POPULfMR. ByVÖI^Clni E3L,\»MDÉ< HËLPEiRiS CHË, ÜOUpAïft
Hollanders in Amerika.
515
TWEEDE BLAD.
VAM ZATERDAG 5 DEC. 1931.
(AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
pantalon.
Oost West, thuis best.
Avonturen van Maarten en Mien in Californië.
Yan de hoornen naar de visschen.
De ranch begon aardig wat te kosten
en bracht niets op. We besloten toen
maar iets anders te gaan probeeren.
Met de visscherij werden geweldige
sommen verdiend, wel 6000 tot 10.000
doller per jaar, of liever in drie maan
den, want langer duurde het seizoen
niet.
Wel, je weet, ik kon visschen; we
lieten de ranch, over aan padvinder
Jan, die ondertusschen er nog een
vriend, een zekeren Klaas, bij had ge
vonden, die ook veel voor het boeren
werk voelde. Ook hij was een zooge
naamd vee-expert, die een droge koe
weer nat kon melken, doch hij kreeg
zóó'n trap, dat hij er ziek van werd en
nooit meer een koe aanraakte.
Wij intusschen op zoek naar een
boot. Na een week hadden we een
prachtschip gevonden. Doch toen we
terugkwamen, vonden we de koeien
bijna droog en twee stierkalveren plus
twee koeien weg. De geheele omtrek
werd afgejaagd en na twee dagen
waren de koeien terug en één kalf. Het
was een verschrikkelijke droge zomer;
vele boerderijen gingen toen mis en
de meeste kwamen diep in de schuld.
We hadden geen vrucht aan den boom
en net genoeg water voor de boomen,
die nog leefden.
Bezoek uit Holland.
Toen kwamen mijn vader en moeder
uit Holland over en die stonden wel wat
raar te kijken in het begin, want alles
is hier zoo anders. We lieten de ranch
over aan een mijnwerker, die ziek was
geweest en door ons was verpleegd;
een aardige vent, die me veel van het
werken in de mijnen verteld heeft. Hij
liet echter de koeien bij het graan,
zoodat twee er zich te barsten aan
vraten. Eén stierf, de andere werd
beter, doch die at enkele dagen later
vergif en ging er ook aan. No. 3 werd
toen ook ziek, doch we kwamen net op
tijd uit de bergen terug (waar we met
mijn ouders eenige weken doorbrach
ten) om hen te redden. (Ik weet nu aar
dig wat van vee).
„Don 't worry".
Toen mijn ouders weer naar Holland
waren vertrokken begonnen we met de
boot. Er stond een 25 paards petroleum-
motor in met een cylinder (diameter
18 cm). Het brandstofverbruik was 8
liter per uur, snelheid 10 mijl. Doch
de boot moest eerst ongeveer 100 km de
rivier afzakken vóór er een werf was
waar men mijn nieuwe schip zou kun
nen opknappen. De rivier was tamelijk
gevaarlijk en ik huurde dus een man
voor dit wegbrengen. Een zoogenaamd
vertrouwd man, maar dienzelfden
avond kregen we een bericht, dat de
boot gezonken was. Ik was net ziek en
kon dus niets doen. Den volgenden dag
zóó'n regenbui en storm, dat de weg
naar de stal wegspoelde en we dus op
gesloten zaten. Met muilezels voor de
auto kwamen we tenslotte toch in de
stad. Wij gingen dadelijk op weg naar
de boot. De rivier was evenwel zóó ge
zwollen, dat er van lichten geen sprake
was. Dit geschiedde eerst veel later
met behulp van duikers. Er ging toen
helaas wel het een en ander van den
inventaris verloren.
We kregen de boot eindelijk op de
werf te V., waar men haar in drie
weken gereed zou maken. We brach
ten onze koeien naar de buren. Na drie
weken bleek er nog niets aan te zijn
gedaan. De baas was al dien tijd dron
ken geweest. (Ik vergat nog te zeggen,
dat de man, die de boot wegbracht ook
dronken was geweest en er een gat in
had gevaren). De volgende maand zou
den we er werkelijk mee kunnen varen.
Steeds als we er echter kwamen, bleek
er nog niets aan de boot te zijn gedaan
en we besloten dus maar in de nabij
heid te blijven.
We vonden een anderen timmerman,
die tenslotte een aanvang maakte met
de werkzaamheden. De boot heette
„Polly", maar wij herdoopten haar in
„Don 't worry" (maak u geen zorgen),
hetgeen een misplaatste naam bleek te
zijn. Het werk was nu begonnen en
alles zag er wat rooskleuriger uit. We
woonden in een ark, die met vloed in
het water stond, maar voorzien was van
gas en electrisch licht. We vingen
visch uit het raam. De naam van de
ark was „Why worry?" (Waarom zul
len we ons zorgen maken?)
Voor het verkoopen van de ranch in
de vallei (waar het zoo verschrikkelijk
warm was), die nog steeds van mij
hoorde, moest ik echter enkele dagen
naar L. Mien en de zoon gingen mee.
Nauwelijks waren we in L. of Pietje
zei in eens: „I am going to die" (Ik ga
dood), iets wat nooit iemand hem ge
leerd had. Hij had een soort infectie
opgedaan, die in de hitte wel meer
voorkomt en veel op cholera lijkt. Voor
kinderen is het meestal fataal. De dok
ter raadde ons aan dadelijk naar onze
ranch in de bergen te gaan, waar
Pietje voor drie weken buiten kennis
lag. De dokter had hem dadelijk opge
geven, doch dank zij zijn zuiver bloed
en gezond leven kwam hij er boven op,
wat een wonder schijnt te zijn geweest.
We waren een maand, dag en nacht,
met hem bezig geweest en hadden dus
geen tijd om ons met de boot te be
moeien. De scheepstimmerman had dan
ook van onze afwezigheid gebruik ge
maakt om niet veel uit te voeren. Wij
zaten echter te springen van onge
duld, want over een maand begon de
visscherij. Even vóór dien tijd liep de
„Don 't Worry" echter van stapel.
De boot lekte als een mandje en
moest weer op de helling. Ook de ma
chine was uit elkaar gehaald en de
man, die er mee bezig was, liet de zaak
in den steek, dus moest ik het zelf
doen. Ik nam een expert om de kleppen
te stellen om zeker te zijn. Maar toen
alles klaar was, deed de motor het niet.
Die petroleummotoren zijn reuze-
zwaar en je moet het vliegwiel met een
koevoet draaien. We besloten nu maar
vast in de boot te gaan wonen.
We leggen een baby te von
deling.
Op dit moment kregen we bezoek van
de dochter van onze buren, oud pl.m.
30 jaar, met een baby van tien dagen
op haar arm en niet getrouwd. Ze wou
zelfmoord plegen, want ze durfde niet
terug naar L. en wist niet wat met het
kind te doen. We hebben veel gepraat
en eindelijk vroeg ze ons of wij haar
baby op de stoep van haar ouderlijk
huis wilden leggen, zoodat zij het aan
kon nemen en niemand zou weten dat
het haar kind was. Maar we moesten
dan dienzelfden dag vertrekken ook.
We waren net aan 't verhuizen naar
de boot en konden niet direct vertrek
ken, maar we hadden zoo'n medelijden
met haar, dat we het kind in huis na-
j men. Mien was erg bang, dat iemand
het zou merken. Het wichtje hield zich
gelukkig rustig, want we hadden melk
I meegenomen.
's Nachts reden we buiten L. om en
slopen als dieven naar het bewuste
huis. De kleine begon natuurlijk net te
schreeuwen. We legden het goed inge
pakt, in een klein kistje, met een flesch
in den mond en wij als hazen er van
door. Mien verbeeldde zich steeds, dat
de sherif achter ons aanzat en we vlo
gen den weg af, om al die scherpe
bochten en duizelingwekkende afgron
den met razende vaart, af en toe elkan
der aflossend aan het stuur, want on
dertusschen was het drie uur 's mor
gens geworden en door oververmoeid
heid val je dikwijls onder het rijden in
slaap.
De opkomende zon vond ons in S.
waar we durfden stoppon. Mien was
wel erg ontdaan door den angst, zoo
dat we voorloopig van het visschen
afzagen (de heele visscherij duurt
maar drie maanden, maar dan ben je
ook binnen). Toen we toch niet gingen
besloot ik zelf den motor geheel uit
elkaar te halen en ik vond dat een der
kleppen verkeerd was gesteld. Met be
hulp van Mien alles weer in elkaar ge
zet en de motor liep met den eersten
slag.
Het was zoo „echt" op de boot, dat
we besloten er toch maar te blijven al
gingen we niet visschen. Op de ranch
was het toch niet uit te houden nu er
geen water was, en, dank zij de hulp
van mijn vrienden Karei, Jan en
Klaas, waren alle boompjes grondig
dood.
Een gezellig verblijf in de
boot.
Het was enorm gezellig in de „Don't
worry". We hadden een groote sloep,
de „I worry", die onmogelijk kon om
slaan. Hier zat Piet steeds in, want hij
was dol op het water en er geheel ver
trouwd mee. Hij zorgde zelf wel niet te
dicht bij den rand te komen. Als er
groote golven waren, wat nog al eens
gebeurde, ging hij plat op den bodem
liggen. Ook leerde ik hem een beetje
roeien en hij begon een echte waterrot
te worden.
1 We bleven acht maanden op de boot
wonen en kookten op een benzine-stel,
dat maar eenmaal de kajuit in brand
zette, die evenwel dank zij ons pyre-
neebluschapparaat gebluscht werd.
Mien lag nog in kooi en ik zette vast
j thee. Door een golf kwam het toestel
ergens tegen aan, zoodat de leiding
brak en de brandende benzine on
der druk de kajuit in spoot. Het
vuur was wel uit, maar de gevolgen
waren minder aangenaam en stuurden
ons hoestende en proestende, half ge
kleed aan dek.
Het viel anders niet mee om in
slecht weer te koken. Soms hadden we
moeite om op de been te blijven en
zelfs onze hond werd dan bang. Bij
i een onverwachte kaaier gebeurde het
wel, dat boeken, pannen, kleeren en
alles wat eenigszins los stond door de
kajuit zwaaiden. Bij mist stonden we
om beurten aan dek te bellen en dat
gebeurde nog al eens. Wasschen van
Zeg vrouwtje, vertel me eens even
heb ik mijn bruine of mijn zwarte
schoenen aan?
(„Nebelspalter").
door
P. KLEIN.
Piet de Lange was letterzetter van
beroep en Hagenaar van geboorte.
Een combinatie, die een zekere mate
van literaire ontwikkeling paarde aan
een grootere mate van weloverwogen
deftigheid in kleeding, manieren en
levensbeschouwing. Hij verfoeide vuile
oorden en vooruitstrevende richtin
gen in de politiek, kwam als heer ge-
r eed op zijn werk en keerde, na vol-
nehten arbeid, even gesoigneerd
diswaarts. Dat deze veelzeggende
reeks van verschijnselen op een dieper
liggende basis duidden, dan wat door
spotters als een „dun laagje vernis"
wordt gedoodverfd, bewees voorts de
omstandigheid dat hij in een tijd, toen
de strijd tegen de tuberculose door
middel van suggestieve platen en wand-
teksten op de zetterijen nog niet was
aangebonden en de heeren collega's
werkzaam aan de landsdrukkerij, nog
in hun trouwjassen en met hooge hoe
den op, naar hun werk gingen, zijn
handen geregeld waschte en de ziekte
kiemen zelfs van onder zijn nagels uit
verwijderde. Wie dien oertijd in den
ontwikkelingsgang van het Nederland-
sche volk nog heeft meegemaakt, zal
moeten toestemmen, dat De Lange een
persoonlijkheid was.
En toch brak in zijn leven een pe
riode aan, waarin zijn persoonlijkheid,
zijn eigen ik, met volkomen ondergang
bedreigd werd. Dit dramatisch mo
ment de dag, dat hij trouwde, viel
hem zelf niet op. Tenminste niet op
het oogenblik zelf. Mogelijk zelfs, was
hij zich nooit bewust geworden van de
schade, die hij aan zijn ziel leed, als
zijn geestesoog niet door een wreed
gebeuren op het nippertje geopend
was. Dit gebeuren nu vormt de kern
van dit dagelijksch, maar niet alle-
daagsch verhaal.
Toosje was een kloek wijf. Knap, zoo
niet van uiterlijk Piet had haar niet
getrouwd uitsluitend op grond van
haar uiterlijke bekoorlijkheden dan
toch zeer zeker in alle andere opzich
ten: met de naald, op de dweil, in de
keuken en als uitgeefster van Pict's
zuurverdiende weekloontje. Even keu
rig als haar man, kwam ook Toosje
steeds voor den dag. Zij was, op het
gebied van blouses, mantels en in
staat van verval verkeerende onder
goederen, een herscheppend genie
amatrice-costumière, voortbouwend op
bekende thema's, met behulp van aile
disponibel zijnd oud materiaal. Piet
prees haar in zijn hart om deze deug
den en maakte er geen geheim van
tegenover zijn collega's, die met den
mond hun vereering voor Toosje s
goede eigenschappen beleden, maar
heimelijk Piet niet veel goeds toe-
wenschten, omdat hij te koop liep met
zijn bof op huishoudelijk gebied. Zulke
dingen hou je beter voor je. was hun
oordeel, achter Piet's rug; uit beschei
denheid en met het oog op een moge
lijken terugslag.
,,'k Heb een mooie coupon gekocht,
Piet", zei Toosje op een dag, thuisko
mend van een uitverkoopen-iocht. „Er
zit ruim een broek voor jou in".
„Voor mij?" Piet vroeg het een
beetje aarzelend. Zijn enthousiasme
waarop Toosje gerekend had, klonk
niet in zijn stem.
„Ja, natuurlijk, 't Is heerenstof. Je
kunt met die ouwe broek niet meer uit.
De knieën zijn door. Trek 'm even uit.
Ik moet 'm als patroon uitleggen. Van
avond naai ik een nieuwe in mekaar".
Piet zonk op zijn stoel en keek haar
verbluft aan. Zou hijverzet plegen?
Het ging zoowaar een moment in zijn
binnenste om. Niet meer dan een
oogenblik. Mocht hij twijfelen aan haar
vaardigheid op het gebied van de
kleermakerij? Aan haar, die zooveel