Vader weifelde. „Het is zoo gevaarlijk, Jan. Heusch, geloof me nu, ik weet toch werkelijk niet of ik jou wel zal kunnen gebrui ken. Ik vind veiliger, dat je met moe der meegaat." „Maar ik ben heusch niet bang va der!" riep Jan uit. „Ik zal u goed hel pen werkelijk!" Vader lachte. „Ik zal al blij zijn jongen als je veilig en wel thuis bent met de amuni- tie en de andere boodschappen. De weg is vanavond gevaarlijk en het zou best kunnen zijn, dat ze je je waren pro- beeren af te nemen. Kogels en kruit. dat zijn waardevolle dingen in dez tijden. En voor de kaffers, èn voor boorcn Jan knikte en besteeg het paard. „Ik zal alles zonder m ankeeren thuisbrengen, vader," zei hij vastbe den. „Al mochten de kogels m« van avond om de ooren vliegen: ik zal me niets af laten nemen. Daar kunt u op rekenen." Vader knikte. „Mooi zoo!" zei hij enkel. Maar om zijn mond'zag Jan weer dat bijna spottende lachje dat hem zoo hinderde. De oude Jones in Kaapstad was zeer opgewonden. „Het duurt niet lang meer," zei hij tot Jan, „of de bom baret. De geruch ten zijn te slecht! Op honderd vijftig K.M. noordelijk hebben de inboorlin gen vier boerderijen verbrand. Wat er van de bewoners is geworden. daar behoef je niet eens naar te vragen! Zeg maar tegen to vader, dat hij moeder en de kinderen bij mij kan sturen. Jij kunt hier in het kleine kamertje sla pen!" Jan schudde het hoofd. „Ik kom niet," zei hij nijdig. „Ik laat m'n avder niet in den steek, 'k Mag bij hem blijven om hem te helpen, dat heeft hfj gezegd." De oupde Jones bromde wat in zijn baard. „Je vader moet het zelf weten," zei hij. „Maar als je mijn zoontje was, zou ik wel anders handelen. Jullie jongens hebt allemaal een groote mond maar als het puntje bij het paaltje komt. Enfin, 'k zeg nog eens, je vader moet het zelf weten." Jan ging in Kaapstad zijn boodschap pen doen. Hij kocht z'n ammunitie en zijn levensmiddelen en ging bij Jones eten. Zijn boodschappen namen tame lijk veel tijd, want het was reeds negen uur in den avond toen hij zich op den terugweg begaf. Jones had hem aan geboden bij hem te blijven slapen, maar dat wilde Jan absoluut niet. Al was de weg dan ook gevaarlijk, hij zou de amunitie denzelfden avond nog thuis brengen. Dat had hij vader immers beloofd!? Als hij uit pure angst bij Jones bleef slapen zou vader heelemaal aan zijn moed gaan twijfelen. Neen, daar kwam niets van in. Jan klom op zijn paard en ging op den terugweg. Ongeveer anderhalf uur later. Jan rijdt alleen eenzaam door het don kere bosch. Het paard loopt vrij lang zaam, want er kan van alles op den weg liggen. En als het struikelt dan zouden alvast de flesscen breken, die bij elkaar gebonden aan de zadel- tasch hangen. Stilte herscht alom in het groote woud. Alleen het gelijkmatige geklop van de paardenhoeven is hoorbaar. Als er nu eens iemand kwam weegt Jan. Wat dan? Even is het alsof hij kinderachtig bang zal wordem Maar hij vermant zich! Vader rekent op h- Hn moet weten te hande.en in oog - blikken van gevaar. Hoofd op dus. A zijn zadel hangt een taschje met tweeloops revolver. fawOiip Tn Jan's handen betasten het taschje. in oogenblikken van gevaar. suistdoor zijn hoofd. Hij knikt en hardop zegt hij. Ja!" Hè, wat klinkt dat hol in het stille woud. Weer rijdt hij zwijgend voort. Klop, klop, klop, zeggen de paar denhoeven. Het is nu bijna stikdonker. Gelukkig dat het paard den weg kent. Hijzelf zou het niet weten in het donker. Plotseling, daar waar de weg een kleine bocht maakt en het nog donker der is omdat de boomkruinen den he mel geheel en al verbergen, klinkt ang stig duidelijk een harde, vreemde stem: „Halt!" Jan wordt plotseling ijskoud over al zijn leden en vlak daarop breekt hem het angstzweet uit. „Wie is dddaar?" stottert hij. Hij kan het zich nog maar verbeeld heb ben! Maar neen, diezelfde vreemde stem vervolgt: „Doet er niet toe. Stap van die knol af en geef je voorraad over. Het is niet goed dat kleine jongens daar zoo 's avonds laat mee over eenzame wegen rijden. Hahahahaha!" Dat spottende lachje brengt Jan weer tot bezinning. Hij mag nu niet bang zijn. Oogenblik van gevaar. han delen. de revolver. Goed, hij zal hadelen. De amunitie van zijn vader verdedigen bewijzen dat hij geen bang jochie is. Scherp klinkt Jan's stem als .hij zegt: „Dat zou je willen. Als je een vin verroert krijg je een kogel." Jan's hand omklemt den revolver. Hij is nu al wat aan het donker gewend en kan zijn tegenstander eenigszins onderscheiden. Het is een middelma tige gestalte, gehuld in een lange zwarte cape. Het gezicht gaat geheel schuil onder de groote kap. Jan springt van zijn paard.... grijpt een touw dat aan zijn zadel hangt en omklemt met zijn andere hand de browning. Voorwaarts nu. voetje voor voetje. De tegenstander staat schijnbaar als geslagen. Hij ver weert zich tenminste niet als Jan de touwen om zijn polsen bindt. Alleen mompelt hij iets van: „Als je me nou". Jan stapt weer op zijn paard. Het touw waaraan de roover vastzit bindt hij stevig vast aan de knop van zijn zadel. In zijn rechterhand houdt hij de revolver. „Hoor eens", zegt hij tot den vreem den man: „Je loopt kalm verder naast mijn paard. Bij verdachte bewegingen schiet ik dadelijk, begrepen?" Zoo heeft Jan dat in de avontuurlijke boeken ge lezen. Het gaat nu langzaam voorwaarts door het donkere woud. Stilte weer. En na het manmoedig optreden van daarnet komt nu plotseling de reactie. Jan begint te trillen over zijn geheele lichaam. Hoe moet dat nu verder gaan, denkt hij angstig. Als die kerel direct in het bosch een paar vriendjes ont moet of zooiets. Dan slaan ze me dood. Als hij hem maar in bedwang kan hou den tot huis. Dan neemt vader hem wel over. Twee kunnen meer dan een. Maar er gebeurt niets. De kerel schijnt geheel en al verbijsterd. Hij loopt voort en zwijgt. Ongeveer een half uur later bereikt Jan zijn huis. In de kamer brandt een flauw lichtje, ziet hij van buiten al. Hij dwingt den kerel voor hem uit te loo- pen. Jan maakt snel de deur open. De man en hij treden de kamer binnen. „Vader...." zegt Jan opgewonden, „hier heb ik. Maar plotseling zwijgt hij: de kamer is leeg. „Vaaader," schreeuwt hij nu harder. Als vader er eens niet is. Dan zit hij hier met dien roover alleen. En wat dan. Nog eens schreeuwt zijn stem door het huisje, nu hoog overslaand. Maar geen antwoord volgt. Dan kan Jan het niet meer uithou den. De revolver valt op den grond en heel kinderachtig begint hij opeens te snikken. De roover heeft de revolver zien val len. hij treedt naderbij., hij schudt de kap van zijn hoofd.... Jan kijkt verschrikt op en.... staart in het lachende gezicht van. zijn vader, die vroolijk zegt: „Beste jongen, je hebt je uitstekend gehouden hoor. De proef is prachtig gelukt. Je bent werkelijk een jongen waarop ik kan rekenen!" „Wwwwas u de roover?" zegt Jan verbaasd. „Ja kerel. Ik wilde nu toch wel eens zien hoe jij je zoudt gedragen. En dat is uitstekend geweest hoor. Ik weet nu dat ik je gerust bij me kan laten blij ven." En door zijn tranen heen begint Jan plotseling te glimlachen. „U is me dus tegemoet gegaan," zegt hij. „En wat gek dat ik niets heb ge merkt aan uw stem. „Ja jongen," zegt vader lachend, „een beetje comedie-spelen moet ieder mensch kunnen.... En nu: maak m'n banden eens los. Je hebt me gemeen stevig gebonden jö (Nadruk verboden). DE WONDERLIJKE SCHIETSCHIJF Weer een gezichtsbedrog en anders niet! Het volgende geval is minstens even aardig. Misschien kennen jullie dat al in een anderen vorm. Knip het plaatje met de schietschijf erop uit en plak het rechts op een groot vel wit papier (zon der lijntjes liefst). Kijk nu zeer aan dachtig naar het prentje en tel intus- schen tot twintig. Als je daarna dade lijk naar links, dus op de witte zijde van het papier kijkt, zal je een flauwe schaduw van het plaatje zien dat je zoo lang bekeken hebt. In werkelijkheid is het papier natuurlijk wit. Gezichtsbe drog dus, en anders niet! VOOR DE OUDEREN. Onder water fotografeeren in.de kamer! Wie van jullie een aquarium bezit en daarbij nog een fotografietoestel, kan zonder bijzondere moeite en kosten, op namen maken die er zoo uitzien alsof ze door een duiker, iep onder water, genomen waren! Men zet, om dit doel te bereiken, de camera die een uittrek- boog of een verzetlens bezitten moet, zeer dicht tegen den wand van het aquarium aan. De andere wanden kan men het beste met donkere doeken afdekken. Als er niet genoeg licht is in het aquarium, kan men dat met be hulp van electrische lampen verbete ren. Natuurlijk zijn alleen momentop namen mogelijk. Opdat de foto zoo natuurgetrouw mo gelijk wordt moet je in je aquarium (als je dat tenminste nog niet hebt) wat rotspartijtjes vormen van steentjes, terwijl ook plantjes heel aardig staan. Veel succes met je „diepzee-fotogra fie" hoor! (Nadruk verboden.) DE GOEDKOOPE HALSKETTING. Er was eens een beroeme tenor, die ondanks het feit dat hij zooveel ver diende dat, naar men zei „elke toon hem een dollar opbracht", zeer gierig was. Eens kwam hij in een winkel om een halskettinkje te koopen, dat voor drie dollar lag geprijsd. De tenor zeide dat hij. dit véél te duur vond en hij bood l1/2 dollar. De winkelier, die hem wel kende, sprak verontwaardigd: Maar meneer, hoe kunt u toch afdin gen. Iedere toon uit uw keel is al een dollar. Wat zijn tenslotte drie dollars voor u?!" De tenor stapte naar de cassa, zong ernstig: „Do-re-mi" en ging met de ketting den winkel uit. Of de winkelier met deze zonder linge betaling genoegen neeft geno men, vermeldt de geschiedenis niet. Jan en Kees werden door roovere aangevallen. Ziende dat er geen kans meer op redding was, zei Kees tegen Jan: „Hier Jan, heb je dien rijksdaal der, dien ik je nog schuldig was". De oude juffrouw bracht een bezoek en kleine Jan deed zijn best beleefd de tallooze vragen te beantwoorden. En hoe oud ben je? Bijna zes en u? O, zei de dame wat verlegen, ik ben het jaar vergeten. Dat hindert niet, antwoordde Jan tje vriendelijk, zeg maar in welke eeuw. door G. Th. ROTMAN, 83. Gelukkig niet, we kwamen pre cies in een mandje met kool ter^bt dat op een groentekar stond. Dat een lekker zacht bedje. Niemand had ons gezien, en terwijl de krant verder fladderde, zochten wij een schuilpaatsie tusschen de koolbladen. 84. Dadelijk daarop begon de kar te rijden. Hoe lang de reis duurde, weet ik niet, want we vielen allebei door het hobbelen van de mand in slaap. Toen we wakker werden, stond de wa gen stil. „Hoera! We zijn vlak bij huis!" riep Bibberenoet, die even over er vCdoSf1^ EU Wij ééD' tWee' drie' 85. „Hé, hé, waar heb jullie geze ten?" hoorden we opeens een stem. Het was Bibbersnoetje's opa. Hy had Azor, zijn spinnekop, bii zich. Want bij ons, muizen, gebruiken ze die achtpooters bij wijze van hond, vat je? Nu dan, Bib- bersnoet's opa bracht ons gauw allebei thuis. 86. Juist waren Bibbersnoetjes vader en moeder bij ons op visite om te hoo ren, of we nog niet terug waren. Och, och, dat had je moeten zien! Bibber snoetjes moeder huilae tranen met tui ten van aandoening! Maar onze vaders hielden samen een geheimzinnig go- sprek en dat beloofde niet veel goeds!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 15