POPULAIRE HEK
TUSSCKEN CHARBIN EN DAIREN.
TWEEDE BLAD. VAN ZATERDAG 14 NOV. 1931. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
DE VREEMDELING.
Reizen door Mandsjoerije.
In het gebied van den strijd, door
S. VOGT.
Hoog bezoek te Moekden.
Behalve mijn woonplaats Cliarbin
heb ik nog twee andere Mandsjoerij-
sehe steden goed leeren kennen, de
hoofdstad Moekden en Kangkoen, bei
den gelegen aan den Zuid-Mandsjoerij-
schen spoorweg, die in het bezit van
Japan en als een pijl in het hart van
Mandsjoerije is geschoten, van Dairen
dwars door het Chineesche gebied naar
het Noorden tot Kangkoen, vanwaar
een korte zijlijn van den Oost-Chinee-
schen spoorweg naar Charbin gaat.
Langs den Z.-Mandsjoerijschen spoor
weg hebben de Japanners groote en
moderne emplacementen aangelegd,
grooter dan de tegenwoordige behoef
ten vereischen, dus zeer duidelijk ge
bouwd met 't oog op de toekomst. Hoe
groot 't aanzien der Japanners hier is,
bleek mij op een morgen, toen mijn
hotel te Moekden geheel in rep en
roer was. Overal poetste, schuurde en
waschte men. Het heele hotel rook naar
ontsmettingsmiddelen. In een hoek za
ten drie hotelbedienden met maskers
tegen ziektekiemen voor het gezicht en
bewerkten een spuwbak met carbol.
Was er misschien een cholera-patiënt
in het hotel? Ik trok uit op informatie
en hoorde, dat over eenige dagen de
Japansche kroonprins de Japansche
kolonie te Moekden zou bezichtigen en
in het hotel zou afstappen. Alle hotel
bedienden moesten zich aan een me
disch onderzoek onderwerpen en de
gasten moesten binnen drie dagen het
hotel verlaten.
De reden van dit alles is de uiterst
zorgvuldig doorgevoerde zindelijk
heid der Japanners, die in lijnrechte
tegenstelling staat met de vuilheid der
Chineezen. Het is voor een Europeaan
werkelijk een verademing, als hij in het
Oosten met Japanners in aanraking
komt, hoewel hun overdreven angst
voor besmettelijke ziekten hem soms
belachelijk voorkomt. Zeker, in China
loopt men groote kans, aan een van
die ziekten ten prooi te vallen en pest,
pokken, cholera en typhus komen elk
jaar voor in den vorm van groote of
kleine epidemieën. Toch zal geen
Europeaan daarom een masker dragen.
De Japanners doen dit echter bij het
minste gevaar of wat zij daarvoor hou
den. De Japansche officieren versche
nen indertijd met maskers op het feest,
dat ter eere van den wapenstilstand te
Tientsin werd gegeven en waaraan
vertegenwoordigers van alle geallieer
de mogendheden deelnamen.
De stad der Mandsjoegraven.
Moekden, de hoofdstad van Mands
joerije en de residentie van den Chi-
neeschen gouverneur Tsang Hoe Liang,
is een historische stad. In de oude stad
hadden vroeger de Mandsjoe's hun re
sidentie; van hieruit veroverden zij
geheel China, om daarna hun residen
tie naar Peking te verplaatsen. In de
omgeving van Moekden vindt men nog
twee prachtige praalgraven, de Peiling
en de Toegling, meesterwerken der
Chineesche architectuur. Het zijn de
graven van de stichters der Mandsjoe-
dynastie. Er heerscht een doodsche
stilte in de groote hallen en binnen
plaatsen; zachtjes ruischen de eeuwen
oude boomen, die ter eere van de over
ledenen geplant zijn. De groote steenen
dierenfiguren bij den ingang zijn met
mos bedekt.
Eenmaal heeft China gesidderd on
der den aanval uit Mandsjoerije; het
heeft zich verweerd en het onderspit
moeten delven. Eeuwenlang heerschte
de vreemde dynastie over China. Nu
verovert China Mandsjoerije langs
vreedzamen weg, door elk jaar hon
derdduizenden kolonisten erheen te
zenden en zoo het land van zijn vroe
gere vijanden te bezetten. De tijd zal
het leeren, of de rollen omgekeerd
worden, of dat Mandsjoerije wellicht
op zijn tijd beurt zal moeten bukken
voor vreemde overheerschers, die het
een uitheemsche cultuur opdringen,
j evenals Mandsjoerije eenmaal ten op-
I zichte van China heeft gedaan. En die
vreemde overheerschers zullen dan on-
I getwijfeld de Japanners zijn.
De kracht der Japansche or
ganisatie.
Als men met den Zuid-Mandsjoerij-
I schen spoorweg reist, blijkt de uitste
kende organisatie der Japanners uit
alles. Gelijkmatig vliegen de telegraaf
palen langs de ramen van het Pull
manrijtuig; de uitloopers van het
Kirin gebergte verdwijnen langzaam
aan den horizon, en de vruchtbare
Mandsjoerijsche laagvlakte strekt zich
uit, zoo ver het oog reikt. Dan ratelen
de wielen over een brug. Men behoeft
niets te vreezen, want ronde betonnen
uitkijktorens met schietgaten zijn aan
beide uiteinden opgesteld. Verder
wordt de geheele spoorweg bewaakt
door Japansche militaire patrouilles,
volledig uitgerust; in hun nette khaki
uniformen maken zij een uitstekenden
indruk. Dat zijn militairen van Euro-
peesche kwaliteit kleine menschjes,
maar rechtop, flink, lenig en plichts
getrouw. Het is teekenend, dat het
eenige gebied in Mandsjoerije, dat vrij
van toengoes is, de zóne ter weerszij
den van den Zuid-Mandsjoerijschen
spoorbaan is. De te Moekden wonen
de Europeanen maken van deze gun
stige omstandigheden gebruik om
groote jachtreizen te maken in deze
zöne. De stations, die men passeert,
zijn helder en zindelijk; alles is in uit
stekenden staat. Zelfs de kleinste hal
ten hebben meerdere sporen reserve-
rails, die opgestapeld liggen op het
perron. Het is niet te ontkennen, dat
deze spoorweg ook voor militaire doel
einden van groot belang kan zijn.
De Japansche geheime dienst.
Op het station te Kangkoen, waar ik
dikwijls voor zaken moest zijn, was een
Japansche kruier, dien ik graag mocht
lijden. Zoodra hij mij achter het
raampje van mijn coupé gewaar werd, j
kwam hij stralend van genoegen aan-
loopen, zorgde voor mijn bagage, vroeg
hoe het mij ging, waar ik zou over- j
nachten en hoe lang ik in Kangkoen
dacht te blijven. Ik behoefde mij nooit
zorgen te maken voor mijn bagage. Hij
kocht mijn kaartje, reserveerde mijn
J plaats en zorgde voor alles. Het kleine
i mannetje met zijn roode muts en zijn j
keurige, schoone kleeren, maakte een
vreemden indruk tusschen zijn Chi
neesche collega's. Het was ook op
vallend, dat hij zelf nooit een pakje
droeg, doch dit altijd overliet aan een
der Chineezen. Elke keer, als ik te
Kangkoen kwam, al was het maar op
de doorreis, praatte ik met hem en hoe
wel zijn gebroken Engelsch eenigs-
zins moeilijk te verstaan was, kon ik
uitstekend met hem opschieten en
waardeerde ik zijn gelijkmatige vrien
delijkheid en bescheidenheid.
Eens kwam kwam ik zeer vermoeid
en terneergeslagen te Kangkoen aan.
Ik had een treinreis van vier dagen
achter den rug vanaf Shanghai en
keerde naar Charbin terug, omdat ik
een telegram had gekregen, dat mijn
vrouw tijdens mijn afwezigheid ernstig
ziek was geworden. Lusteloos zat ik te
Kangkoen in de waohtkamer om te
wachten op mijn aansluiting met den
Oost-Chineeschen spoorweg naar Char
bin. Toen werd er voor mij op den ta
fel een glas warme thee gezet en lang
zaam naar mij toegeschoven. Ik keek
op en zag mijn Japanschen vriend.
Zonder een woord te zeggen, ging hij
in een hoek zitten en kwam pas weer
naar mij toe, toen het tijd was om in te
stappen. Voor de thee wilde hij geen
betaling aannemen en terwijl hij an
ders zoo vroolijk en vol vragen was,
bleef hij nu stil. Hij moet aan mijn ge
zicht gezien hebben, dat ik moe was en
zorgen had en fijngevoelig als hij was.
„Mijn overgrootvader heeft deze boo
men geplant, toen hij een kleine jon
gen was".
„Zeg zooiets idioots toch niet! Hoe
kan een kleine jongen nou zulke groote
boomen planten!"
(„Everybody's Weekly").
door
Iwan Alexewitsch.
De oude Iwan lwanowitsch Dubro-
chotoff keek uit het venster van de
herberg naar de besneeuwde vlakte,
waardoorheen zich de landweg slin
gerde. Dan wierp hij een blik op de
oude klok, die naast het Madonna
beeldje met een walmend olielampje
hing en zei tegen zijn vrouw, Darea
Petrowna:
„Moedertje,.het is nacht. Het is zeker
al ater dan op onze klok, uie anijd
verkeerd loopt, ik denk niet, dat er nog
iemand komen zal. Sluit de boel en la
ten we paan slapen".
„^een, neen, vadertje, misschien
komt nog een slede met reizigers voor
bij. Laten we nog wat wachten. Er
komt vast nog iemand".
En inderdaad, tien minuten later
wad een breedgeschouderd, ruw-uit-
!m^uumvLbinnen- H« sl°eg zich de
eeuw van Jas en vroeg, zonder
zelfs eerst te groeten, op korten, gebie
denden toon: „Kan ik hier vannacht
s'apen?"
Het echtpaar nam den vreemdeling
op en oordeelde in stilte, dat er van
dezen reiziger niet veel te halen zou
zijn. Dus antoordde Darea Petrowna
uit de hoogte: „Als je op de kachel of
op den grond slapen wilt! Anders is
er geen plaats".
„Nu.... als 't niet anders kan", mop
perde de man. Hü trok zijn jas uit.
Darea Petrowna speet het opeens,
dat zij niet kortweg en radicaal gewei
gerd had. In werkelijkheid was zij met
haar man alleen in huis en de kerel
had zoo'n somber, wild gezicht.
„Hoo. 's", zei hü, ,4k heb honger.
Valt er wat te eten?"
De oude Dobrochotoff had niet veel
zin, zich nog druk te maken voor een
gast, die misschien maar karig betalen
zou en antwoordde kortaf: „Er is niets
meer".
„Niets meer?" De vreemdeling keek
den oude strak aan, met zulke fonke
lende oogen, dat deze zich lang niet
rustig voelde.
„Heeleniaal niets? Ik hoef maar een
kleinigheid te hebben, want geld heb
ik niet".
„Zoo? Neen, er is niets meer". De
oude was heimelijk blij, dat hij gelogen
had, nu hij hoorde, dat de gast niet be
talen kon.
De vreemdeling sprong op en begon
heen en weer te loopen in de kamer.
„Niets meer", mompelde hij voor zich
heen. „Weet je 't heel zeker?"
De oude schrikte terug voor zijn blik
en antwoordde onzeker: „Ikik zal
aan mijn vrouw vragen. en haastig
ging hü de slaapkamer in, waar de oude
vrouw zich al aan het ontkleeden was.
Na eenige oogenblikken kwam hü
terug.
„Er is werkelyk niets".
„Zoo.... er is niets". De vreemde
ling lachte kort en dreigend, „dan
zal ik verplicht zijn te doen wat mijn
vader ook gedaan heeft, vroeger in een
dergelijk geval".
Dubrochotoff week angstig achteruit.
„Maarmaar als er dan toch niets
is!"
„Dan haalt men wat!" bulderde plot
seling de ander. „Voor den duivel....
of anders.nu zooals ik zei. Dan doe
ikwat mijn vader deed".
Bevend keerde Dubrochotoff terug
bü zijn vrouw en deze was wel gedwon
gen uit bed te komen.
Een kwartier later werd den lugu-
beren gast een warm maal voorgezet,
waarvan hij niets overliet. Zijn gast
heer en gastvrouw beijverden zich het
hem naar den zin te maken en adem
den verlicht, toen hy tenslotte ver
klaarde voldaan te zijn en zich gereed
maakte te gaan slapen.
Dubrochotoff wilde weggaan, maar
zijn vrouw werd geplaagd door nieuws
gierigheid. Haar blik hing aan het
woeste gelaat van den vreemde en
steeds weer herhaalde zich in haar ge
dachten zijn dreigende woorden: „Dan
zal ik doenwat mijn vader gedaan
heeft...." Wat had zijn vader gedaan?
Een moord.een huis in brand ge
stoken? Geplunderd?.... Toen ze weer
in bed lag, kon ze eenvoudig niet sla
pen. Wat had zijn vader gedaan? Den
geheelen nacht hield die vraag haar
bezig. Soms, als zij merkte, dat lwano
witsch Dubrochotoff niet sliep, sprak
zij met hem erover.
Alle misdaden, de laatste vijftig jaar
in dit gedeelte van Rusland gepleegd,
lieten ze de revue passeeren. Wie was
zijn vader en wat had hij gedaan?
Toen den anderen morgen de vreem
deling op het nunt stond te vertrekken,
trad Darea Petrowna op hem toe.
De vreemdeling gaf haar, nog voor
zü iets gezegd had, eenige roebels.
„Ik dank u, vadertje"*, sprak Darea,
„en ik wou u nog iets vragen, vadertje.
U sprak van uw vader., heeft die ook
veel gereisd?"
„Jawel.
„Enals het niet te onbescheiden
is.... wat.... deed uw vader.... als
hü ergens niets te eten kreeg?"
De vreemdeling trok zijn jas aan,
zette ziin zware bontmuts op en zei
lachend:
„Wel moedertje hü g«ing met een
leege maag naar bed!"
EINDE.