Nieuw-Zeeland, het wonder der natuur Zul liU mij bespringen? Krampachtig omklemde mijn vuist den zwaren ploertendooder in mijn zak. Eerlijk gezegd was het mij niet erg pleizierig te moede, ofschoon ik nog verre van angstig was. Halverwege hield het roofdier stil, daar het een val vermoedde. De groote kat bekeek me wantrouwig van top tot teen, terwijl zij daarbij blies. Steil overeind stonden de snorrebaarden. Dan dook het beest zich ineen en maakte zich gereed tot een sprong. Nu was voor mij het oogen- blik gekomen, va banque te spelen en alles te riskeeren. In mijn oogen tracht te ik een wilde uitdrukking te leggen en riep hem tegelijkertijd de woordjes toe, die ik hen dagelijks had toegevoegd van buiten de tralies. En werkelijk, ik overwon. Het roofdier ontspande dade lijk zijn spieren en strekte zijn kop, al was het nauwelijks merkbaar, naar mijn hand om de liefkoozingen te ontvan gen, die hij dagelijks gewend was. Zoo tam ais eea kat. Vanaf dezen dag ging het steeds sn 1- ler voorwaarts. Spoedig volgde - r mijn commando, ging zitten of stond tegen het hek op, precies zooals ik het wilde hebben. Na veertien dagen waren wij de beste vrienden ter wereld. Atyr rolde zich voor mijn voeten en spon als een kat. Ik greep hem bij zijn bek en sloot of opende dien zoo dikwijls ik wil de, zonder dat ik bij het dier den ge- ringsten tegenstand ondervond. Nog niemand had mijn succes gezien, want ook Ferdinand was steeds achter den klep geposteerd. Wèl kon hij namen hooren, die ik het dier gaf, maar zien kon hij niets. Om nu den directeur te verrassen, kwam ik op zekeren dag wat later dan gewoonlijk en stuurde Ferdinand naar hem toe, met het verzoek om te komen kijken. Men kan zich de verbazing van den directeur en het geheele personeel voorstellen, toen men mij daar in het nauwste contact met den tijger zag. Toen werd een pantomime geënsce neerd, waarin ik met Atyr en in een latere acte ook met de mandrils en den chimpansee optrad. Daar in Noord-Afrika slechts een beperkt arbeidsterrein voor menage rieën is, moesten wij eraan denken, als wij wederom in dezelfde steden kwa men, iets nieuws aan te bieden. Daar om werd de pantomime omgewerkt en ,.Marin" kocht nog een tijgerin erbij, die ik spoedig zoover had, dat zij te zamen met Atyr en m$j in de panto mime kon meewerken. Het heeft des tijds een haar gescheeld, of i<k had er mijn leven bij ingeboet. De pantOBtkae. Het was in den bronstijd. Ik had dien dag bemerkt hoe slecht Atyr geluimd was en hield er dan ook rekening me de. Hij was veel wilder en onhandel baarder dan anders en bekommerde zich niet in het minst om mijn bevelen. Op het oogenblik, dat Atyr in de pan tomime moest optreden, weigerde hij te gehoorzamen en moest ik hem met een houten stok aanporren. Toen ging hij in een hoek liggen met den beken den starren, angstigen blik, die tijgers hebben vóór zij een sprong nemen. Ik moest den onttroonden Jacob spelen en zoowel Atyr als de tijgerin moesten de lansen der mij vervolgende soldaten stukbijten. Ik begreep bet gevaar, dat ik trachtte te bezweren door Atyr zoo veel mogelijk met rust te laten en riep Fanny de tijgerin. Doch deze volgde het voorbeeld van haar gemaal en wil de ook niet aan mijn bevel gehoorza men. Nu haalde ik een verborgen ge houden zweep te voorschijn en dreigde Fanny daarmede om haar te dwingen. Met deze beweging ontketende ik de catastrophe. Atyr geloofde dat ik zijn wijfje leed wilde doen. kende mij in zijn woede niet meer en wierp zich met een geweldigen sprong op mij. In het beau gebeten. Dit oogenblik was uiterst kritiek, want ik moest in mijn rol op den grond liggen en gaf Atyr zulk een geweldigen klap op zijn neus, dat ik mijn elleboog en drie vingerkootjes brak. Het beest ging terug, doch viel mij dadelijk weer aan. Op dit oogenblik voelde ik een razende pijn in mijn linkerknie. De tijger hield mijn been in zijn bek en met de geweldige kracht zijner tanden beet hij toe. Ditmaal gaf ik alle hoop op, want ik voelde mij verloren. Tot bezinsiag gekomen. Ik kon slechts één ding doen, het dier voor den laatsten maal bij zijn raam noemen. Daarom schreeuwde ik in den koogsten nood nog eenmaal Atyr! Bij dezen vertwijfelden kreet zag ik in zijn moordzuchtige oogen iets oplichten. De tijger had mij weer herkend en ging angstig terug. De aanval van woede was voorbij. Nu greep ik den massieven, berkenhouten knuppel en strompelend jaagde ik het dier in zijn afdeeling. De voorstelling werd een half uur onderbroken. Toen ik verbonden was, maakte ik een buiging tusschen den directeur en Ferdinand hangend en over al mijn ledematen trillend. Het pu blick klapte als bezeten. Vier maanden lang heb ik voor deze verwonding in het ziekenhuis gelegen en groote lid- teekens aan mijn linkerknie doen me dit avontuur nog steeds levendig her inneren. De gehechtheid van Atyr. Later kreeg ik ongenoegen met de directie en verliet deze menagein maar ik had de voldoening, dat nie mand anders met Atyr kon werken. Hy was weer even wild als voorheen. Na achttien maanden zag ik hem terug en mij liepen de tranen over de wangen, toen ik de vreugde van het dier zag, dat mij herkende. Ik ging direct in zijn kooi en het had niet veel gescheeld of ik was onder zijn wat al te hardhandige liefkoozingen gestikt. (Nadruk verboden). Vulcanen, geysers en rijke vlakten. door Dr. F. J. WILSON. Nieuw-Zeeland is werkelijk een nieuw land, zelfs de inboorlingen be volken het eerst sinds 500 jaar. Het ligt op grooten afstand ten Oosten van Australië, ver weg in de Stille Zuid zee en heeft zich daar sociaal en eco nomisch zelfstandig kunnen ontwikke len zonder veel invloeden van buiten af. Doch het natuurschoon is er nog veel merkwaardiger. Nieuw-Zeeland is ook een land van de zee. Het is nergens meer dan 400 km breed en van de met sneeuw bedekte bergen ziet men dade lijk neer op de branding, die tegen de rotsen der fjorden slaat. De vrucht bare vlakten liggen achter zandige stranden en de zoute zeelucht dringt door tot in het binnenland. Aspect van het land. De geïsoleerde ligging en de groote onafhankelijkheid, zelfs van Australië, zijn het land zeer ten goede gekomen. Het is er rustig en landelijk; groote rijkdom is er even onbekend als wer kelijke armoede. De Maori's noemen het „de lange witte wolk", vermoede lijk omdat het uit de verte daarop leek, toen zij er uit het Noorden heen kwa men roeien. De Westenwinden, die over grooten afstand over de zee ko men aanwaaien, vormen n.1. dichte wolken bij het opstijgen tegen de kust. In dit land hebben de Maori's meer dan vier eeuwen ongestoord geleefd, want hoewel de groote zeevaarders van verschillende landen het bezochten en er de schoonheid van bewonderden, vestigden de eerste blanken er zich eerst 90 jaar geleden. In het begin veerden zij een Moedigen strijd met de Maori's, doch dat is nu langen tijd ge leden. De beide rassen leven thans rustig naast elkaar en genieten de zelfde burgerrechten. Er zijn zelfs Maori's door den Engelschen koning in den adelstand verheven. Rust en onrust. De rust op sociaal gebied vormt een groote tegenstelling met de onrust in de natuur. De vulkanen werken er nog zeer heftig; er komen vele aardbevin gen voor, die gelukkig slechts zelden verwoestingen aanrichten, zooals de laatste ramp, die Wellington teisterde. Onderaardsch gerommel is er aan de orde van den dag; op vele plaatsen komt de steen uit den grond op. Op vele plaatsen loopt men letterlijk >p een onderaardschen vulkaan, waarvan men slechts door een dunne aardkorst gescheiden is; de bodem is heet en overal ruikt men zwaveldamp. Deze verschijnselen zijn voor de bewoners niets ongewoons meer; zij hebben >p enkele plaatsen zelfs touristencentra gesticht. Toch blijft dit alles voor den vreemdeling indrukwekkend; hij beseft ook neg meer het gevaar, dat eraan verbonden is. Reeds eenmaal sinds Nieuw-Zeeland bewoond is, heeft er een ernstige vulkanische uitbarsting plaats gehad; de schijnbaar uitgedoofde Tarawera wierp zijn kegel en een ge heel kratermeer in de lucht en stortte uren lang lava, kokende modder en gloeiend© asch over het omringende land uit. Vulkanisch gebied. Het gebied der vuleanische activiteit strekt zich uit van de Zuidkust van de Taupe Meer op het groote Noordelijke eiland tot aan het Witte eiland in den Baai van Overvloed en beslaat een op pervlakte van 15.000 vierkante kilo meter. Daar ziet men vulkanen, die rustig een rookpluim uitblazen tegen den blauwen hemel, hoewel hun hel lingen diere k'oven vertonnen van vroegere uitbarstingen. Daar ziet men uitgestrekte vlakten, die in trooste- looze puinsteenwoestijnen zijn veran derd, terwijl op de plaatsen, waar de vuleanische verschijnselen het hevigst zijn, geysers opspuiten en warme bron nen borrelen en sissen naast beekjes van koud water. Op enkele plaatsen kan men forellen vangen in een koude beek en eenige meters verder koken in een warme. Doch er zijn ook vele uitgedoofde vulkanen; Auckland, de grootste stad van Nieuw-Zeeland, is in zoo'n gebied gelegen. Daar zijn vele kraters met gras begroeid; daar vindt men nog een prachtige natuurlijke ve getatie, waarin wij vooral de boomva rens bewonderen,, onaangeroerd door den mensch en vrij van gevaarlijke dieren. Dit laatste is een der grootste aan trekkelijkheden van Nieuw-Zeeland. Men kan er rondzwerven in de- vrije natuur zonder het minste gevoel van onveiligheid. Er is slechts één zoogdier inheemsch en dat is de vleermuis. Slangen zijn er onbekend en vele vogels hebben er in hun volkomen veiligheid het vliegen verleerd. Het is een land zonder vrees, zelfs al is die vrees ge rechtvaardigd, wat tegenover de vul eanische verschijnselen toch zeker het geval is. De Maori's vreezen deze ech ter in het geheel niet, hoewel het tel kens weer voorkomt, dat een van hen in een bron of meertje valt, waar hij levend gekookt wordt. Zij gaan rustig voort, in het warme water te baden en hun goed te wasschen en in het ko kende water hun voedsel te koken. En ze verontschuldigen zich over de afne mende evigheid der vulkanische ver schijnselen in hun land, als een tourist bij een vroeger bekenden geyser komt en deze niet meer zoo hevig werkt als eenige jaren "rieden. De Maori's. Met die Maori's is het vreemd gesteld. Als zij nog nationale kleederdracht dragen, doen zin" dit uitsluitend met het oog op de vreemdelingen, want zij ge nieten ans een goede opvoeding en wonen in huizen van hetzelfde type als die der Europeanen. Velen hunner bezoeken zelfs de universiteit. Zij mun ten uit door welsprekendheid en kie zen dan ook dikwijls het beroep van advocaat. Een ander veelgekozen be- lanpzaam uit, doch de Europeesche roep is dokter. Vroeger stierf het ras levensgewoonte die meer hygiënisch zijn, h'-"b--i het gevaar afgewend en het geboorte-overschot weer doen toe nemen. Hun leven is zeer eenvoudig, evenals dat der Europeanen; de steden zijn niet te groot en publieke verma kelijkheden zijn er schaarsch. 's Avonds blijven de Nieuw-Zeelanders thuis; hun sociëteiten en kroegen sluiten om zes uur. De volksgezondheid wordt door dit alles zeer bevorderd; er wordt veel aan sport gedaan. Zij zijn gastvrij en on bevooroordeeld; ook hun bestuur heeft iets zeer gezonds en natuurlijks. Zoo is er een grens gesteld aan de oppervlakte van het grondbezit per persoon; bij geschillen tusschen werkgever en werknemer is arbitrage verplicht. Nieuw-Zeeland is het eerste land, waar een staatspensioen voor ouden van da gen werd ingesteld, terwijl bovendien het geheele verzekeringswezen in han- '.'fv<Jn ^en staat is en geen winst behoeft op te leveren, zoodat de pre mies buitengewoon laag zijn. Ook de steenkoolmijnen worden van staatswege geëxploiteerd zonder winstbejag, zoo dat de brandstof goedkoop is. Men vindt hier dus zeer vooruitstrevende maatregelen in een land, dat in vele opzichten nog primitief is en dit door zijn afgelegen ligging ook nog wel lan gen titd zal blijven. Eandeijji De grootste aantrekkelijki^n. Ust- tiet land ligt trouwens in de vau ervan uitgaat, ue heldere zonnU'^' ^6 die men het grootste gedeelte Sto ken dag kan genieten en de eN!ai1 e,~ wisseling in het landschap, af. er hooge bergtoppen met gletscf ^ee!t eeuwige sneeuw op het i eiland, die in grootschheid nio de Alpen onderdoen. Mep ,ü°r van iute ch Jer de, ren. Er zijn parasieten, die zoo groct «D me- vuuwuwu, met) i. ,uw mooie natuurlijke bosschen v w lijk gekleurde boomen, gWjl?n Vtoo- en machtige dennen, die ju, 1 spiegelen In het blauwe water ren. Er zijn parasieten, die zoo o en forsch zijn als de boom, waarop groeien, zoodat men eerst niet weet te beteekenen hebben. En er zijn lianen die zoo dicht om 'n boom heen groeien dat zij hem langzamerhand verstikken en eindelijk hoog boven den stam uiU steken. Er zyn in andere gedeelten van het land uitgetrekte grasvelden met hier en daar een boom, die aan een Engelsch andschap doen denken- zii strekken zich uit over heuvels en dalen en verschaffen voedsel aan tal van schapen en koeien. Varkens zijn er ook afstammelingen van een paar die ren, die door Cook aan land zijn gezet. Zij hebben zich in de bosschen zoo ver- menigvuldigd, dat het jagen erop eea algemeen gezocht vermaak is; fafr werden niet als vee gehouden. Er zijn geen dieren, die den veestape] Aet/rei- gen, behalve de kea-vogel, die schapen doodt door hun nieren weg te \rdcw. Het schijnt onmogelijk te zijn, de «ta pen zoo te dresseeren, dat zjj mk dan op den rug rollen om den vijand te verjagen zoo dom als een schaap is dus wel een zeer karakteristieke uit drukking. Het mooiste van het land. Doch wanneer men voor de vele schoon heden van het landschap heeft geno ten, keert men toch weer terug naar de vulkanische streek met haar merkwaar dige natuurverschijnselen. Daar vindt men de mooiste meren van het land, waarvan het Taupormeer het grootste is. Men vindt er geysers met kristal helder water, dat voortdurend stijgt en daalt, voordat het opspuit in de lucht omringd door stoomwolken. Er is één geyser, die grootendeels bedekt rordt door een grooten steen. Hiertegen mor den gestadig krachtige slagen gegev® door de opgezamelde gassen; het ge luid doet denken aan hamerstagen. Eindelijk is de kracht van den geyser groot genoeg om den steen op te lich ten en zijdelings het stoomende water weg te spuiten. Enkele paden over dit dampende plekje grond klinken hol, als men erop loopt. In het begin is dit werkelijk angstwekkend; men vreest een oogenblik in een onderaardschen krater te zullen verzinken. Ter weers zijden van het pad zijn modderpoelen, waardoor gassen ontsnappen met doffe geluiden en een kleine fumarole stoom- fontein vormen, die langzaam-aan la ger wordt en verdwijnt. Nog feft® ver- wonderlijk is het, als men op een auto weg plotseling een fumarole voor hen ziet opstijgen. Enkele verschijnsel® zijn hot meest indrukwekkend bii nacht Zoo zas> ik eens in het donker eet spleet, die reeds tientallen jaren over verhitte stoom heeft uitgeblazen onder zoo hoogen druk, dat een donderend geluid de omgeving doet trillen. Het lichten van gloeiende lava daaronder was duidelijk waar te nemen. Tarrt Alie: „En so het jou seun 'n nuwe rekkord geskep met sy moto- fiets?" Tant Siena: „Ja, hy het hy is van jaar vir die sesde maal in die hospi taal". Lettie: „Mammie, steek vir mij die garing door dde naald, asseblief'. Haar moeder: „Waarom doen jy dit nre self nie". Lettie: „Net as ek die garing vil deursteek, dan knip die naald sy oog"- Vrou: „Mij ouman, hier lees ek da' toe grijs word van mans deur die hoede ontstaan". Man: „Ja natuurlik, deur die wat jullie vrouens koop!" H Tom: „Dit lijk mij jij voel Paie woeë Hat: „Ja. ek is. Ek slaap bijna "°foU gedurende die nag nie. want mi) y..s. maak mi j wakker sodra sij die ieU"\3 ste geluldjie hoor omdat sij so vir die we" Tom: „Maar diewe maak nie 11 raas nie; hulle is baie stil". Pat: „Dis wat ek aan mij vrou het, en nou maak sij mij elke maal ker as sij niks hoor nie".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 14