De behekste boerderij.
Een moeilijk vraagstuk.
Mevrouw Meyer en de poelier.
Een marktavontuur.
ONS Kinderhoekiec|
Een Argentijnsche vertelling.
Vlakke velden de pampa's. Maar
hier en daar duiken reeds kleine bosch-
jes op en brengen een beetje afwisse
ling in het eentonige landschap van
Argentinië. Het zijn de voorloop ers van
het woud, dat zich in de verte als een
donkere streep, nog door nevelsluiers
gedeeltelijk verhuld, voordoet.
Mijn paard laat de kop hangen en
stapt langzaam voorwaarts. Het helpt
niet of ik zachtjes met de sporen in
de flanken tik, het helpt niet of ik de
kuiten afwisselend links en rechts
sterker aandruk .de gewone wijze
om den gang van een paard te versnel
len het dier is vermoeid en laat zich
nu niet opdrijven. Eindelijk zie ik een
ruiter naderen. Die moet mij maar
zeggen hoe ver het nog is tot de eerst
volgende boerderij. Het is een ruiter,
op de Zuid-Amerikaansche wijze ge
kleed: de bonte deken over den schou
der, de voeten in de enorme beugel
schoenen, de bola aan den gordel en
het geweer over den rug. De Ameri-
kaansche cowboys, „gaucho's" ge
naamd, werken namelijk minder met
de lasso (hoewel zij hierin ook zeer
bedreven zijn) dan wel met de zooge
naamde „bola", een koord, dat in drie
riempjes eindiet, die alle aan de uit
einden een looden kogel dragen. De
gaucho slingert de bola naar de bee-
nen van het paard, dat hij wil vangen,
of van den man, die hij tot stilstaan
wil dwingen en de kogels zorgen, dat
de bola zich eenige malen om het
lichaam of de beenen van den betref
fende draaien, zoodat hij niet verder
kan. Zij bezitten een buitengewone be
hendigheid in het werpen van de bola.
Op mijn vraag waar het eerstvol
gende huis te vinden was, luidde het
antwoord van den Argentijn: „Het
eerste huis is het mijne; u bent wel
kom volg mij slechts." Gaarne stemde
ik toe en het ging nu wat vlugger.
Waarschijnlijk begreep mijn braaf
paard ook, dat een goede stal niet ver
meer af was. Mijn kameraad is niet
spraakzaam en maakt over het alge
meen den indruk of er iets is, dat hem
hindert, hem drukt. Misschien heeft hij
pech met den oogst gehad.
De honden worden losgemaakt en de
jacht begint.
Spoedig bereiken wij de boerderü.
Achter het huis weidt een kudde scha
pen. De dochter van mijn huisheer
komt ons tegemoet en heet mij vrien
delijk welkom. Dan zadelen wij af en
nemen plaats op de veranda om het
eenvoudige avondmaal te genieten.
Maar de stemming blijft gedrukt on
danks mijn poging om den farmer
door mijn kwinkslagen wat op te
vroolijken. Eindelijk houd ik het niet
langer uit en vraag hem naar de reden
van zijn treurigheid.
„Het is niets. Ik wil hier vandaan.
Hier vervolgt mij het ongeluk!"
„Wat is er dan gebeurd. Het land is
toch goed. De schapen zijn toch ge
zond-"
„Dat is het juist.... mijn schapen
sterven de een na den
ander. Zij zijn be
hekst."
„Kom nou, dat kan ik
niet gelooven!"
„Toch is het zoo!
Verleden week kwam
er hier een gaucho
voorbij, die naar het
Noorden ging. Hij wil
de den nacht bij mij
doorbrengen. Wij legden een spelletje
kaart. Toen zag ik, dat hij valsch
speelde en nam hem onderhanden.
Wij begonnen te vechten en hij
moest het onderspit delven. Hij reed
woedend heen en heeft mijn huis en
mijn schapen behekst!"
Na een korte pauze ging hij voort:
„Mijn schapenkudde wordt steeds
kleiner. De poema's stelen iederen dag
een schaap."
„Maakt U dan geen jacht op die
poema's?" (Poema's zijn Afrikaansche
leeuwen, die veel op onze gewone
leeuwinnen gelijken).
„Dat wel maar die jacht brengt
ook al ongeluk aan, Don Picardo werd
bij de jacht op zulk een roofdier zwaar
gewond. Daar heeft alleen die gaucho
schuld aan!!"
En mijn brave gastheer liet zich niet
afbrengen van zijn denkbeeld, dat de
gaucho, waarmede hij gevochten had,
zijn boerderij en zijn kudden had be
hekst. Ik vertelde nog een paar vroo-
lijke geschidenissen om hem wat op te
monteren en daarna gingen wij slapen.
De volgende morgen vond ik op de
binnenplaats de dochter des huizes
reeds aan den arbeid. Zij vertelde mij,
dat zij ons gesprek van gisteravond
had afgeluisterd en smeekte mij haar
vader te helpen. Ik deed eerst quasi-
bestraffend om haar luisteren, maar be
loofde haar tenslotte mijn best te doen,
uitkomst te brengen. Toen mijn gast
heer van zijn rondrit langs de kudden
een teeken, dat zij een poema hebben
ontdekt. Ook luide uitroepen der Ar
gentijnen klinken door het wóud. Eens
meende ik, dat ik iets geelachtigs op
mij toe zag sluipen,maar het verdween
weer. Nu komt het geblaf dichterbij.
Daarplotseling verschijnt de poe
ma. ik plant de kolf van de buks in
mjjn schouder... geef vuur. Juist op
het goede oogenblik trof ik de poema.
Met inspanning van zijn laatste krach
ten gelukt heft het roofdier een der
honden, die te overmoedig werd, doode-
liik te verwonden.
Van den jongen gaucho is niets te
zien of te hooren. Wij roepen en roe
pen. maar geen geluid klinkt door
het bosch. Daarom vang ik mijn paard
weer op en rijd langs de rand van het
bosch tot aan de plaats, waar onze buur
man zijn jacht zou beginnen. Niets te
zien! Maar toen ik omdraaide om terug
te gaan, zag ik Don Ricardo van den
anderen kant komen aanrijden, terwijl
hii achter zich, aan zijn bola gebonden,
iets geels meesleepte.
„Ik heb een jonge poema met de bola
gevangen!" roept hij lachend uit de
verte. Samen rijden wij naar onze
jachtbuit waar onze gastheer staat te
wachten. Hij is buiten zichzelf van
vreugde zijn vriend ongedeerd terug
te zien. Slechts een hond was slacht
offer van de jacht geworden.
Den volgenden morgen eigenlijk
zou ik reeds verder zijn getrokken
komen enkele buren, die van de ge
slaagde poemajacht gehoord hadden,
aanrijden en verzoeken mij dringend te
blijven, om met hen allen nogmaals een
groote drijfjacht op poema's te gaan
houden. Alle huiden der geschoten
dieren mocht ik behouden en mijn
paard zouden zij goed verzorgen. Ik
stemde toe en wij organiseerden met
acht huurlieden den volgenden dag een
groote drijfjacht, waarbij nog drie
groote poema' geschoten werden.
Juist op het goede oogenblik trof ikden poema.
terug kwam, verzocht ik hem nog
eenige dagen van zijn gastvrijheid te
mogen genieten. Hij stemde volgaarne
toe en toen gaf ik hem mijn voornemen
te kennen, om op de poema-jacht te
gaan. Hii trachtte mij nog terug te hou
den, maar ik verzocht hem mij zijn
beide bloedhonden mee te geven en za
delde mijn paard voor de jacht.
Voor ik vertrek komt een jonge
gaucho aangegaloppeerd, dezelfde die
door de poema's was gewond en toen
hij hoorde wat ik van plan was, wilde
hij dadelijk mee. Voor dat ik nog een
woord kon antwoorden, galoppeerde hij
terug en keerde korten tijd daarna met
zijn geweer en een stel honden terug.
Nu besloot ook mijn gastheer om met
ons mee te gaan.
Na eenigen tijd hoor ik hondengéblaf,
Eenige weken later kwam ik op mijn
terugreis langs de „behekste hoeve".
Ook ditmaal overnachtte ik bij mijn
vriendelijken gastheer. De man was
zeer vroolijk en zag moedig de toe
komst tegemoet. Don Ricardo wilde de
dochter van mijn gastheer tot vrouw
h bben en op den avond van mijn aan
komst werd de bruiloft gevierd; allen
waren blij mij weer terug te zien. En
's avonds, voordat wij ons ter ruste
legden, zei de oude huisheer: „Don
José, hoe moet ik u toch voor alles
danken. U hebt mij het leven weer
teruggegeven. Ik was door de wanhoop
geheel ontmoedigd; alles ging ver
keerd. Door de poemajacht hebt u de
betoovering van dien heksenmeester,
waarmede ik en hij sloeg een kruis
nog heb gekaart, verbroken."
Wie kan met drie centen, door ze
een voor een neer te leggen en weer op
te nemen, zoo tot tien tellen, dat bij
i 0 alle drie centen op tafel liggen? Dat
Ufkt erg gemakkelijk, maar dat is meer
schijn. In werkelijkheid is het razend
moeilijk. Er is namelijk een klein trucje
in het spel, dat men door vlug han
delen moet weten te verbergen.
Men legt de drie centen op de tafel
en begint te tellen, na elke tel een geld
stuk opnemend: 1, 2, 3. Dan legt men
de centen weer neer, en telt weer 4, 5, 6.
Daarna neemt men twee van de drie
centen op en telt 7 en 8; leg ze dan neer
en tel 9; 10! Neem dan de geldstukken
in de hand en geef ze het slachtoffer.
Wij hebben reeds bemerkt, dat wij
zélf begonnen waren met de geldstuk
ken op te nemen en dat wij nu het
slachtoffer de centen in de hand geven.
De argelooze zal niets bemerken en te
vergeefs trachten u het kunstje na te
doen.
Mevrouw Meijer was den volgenden
dag jarig. Hoe oud ze werd? Nu
laten wij zeggen hmm-en-twintig! Hoe
veel dat „hmm" bedraagt laten wij bui
ten beschouwing.
Hoe het dan ook zü mevrouw
Meijer wilde voor de feestelijkheid mis
schien wel gedachtig aan het schoone
woord van Nanoleon „ieder mijner on
derdanen moet 's Zondags een kippetje
in de pot hebben", een soepkippetje
koopen. Maar zü was danig geschrok
ken, toen zij den prijs hoorde, dat dit
2.70 moest kosten. „In mjjuj^
betoogde zij tegen den poelier,Jr
de kippetjes veel goedkooper. T<*n
men een braadkip, anderhalf ir^i,
groot als dit beest, voor twee
van don prüs koopen, die voot W
soepkinnetje moet worden betaald, dat
u me hier laat zien. En u weet, dat in
dien tijd de braadkipoen, evenals trou
wens tegenwoordig, een derd% <ie>i
meer kosten per pond, dan soepyppp.
tjes". Dat was een heele uitvskenarii.
Hoeveel had mevrouw Meijer
jeugd voor hetzelfde soepkippetftTO^.
ten betalen?
Een verhaal, waaruit nög wat
te leeren valt!
„Dames en heeren", zei Jaapje, de
standmaker, „ik ben een philantroop,
Weten jullie, wat dat is? Da's zoo ge-
zegd een weldoener der menschheid. tt
wil heelemaal niet an jullie verdienen.,
niks hoor. Ik ben rijk! Ik hóef hier niet
te staanik kan net zoo goed daar
gaan staan". En Jaapje deed een str
naar rechts en glimlachte oolijk. Te
ging hij weer door: „Kiik u 's m t
horloges, die ik hier heb zijn van 41
karaats platinagoud; ze loopen als ha
zen en tikken als klopgeesten. Nou
denkt u natuurlijk, dat ik heel veel voor
zoo'n puik klokkie ga vragen. Niks
daarvan. De firma, die me deze uurwer
ken heeft geleverd, heeft me gezegd:
„Jaap, ga jij die maar uitdeelen. Alleen
voor reclame voor de zaak". En dat doe
ik ook, ziet u. Alleen.ik heb natuur
lijk mijn onkostenmijn „bedrp>-
onkosten", zooals dat niet een mooi
woord heet! De winkelier heeft ook be-
drijfsonkosten. Maar.die mot een
goed leventje hebben. Die eet wWeke
biefstukken en zulleke kleine aardap
peltjes. En Jaapie eet van die klein®
pruts-biefstukkies en van die heele
groote kanjers van zandaardappel®.
Da's 't verschil. Die groote winkeliers-
biefstukken mot u betalen, beste men-
schen en ikach, ik heb maar zoo
weinig noodig. Ik ben reuze klein van
eteeen vogeltje schranst meer dan
Jaapie. Daarom benine mijn bedrijf*
onkosten maar klein. U behoeft dP
voor mijn reuze-horlozie niks meer^
betalen dan vüf-en-zeventig cent»'
v"f-en-zeventig spie.... Jaapie
klaar. Hii zuchtte. De menschen,1*
naar hem hadden geluisterd, glimla®'
ten en liepen door. Enkelen bleven,
staan en kochten een „wonderhorlozje
Kees en George hadden ook staan
luisteren bij den kleinen pienteren
koopman. Ze wandelden nu verder over
de markt om eens naar andere stónw
makers te <man luisteren. Want
deden ze graag: slenteren over de mar*
op hun vrijen Zaterdagmiddag. Hot va
er altijd zoo gezellig en druk, de koopj'
konden zoo leuk staan te verteflon_
alle menschen schenen in een ft
stemming. n8i
„Kijk daar eens," zei Georf!6 °p bett
En hij wees naar een troep)®
die om een man heen stonden-
was gekleed in een soort
versleten en vuil, maar toch Btono
makers tricot. Het tricot was een o®
hem zeer krijgshaftig. De jongens k
gen op het groepje toe en hI,stó
naar den man.
,Jk kom, beste menschen," z°o
telde de man, regelrecht uit Ho?ls. r
batsjoe. Ik heb daar vijf en twintig
lang geleefd. Mijn vader woonde
vroeger ook, maar hij is weer naaf
(Ierland toegegaan en heeft mu
geten mee te nemen. U moet n-1- wf. ..jg
we waren met veertien kinderen j
en mijn vader was niet sterk
tellen. Bij het weggaan heeft lui
in ieder geval verteld.
I