I Arabische struisvogeljacht. Kleine wetenswaardigheden. laten voorbijgaan of reparaties te ver richten. ïoch is hun dagelijksch leven mei te vergelijken met dat van een vuur torenwachter. Deze behoeft slechts ae groote lenzen schoon te houden en de motoren te verzorgen, die voor het licht zorgen. Doch de bewakers van een lichtbaken hebben een drukken werkkring. Zij moeten op het nood landingsterrein de noodige aanwijzin gen geven voor vliegtuigen, die wil len landen; zij moeten van electrotech- niek en radio op de hoogte zijn, om het uur een uitvoerig weerbericht uit zenden en het passeeren der vliegtui gen nagaan. Dag en nacht komen de berichten van naburige lichtbakens binnen: een vliegtuig is gepasseerd en vliegt naar de hunne toe. De dienst doende lichtwachter gaat dan een paar minuten later naar buiten om te zien, of het vliegtuig ook werkelijk komt en niet een ongeluk heeft ge kregen. Spoedig hoort hij de motoren en ziet hij de roode en groene lichten. Als het vliegtuig over de lichtbaken heengaat, laat de piloot zijn lichten aan en uitflikkeren: de eenige harte lijkheid, die de eenzame man op de lichtbaken ondervindt. En dan gaat hij naar binnen en zendt op zijn beurt zijn bericht uit. Nog sterker. Bedelaar: „Geloof me meneer, ik ga hongerig naar bed". De meneer: „Dat is nog niets, ik sta iederen morgen hongerig op Gevangenbewaarder: Daar snap ik je even kereltje. Jij bent bezig een gat in den muur te maken. De gevangene: Inderdaad meneer. Ik heb er al meer over geklaagd, dat we hier bijna geen frissche lucht krijgen. Het grootste genoegen van den Be- douin is de struisvogeljacht. De be woners van Noord-Afrika onderschei den de struisvogels nauwkeurig naar ouderdom en geslacht. De groote, man nelijke, volwassen vogel heet Erlim. De diepzwarte (het wijfje) heet Ribena. De grauwe, jonge struisvogel heet Er- mud. Het hoofddoel van de jacht is het bemachtigen van de fraaie vederen die vooral de Erlim bezit. Het gevolg van dit feit is dat er hoofdzakelijk op de Erlim wordt gejaagd zoodat deze leelijk aan het uitsterven is. Op prachtige paarden, of op uitmun tende rij-dromedarissen rennen de ja gers over de vlakten of door de woes tijn en zoeken naar een kudde struis vogels. Een vooruitloopende Erlim geeft echter het teeken tot de vlucht als die kudde eindelijk is gevonden. Nu worden de dieren achternagezet. De mannen kennen geen medelijden. Er wordt gerend en gejaagd, langen tijd achtereen tot het voor hen loopende beest teekenen van vermoeidheid be gint te vertoonen. Dat is meestal onge veer na een uur rijdens. De jager is nu vlak achter den struisvogel. Het paard of de dromedaris krijgt nog een laatste por, een lans flikkert in de lucht, de stoot valt en de vogel ligt op den grond. Direct worden de dromedarissen inge houden, de rijders springen van hun beesten af en onder het uitspreken van Heilige spreuken uit de Koran als „In naam van den Albarmhartigen God, In naam van den Grooten Albarmhartigen God", krijgt de vogel de genadestoot. Zoo gebeurt het in Noord-Afrika. In andere streken van Afrika worden de struisvogels ook wel eens te voet ge jaagd. De mannen sluipen naderbij ge huld in een geraamte van stroo en vee- ren. In de hand houden deze jagers een stok met een kop van een struisvogel er op. Hun beenen zijn wit aangezet. In deze „vermomming" weet de jager dan zijn slachtoffers te benade ren. Is hij vlakbij dan lost hij een schot met pijl en boog of werpt een speer naar een van de vogels. Dat deze verschrikt zijn dat een van hun „collega's" zich plotseling als jager ontpopt, behoeft niet gezegd te worden. Op ons plaatje zien we hoe de jacht in Noord-Afrika toegaat. Den morgen daarop stond hij weei' op de mat in de vestibule bij de dames Ouwerkerk. Anna stond hem te woord. Kramg met geen spoor van „zenuwen". had t briefje verloren. Ze konden informeeren bij de broodfabriek, of hij \°or, .P wUk gesolliciteerd had of niet. -s ïy nu maar n gulden of twee kwar- lkt7eeg' om even te kunnen be staan Ze zouden verder geen last meer van m hebben Ze-, .Anna' ze hem 'n gu den toereikte en 'n gevoel van wal- ÜLrlr00 onderdrukte, 'n Vieze ken W3S °Ver haar heen gestre_ „Kan er niet 'n beetje bij voor 'n fat soenlijk pak kl eer en?" informeerde „Alsi't waar is van dat baantje", ant woordde Anna. J ™ldd«/ zij naar 't kantoor van de broodfabriek. Nooit van 'n Jan van Dongen gehoord, luide 't antwoord op naar vraag Met 'n bezwaard gemoed kwam ze huis Haar zuster was er niet; waar kon dm nu heen zijn? Eigenlijk was ze er bl 1,1 om; ze kon ongehinderd uithui len. Wat moest er van dien man te rechtkomen? En ging zij vrijuit? Ze zag hem voor zich, zooals hij toen, jaren geleden, geweest was. 'n Knappe blon de krullebol, altijd vroolijk, vol grap pen. urenlang kon hij aan de piano zit- ten; de nieuwste „moppen" speelde hij, ot t mets was, uit z'n hoofd en z'n stemhij had er best z'n brood mee kunnen verdienen in 'n variété. En nu i ^j®ntje kwam thuis; ontdeed zich plechtig van hoed en mantel. „Natuurlijk nooit geweest aan de fa briek, hè? vroeg ze. Zondef 't ant woord af te wachten, hernam ze: k Vond dat 't zoo al welletjes was. Weet je waar ik geweest ben? Bij de politie. Ze kennen hem, hoor. Al twee- niaar in Veenhuizen geweest. Vandaag, uiterlijk morgen, wordt hij weer opge pikt. k Heb den inspecteur er op ge wezen, dat we niet langer geschanda liseerd kunnen worden". Anna keek haar zwijgend aan, drong haar tranen terug. V^ind, ben je mal? 't Is immers ho peloos zei Mientje, 'n ietsje bits. (Nadruk verboden). DE ALMANAK. Zooals men weet was het vooral vroeger een gewonote om de jaarlyk- sche almanak te koopen en. te ge- looven. Dit boekwerkje immers - de Enkhuizer almanak is wel het meest bekend bevatte nu let.t®rJ>yk leerdheden die de wereld bezat. Een van de vele rubrieken was: de weer- kroniek. Daarin stonden alle dagen van het jaar genoemd met daarachter ver meld wat voor weer het op die dagen zou zijn. „Men" de eeuwige men verten nu dat eens de proeven van de alma nak (we zullen maar geen namen noe men) van de drukkerij kwamen. Een der redacteuren zette zich aan het cor- rigeeren en de ander keek de gecorri geerde proeven nog even door. Tot zijn groote verwondering zag deze dat er in de weervoorspellingen, die hii had geschreven, ingrijpende verande ringen door zijn mederedacteur waren aangebracht. In plaats van de te ver wachten regen en onweersbuien in begin September was daar telkens het schoonste weer van de wereld inge vuld. Toen hij zijn collega naar een ver klaring vroeg luidde het antwoord: „Ja, m'n beste, ik geloof in de alma nak. En je moet weten: in begin Sep tember valt mijn vacantie. „Men" zegt althans dat zulke din gen bij een almanak-redactie voor komen. Maar, de „men" is zéér boos aardig BE INGEBEELDE ZIEKTE. Het moet volgens een vergeeld boekwerk ongeveer twee honderd jaar geleden in Amsterdam gebeurd zijn. Daar woonde toen een zekere J. j H., die zeer veel last had van de z.g. J „ingebeelde ziekte". J. II. verbeeldde zich op zekeren dag dat hij dood was en dit kon men hem maar niet uit het hoofd praten. Hfj weigerde voedsel aan te nemen en verzocht zijn ouders j dringend hem te willen begraven. De ouders wisten niet wat te doen en spoedden zich naar een dokter. Deze gaf hun raad en zoo gebeurde het dat de jonge man in een doods- hemd werd gewikkeld en op een baar naar het kerkhof werd gebracht. Onderweg kwam men eenige vrien den van den jongen man tegen die mee in het complot waren en die dadelijk vroegen: „Wie wordt daar begraven?" De ouders noemden den naam van den jongen man en de vrienden rie pen uit: „O, is hij dood. Daar is niets aan verloren hoor. Weinig hebben we nog iemand met zoo'n slecht karakter meegemaakt." De jongeman op de baar werd zeer kwaad toen hij dit hoorde. Hij ging rechtop zitten en sprak: „Dat zijn leugens. Dat is laster!" De vrienden deden echter net alsot ze niets hoorden en lasterden nog er ger door! Nu werd J. H. zoo kwaad dat hij van de baar sprong en zich od zijn vrienden wierp. Het werd een he- v'ige vechtpartijDe inspanning maakte echter aldus ons oude ma nuscript dat de jongeman plotse ling als uit een droom ontwaakte. Hij begaf zich weer naar huis, at flink en voelde zich na eenige dagen weer volkomen normaal. Zin om te sterven had hij in het geheel niet meer! DE EGYPTENAREN VERKLAREN HET ONWEER. Den 17en December 1798, toen do Franschen zich in Egypte bevonden, donderde en onweerde het in Noord- Egypte hetgeen een zeer zonderling verschijnsel is in deze landen waar het dikwijls in een menschenleeftyd geen enkele keer onweert. Dat is ook het geval met de regen. Het onweer dat de Franschen in Egypte mede- maakten was dan ook „het gesprek van den dag Generaal Dessaix liet een Egyptische wetsgeleerde bij zich ko men en vroeg hem wat dat onweer toch wel te beduiden zou hebben De wetsgeleerde sprak volkomen in ernst aldus: Men weet met volkomen zekerheid dat het een engel is die dondert; maar hy is zoo klein dat men hem niet kan zien in de lucht. Hij drijft de wolken uit de Middellandsche zee naar Ha- besch en wanneer de slechtheid der menschen haar grootste hoogte heeft bereikt, laat hy zyn stem hooren die TOB NOOIT HOEKje OPGEWEKTHEID. Geeft van uw vreUe, anderen en u zult le aaQ ondervinden. In onzen tijd wordt er veel geklaagd. Men kan haast niemand spreken men hoort van ontslag, geldsekaars'l en zorgen. Zeker, zijn het zware tiiden Maar helpt klagen? In geenen deele En wanneer men nog eens een cpo,' wekt mensch ontmoet, dat nog eens iets opmonterends zou willen vertellen bederven wij het dan niet voor ons zelf door direct te gaan klagen over wat ons drukt? Wanneer wij beginnen met een welsprekend beeld van onzen be- klagenswaardigen toestand te schilde ren, maken wy het een ander welhaast onmogelijk een opgewekt gesprek te beginnen. Dan zou het lijken, of deze niet met ons meevoelde. Dus door onze neerslachtige houding betrekken wij hem of haar dan in onze sombere ge- dachtensfeer; tien tegen één dat de ander dan cok herinnerd wordt aan één of andere omstandigheid, die nu niet zoo prettig is en het zonnestraaltje dat juist in onzen tijd zoo hard noodig is, gaat op de vlucht. Gewent u daarom, om niet eft. ge sprek, dat aangeknoopt wordt, diled in een pessimistische richting te te- den. Hetzy dat u bang is uw betrek king te verliezen, of niet goed weet, hoe u zonder kleerscheuren de maand uit zult komen, klagen hierover helpt toch niets en.... degene die uw klach ten moet aanhooren is er niet verant woordelijk voor en kan er hoogstwaar schijnlijk ook niets aan veranderen. Spreekt over een tooneelstuk of boek, over radio, kortom', spreekt over wat u wilt, maar klaagt niet. Kweekt, .j ist in dezen tijd optimisme aan, zoowel in uw gesprekken als in uw houding en gelaatsuitdrukking. N eerslachtigheid heeft nog nooit iemand een stap ver der gebracht, en flinkheid en ope wektheid hebben dit voor, dat msn a thans onder moeilijke omstandigheden niet méér lijdt dan noodig is. Als men tegenwoordig in een tram zit, kijken bijna alle passagiers alsol hun laatste uurtje oreslagen is. Terneergeslagen en ineengedoken zitten ze erbii, alsof ze zwaar piekeren over het dubbeltje, dat de rit hen kost. Grootendeels een kwestie van gewoonte. De rit is niet duurder voor iemand, die kwiek rechtop zit en opgewekt rond kijkt. Wanneer u aanwent om energiek te loopen en vroolijk de wereld in Je kijken, zullen zorgelijke gedachten met half zooveel vat op u hebben. En dan: gedachten trekken gelijkgestemde ge dachten aan. Kweekt opgewektheid e levensmoed aan, en u zult in a>. komen met opgeruimde, energmw menschen. Moed houden en trachten er het oe i van te maken. Dan zal geen kans verbetering u ontgaan 1 Dr. JOS DE COCK. men moet houden voor waarschuwing of dreigement. Hy doet de hemelpoort open zoodat de bliksem naar benedon schiet, alleen maar om ons te laten zien dat hij de macht bezit ons te straffen. Daar echter Gods barmhartigheid on eindig groot is, heeft hy in Noord- Egypte zijn woede nog nooit op een andere ergere wyze aan den dag gelegd. Generaal Dessaix poogde hem nu ook zy'n eigen verklaring van het ver- schynsel te geven, doch de wetsge leerde glimlachte wat en vond de ver' klaring van den generaal dermate °n' belangrijk dat hij er niet eens n»81 luisterde. Ook een oplossing. Onderwijzer: „Wat is het geslacht van straat?" Kareltje: „Vrouwelijk meester." Onderwijzer: „En het geslacht van paal?" Kareltje: „Mannelijk meester." Onderwyzer: „Dat is uitstekend hoor! Maar vertel me nu eens even tjes, hoe jij zoo zeker weet dat straa, vrouwelijk en dat paal mannelijk is- Kareltje: „Wel meester, je spree toch altyd van een zy-straat en h paalt?"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 10