Een mooi gedialdspellieffe.
Hoe een Kruisspin haar net maakt.
- ïiïs&S
Opeens bang-pang, Broer voelt twee
geduchte tikken om zijn ooren en Zus
wordt eens geducht door elkander ge
schud.
„Wil je mij eens gauw een stoel ge
ven en jij een voetenbankje, alleronbe
leefdste kinderen" kraakt het fijne
stemmetje vol echte verontwaardiging.
Broer en Zus vlogen al met hoofden
als vuur en in een oogenblikje zat oud
moedertje-de-Gans op een zacht voe
tenkussen, met onder haar voeten een
plat, mooi gebloemd doosje, waarin Zus
haar fijne zakdoekjes bewaart..
„Zie zoo!" zei Moeder de Gans en
haar oud fijn gezichtje keek nu weer
i heel vriendelijk en gezellig en ze ging
eens echt op haar gemak zitten, „nu
kunnen we samen eens rustig praten.
„Jullie moet weten, dat ik het tegen
woordig erg druk heb. Er is een tijd
geweest, dat ik een poosje heb kunnen
uitrusten. Vader Andersen en Opa
Grimm en niet te vergeten juffrouw
Skéréhizade hebben mij het werk wel
een beetje uit de hand genomen, vooral
juffrouw Shèrèhizade, want die heeft
1001 nachten achtereen verluien ver
teld. Dat is wel prettig, als je een
dagje ouder wordt. Maar tegen
woordig heb ik het helaas weer druk
ker dan ooit. Rust ken ik bijna niet
meer; altijd maar reizen en trekken,
in mijn eigen extra-treintje, van het
eene kind naar het andere. En komt
dat nu allemaal van dat Okus-Pokus-
Klachtenboek van me? O, was ik daar
maar nooit mee begonnen!"
„Je moet weten, dat ik, toen ik wat
meer vrije tijd kreeg, dat boek uit
vond: altijd, als er over kinderen, die
ik zooveel mooie verhalen verteld had,
werd geklaagd, ging dat dadelijk klip
klap-kloek in het klachtenboek. Och,
arme ik toen was de rust uit voor
het oudje. Reizen en trekken maar!
Helaas geen sprookjes uitdeelen, maar
goede manieren! Zie maar naar
mijn extra-treintje, de Oude Doos! Ze
is er vol van, want de Nieuwe Tijd
kan er ook niet buiten, al trachten ze
te doen alsof. Zeg me toch eens:
Waarom praten jullie toch zoo haid,
ab ie in een tram of trein zit? Waar
om 'zit Zus overal, zelfs in de tram,
met haar beenen over elkaar? aar£™
hangt Broer altijd in zijn stoel. Hij
kan toch evengoed netjes gaan zitten?
Waarom staan jullie niet meer op, ais
er oudere bezoekers de kamer binnen
komen? Waarom moeten vader of
moeder hen dan een stoel of een voe
tenbankje aangeven? Waarom doen
jullie dat niet? Waarom zit in Broer
zoo weinig ridderlijkheid? Waarom
vallen jullie oudere menschen telkens
maar in de rede? Waarom komen zoo
weinig kinderen behoorlijk een kamer
binnen tegenwoordig? De meisjes slin
ger-slenteren als geknakte lelies, de
jongens doen öf akelig onbeholpen, öf
branie-achtig. Toe spiegel je eens
aan die enkelen, die vrijmoedig en toch
bescheiden op zoo'n prettige manier op
de menschen toetreden, met een flin-
ken handdruk en een groet, die ten
minste verstaanbaar is! Waarom.
Waarom. Waarom.
Buiten adem zwijgt eindelijk Moeder
de Gans, trippelt dan haastig naar de
Oude Doos, doet er een greep uit en
dan is het alsof er een witte wolk door
de kamer vliegt.Nog juist kunnen
de twee verbaasde kinderen zien, dat
Moeder de Gans vriendelijk glimlacht
en knikt...dan zien ze niets meer.
En als Broer en Zus tenslotte weer
kunnen kijken, wèg Oude Doos, wèg
Oud-Moedertje-de-Gans!
„Broer kan toch zoo echt gezllig
zijn", zei moeder 's avonds tegen va
der, „zoo leuk hoffelijk. Je had moeten
zien, hoe galant hij die oude juffrouw
B. haar mantel hielp aantrekken en
haar de hooge, gladde stoep afhielp.
En Zus ook, die ging zich gauw even
verkleeden, toen ze bemerkte, dat er
bezoek kwam en daarna kwam ze zoo
aardig helpen met theeschenken. Ik
kan al zoo echt merken, dat ze de vle
gelperiode achter zich laten; je begint
nu zoo echt wat aan ze te hebben!"
FAMKE.
4'v ^51.
De landman Vlijtig heeft op zijn
weide 7 koeien loope, die alle een be
paald gewicht hebben. Hij heeft nu aan
een veehandelaar vier koeien verkocht,
die tezamen 2400 pond moeten wegen.
Om ze te vangen moet je bij een der
sterren beginnen en het doolhof door
gaan, totdat je bij een koe komt. Kun
nen jullie de 2400 pond rundvleesch in
vier todhten bij elkaar brengen?
Iedereen heeft in zijn leven wel eens
een min of meer nieuwsgierigen blik
geworpen op het web van de kruisspin;
en iedereen heeft dan wel eens een
oogenblik gehad, waarop hij ondanks
zijn griezel voor de groote, veelpootige
spinnen, een soort bewondering voelde
opkomen voor het teere, ragge spinne-
web, dat zij gesponnen hadden. Trou
wens, ons woordje „spinnen" zegt
reeds genoeg, dat het web van de spin
als voorbeeld gediend heeft voor het
latere gesponnen en geweven goed. Het
zal ons daarom zeer zeker interessee
ren eens te hooren, hoe zoo'n web
eigenlijk wordt gemaakt.
In de eerste plaats maakt de spin de
zoogenaamde „hoofddraad". De draad
wordt in het spinnelijf gevormd en
komt door een opening aan het achter
lijf te voorschijn. De spin maakt nu
eèn lange draad en laat deze in den
wind hangen. Dan wacht hü zoolang,
totdat het andere einde zich vasthecht
aan een anderen tak. Nu is de „brug"
gereed. Nu gaat zij langs dezen draad
naar den overkant, niet echter zonder
zich door middel van een nieuwen
draad te hebben verbonden met den
verlaten tak. Dit is de zoog. „veilig
heidsdraad". En nu begint de spin aan
aan het eigenlijke web. Met een der
achterpooten heeft hij de hoofddraad
en veiligheidsdraad uit elkaar gehou
den. Nu worden de spaken van het
web gelegd. Dat zijn allemaal draden,
die de spin van tak tot tak in den vorm
van een veelhoek heeft gespannen. De
draden zijn kleverig en hechten zich,
als zij elkaar raken onmiddellijk aan
elkaar vast. Wil de spin dit niet, dan
houdt zij de draden met een der achter
pooten uit elkaar. Dan worden de spa
ken van het middelpunt uit spn .al-
vormig bekleed. Eerst komt de „k alp
spiraal" aan de beurt. Dit zijn draden,
die zoo ver van elkaar zijn verwijderd,
dat de spin nog juist van draad tot
draad kan stappen.. Daarop volgt de
„vangdraad", een veel kleinere spiraal,
die de ruimte tusschen de „hulp-
spiraal" opvult. Deze vangdraad moet
de voorbijvliegende insecten vasthou
den. Vooral het centrum, het middel
punt van het web wordt door de spin
nauwkeurig bewerkt, daar zfl hier zelf
plaats neemt en aan de trillingen van
het web vaststelt, of zij een prooi heeft
gevangen. Sommige spinnen zoeken
een schuilplaats onder een blad, of op
een boomtak en leggen een aparte „sig
naaldraad" aan. Trilt het web, onder
de pogingen van een gevangen inscet,
om vrij te komen, dan bemerkt de spin
dit aan het werken van de „signaal
draad" en snelt zij langs dezen draad
naar het web om haar voedsel verder
te „behandelen". Sommige spinnen
leggen de hulpdraad niet in spiraal
vorm, doch in gesloten cirkels. Ande
ren maken een gat in het net en span
nen dwars daarover heen den „signaal-
draad". Overigens moeten om de twee
of drie dagen de draden van het web
zorgvuldig nagezien en hersteld wor
den, zoodat men ook hier al weer ziet,
dat zelfs een kruisspin niet gemakke
lijk haar „dagelijksch brood" verdient.
Wie kan hooger springen dan de
domtoren te Utrecht?
Ik want de domtoren kan niet
springen!
Onderwijzer; Kan je me een voor
beeld geven van het haast menschelijke
instinct van een hond?
Leerling: Jawel, onze hond begint te
huilen als mijn zuster zingt.
door G. Th. ROTMAN.
60. „Goeie morgen!" hoorden we op
eens, toen we boven waren. Het was
een ouwe spin. „Je was zeker een
beetje nieuwsgierig, hè?" zei hij. „Nu,
dit is een prieel, waar je nu op staat,
en hieronder zit een groote man te
®|aPen- Hij snorkt als een zaag!
Wedden, dat ik naar beneden durf?"
61. „Wedden?" zei ik. „Aan die mal
ligheid doe ik niet! Maar laat eens
zien, wat je durft!" Dadelijk maakte
de spin een draad en liet zich tot vlak
voor den neus van den slapenden man
zakken. Om beter te zien, kroop ik op
een lager gelegen takje. Had ik dat
maar niet gedaan]
62. Want toen ik me even te ver
naar voren boog, tuimelde ik naar om
laag, en wel precies in den hals van
den slapenden meneer. De man was
ineens klaar wakker, en, terwijl de
spin, hup, hup, hup, naar boven klau
terde, pakte de man me bfj m'n staart
en wandelde met me den tuin in.
59. Een paar dagen lam-
ders booze bui wefr over LW®S T*'
we weer samen gaan wandelen Op zT
ker oogenblik kwamen we aan eo
muur van bladen, waarachter we een
raar geluid hoorden, net alsof er
iemand aan 't zagen was. „Kijken wat
dat is", fluisterde ik, allebei klom
men we naar boven.