POPULAIRE RUBRIEK
502
VAN ZATERDAG 5 SEPT. 1931.
Groote menschen in deschoolbanken.
De mist.
jya tcSl fffiï.n»!
(AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
EEN AARDIGE ENQUETE.
In ieder mensch leeft het kind.
In ieder beroep vinden we
tegenwoordig een neiging tot
verdere ontwikkeling. Personen,
die zich vast hebben voorgeno
men carrière te maken en tot de
conclusie komen, dat meerdere
kennis van het een of ander dit
zou verhaasten en vergemakke
lijken, wenden zich tot leeraren
en laten zich inschrijven voor
cursussen. Men vraagt zich nu
echter dadelijk af: „Hoe zullen
de groote menschen zich op de
schoolbanken gedragen? Zullen
ze reageeren als kinderen of zal
de sfeer in een klas met groo
teren geheel en al van die der
kinderschool" verschillen.
Om een antwoord op deze
vraag te krijgen hebben wij ons
tot verschillende leeraren, die
veel voor „ouderen" doceeren,
gewend. De brieven, die we
mochten ontvangen, en die een
aardig beeld geven van het on
derwijs aan de grooten, druk
ken wij hieronder af. Commen
taar lijkt ons overbodig ze
spreken voor zichzelf.
Een zwemleeraar vat zijn ervaringen
als volgt samen:
„De sprek „zwemmen is geen luxe
maar een noodzaak" is tegenwoordig
wel genoeg ingewerkt. Men is het er
vrijwel over eens dat de zwemsport
een van de meest noodige en nuttige
der sporten is. De jeugd van tegen
woordig groeit dan ook, zouden wij
bijna zeggen „in het zwembad op". De
Ouderen willen nu inhalen wat ze vroe
ger moesten missen en daarom heb ik
een zeer groote hoeveelheid oudere
lerlingen. Hoe deze zich gedragen?
Wel, ze zijn allereerst vol goeden wil.
Bij de jeugd zit er dikwijls dwang
achter het leeren zoodat er dan wel
eens sprake van tegenwerking is. Dit
niet zoozeer bij het zwemmen, waarop
de meeste jongelui verzot zijn, maar
wel bjj het onderwijs op de scholen.
Die goede wil der ouderen maakt,
dat het theoretisch onderricht vrij snel
gaat. Ze begrijpen vlug, willen vlug
begrijpen en werken zooals gezegd zelf
mee! Maar zoodra de leerling in het
water komt wordt het plotseling anders.
Ze hebben opeens alles vergeten wat ze
geleerd hebben en klampen zich hul
peloos en angstig aan een handgreep
vast. En zet daar de talrijke gevallen
eens naast van jongens en meisjes, die
nauwelijks eenige theoretische lessen
achter den rug hadden en dan reeds
met een vriendje of een vriendinnetje
in „het diepe" gingen! Vooral vrouwen
zijn in het begin erg bang uitgevallen.
Daar ze echter door haar lichter
lichaam beter zwemmen zijn ze spoe
diger met het water vertrouwd en lee
ren het eerder dan de man. De mannen
zijn meestal stijver en wenden onnoo-
dig veel krachten aan bij het uitvoeren
van de eenvoudige zwembewegingen.
De meeste volwassenen hebben een
heiligen angst voor het water. Zij zijn
bijvoorbeeld niet spoedig te bewegen
om „in het diepe" te gaan en als ze het
eindelijk na de uitdrukkelijke verze
kering dat er nu werkelijk geen ge
vaar meer is probeeren, moet ik met
een grijpstok vlak voor -hen blijven,
zoodat ze zich elk oogenblik vast kun
nen klampen.
Bij het theoretische onderricht vol
gen de mannen alle aanwijzingen blin
delings op. De vrouwen echter zijn
altijd geneigd om tegen te spreken en
het „beter te weten". Als men wat zegt
dan hoort men: „Ja, maar mijn man
heeft gezegd" of „De dokter heeft me
altijd verteld, dat ik zóó moet ademen"
enz. Maar dat gaat er op den duur wel
uit en ten slotte heeft toch de zwem
leeraar gewonnen. Hij brengt zijn
„pupillen" zoover als hij ze hebben
wil: tot ze vrij en frank en zonder
angst voor verdrinken in het water
kunnen dartelen.
De leeraar van een avondschool zegt:
Het zijn meest menschen van rijpe
ren leeftijd, die de avondschool bezoe
ken. Ze hebben als doel voor oogen:
het halen van een examen, het ver
krijgen van een diploma. De meesten
voelen het als een hinderpaal bij het
maken van carrière, dat ze het diploma
niet bezitten. Dat moet nu ingehaald
worden, 's avonds (omdat de meesten
overdag reeds een geregelde werk
kring hebben. En nu komt het conflict!
In het dagelijksche leven werken deze
menschen zelfstandig, ja hebben ze
zelfs dikwijls toe te zien op het werk
van anderen. En nu moeten ze (al is
het dan ook maar voor enkele uren)
zich gedragen als schoolkinderen. Ze
beteekenen niets meer plotseling. Ze
hebben eenvoudig, rustig, gediscipli
neerd de aanwijzingen van den leeraar
te volgen. Dat kunnen er slechts wei
nig. De meesten kunnen hun eigen
meening en hun eigen wil niet onder
drukken, de schooldiscipline, die de
heethoofden op jeugdigen leeftijd er
„wel onder krijgt" is hier in het geheel
niet meer van kracht. Ze beginnen af
te kijken van elkaar, te praten, letten
niet op en zijn er slechts met zeer veel
moeite toe te bewegen op de vragen,
die hen gesteld worden, te antwoorden.
Want hoe kinderlijk, of ik mag wel
zeggen: kinderachtig ze zich soms
gedragen, ze zijn toch bang een gek
figuur te slaan door een dom ant
woord te geven.
Maar eenige andere eigenschappen,
die de grooteren bezitten, komen den
leeraar te hulp: eerzucht, gepaard aan
energie. Is de eerste houding van „de
kat uit den boom kijken" voorbij, dan
zijn de volwassenen de meest ideale
leerlingen, die men zich wenschen kan.
Met grooten ijver leeren zij en. be
reiken over het algemeen zeer veel.
Zeker, het leeren op zich zelf valt een
dertigjarige vrij wat moeilijker dan
een jongen of een meisje van de
H.B.S., maar het gemis van den „leer-
knobbel", die maakt, dat de jongeren
het er met zoo'n flair „inkrijgen" wordt
bijna geheel vergoed door den goeden
wil en vlijt, die de oudere leerlingen in
tegenstelling met een deel van de
jeugd bezitten. Het is soms verbazend
om te zien met welk een ijzeren wil de
volwassene zich op zijn werk kan
„werpen". Het gevolg blijft dan ook
niet uit: ze doen examen en meestal
halen ze het ook! Waarom het ze toch
maar te doen was.
De onderwijzer van een school voor
autorijders zegt:
„De meesten van mijn volwassen
leerlingen zijn erg bang uitgevallen,
dat heeft de praktijk mij tenminste zoo
geleerd. Mijn pupillen stellen de on-
niogelijkste vragen. Zoodra ze echter
in de theoriezaal zitten zijn ze volgens
mij weer „heelemaal" schooljongens
geworden. Ze zitten stil en steken den
vinger op als ze wat te vragen hebben.
Het bovenstaande is slechts een
oriëntatie voor de eerste twee of drie
dagen. Dan wordt alles anders. De
„schoolgeest" gaat zoo'n beetje ver
dwijnen en de opgestoken vinger blijft
achterwege. Wat wel blijft is de kin
derlijke opschepperij over hetgeen ze
nu al van de auto weten! Daarmede
houden ze zich in de pauze bezig met
deskundigheden die de heeren daar
hebben opgevangen. Platte wagens
noemt men ,,'n goede slee", men heeft
het over wagens die „met gemak hon
derd vijftig puffen" en al die heerlijke
vaktermen schijnen hen als snoepgoed
op de tong te smaken. Ik herinner me
nog van vroeger, dat wij het altijd des
kundig over voetballen hadden. De
man, die met het grootste air de vak
termen kon gebruiken, was in onze
oogen de held! U ziet. dat het verschil
tusschen groote en kleine leerlingen
op het gebied van opscheppen niet
zeer groot is.
Toch blijft er, ondanks dit alles, een
angst voor blamage. Eerst als de buur
man ook blijk heeft gegeven er niet
veel van te begrijpen komt hij naar
voren. Hetzelfde merkt men bij het
practische rijonderricht. Is de leerling
een jongmensch, dan volgt hij alle aan
wijzingen blindelings op. Zeg ik: „Trap
op de gaspedaal" dan doet hij dat. De
oudere vraagt echter eerst: „Waar
om?". „Waarom zal ik nu een
bocht maken en waarom moet ik vaart
minderen?"
Nu moet natuurlijk iedere autolee-
raar er wel degelijk rekening mee hou
den, dat hij ouderen voor zich heeft.
Zoo wil geen enkele volwassene bijna
toegeven, dat hij iets niet begrepen
heeft. Maar al heeft nu een directeur
van de een of andere bank geweldig
veel verstand van beurstransacties, aan
het stuur kan hij dikwijls zoo hulpe
loos zijn als een kind. Daarbij komt
nog dat de meeste zakenlui gewend
zijn zich op één punt te concentreeren.
Bij de autorijders daarentegen moe
ten gehoor, handen en oogen samen
werken en toch moet elk onderdeel op
zichzelf zijn taak volbrengen. Men
mag niets haastig doen, maar bij alles
moet overleg worden gebruikt in'
die kalmte en dat overleg moet in een
snel tempo gaan. Men moet dus s: I
weten te overleggen bij het autorijden
en toch nimmer iets overhaast doen
zonder er bij na te denken.
En hoe de leerlingen tegenover „het
rij-examen" staan? Ze zijn er allemaal
erg bang voor! Als ze iets niet voor
elkaar weten te brengen, wordt er
gezegd: „En nu zal je zien, dat ze dat
op het examen vragen!" en dan gaat
het al!
Op dit punt zijn de volwassenen net
kinderen.
Zij: „Waarom ga je aan het venster
staan, als ik zing?"
Hij: „Omdat de menschen niet zullen
denken dat ik je vermoord!"
De heer Masson was met goed weer
mèt zijn auto uitgegaan, maar werd na
eenigen tijd door een dikken mist
overvallen, die steeds in hevigheid toe
nam éindelijk werd het zoo donker,
«tnntp J? i Vv00rt durfde gaan. Hij
zien Fer^?10 ^rde 0111 zicl1 heen te
zien. Eerst onderscheidde hij niets
auto te laten staan, en opVt i°c°ht af
Langzaam en voorzichtig gió„ hii
voort, in de richting van het schijnsel
Hij was het bijna genaderd, toen hij
plotseling werd aangegrepen en op
den grond werd geworpen.
De aanval was zoo onverhoeds, dat
hij er zich niet tegen verzette en een
gil gaf.
Toen hoorde hij een zwakke vrou
wenstem zeggen: „Ben jij het?"
„Wie?" antwoordde hij. Maar op die
natuurlijke vraag werd geen antwoord
gegeven.
Intusschen waren hem nog eenige
andere mannen genaderd, die hem op
namen en in huis droegen.
„Wat beteekent dat allemaal toch?"
vroeg hij telkens, maar hij kreeg geen
antwoord, totdat hij eindelijk in tegen
woordigheid werd gebracht van een
zeer vertoornden ouden heer.
„Daar hebben we hem, meneer", zei
een van de bedienden triomfantelijk.
„Zou ik ook eens mogen weten, wat
die aanval op mijn persoon beteekent
en waarom men mij op deze manier
hier iri huis sleept?" vroeg Masson.
„Stel u nu maar niet aan, alsof u dat
niet weet", antwoordde de driftige
oude heer.
„Van aanstellen is geen sprake, ant
woordde Masson meer verbaasd, dan
yerontwaardigd. „Door den mist kon
jk met mijn auto niet verder en toen
'lier aan huis om eenige hulp wilde
ragen, werd ik aangegrepen, op den
grond gegooid en het huis ingebracht'.'
„Moest hij daarvoor bij de achter
deur komen sluipen?" vroeg één der
bedienden.
„Wat kunt u aanvoeren ter uwer
verdediging?" liet de oude heer er op
volgen. En hij gaf één der bedienden
bevel: „Roep juffrouw Judith hier".
„Maar meneer, u zal moeten toe
geven, dat het in dezen dikken mist
voor iemand, die met het terrein onbe
kend is, niet gemakkelijk is uit te
maken, waar de voordeur is. Ik liep
eenvoudig op het licht af", antwoordde
Masson.
Intusschen was een andere dame
binnengekomen met het opgeroepen
meisje, een allerliefst blondje met een
eenigszins verlegen gezichtje.
„Zoo, Judith, ben je daar?" vro g
haar vader. „Ken je dezen jongeman?"
„O, Dick", bracht ze met moeite uit
„Ik heet geen Dick, ik ben Henry
Masson, antwoordde de bewuste.
„Prachtig", zei de squire grimmig.
„Martha breng Judith naar boven, laat
ze naar bed gaan. Gauw zonder spre
ken". En nu tot Masson :„Wat verlang
je, wil je je afstraffing staande of lig
gende ontvangen?"
„Staande", antwoordde Masson, gaf
den bediende die hem naderde om hem
beet te pakken een schop zoodat hij op
den grond viel, en maakte van het
oogenblik gebruik, om aan de zweep
van den squire te ontkomen.
Op dat oogenblik kwam de oudere
dame weer binnen. Ze bonsde tegen
Masson aan en riep luid:
„Ze is weg! Ze is weg met een ande
ren jongen man. Ze is uit het raam van
haar slaapkamer ontvlucht en nu rij
den ze heen".
„Wat?" vroeg de spuire.
„Misschien zal u nu willen gelooven,
wat ik zei", sprak Masson beleefd.
Maar hij had evengoed tegen den muur
kunnen praten. Niemand luisterde
r.aar hem. De squire was naar de voor
deur gesneld en gaf daar met luider
stem zijn bevelen:
„Span de merrie in, Jenkins. Zadel
„Black" en „Beauty". Laat de jongen
naar de politie rijden. Alle duivels".
Masson begreep uit de afgebroken
zinnen van den spuire, dat hij naar
buiten was gegaan met het onvermij
delijke gevolg, dat hij gevallen was. Hij
moest echter weer zijn opgestaan, want
zijn klachten werden minder.
„Hoe zal dit alles eindigen?" zuchtte