ELLENDE IN CHINA, Hcnger, honger en eindelijk de dood. KWINKSLAGEN TOB NOOIT HOEKJC Wat ik in China meemaakte. door Dr. Ir. W. VAN RAMAER. II (Slot). ^i^ons in Kiangsi hadden de roo- vers weer huisgehouden. Een paar hon derd menschen waren onthoofd. Het waren bewoners uit een stad, meen ik. Het deel dat nog over was, was op de vlucht geslagen en keerde in de geplun derde woningen niet meer terug. Daar werd plotseling bevel gegeven, dat de militie naar het Noorden zou trekken. Het leger moest echter versterkt wor den, want de roovers waren groot in aantal. Hoe werd nu het aantal soldaten vergroot? Doodeenvoudig: men pikte gewoon een paar duizend mannen van de straat op, entte ze voorzichtigheids halve tegen alle meest voorkomende kwalen in, gaf hen een maaltijd en stopte ze in de gereedstaande wagens. Maar.... dat was nu wel heel mooi, doch men vertrouwde de pas aange worven „soldaten" niet. De meesten hadden zich niet vrijwillig onderwor pen aan de zonderlinge recruteering. En nu vreesde men, dat ze weieens op den loop zouden kunnen gaan. Daar om.... sloot men eenvoudig de spoor wagens en het station af. Zoo bleven dus die tweeduizend man ingesloten in de wagens. Dat was niet zoo erg, maar als men rekent, dat de wagens van het dikste staal waren gemaakt en dat we daarin een temperatuur van ongeveer 120 graden aantreffen, kan men zich de gevolgen van deze opsluiting wellicht eenigszins voorstellen. Wanneer den mannen eten werd gebracht, deden ze pogingen om uit de gloeiende gevan genis te komen. Mischien wilden ze water halen. Enkele mannen sprongen er uit. Er werd op hen geschoten eenige vielen. De rest werd terugge dreven naar de gloeiende gevangenis. Als waanzinnig hamerden en klopten de opgesloten menschen tegen de wan den van hun gevangenis en verlangden de vrijheid. Men reikte hen door de kleine getraliede vensters water. De wagens waren namelijk net als onze veewagens, met één kleine opening heel hoog boven in de deur. Het voedsel en het water weid, zooals gezegd, door de kleine luikjes gegeven, zoodat de men schen, die het sterkste waren en zich het meest naar voren hadden weten te dringen, ook het meeste eten en drin ken kregen, terwijl de zwakkeren ach teraan moesten verhongeren en ver kommeren van dorst. De menschen waren vanuit een hon- gerhel in een omgeving gekomen, waar ze ook nog verschrikkelijke dorst moes ten lijden. De hitte en de angst beroof den velen der opgeslotenen van hun verstand. Ze schreeuwden en krijschten zéé lang, tot men het eindelijk wel raad zaam oordeelde eens te kijken, wie er van die opeengepakte hoop menschen nog leefde en normaal was. Velen had den door de inenting koorts en spraken reeds wartaal. De deuren werden open geworpen en de posten stonden met het geweer in den aanslag. Volkomen uit geput vielen de „soldaten" door de ge opende deur op het perron: „Sui.... Sui. Deze roep om water was het wat al het ndere geweeklaag overstemde. Evenals de honden, die tevoren de vluchtenden gevolgd waren, stortten nu deze losgelaten gevangenen zich op de posten en rukten hen de veldfles- steunden elkaar, leefden alleen voor elkaar en hun kind. Hij was alles voor haar en zij voor hem. Kennissen en vrienden van vroeger lieten hem links liggen, 't Was een bittere tijd en toch. voor geen geld zou zij hebben willen ruilen met andere vrouwen, die nooit van hun man konden houden als zij van grootvader. Want hij deed alles voor haar. Niets was hem te min. Baantjes, waar zijn vroegere omgeving den neus voor ophaaldSk, ram hij aan, hopende, dat toch eens de kans zou keeren. En hij za^, hoe zij dagelijks den bitteren strijd meestreed tegen armoe en ont bering. Hoe ze er onder leed, al pro beerde ze, zelfs op de somberste dagen, hem cp te vroolijken en te steunen. Toen eindelijk, na lange jaren, kreeg hfj 'n vaste betrekking. Genoeg om van te leven, heel zuinig. En later werd het nog een beetje beter. Dat was weer een heerlijke tijd voor beiden. Ze waren rijk met weinig, tevreden met heel kleine genoegens. En toen orootvader stierf, schen van de riemen. Zij wiluen slechts hun dorst lesschen, doch de soldaten dachten, dat het een overval was. Scho ten knalden, bajonetten haalden lappen uit de uitgemergelde lichamen. Gebrul, gekrijsch, opnieuw schieten en dan het gestamp van duizenden voeten op de door hitte en droogte scheurende aarde. Die voeten hadden een doel: de pomp bii het stationsgebouw. Een wrieme lend massa halfnaakte, gele lichamen, die naar het uiterlijk op menschen ge leken, verdrongen zich om den straal water, die uit de pomp te voorschijn kwam. De gewonden kropen op handen en voeten achter de anderen aan, die al zoo gelukkig waren, zich reeds te kun nen oegen bij de menigte dicht bij de pomp. Dan klinkt een commando: sjung ko autsee! Terug in de wagens! Met rate lend geluid wordt een machinegeweer in positie gebracht. Weer klinken wan hopige kreten. De anders zoo apatische gezichten staren vol ontzetting naar den mitrailleur. Eén tracht er nog weg te loopen; eenige anderen volgen zijn voorbeeld. Dan begint 1 machinege weer te knetteren. Even maar. De vluch tenden vallen op de rails; anderen, die op het punt stonden, ook weg te loopen, blijven waar zij zijn. Wü waren in de buurt, doch zelfs in onze bevoorrechte positie als blanken konden wij niet tus- soherrbeide komen. De officier veront- s; huldi-de zich uiterst beleefd tegen over ons, dat het een geval van muiterij was en dat hem niets anders overbleef, en keerde zich toen weer naar zijn sol daten. Ik heb zelf nog jacht gemaakt op de verwilderde honden en heb in Shansi de vervuilde menschen op den aardbo dem zien liggen. Het heeft me zeer me lancholiek gemaakt. Doch zooals er hier jacht werd gemaakt op menschelijke skeletten, die slechts hun honger en dorst willen stillen, dat heeft mij doen beven van woede. In deze door hongers nood geteisterde landen heb ik mij jegens de menschen verliard uit zelf behoud, doch ik kon niet begrijpen waarom men deze, juist deze menschen, die uit hun land wilden wegtrekken, dwong om naar een streek te gaan, waar zij niet heen wilden en waar hen slechts een voortzetting van hun lijden kon wachten. Want de Chinees uit het Noorden kan niet tegen de eentonige rijstvoeding, die in het Zuiden gebrui kelijk is. De Westerling beschouwt China en rijst als onafscheidelijke be grippen, doch althans de Noordelijke Chineezen zijn niet in staat, uitsluitend van rijst te leven. Nu, de arme menschen uit Shansi trokken langzaam en aarzelend weer terug in de gloeiend heete wagens. Het oponthoud had geen uur geduurd; de vrijheid was van korten duur geweest. Velen waren tenminste zoo gelukkig geweest, te kunnen drinken. Bij den veewagen moesten zij blijven staan en dan kwamen mannen, die men ook in allerijl van de straat had verzameld, en reikten hen volle waterkruiker toe. Na een poosje klommen de recruten, als men ze zoo noemen kan, rustig in de wagens, die weer stevig afgesloten werden en verder in de brandende zon bleven staan. De dooden en gewonden werden terzijde gedragen; het bloed werd in de vreeselijke hitte spoedig een donkere korst, die zich over de dwars- wist hij, dat zijn vrouw en kind veilig waren. 't Getrappel van paarden deed hen weer opkijken. De bruidskoets kwam terug van 't stadhuis. Keurig zag het span eruit En de vogels zongen, de bloemen bloeiden en de zon scheen. Grootmoeder staarde 't rijtuig na, tot het verdwenen was. Haar oogen ston den vol tranen. Ze probeerde ze onge merkt weg te wisschen. 't Meisje legde een hand op de hare. „Toe huil nu niet, Oma, op uw trouw dag". En na een stilte: „U mag nooit meer van dien tijd ver tellen." Grootmoeder keek glimlachend op. „Je begrijpt 't niet, kind", zei ze zacht. „De ellende vergeten we, maar 't geluk niet." liggers en rails uitbreidde. Wij inge- nieurs gingen toen maar weer door ue dikke stofwolken terug. Dicht bij het station stond een troep vrouwen en kinderen, de gezinnen dei mannen, die daar in de wagens de vree selijke hitte moesten verdragen, omdat ze „aangeworven" waren om voor de rust van anderen te strijden. Rust in China? Hier een oorlogje, daar drei gende kanonnen, ginds bolsjewieken, die een vuurtje aanwakkeren als liet in hun kraam te pas komt en in de ge bergten troepen soldaten, die zich on afhankelijk maken. Toch zijn er hier twee machten, die altijd de overhand hebben, die niet te onderdrukken zijn: honger en ziekte. En toen gebeurde het voor ons on begrijpelijke. Wij legden verder onzen weg aan door het hongerende land. Re gelmatig klonken de gereedscliappen tegen het steenharde verdroogde weg dek. Een stofwolk en zwavellucht gaf de piaats aan, tot waar onze koelies met hun werk gevorderd waren. Op zekeren dag ging een Chineescli gezin onze tijdelijke woning voorbij. Op zichzelf niets buitengewoons. Mw.nr deze menschen gingen niet, zooals de anderen, naar het Oosten. Zij trokken in tegengestelde richting. Met andere woorden, zij gingen juist de ergste droogte en honger opzoeken. Doch over die paar menschen dachten wij al niet verder na. Toen gingen er echter dagelijks men schen voorbij, die naar het land van den dood reisden. Dat trok ten slotte onze aandacht. Wij gaven hun den af val van ons eten en hoorden hen uit. Zij gingen terug naar Shansi. Naar hun eigen dorp. De goden wilden, dat zij daar zouden sterven. Waarom zouden zij nog de lange reis naar het Noorden maken, als zij dat toch nooit konden bereiken? En wy hoorden verhalen van echtgenooten en broeders, die op straat gevangen genomen waren en op gesloten werden in de gloeiend heete spoorwagens. Of zij werden daar door de zon „opgegeten", of zij werden later door de roovers gemarteld, omdat zij gedwongen werden, hen tegen te staan. Waarom zou men zijn dagen nog rek ken door een hopeloozen tocht? En aan hen, die nog in Shansi waren achterge bleven, zouden zij zeggen, dat het beter is, in het eigen land te sterven dan daarbuiten. En sterven moesten ze toch. Zoo gingen de menschen terug naar hun ellende, waarheen de door ons aan- j gelegde weg hen des te sneller zou voe- i ren. Zij, die niet in staat waren, naar I Shansi te trekken, zaten in een trein, die door de zon bijna tot gloeiens toe werd verhit, en reden via Hanow naar Kiangsi, om daar te sterven. Geschei- I den van hun vrouwen en kinderen, die i zich terugsleepten, doch tenslotte toch I naar hetzelfde doel optrokken, naar den dood. Het was een misverstand. Ze was een sterke, groote vrouw, en de inbreker, dien ze gegrepen had en uitgeleverd, vertoonde onmiskenbare teekenen van afstraffing. Het was heel dapper van u juf frouw, zei de rechter, dat u dezen in breker hebt gegrepen, maar u had zijn oogen niet blauw behoeven te slaan en al zijn voortanden eruit. Hoe kon ik weten, dat het een in breker was? antwoordde de vrouw; ik had drie uur op mijn man zitten wach ten en ik dacht dat hij het was. De baby. De majoor was erg opvliegend, voor al nu hij bezig was, den wedstrijd van ue golfclub te winnen. Hy werd dus nijdig, toen een vrouw met een kind op den arm precies op zijn weg liep en hem verhinderde door te spelen. Schiet wat op met die baby, riep hij, waarop de vrouw hem verontwaar digd aankeek en snibbig zei: Je bent zelf een baby. Om met zoo'n klein bal letje te spelen en met zoo'n idioten korten broek aan. Ook al malaise! Het was een klein circus: het had S. «fv a »®.euY/ n ti-iser, één olifant, enz. Nadat de dierentemmer zijn kunst stukken had vertoond, kwam een oude dame naar hem toe, en zei: Is u niet bang, dat zoo'n wild dier, u vandaag of morgen zal opeten? Om u de waarheid te zeggen, me vrouw, antwoordde de temmer, ais de zaken niet beter gaan, ben ik bang, dat wy den leeuw zullen moeten opeten. BALKEN EN SPLINTERS. schen zich het meest ergeren over hu fouten in een ander, welke ook k eigen /outen zijn. Let er maar een»? Ga maar eens na, zoodra u weer 7 een of ander hoort uitroepen: Hé of die fout van zus of zoo, ik" heb el geen hoogte van, ik kan het niet uit staan!" of die bewuste fout geen vloeisel is van een karaktertrek dia I de(n)gene die erover klaagt zelf nok eigen is. Zelfs misschien nog wel in sterkere mate, dan de ander, die juist ingevolge de bewuste karaktertrek een fout maakt. Ziedaar de waarheid van het gezegde, dat wij wél den splinter zien in het oog van onzen buurman maar den balk, die finaal ons gezichts vermogen bedreigt, hartgrondig negee"- ren. Dat wij ons ergeren aan 4 karakter- fouten van B, terwijl wy zelf met 4 andere, maar geenszins minder erge fouten behept zijn, dat is al onrecht vaardig genoeg. Maar nog veel onrecht vaardiger en een beetje belachelijk worden we, wanneer wij ons gaan be klagen over anderen we|to& eigen schappen die ook ons eigen kasakwr ontsieren! Hoe oneindig veel beter zou als wij het verloop van ons gevoel eens omkeerden, en er zoodoende psycholo gisch ons voordeel mee deden. Hoe? Wel, heel eenvoudig! Zoodra u n.1. weer ergernis voelt opkomen over een uit lating of een handeling van iemand, gaat dan allereerst eens na: „Van w j- ke karaktertrek is dit een uitvloeisel:'' Dat zal wel zóo heel moeilijk niet zyn. En als u er achter bent* welke eigen schap door de bewuste uiting aange geven werd, gaat dan eens heel eerijjk voor uzelve na: „En hoe staat nel in dat opzicht met mij? Ben ik volkomen vry van de karaktertrek, waarvan le uitingen mij in een ander zoo hinde ren?" In negen van de tien gevallen zat u, als u consciëntieus bent, moeten air woorden: „Neen, geheel vrij ben ik er niet van". En dan is het oogenblik ge komen, om een doeltreffende, tweeledi ge taak te beginnen. Ten eerste n.1. stelselmatig te-vett te trekken tegen die eigenschap 's uzelve waarvan de gevolgen u, en dus ongetwijfeld duizend anderen, zoozea hinderen. Ten tweede: uw harde oor deel te verzachten en uzelve aan te manen tot breeddenkendheid en gen]3- tigdheid, telkens wanneer de verschijn selen van ook uw, maar toevallig door een ander begane fout u prikke len. Zoodoende zult u uw karakter ver edelen, uw humeur verbeteren en uwer levensblik verruimen, hetgeen uzek> zoowel als uw omgeving ten komt. Daar heeft men veel meel®3 dan aan het vruchteloos en doeP zich ergeren aan anderen en antiek fouten. Een edel voorbeeld zal heel v$ dieper, beter invloed hebben dan e3n snauwend vitten. Het is zoo heel veel gemakkelijker om af te breken dan om op te bouwen! En toch, slechts door op bouwen kunnen wjj de wereld b ter, oprechter en zuiverder maken. En hoe wel wij tot geen prijs ooit iemand zou den willen aanraden, zijn principes te verloochenen, zouden wij toch hieraan nog willen toevoegen: Oordeelt nimmer te hard, ook me over die fouten, waarvan ge zeker weet zelf geheel vrij te zijn. Dr. JOS. DE COCK- (Nadruk verboden). Zoo'n baby-auto heeft toch °°k voordeelen. („G-ötz-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 10