarwording van den adspi- rant-duiker, die voor het eerst op den toren staat. door Z. Zeddy. Ze zat tegenover me, nog nauwelijks hersteld van het ongeluk, dat haar voor een maand was overkomen, 't Haard vuur brandde, de schemerlamp stond rustig en weldadig te schü'nen. Het leven ademde kalm en gelijkmatig. „Else", vroeg ik, „en ben je nu weer heelemaal hersteld?" „Ach, ja, af en toe heb ik nog wel wat pijn en m'n linkerbeen is nog wat stijf, maar vergelijken bij de eerste da gen na die ellendige aanrijding ben ik toch weer een heele Piet!.... Wil je thee?" „Goed", antwoordde ik. t- ft 8ivnd op en naar de thee- fïirt fi ^©wonderde haar tenger en luiar wiegende gang en de niet zoo tor^trtk6re °°Ren' Toch kon ze den e^kaar^l f„6r ziin" Else en ik ken" aen eixaar al .laren en iaren Ik kon te binnen bren- zou zijn. ZÜ er niet geweest zu „et5fDS^P den ac'b tergrond w was zü aanwez"*. Else. Wel ging ik af en toe voor korten tüd op reis, maar toch altijd weer trof fen we elkaar. Als vrienden. Als volko men vrienden. Dat was het prettige in onze verhouding: het element der vriendschap. We kenden elkander door en door. Ik wist dat haar leven onbe wogen voorbijgleed, zonder groote ont roeringen, of emoties. Ze was altüd on getrouwd gebleven, hoewel ik er van op de hoogte was, dat velen haar graag mochten en haar gevraagd hadden. „Else, waarom ben je toch nooit ge trouwd?" „Ze lachte, zette het theekopje voor me neer: „Niet van die gewetensvra gen, als je blieft". „Dat kun je mü toch wel vertellen?" „Goed danIk ben nooit ge trouwd, omdat ik nooit getrouwd ben". „Heel aardig, maar „Luister nou eens, jongen. Ik vind jullie mannen heel prettig om als vriend mee om te gaan, zooals nu met jou, maar daar moet het dan ook bü Wijven. Heusch, ik wil me niet beter voordoen dan ik ben, ik ben ook wel eens verliefd geweest en soms ben ik het nu nog, maar ik ben te egoïstisch!" „JÜ, egoïstisch?!" Ik dacht aan al die kleine vriendelijkheden, opoffe ringen, die ze voor haar kennissen over had, aan al die kleine, schijnbaar onbe duidende dingen, die het leven zooveel prettiger maken. „Ja, ik! De dagelijksche omgang met jullie zou me van m'n voetstuk halen. Ik zou een gewone vrouw worden als iedere andere. Nu mogen jullie mü, zoe ken mijn gezelschap. Niét alleen omdat ik met jullie kan praten over dingen, die mannen interesseeren, maar ook omdat ik het ben. Ik weet, dat ik arme heb. Ik ben niet voor niets 34 jaar geworden. Ik weet dat jullie het behagelijk vinden om bü een gezellig, knetterend houtvuurZooals nu b.vte praten met een niet onaar dige vrouw èn een die ook verstandig praatl Heb ik geen gelijk?" Ik moest het toegeven. „Maar Else, heb je dan nooit be hoefte aan een verandering in je leven, een beroering, een gebeurtenis, die al je denken en je heele hart in beslag neemt. Kortom, een eniotie?" Ze keek me glimlachend aan: „Soms, ja heusch, soms heb ik datVroeger meer dan nu, omdat ik weet, dat zoodra ik eraan toegeef, ik m'n macht over jullie zou hebben verloren. Weet je wanneer ik tot dat besluit ben ge komen?" „Nu", antwoordde ik. „Luister dan", ging ze verder, „het is voor een vrouw het gemakkelijkst te boeien door haar uiterlijke charmes. Dat treft altijd doel, daar ontkomt nie mand aan, maar charmes zijn vergan kelijk. En wat dan? Ik wist dit gauw genoeg en nooit ben ik meer geschrok ken dan toen ikRaad eens?" Ik sloeg er een slag naar. Mis. toen ik de eerste rimpel ont dekte! Ik wist toen plotseling, dat het spoedig voorbij kon zijn en heb me een nieuwe levensbeschouwing veroverd. Begrijp je?" Ik be<rreep. „Je weet niet, wat het is voor een vrouw", vervolgde ze, „als ze den eer sten rimpel, het eerste grijze haar ont dekt! Als je weet, dat je uiterlijk ver mindert, zonder het te kunnen tegen houden. Nou ja, al die hulpmiddeltjes, dat zü'n maar doekjes voor het bloeden, dat verandert er niets aan. Een rimpel is toch een rimpel, al masseer je hem weg, en een grq's haar blijft een grüs haar, al trek je het uit of al verf je het. Ik zie me nog zitten met m'n toilet spiegel in mijn hand. Ik zou dien avond uitgaan met Henk, herinner je ie? Ik had me gekleed en keek of mün haar goed zat. Ik keek in den spiegel.... Herinner je je dat rijmpje nog: Spie geltje, spiegeltje aan den wand; wie is de schoonste in 't gansche land?" Ik dacht eerst, dat er een veegje op mijn gezicht zat, ik wreef, maar het bleef, ik keek nauwkeuriger, en ik zag dathet een rimpel was.... Nou heb ik er meer dan één, kük maar eens. Ze boog zich naar mü over. ,A1 had je duizend rimpels, Else, tochzei ik heftig. Ze lachte. „Zie je, daar heb je 't al. Heb ik ge lijk dat ik niet getrouwd ben en dat ik toen ik m'n eersten rimpel ontdehte, op een andere wijze getracht heb jullie te boeien en.... met succes!" Vrouwen zijn soms verschrikkelijk logisch! (Wordt vervolgd}.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 9