De jager, die verdween.
De stem in het bosch.
%f)ms kbseerhobkiri
Beste jongens en meisjes!
Dat is een heele tijd geleden dat ik
jullie voor het laatst schreef en mis
schien hebben jullie wel gedacht dat ik
je vergeten was, omdat ik beloofd had,
'met September weer met de raasels te
beginnen. Vergeten ben ik jullie echter
hcelemaal niet, hoor, en ik hoop nu
weer iedere week een praatje met jullie
te houden en de briefjes te beantwoor
den.
Ik zal eerst vertellen hoe het komt,
dat ik ruim twee weken over tijd ben.
Je moet dan weten dat ik de eerste we
ken van September vacantie heb ge
had en toen kon ik dus niet aan jullie
schrijven. In Juni wist ik nog niet dat
ik juist in deze weken vacantie zou
krijgen, anders had ik toen wel ge
schreven dat we later met de raadsels
zouden beginnen. Nu vangen we 1 Octo-
ber met de raadsels aan. Dan zijn de
dagen weer wat korter en speel je ook
niet meer zoolang buiten, zoodat je tijd
hebt de raadsels op te lossen, 't Zal
leuk zijn als er dezen winter weer een
massa vriendjes en vriendinnetjes mee
doen. Weten jullie nog dat er het vorig
jaar meer dan honderd waren? Ik
denk dat het er dezen winter ook wel
weer zooveel zullen zijn. Natuurlijk wel
niet de eerste maand, want je hebt
altijd een heele massa jongens en
meisjes, die net als de groote men-
schen zijn en eerst „de kat eens uit
den boom kijken" dat wil zeggen, die
eerst eens geuldig wachten en kijken
of het wel gezellig is dat raadsels op
lossen en briefjes schrijven. En tegen
St. Nioolaas komt er dan een stroom
nieuwelingen. Wedden dat het zoo gaat?
Jullie vinden dus vandaag nog geen
raadsels in 't Juttertje en dan zal je
misschien zeggen: „Dan kunnen we u
j/och ook geen briefje schrijven?" Maar
dat kan wel. Luister maar eens. Ik
heb gedacht jullie kunnen me vast wel
een massa vertellen over je vacantie.
Ben je de stad uitgeweest? Schrijf dan
eens waarheen en hoe of je het gehad
hebt en wat voor fijne tochtjes je hebt
gemaakt. En ben je niet de stad uit ge
weest, wel, dan is er nog wel zooveel
te vertellen, dat je minstens een schrift
kantje vol kan schrijven en misschien
nog wel meer.
Volgende week krijg ik dus verhaal
tjes over de vacantie. De aardigste zal
ik dan in 't Juttertje opnemen en het
beste wordt beloond met een mooi boek,
één voor de jongens en één voor de
meisjes.
Nu, ik ben benieuwd. Tot volgende
week dus.
Kindervriend.
I
tandenstoker los, dan
gaat deze bliksemsnel
terug. Den toeschou
wer schijnt het ech
ter alsof de tanden
stoker met de top B
(zie teekening) door
den draad heen is ge
gaan. Een aardig ge
val van gezichtsbe
drog.
Ik trad binnen in de kleine Mexi-
caansche herberg en riep om een glas
bier. De tocht te paard door de woeste
vlakten had mij vermoeid en dorstig
gemaakt en ik was blij toen ik in het
kleine herbergje af kon stijgen om een
verfrissching te nemen. Ik ging zitten
aan de oude tafel, de waard bracht mij
een glas donker zoet bier en juist toen
ik daarvan een groote teug wilde ne
men, werd er een hand op mijn arm
gelegd en sprak een zware stem:
„Drinken is prettig signor.maar
niet alleen voor u."
Ik draaie mij ahlf om en keek in
het verweerde gelaat van een ouden
man.
„Je wilt dus óók een glas," zeide ik
lachend.
„Willenwillensprak de
oude, terwijl hy naast mij ging zitten,
„ik heb niets te willen. Maar als
meneer mij met alle geweld iets wil op
dringen. ja, dan kan en mag ik niet
weigeren natuurlijk."
Ik lachte en ik liet hem een pot bier
brengen. Nadat wij beiden gedronken
hadden begon hij weer te spreken.
„Weet meneer wie ik ben? Ik ben
een buffeljager."
Ik lachte. „Je zal dan wel niet veel
meer te doen hebben m'n beste. Zoo
veel buffels zijn er tenminste niet meer
in Mexico."
„Nee, daar heeft meneer gelijk in.
Maar ik ben er nog een van het oude
stempel weet u. Vroeger heb ik veel
gejaagd. Wil ik meneer daar eens wat
van vertellen?"
Ik zèi dat ik graag zijn verhaal wilde
hooren en nadat mijn nieuwe vriend
nog een teug van het bier had geno
men begon hij:
DE GEHEIMZINNIGE
TANDENSTOKER.
Een aardig (geval van gezichtsbedrog.
Men buigt een niet te dunnen ijzeren
draad met de vingers of met een tang
zoo om, tot men een vorm krijgt ais
figuur 1 aangeeft. In de ontstane Ei
vormige boog spant men een gummie
bandje, dat men van te voren geheel en
al in elkaar gedraaid heeft, en steekt
nu een tandenstoker of zooiets door
het gummie-bandje heen zoodat de sto
ker met de kop A (zie teekening) tegen
den bovenste kant van den ijzeren
draad gedrukt zit. Men houdt nu het
kleine apparaat zoo voor zich als men
dat op het eerste figuurtje ziet, en
draait dan de top (A) van de tanden
stoker zoo naar beneden dat de andere
top van de tandenstoker van voren
tegen den draad stoot. Laat men nu de
Een buffel stormde recht op de
locomotief af
„Het was in den tijd dat de groote
Pacific-spoorbaan aangelegd werd. Ik
werkte mee aan die spoorbaan maar
niet zoozeer als werkman dan wel als
jager. Ja, daar kijkt meneer van op
nietwaar, maar in dien tijd hadden we
van buffels geweldig veel last. Alles
wat we gebouwd hadden vernielden ze.
En daarom had de maatschappij een
honderdtal mannen in dienst genomen,
die niets anders te doen hadden dan
de buffels te dooden die het ons lastig
maakten. En we hadden druk werk.
Het is wel voorgekomen dat, toen er
een trein over een pas-gelegde rails
proefrecd, een buffel recht op de loco
motief afstormde. Mijn kameraad heeft
het beest toen nog neergeschoten; het
viel als een blok op de rail en de loco
motief stopte net voor het beest. Ze
hebben er veel werk aan gehacr om het
groote cadaver weg te sleepen. Een
goeie tijd was het toen meneer Ik be
hoefde nooit verhaaltjes te vertellen in
ruil voor een glaasje bier zooals nu. De
buffels werden in duizendtallen ge
dood en leverden uitmuntend vleesch.
Maar nu moet ik u van mijn vriend
Harry vertellen. Dat was een zonder-
j li.nge gesloten kerel.maar de beste
1 jager van ons allemaal. Als Harry
schoot was het raak en tuimelde het
beest zonder mankeeren. Eens op een
middag gingen wij er samen op uit.
We waren niet van plan om te gaan
schieten, doch wij wilden wat vruchten
zoeken in de bosschon. Het was onge
veer vijf uur 's middags toen we beslo
ten om terug te gaan naar het kamp.
We liepen voort door een veld waar
hier en daar een boom stond. Plotse
ling hoorden we achter ons een dof
benzen dat aanhield. Wij als ervaren
jagers wisten dadelijk wat dat beduid
de: een kudde buffels was in aantocht.
En toen we omkeken vertelde een
groote stofwolk in de verte dat we goed
geraden hadden. En nu moet ik u er
even bij vertellen dat het vrijwel onbe
gonnen werk is om met z'n tweeën een
strijd te beginnen tegen zoo'n geheele
voortdravende kudde. Want zoo'n
troep van die geweldige beesten ver
nielt alles wat voor z'n voeten komt.
Harry stond op den ru.q van
een voortijlende buffel
Aan vluchten was overigens niet te
denken. Daarvoor waren de beesten
ons te dicht genaderd. Het zou hoog
stens vijf of zeven minuten duren en
ze waren bij ons. „Harry," zei ik. „Wat
moeten we doen?" Harry zweeg even
en keek om zich heen. „We moeten
dien grooten boom zien te bereiken. De
kleinere worden omgeloopen maar daar
ginds staat een kanjes. Die zal wel
tegen een stootje kunnen. Als we daar
inklimmen. Hij praatte al niet ver
der en beiden renden wij naar de
plaats waar de groote boom stond. Ik
klom er het eerst in. De buffels waren
nu al zeer nabij. Harry greep ook de
stam, klom naar boven, stond op een
tak en klemde zich vast. De buffels
waren nu geen tien meter meer van
ons af en het gestamp van de hoeven
was aangegroeid tot een forsch gedon
der en gedaver. Groote stofwolken
zweefden om de reuze-lichamen van de
voortijlende beesten heen.
De eerste buffels schoten langs den
boom heen. We klemden .ons nog vas
ter aan den stam. Plotseling echter
schoot de kop van een geweldig exem
plaar met ontzettende kracht tegen den
stam aan. Een siddering voer door den
boom. Ik zag Harry wankelen.en
vallen. Hij stond, dat was juist het won
derlijke, op den rug van een der voort-
rennende beesten. In hoorde hem in
angst schreeuwen, ik zag hem kleiner
en kleiner worden en eindelijk met de
buffels verdwijnen in een stofwolk."
De verteller zweeg even.
„Enhoe liep dat af?" vroeg ik.
„Ik weet het niet meneer, ik weet
het niet," zei de oude. „We hebben van
Harry nooit meer iets gehoord. Hij is
verdwenen met die kudde buffels. Z'n
lijk is nooit gevonden.
„Een raadselachtig geval," sprak ik
onder den indruk.
De oude man knikte, drukte me
zwijgend de hand en sjokte de her
berg uit.
„Een zonerling verhaal nietwaar?"
ze de A tot den waard. Deze lachte
een beetje spottend. ,Van den verdwe
nen jager bedoelt u zeker." zei hij. „Ja
dat is inderdaad zonderling. Alleen
jammer, dat de oude Hefkes het nooit
heeft meegemaakt. Hij heeft het eens
gelezen in een oud nummer van de
Graphic en vertelt het nu aan iedere
vreemdeling die hier komt. En drinkt
bier op kosten van zijn luisteraar.
DE KLOK.
De klok tikt een wonderlijk wijsje
Vol rhytmc en eenheid v.vn toon
En^ daar ik niets anders kan hooren
Luister ik en vind ik het schoon.
Ik neurie nu zachtkens een liedje
Dat juist bij die Hokkctik past
Tot plots door een mal melodietje
Een orgel mij buiten verrast.
Tk ben naar het raam toegelooper
En fluit schel het liedeke mee,
ik ben er de klok nu vergeten,
Die tikt daar, gelukkig, tcvree.
(Nadruk verboden.)
(EEN SPANNEND VERHAK
VOOR JONGENS) J
door
ESSAY.
Vader stond op en stapte eenige W
ren heen en weer in de hut,
„Jan", zei hij toen.
Jan, de veertienjarige, keek van ziin
boek op. yu
„Wat is er, vader?"
„Hoor eens jongen, onze ammunitie
is zoo goed als op. In het magazijntje
heb ik nog vijf geweerkogels En jn
deze gevaarlijke tijden moeten we on
alles voorbereid zijn. Je vieet nooit
wanneer de zwarten loskomen. Het
staat op springen, dat weet ik zeker
De berichten worden hoe langer hop
slechter!"
Weer was het stil in de hut. Vader
keek peinzend voor zich uit, Jan
wachtte of er misschien nog meer zou
komen. Moeder en de kleintjes waren
al naar bed gegaan.
„Je moest morgen," vervolgd nwVmc,
„maar eens naar Kaapstad gaan. hJ
heb behalve kogels en kruit nog m.
dere dingen noodig. En danjj
moet eens uitkijken in Kaapstad nir
een geschikte woning, waar we moe?
en de kleintjes kunnen brengen.
vind het heusch te gevaarlijk om»
hier te houden. En trouwens
moet om jouw veiligheid ook denker'
Jan was in zijn eer getast.
„Maar vader" sprak hij, „ik t
wil niet weggaan als de nood hier is
hoogst is. Ik wil u helpen en dat te
ik ook! Ik ben veertien jaar, vergeeti
dat toch niet."
Vader glimlachte een beetje, j
„Ja jongen," zei hij, „maar ik wed
nog zoo net niet of ik aan jou in ge-
vaarlijke oogenblikken last offcf
zal hebben. Dat zal je nog moemV-
wijzen! Maar in ieder geval moM
morgen naar Kaapstad gaan om
boodschappen 19 doen die ik je
gezegd. En laten we nu naar bed pc
jongen, want het is al laat. Morgen!
't weer vroeg dag."
De hut van Jan's vader stond in#
afgelegen streek in Zuid-Afrika, t»
kilometer of vijftig van Kaapstad. B
was een gevaarlijke tijd, waarin
verhaal speelt. De inboorlingen I#
reidden een grooten opstand voor en
de menschen, die in de afgelegen stre
ken alleen woonden, zooals Jank
der, moesten op alles zijn voorerf
De hut was klein en stevig. &"'a'
ren slechts twee, niet zeer grod» TJ'
men, die met blinden konden
afgesloten. Slechts twee vertrekken^'
vatte de hut, een vrij groote tf001)'
kamer en een slaapvertrek. In
woonkamer werd ook gekookt.
Jan sliep geheel achtter in de tweed»
kamer. Hij begaf zich na t>et gesprei
met zijn vader naar bed in een niet
te beste stemming. Hij was nameUil
een beetje teleurgesteld, omdat zijn va
der niet erg in z'n durf en moed scheer
te gelooven. En hijzelf was ervan over-
tuigd, dat hii zijn vader zeker kracmig
terzijde zou kunnen staan als dat
dig was. Wel ja, hij was toch «w
geen kind meer!? Als vader hem
de kans wilde gevenlbjj
Zoo mokkend en overwegend yh
in slaap.
Het was inderdaad vroeg
dag.
den
volgenden morgen. door
Reeds om half vijf werd Jan
zijn vader gewekt. del«t
„Jongen," zei hij. „Je moest d
maar op weg gaan. Ik heb eau
hoop boodschappen en als ,le r()i
maakt kan je vanavond om een s|
tien terug zijn. Het paard he« jj
gezadeld en eten en drinken zit
je tasch." ieSfj
Jan stond snel op, kleedde en f
zich en begaf zich naar buiten,
vader reeds met het paard wachti y
„Hoor eens goed," zei hij- v
in Kaapstad bij de Jones of zij t,
weten voor moeder en de k"1 Li-
Een woning met plaats voor zes
schen dus." i, bÜ
„Vijf toch," zei Jan. „Ik mag t°°
u blijven nietwaar!?"